Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest

Geldend van 28-12-2017 t/m heden

Intitulé

Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest

Gemeenschappelijk besluit van provinciale staten van Groningen, Drenthe en Fryslân

Inhoud

HOOFDSTUK 1, BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1, Begripsomschrijvingen

Dit reglement verstaat onder:

a.   categorie bedrijven: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebouwde onroerende zaken in gebruik hebben als bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder d, van de wet;

b.   categorie ingezetenen: categorie waartoe behoren degenen die hun werkelijke woonplaats in het waterschap hebben als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder a, van de wet en artikel 1.1, onder f, van de Wet basisregistratie personen;

c.    categorie natuurterreinen: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van natuurterreinen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder c, van de wet;

d.   categorie ongebouwd: categorie waartoe behoren degenen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, onder b, van de wet;

e.   gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Drenthe en Groningen, tenzij in het reglement anders is bepaald;

f.    watersysteem: watersysteem als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet;

g.   wet: Waterschapswet;

  • h. beheerder: beheerder als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet;

  • i. beheer: beheer als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Waterwet.

HOOFDSTUK 2, GEBIED, ZETEL EN TAAK VAN HET WATERSCHAP

Artikel 2, Gebied van het waterschap

1.   Er is een waterschap met de naam Noorderzijlvest, verder aan te duiden als het waterschap.

2.   Het gebied van het waterschap is aangegeven op de bij dit reglement behorende kaart, onderscheidenlijke kaarten.

3.   De grenzen van het in het tweede lid bedoelde gebied kunnen nader worden aangegeven op door gedeputeerde staten vast te stellen detailkaarten. Van elk van de kaarten, bedoeld in het tweede en derde lid, berust een exemplaar bij het waterschap en bij de provincies Drenthe en Groningen.

  • 4. Woonboten die zijn afgemeerd nabij de grens van een waterschap zoals die is aangegeven op de in het tweede lid bedoelde kaart, worden geacht tot het gebied van het waterschap te behoren van waaruit zij toegankelijk zijn.

Artikel 3, Vestigingsplaats van het waterschap

Het waterschap is gevestigd in een door het algemeen bestuur te bepalen gemeente.

Artikel 4, Taak van het waterschap

  • 1. De taak van het waterschap is de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater in zijn gebied voorzover deze taak of onderdelen daarvan niet aan andere overheidslichamen is opgedragen.

2.   De taak, bedoeld in het eerste lid, omvat:

a.   het beheer van het watersysteem, met uitzondering van dat vaarwegbeheer waarvoor bij of krachtens wet of bij provinciale verordening een andere beheerder is aangewezen;

b.   het zuiveren van afvalwater, hieronder mede begrepen:

1.   het stedelijk afvalwater dat afkomstig is vanuit het beheersgebied van een aangrenzend waterschap en dat krachtens artikel 3.4, eerste lid, van de Waterwet om doelmatigheidsredenen wordt gezuiverd op een zuiveringstechnisch werk dat in beheer is bij het waterschap;

2.   de verwerking van primair zuiveringsslib, het ontwateren van zuiveringsslib, de eindverwerking van zuiveringsslib en laboratoriumwerkzaamheden hieronder mede begrepen de doelmatige uitoefening van deze taakonderdelen met betrekking tot zuiveringsslib afkomstig vanuit het beheergebied van een ander waterschap.

HOOFDSTUK 3, DE SAMENSTELLING EN INRICHTING VAN HET WATERSCHAPSBESTUUR

Artikel 5, Benaming bestuursorganen

De voorzitter wordt aangeduid als dijkgraaf.

Paragraaf 1. Het algemeen bestuur

Artikel 6, Omvang algemeen bestuur

Het algemeen bestuur bestaat uit 23 leden. Hiervan vertegenwoordigen:

a.   16 leden de categorie ingezetenen;

b.   4 leden de categorie ongebouwd;

c.    1 lid de categorie natuurterreinen;

d.   2 leden de categorie bedrijven.

Artikel 7, Benoeming vertegenwoordigers geborgde zetels

1.   Voor de categorie bedrijven worden door de Kamer van Koophandel 2 vertegenwoordigers benoemd.

2.   Voor de categorie ongebouwd worden door LTO-Noord 4 vertegenwoordigers benoemd, waarvan 1 vertegenwoordiger in overeenstemming met BoerenNatuur.

3.   Voor de categorie natuurterreinen wordt door de Vereniging van Bos- en Natuurterrein-eigenaren een vertegenwoordiger benoemd.

Artikel 8, Reglement van orde

1.   Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een Reglement van orde vast.

2.   In het Reglement van orde worden in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, de openbaarheid van de vergaderingen, het vergader- en het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Paragraaf 2, Het dagelijks bestuur

Artikel 9, Omvang dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en een door het algemeen bestuur te bepalen aantal andere leden dat hooguit 4 bedraagt.

Artikel 10, Benoeming leden dagelijks bestuur

1.   De benoeming van de leden van het dagelijks bestuur met uitzondering van de voorzitter vindt plaats in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling of zo spoedig mogelijk daarna.

2.   Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 41, tweede lid, van de wet.

3.   De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht de benoeming niet aan te nemen indien de voorzitter op de tiende dag na kennisgeving van de benoeming nog geen schriftelijke mededeling van hem heeft ontvangen dat hij de benoeming aanvaardt.

4.   Wanneer de benoeming niet is aangenomen, geschiedt zo spoedig mogelijk een nieuwe benoeming.

5.   De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt geschiedt zo spoedig mogelijk nadat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is vervuld, tenzij het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen, dan wel toepassing wordt gegeven aan het tweede lid.

Artikel 11, Ingang benoeming leden dagelijks bestuur

In het geval van artikel 10, eerste lid, gaat de benoeming van degene die de benoeming tot lid van het dagelijks bestuur heeft aangenomen, in op het tijdstip waarop ten minste de helft van het aantal leden van het dagelijks bestuur zijn benoeming heeft aangenomen of, indien de aanneming van de benoeming op een later tijdstip plaatsvindt, op dat tijdstip.

Artikel 12, Ontslag op eigen initiatief

1.   Een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

2.   Het ontslag gaat in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

Artikel 13, Vervanging leden dagelijks bestuur

1.   Bij langdurige afwezigheid van een lid van het dagelijks bestuur of indien een lid van het dagelijks bestuur met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast, kan hij worden vervangen door een lid van het algemeen bestuur, aan te wijzen door het algemeen bestuur.

2.   Degene die gedurende meer dan 30 dagen onafgebroken voor een lid van het dagelijks bestuur heeft waargenomen, geniet een vergoeding ten bedrage van de voor dat lid vastgestelde bezoldiging. De vergoeding wordt verminderd met hetgeen als lid van het algemeen bestuur als vergoeding wordt ontvangen.

Artikel 14, Reglement van orde

1.   Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen een Reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

2.   In het Reglement van orde worden voor de vergaderingen in ieder geval regels gesteld ten aanzien van de wijze van oproeping tot vergadering, het vergaderquorum, het besluitquorum, de handhaving van de orde tijdens de vergaderingen en de wijze waarop de stemmingen plaatsvinden.

Paragraaf 3, De voorzitter

Artikel 15, Benoeming voorzitter

1.   Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet, wordt opgemaakt, wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd.

2.   Indien de aanbeveling uit meer dan 1 persoon bestaat, wordt over iedere plaats op de aanbeveling afzonderlijk gestemd.

3.   De aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter, bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet wordt, samen met een uittreksel uit de notulen van de gehouden stemming door het algemeen bestuur, gezonden aan gedeputeerde staten van Groningen, die de aanbeveling, gedeputeerde staten van Drenthe gehoord, doorzenden aan de minister van verkeer en waterstaat.

4.   De aflegging van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 50 van de wet, vindt plaats in handen van de Commissaris van de Koning in de provincie Groningen.

Artikel 16, Woonplaats voorzitter

1.   De voorzitter heeft zijn werkelijke woonplaats in het gebied van het waterschap.

2.   Het algemeen bestuur kan van het eerste lid ontheffing verlenen indien het belang van het waterschap zich daartegen niet verzet.

Artikel 17, Ontslag voorzitter

1.   De voorzitter die zijn ontslag vraagt, blijft zo mogelijk in functie totdat hem ontslag is verleend.

2.   Hij dient zijn verzoek om ontslag uiterlijk 2 maanden vóór de datum waarop het ontslag wordt gewenst, bij de Kroon in en geeft daarvan tegelijkertijd kennis aan het algemeen bestuur en aan gedeputeerde staten.

Paragraaf 4, De secretaris

Artikel 18, Benoeming secretaris

De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd op voordracht van het dagelijks bestuur.

Artikel 19, Taken en bevoegdheden

1.   Het algemeen bestuur stelt in een instructie nadere regels over de taak en de bevoegdheden van de secretaris.

2.   Artikel 33, eerste en tweede lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4, TOEZICHT

Artikel 20, Toezichtsbevoegdheid

Het toezicht op het waterschapsbestuur wordt uitgeoefend door gedeputeerde staten.

Gedeputeerde staten bepalen in onderling overleg op welke wijze de voorbereiding en de besluitvorming zal plaatsvinden over hetgeen terzake van het gemeenschappelijk toezicht moet worden beslist. 

Artikel 21 [vervallen]

Artikel 22 [vervallen]

Artikel 23, Meldingen

1.   Het dagelijks bestuur zendt aan gedeputeerde staten ter kennisneming besluiten tot:

a.   beslissingen tot aanleg of verbetering van waterstaatswerken waarvan in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie te verwachten is;

b.   oprichting of deelneming in een rechtspersoon, voor zover hierbij een belangrijk onderdeel van de aan het waterschap opgedragen taak betrokken is;

c.   het besluit tot vaststelling of wijziging van een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 5.29, eerste lid, van de Waterwet;

2.   In afwijking van het eerste lid worden besluiten aan gedeputeerde staten van Drenthe, respectievelijke gedeputeerde staten van Groningen gezonden indien het besluit uitsluitend betrekking heeft op het grond gebied van de provincie Drenthe, respectievelijk de provincie Groningen.

HOOFDSTUK 5, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 24, Overgangsrecht

1.   Onder de zorg voor het watersysteem, bedoeld in artikel 1, onder f, en artikel 4 van dit reglement wordt tot de inwerkingtreding van de Waterwet niet verstaan het grondwaterbeheer, voor zover dit beheer niet reeds bij het waterschap berust.

2.   Ten aanzien van de voorzitter die zijn functie bekleedt op de datum van inwerkingtreding van dit reglement, is tot zijn ontslag, artikel 16 niet van toepassing.

3.   Ten aanzien van de methode van kostentoedeling die betrekking heeft op de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 blijven de artikelen 31 tot en met 34 van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest van toepassing zoals deze luiden voor de inwerkingtreding van deze verordening.

4.   De artikelen over samenstelling en inrichting van het waterschapsbestuur van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest blijven van kracht tot op het moment dat de leden van het algemeen bestuur en dagelijks bestuur op grond van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest 2008 zijn aangetreden.

Artikel 25, Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking met ingang van 31 maart 2008.

Artikel 26, Citeertitel

Dit reglement wordt aangehaald als Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest 2008.

Toelichting

TOELICHTING OP HET REGLEMENT VOOR HET WATERSCHAP NOORDERZIJLVEST 2008

ALGEMEEN

Sinds de totstandkoming van de Waterschapswet in 1991 hebben zich belangrijke ontwikkelingen in het waterbeheer voorgedaan. Zo heeft het beleidsconcept Integraal waterbeheer zijn intrede gedaan. Dit betekent dat het waterbeheer gericht is op alle aspecten van watersystemen in hun onderlinge samenhang. Daarnaast kenmerkt integraal waterbeheer zich door de externe samenhang met het beheer van de relevante omgeving van het watersysteem. Dit komt tot uitdrukking in de relaties met andere beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Het waterbeheer richt zich steeds meer van object naar functie. De afgelopen jaren heeft het waterbeheer tevens een sterke impuls gekregen door een aantal externe ontwikkelingen. In 2000 is de Europese kaderrichtlijn water in werking getreden. Deze kaderrichtlijn gaat ook uit van een watersysteembenadering, nu per (internationaal) stroomgebied. De hiervoor geschetste ontwikkelingen hebben ook hun weerklank gevonden in de waterschapsorganisatie. Dit komt tot uiting in de vorming van all-in waterschappen (waarbij het kwantiteitsbeheer, de zorg voor de waterkering en het waterkwaliteitsbeheer in dezelfde hand gelegd zijn), maar vooral ook in de schaalvergroting van de waterschappen. Ten tijde van het ontstaan van de Waterschapswet waren er nog ruim 200 waterschappen. Deze waren divers van omvang en ook de taken varieerden. Er waren veel waterschappen waaraan slechts een van de waterschapstaken was toebedeeld. Sommige provincies hadden zuiveringsschappen ingesteld voor de uitvoering van de waterkwaliteitstaak of hielden deze taak in eigen hand. Inmiddels heeft een forse stroomlijning en opschaling plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2005 telt Nederland nog 26 all-in waterschappen. De nieuwe Waterschapswet is afgestemd op deze ontwikkelingen.

Zo worden bijvoorbeeld de taken waterkering en waterhuishouding niet meer afzonderlijk in de wet genoemd. Het onderscheid aan taken en heffingen is in de huidige waterschapsstructuur niet meer relevant, sterker nog, het past niet meer bij de hedendaagse praktijk van het (integrale) watersysteembeheer.

De wettelijke bevoegdheid waterschappen in te stellen en te reglementeren ligt bij provinciale staten. Artikel 2 van de Waterschapswet bepaalt dat de bevoegdheid tot het opheffen en het instellen van waterschappen, tot regeling van hun taken en inrichting en van de samenstelling van hun besturen en tot de verdere reglementering van waterschappen aan provinciale staten behoort en dat de uitoefening van deze bevoegdheid geschiedt bij provinciale verordening. Omdat hier sprake is van een interprovinciaal waterschap, worden de bevoegdheden, op grond van artikel 6 van de Waterschapswet, gemeenschappelijk door provinciale staten van Drenthe en

Groningen uitgeoefend.

Als gevolg van de herziene Waterschapswet, die op [datum volgt] in werking is getreden, moeten alle provinciale waterschapsreglementen worden aangepast. De belangrijkste aanpassingen die voortvloeien uit de herziene Waterschapswet richten zich op het volgende. Ten eerste is in het reglement een uitspraak gedaan over de omvang van het algemeen bestuur. De wet maximeert de omvang van het algemeen bestuur op 30 leden. Het minimumaantal leden is 18. Ten tweede is in het reglement een keuze gemaakt voor het aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën. De wet onderscheidt voor de bestuurssamenstelling 3 specifieke belangencategorieën te weten bedrijven, natuurterreinen en ongebouwd. De wet geeft aan dat aan deze categorieën gezamenlijk minimaal 7 en maximaal 9 zetels moeten worden toegedeeld. Dit zijn de zogenoemde "geborgde zetels". De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Ten derde zijn in het reglement de organisaties aangewezen die de kandidaten voor de geborgde zetels voor de specifieke belangencategorie ongebouwd mogen benoemen. Ten vierde is in het reglement een keuze gemaakt voor het al dan niet behouden van de kiesdistricten. Kiesdistricten houden in dat per kiesdistrict aparte verkiezingen worden georganiseerd voor een van tevoren bepaald aantal zetels. Hoofdlijn van de wetgever is dat vanuit democratisch oogpunt verkiezingen over het hele waterschapsgebied in principe de voorkeur verdienen. Echter, als instrument voor de borging van de specifieke regionale belangen is er de mogelijkheid tot het instellen van kiesdistricten. De behoefte aan borging kan aanwezig zijn bij die waterschappen waar grote verschillen in bevolkingsdichtheid (sterk verstedelijkt gebied naast platteland) of in waterhuishoudkundige belangen zijn. Nadelen van kiesdistricten zijn dat de invloed van de kiezer op het verkiezingsproces op een aantal manieren wordt beperkt: de verdeling van de zetels over het gebied wordt niet aan de kiezer overgelaten (is vooraf reglementair vastgelegd), een hoge of lage opkomst is dus niet bepalend voor de zetelverdeling; belangengroepen die in het gehele waterschappen mee willen doen hebben te maken met extra beperkingen (in meer kieskringen een lijst in dienen); het verkiezingsproces wordt ingewikkelder en daardoor minder transparant voor de kiezer. Gelet op het feit dat er bij het waterschap geen specifieke regionale belangen geborgd dienen te worden die noodzaken tot een indeling in kieskringen en gelet op de genoemde nadelen zijn er voor het waterschap geen kiesdistricten ingesteld.

Naast de wijzigingen die voortvloeien uit de wet is tevens getracht de waterschapsreglementen interprovinciaal te uniformeren. Bij het opstellen van het onderhavige reglement is dan ook gebruikgemaakt van een modelreglement dat door het IPO, in overleg met de Unie van Waterschappen, is opgesteld. De aanpassingen van het reglement hebben door alle wijzigingen een dusdanige impact dat er ten behoeve van de transparantie en de leesbaarheid voor is gekozen een geheel nieuw reglement op te stellen.

Het onderhavige reglement schept in aansluiting op de Waterschapswet het kader voor het nieuwe waterschap. Het beperkt zich tot de essentiële aspecten betreffende de inrichting en het functioneren van het waterschap. De belangrijkste onderwerpen die worden geregeld, zijn het gebied, de taak, het bestuur, de verdeling van de geborgde zetels over de specifieke belangencategorieën, het aanwijzen van de organisaties die de vertegenwoordigers voor de categorieën bedrijven en ongebouwd mogen benoemen en het toezicht. De kostentoedeling en het kiesrecht wordt thans uitputtender geregeld in de Waterschapswet en de daarbij behorende Algemene maatregel van bestuur.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1, BEGRIPSBEPALINGEN

Op grond van artikel 1, tweede lid van de Waterschapswet kunnen als "hoofdtaken" aan de waterschappen de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van het afvalwater op de voet van artikel 15a Wet verontreiniging oppervlaktewateren worden opgedragen. In dit reglement is het begrip watersysteem nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de terminologie van de ontwerp-Waterwet.

De Waterwet is op 28 september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het zuiveren van het afvalwater is niet nader gedefinieerd omdat deze definitie afdoende is geregeld in de Waterschapswet en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

HOOFDSTUK 2, GEBIED, ZETEL EN TAAK VAN HET WATERSCHAP

Artikel 2, Gebied van het waterschap

Bij het bepalen van het gebied van het waterschap is acht geslagen op het uitgangspunt voor de bestuurlijke organisatie van de waterstaatszorg dat bij de vorming van waterschappen zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de waterstaatkundige eenheden. Een waterstaatkundige eenheid bestaat uit een samenhangend stelsel van oppervlaktewateren en gronden (inclusief mensen en gebouwen), die belang hebben bij de instandhouding van dat stelsel. Het gebied van het waterschap is niet gewijzigd.

Het gebied van het waterschap wordt aangegeven op een kaart die deel uitmaakt van het reglement. Op de kaart zijn de grenzen van het waterschapsgebied zo eenduidig mogelijk vastgelegd . Er kunnen gebiedsspecifieke situaties zijn waarbij het noodzakelijk is de grens van het waterschapsgebied nauwkeuriger vast te stellen (bijvoorbeeld daar waar de grens door bebouwd gebied loopt). In het reglement is de mogelijkheid opgenomen voor de precieze aanduiding van de grenzen van het waterschapsgebied detailkaarten vast te stellen. Het vaststellen van de detailkaarten is opgedragen aan gedeputeerde staten.

Artikel 4, Taak van het waterschap

In artikel 1, eerste lid, van de Waterschapswet is het functionele karakter van de waterschappen vastgelegd: hun taak is de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied. Deze taak wordt vervolgens in het tweede lid nader gespecificeerd in de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op de voet artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. In de Waterschapswet worden de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding dus niet meer als aparte taken onderscheiden.

In artikel 4 van het reglement is aangesloten bij de wet en de huidige situatie door aan het waterschap de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater op te dragen. De zorg voor het watersysteem omvat de zorg voor de waterkering en de zorg voor de waterhuishouding, waaronder ook de zorg voor de waterkwaliteit. Onder de zorg voor de waterhuishouding moet ook het regelen van de grondwaterstanden via het peilbeheer van het oppervlaktewater worden gerekend. Het gebruik van de term "zorg voor het watersysteem" benadrukt dat de tot op heden afzonderlijk benoemde taken een nauwe onderlinge samenhang kennen en als een integrale taak moeten worden uitgevoerd. De toekenning van "de zorg voor het watersysteem" aan het waterschap impliceert overigens niet dat alle zorg voor het watersysteem of de watersystemen in het waterschapsgebied aan het waterschap wordt toegekend. Ook andere overheden oefenen taken ter zake uit. In het eerste lid van artikel 4 is daarom aangegeven dat het waterschap verantwoordelijk is voor de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

Artikel 4, eerste lid, kent een duidelijke relatie met artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In artikel 3:4, eerste lid, van de Awb is namelijk geregeld dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te

oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Wanneer een bestuursorgaan van het waterschap derhalve een besluit of handeling overweegt, dient het over te gaan tot een afweging van alle bij de concrete beslissing of handeling betrokken belangen. Met artikel 4, eerste lid, wordt aangegeven dat het waterschap zich bij de belangenafweging primair moet laten leiden door de waterhuishoudkundige belangen. Het zijn deze belangen die de doorslag moeten geven bij de besluitvorming.

In artikel 4, tweede lid, is ook de zuivering van afvalwater aan het waterschap opgedragen. Sinds 2002 ligt de zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater via artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren al wettelijk bij het waterschap.

HOOFDSTUK 3, DE SAMENSTELLING EN INRICHTING VAN HET WATERSCHAPSBESTUUR

Dit hoofdstuk geeft een aanvulling op de bepalingen in de Waterschapswet en het Rechtspositiebesluit dijkgraaf waterschappen. De wet regelt onder meer de vereisten voor het lidmaatschap van het bestuur, de verkiezingen, nevenfuncties, onverenigbare betrekkingen en het afleggen van de eed (dan wel verklaring en belofte). Voorts bevat de wet bepalingen over de vergaderingen van algemeen en dagelijks bestuur. Het Rechtspositiebesluit dijkgraaf waterschappen bevat regels over rechtspositionele aangelegenheden aangaande de dijkgraaf, zoals benoeming, schorsing, tijdelijk niet uitoefenen van zijn functie, ontslag, uitkering bij ontslag en aanspraken ingeval van ziekte.

Paragraaf 1, Het algemeen bestuur

Artikel 6, Omvang algemeen bestuur

In de Waterschapswet is, uit oogpunt van uniformering, maar ook vanwege doelmatigheid en slagvaardigheid, de minimale en maximale omvang van het algemeen bestuur vastgelegd. Het waterschapsbestuur kan bestaan uit minimaal 18 en maximaal 30 leden.

Om te garanderen dat daadwerkelijk alle belangencategorieën vertegenwoordigd zijn dient niet alleen de omvang van het bestuur te worden vastgesteld, maar ook het aantal zetels dat daarbinnen toegekend wordt aan ieder van de specifieke categorieën. Op een totale bestuursomvang van minimaal 18 en maximaal 30 zetels zijn 7 tot 9 zetels gereserveerd voor de specifieke categorieën gezamenlijk, waarbij iedere categorie minimaal 1 zetel toegewezen krijgt om vertegenwoordiging zeker te stellen. De overige zetels zijn voor de categorie ingezetenen. Met dit stelsel wordt verzekerd ("geborgd") dat bij de taakuitoefening door het waterschap met alle onderscheiden taakbelangen, de algemene én de specifieke, rekening wordt gehouden. Deze benadering doet recht aan het functionele karakter van het waterschap, dat zich daarmee onderscheidt van de organen van algemene democratie.

Doel van de geborgde zetels is het zekerstellen van de vertegenwoordiging van alle onderscheiden belangen in het waterschapsbestuur. Bij de bepaling van de omvang van het bestuur en de aantallen zetels per categorie is rekening gehouden met de mate van het belang van iedere categorie. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de omvang van de betaling door een categorie niet meer als zelfstandig criterium wordt gehanteerd. De omvang van de betaling is gebruikt als globale indicator voor het belang van elke categorie. Daarnaast is de mate van diversiteit van de belangen binnen de categorieën betrokken bij de bepaling van de zetelaantallen.

De steeds verdergaande veralgemenisering van de taakuitoefening door de waterschappen (bredere taakinvulling en een grotere verwevenheid met taken algemeen bestuur) leidt tot een relatief groot belang voor de categorie ingezetenen. Er wordt dan ook aan gehecht dat de zeggenschap voor ingezetenen en daarmee het democratisch gehalte van de verkiezingen groot zijn. Voor de ingezetenenzetels voorziet de wet in verkiezingen via een lijstenstelsel. Naast de vergroting van het belang van de categorie ingezetenen is echter ook sprake van een algemene tendens naar het verkleinen van besturen. Een verkleining van het algemeen bestuur van het waterschap bevordert de doelmatigheid en slagvaardigheid van de besluitvorming. Verder is bij de bepaling van het aantal zetels ten behoeve van het algemeen bestuur ook rekening gehouden met regionale differentiatie (aantal ha¿s, aantal km wateroppervlak, aantal km sloot, aantal km dijk, aantal installaties, aantal inwoners). Gezien het vorenstaande is gekozen voor 23 zetels voor het algemeen bestuur. Hierdoor wordt de gedachte van maximale zeggenschap voor ingezetenen zoveel mogelijk vastgehouden waardoor het democratisch gehalte van de verkiezingen het grootst is en wordt tevens recht gedaan aan de algemene tendens tot het verkleinen van besturen.

Er is voorts gekozen voor het minimumaantal van 7 geborgde zetels. Bij de bepaling van dit aantal is in de eerste plaats rekening gehouden met de omvang van het algemeen bestuur. Daarnaast is de regionale differentiatie bij de afweging betrokken en is aandacht voor het belang van de specifieke categorieën in het waterschap. Een zodanig aantal zetels voor de specifieke belangencategorieën wordt niet bezwaarlijk geacht, omdat die groeperingen de mogelijkheid hebben een lijst in te dienen. Zij hebben aldus via het democratisch proces de mogelijkheid hun positie in het waterschapsbestuur te versterken.

Voor de verdeling van de geborgde zetels dient volgens de wet te worden gekeken naar de aard en omvang van het belang van de categorie. Conform de wet dient elke categorie in ieder geval 1 zetel te hebben. Als grondslag voor het bepalen van het belang is gekozen voor de economische waarde van de onroerende zaak. De economische waarde geeft een goede weergave van de aard en omvang van het door het waterschap te beschermen belang. Daarnaast is het een eenvoudige en transparante methode die aansluit bij de nieuwe financieringssystematiek.

Artikel 7, Benoemen vertegenwoordigers geborgde zetels

Voor de categorie natuurterreinen is het Bosschap op grond van de wet belast met de benoeming van kandidaten. Nadere regeling van de benoeming van deze kandidaten in het reglement is niet noodzakelijk. De kandidaten voor de categorie bedrijven worden benoemd door de Kamers van Koophandel.

Voor de categorie ongebouwd is het aan de provincie overgelaten de organisatie(s) aan te wijzen die de benoeming doet (doen). Bij de aanwijzing van de organisatie is rekening gehouden met de verschillende te vertegenwoordigen belangen en de organisatiegraad. De organisatie die de vertegenwoordiger(s) voor de geborgde zetels mag benoemen betrekt daarbij andere organisaties met gelijkluidende belangen.

LTO Noord is aangewezen om de vertegenwoordigers te benoemen in het waterschapsbestuur voor de categorie ongebouwd. LTO Noord is een representatieve organisatie die continuïteit bezit en heeft binnen het waterschap een forse dekkingsgraad. Vrijwel alle sectoren van de grondgebonden landbouw zijn in LTO Noord vertegenwoordigd.

De selectie van de vertegenwoordigers is een verantwoordelijkheid van de benoemende organisaties. De Waterschapswet geeft aan dat de organisaties die de vertegenwoordigers mogen benoemen de procedure die zij hanteren voor de selectie en benoeming tijdig moeten vastleggen. Het waterschap zorgt vervolgens voor publicatie zodat het voor de leden van de belangengroeperingen (maar ook voor andere betrokkenen) duidelijk is op welke wijze de benoeming tot stand komt. Ook kunnen eventuele kandidaten hun interesse op dat moment kenbaar maken. De benoeming is bindend, dat wil zeggen de status van de benoemde kandidaten is gelijk aan die van gekozen kandidaten. Slechts de toetsing door het algemeen bestuur op grond van artikel 24 van de Waterschapswet kan toelating tot het algemeen bestuur verhinderen.

Artikel 8, Reglement van orde

De Waterschapswet geeft in de artikelen 35 tot en met 39 een aantal bepalingen over openbare en besloten vergaderingen en over geheimhouding. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor haar vergaderingen vast. Voor de invulling van dat reglement verdient het aanbeveling zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regelingen, die de Gemeentewet en de Provinciewet kennen omtrent onderwerpen van vergaderorde. Met name wordt hierbij gedacht aan het vergaderquorum, het besluitquorum, de wijze van uitschrijven van een nieuwe vergadering en het opstellen van de agenda, stemrecht van de leden, stemprocedures en het bepalen van de stemuitslag.

Paragraaf 2, Het dagelijks bestuur

Artikel 9, Omvang dagelijks bestuur

Ten aanzien van de omvang van het dagelijks bestuur kan het reglement alleen bepalen hoeveel leden het dagelijks bestuur ten minste en ten hoogste telt. In verhouding tot de omvang van het algemeen bestuur en ter voorkoming van versnippering van bestuurstaken is gekozen voor maximaal 4 bestuursleden. Meer dan 4 bestuursleden wordt niet doelmatig geacht. Bij het bepalen van het minimale aantal leden van het dagelijks bestuur (exclusief de dijkgraaf) is het doelmatig en slagvaardig optreden uitgangspunt. In verband hiermee is het minimumaantal leden bepaald op 2.

Artikel 10, Benoeming leden dagelijks bestuur

In de vergadering vindt de benoeming plaats van de leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de dijkgraaf. De tot lid van het dagelijks bestuur benoemde wordt geacht zijn benoeming niet aan te nemen indien hij op de tiende dag nadat hij in kennis is gesteld van zijn benoeming zijn benoeming niet heeft aanvaard. Aanvaarding van de benoeming dient schriftelijk te geschieden. Hiermee wordt aangesloten bij het stelsel van fictieve weigering zoals ook opgenomen in de Provinciewet en de Gemeentewet.

In artikel 40, eerste lid, van de Waterschapswet is bepaald dat ten minste 1 lid van het dagelijks bestuur een vertegenwoordiger van de specifieke categorieën is.

In artikel 41, tweede lid, van de Waterschapswet is bepaald dat de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur plaatsvindt uit het algemeen bestuur. Gedeputeerde staten kunnen hiervan ontheffing verlenen indien het reglement die mogelijkheid biedt. In het tweede lid is deze mogelijkheid aan gedeputeerde staten gegeven. Dit maakt het mogelijk om geschikte kandidaten voor het dagelijks bestuur te vinden buiten de kring van het algemeen bestuur. Leden van het dagelijks bestuur die op deze wijze zijn benoemd maken daarmee overigens nog geen deel uit van het algemeen bestuur. Dat zou immers leiden tot een wijziging van het aantal zetels van het algemeen bestuur. Voor de leden van het dagelijks bestuur die niet tot het algemeen bestuur behoren gelden op grond van artikel 45 wel de eisen die aan de verkiesbaarheid van leden van het algemeen bestuur worden gesteld, alsmede de imcompabiliteiten voor het lidmaatschap van het algemeen bestuur. Ook de verplichting tot het afleggen van de eed of de belofte is op deze leden van het dagelijks bestuur van toepassing. Tevens dient te worden opgemerkt dat de leden van het dagelijks bestuur die via de ontheffing van artikel 41, tweede lid, van de wet in het dagelijks bestuur zijn terecht gekomen alleen lid zijn van het dagelijks bestuur. Zij mogen dus alleen de bevoegdheden uitoefenen die horen bij het dagelijks bestuur. Ze zijn geen lid van het algemeen bestuur en kunnen dan ook geen bevoegdheden uitoefenen van het algemeen bestuur.

De invulling van een open gevallen plek in het dagelijks bestuur geschiedt zo spoedig mogelijk. Dit kan anders zijn indien het algemeen bestuur besluit het aantal leden van het dagelijks bestuur te verminderen.

Artikel 12, Ontslag op eigen initiatief

Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 41 van de wet, waarin het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur ¿ met uitzondering van de dijkgraaf ¿ summier wordt geregeld. De leden van het dagelijks bestuur die hun ontslag nemen, geven hiervan, om bewijsrechtelijke redenen, schriftelijk kennis aan het algemeen bestuur. Deze bepaling komt overeen met de artikelen 42 en 43 van respectievelijk de Provinciewet en de Gemeentewet. De Waterschapswet bevat ter zake geen bepalingen. Uit de aard van de rechtshandeling vloeit voort dat opzegging niet met terugwerkende kracht mogelijk is (vergelijk artikel 43 van de Gemeentewet en 42 van de Provinciewet). Leden van het dagelijks bestuur die ontslag nemen blijven lid van het algemeen bestuur, tenzij ze zijn benoemd op grond van artikel 10, tweede lid, van het reglement.

Artikel 13, Vervanging leden dagelijks bestuur

Leden van het dagelijks bestuur kunnen worden vervangen door leden van het algemeen bestuur. De vervanging kan door het algemeen bestuur worden geregeld op verzoek van het dagelijks bestuur, het desbetreffende lid van dat bestuur, of uit

eigen beweging. Bepalend is of de vervanging nodig is voor een goede taakuitoefening van het dagelijks bestuur. Algemene regels kunnen hiervoor niet worden gegeven. Het tweede lid regelt de vergoeding bij vervanging van een lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 14, Reglement van orde

Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een Reglement van orde vast. Een verschil tussen de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is, dat de vergaderingen van het dagelijks bestuur met gesloten deuren worden gehouden, tenzij dit bestuur anders heeft bepaald. Het Reglement van orde voor de vergaderingen kan regels geven over de openbaarheid van de vergaderingen van het dagelijks bestuur (artikel 42 van de Waterschapswet).

Paragraaf 3, De voorzitter

Artikel 15, Benoeming voorzitter

Alvorens een aanbeveling voor de benoeming van de voorzitter als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de wet wordt opgemaakt wordt, behalve in het geval van herbenoeming, een open sollicitatieprocedure gevolgd. Met een open sollicitatie wordt bedoeld een bekendmaking in de daarvoor geëigende kranten en of vakbladen.

Artikel 17, Ontslag voorzitter

Het Rechtspositiebesluit dijkgraaf waterschappen bepaalt onder meer dat aan de dijkgraaf die de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt eervol ontslag wordt verleend. In bijzondere omstandigheden kan hiervan, op advies van gedeputeerde staten en het algemeen bestuur van het waterschap gehoord, worden afgeweken. Ook de ongevraagde ontslagverlening is in dit besluit geregeld. Niet geregeld is de situatie waarin de dijkgraaf zelf om ontslag verzoekt. Artikel 17 regelt dit, naar analogie van de

Provinciewet en de Gemeentewet.

Paragraaf 4, De secretaris

Artikelen 18 en 19, Benoeming, taken en bevoegdheden secretaris

De secretaris zelf is geen bestuursorgaan. Hij is eerste adviseur van het algemeen en dagelijks bestuur. In verband met die functie is het verbod tot het verrichten van bepaalde handelingen, dat geldt voor leden van het algemeen bestuur, ook van toepassing verklaard op de secretaris. Het algemeen bestuur stelt nadere regels vast omtrent de taak en de bevoegdheid van de secretaris. Hierbij is aansluiting gezocht bij de Gemeentewet (artikel 103, tweede lid) en de Provinciewet (artikel 100, tweede lid). De vervanging van de secretaris wordt geregeld door het algemeen bestuur.

HOOFDSTUK 4, TOEZICHT

Artikel 20, Toezichtsbevoegdheid

In verband met het interprovinciaal karakter van het waterschap moet, ingevolge artikel 164 van de Waterschapswet, in het reglement een regeling over de uitoefening van het toezicht worden opgenomen. Waterschap Noorderzijlvest is een interprovinciaal waterschap dat voor ongeveer de helft in Groningen en voor de andere helft in Drenthe gelegen is. Voor waterschapsomvattende besluiten is daarom geen verdeling van toezicht mogelijk. Hier is derhalve gekozen voor gezamenlijk toezicht en voor de grondgebiedgedachte voor specifieke besluiten.

Het toezicht moet hier in ruime zin worden opgevat. Het omvat bijvoorbeeld ook het (in het artikel duidelijkheidshalve vermelde) beroep op gedeputeerde staten tegen besluiten van het waterschapsbestuur en voorts de rol van gedeputeerde staten in het kader van taakverwaarlozing, de Begroting, de Rekening, de waterschapsbelastingen en de benoeming van de dijkgraaf. De Commissaris van de Koningin is genoemd in verband met diens bevoegdheid op grond van artikel 107, vijfde lid, van de wet.

De wet noemt in artikel 153 ¿ limitatief ¿ de besluiten waartegen belanghebbenden beroep kunnen instellen bij gedeputeerde staten.

Dit zijn:

a.   besluiten omtrent de regeling van de waterbeheersing of tot de aanleg of verbetering van waterstaatswerken die niet aan goedkeuring zijn onderworpen;

b.   besluiten betreffende de legger;

c.    besluiten betreffende de wijziging en vaststelling van de keur.

Artikel 21, Goedkeuring

De Waterschapswet geeft limitatief aan in welke gevallen vooraf toezicht kan worden uitgeoefend. Wel blijft het voor gedeputeerde staten mogelijk om alle waterschapsbesluiten die met het recht of met het algemeen belang in strijd zijn, achteraf te vernietigen (artikel 156 van de Waterschapswet). Toezicht kan worden onderscheiden in preventief toezicht (bijvoorbeeld goedkeuring en ontheffing) en repressief toezicht (administratief beroep en vernietiging). De Waterschapswet beperkt het aantal besluiten dat aan goedkeuring is onderworpen tot:

a.   Kostentoedelingsverordeningen (artikel 120 van de Waterschapswet);

b.   overige besluiten door de wet aangewezen (artikel 148 van de Waterschapswet). Hiertoe behoren onder meer beheersplannen op grond van de Wet op de waterhuishouding.

Daarnaast laat de wet de mogelijkheid open om bij reglement goedkeuring te eisen voor:

c.    besluiten die betrekking hebben op de regeling van de waterbeheersing (onder andere peilbesluiten);

d.   besluiten tot de aanleg en verbetering van waterstaatswerken.

Beleidsafstemming (tussen functioneel en algemeen belang) is met name voor peilbesluiten van belang. In het kader van de provinciale goedkeuring kan aan dit aspect de nodige aandacht worden besteed. Dat geldt ook voor de beslissingen omtrent de aanleg en verbetering van waterstaatswerken die in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatskundige situatie met zich mee brengen. Deze besluiten worden aan goedkeuring onderworpen omdat ze van wezenlijk belang worden geacht. Voor de overige besluiten kan worden volstaan met een meldingsplicht.

Door de aanwezigheid van bijvoorbeeld de zeekeringen en het (zee)gemaal Rozema, de bodemdalinggemalen en waterbergingsgebieden, de belangen die deze werken beschermen en de inrichting van met name het Groningse landschap in de waterschappen Hunze en Aa¿s en Noorderzijlvest wordt het wenselijk geacht dat besluiten die van wezenlijk belang zijn voor de waterhuishouding, vooraf worden goedgekeurd. Werken die in betekenende mate een wijziging van de bestaande waterstaatkundige situatie met zich meebrengen en waarvan de investering meer bedraagt dan € 1 miljoen, komen voor goedkeuring in aanmerking.

Artikel 23, Meldingen

Voor besluiten die niet aan preventief toezicht zijn onderworpen geeft de Waterschapswet in artikel 156 de mogelijkheid van schorsing, eventueel gevolgd door vernietiging. Gedeputeerde staten kunnen hiertoe spontaan overgaan, dan wel een ingediend verzoekschrift honoreren. Het spontane vernietigingsrecht strekt zich uit over alle waterschapsbesluiten. De regels die gelden voor de uitoefening van het schorsings- en vernietigingsrecht zijn in de Waterschapswet beschreven. De criteria voor vernietiging zijn strijd met het recht of het algemeen belang. Om spontaan repressief toezicht mogelijk te maken ten aanzien van in ieder geval de wezenlijke besluiten is een meldingsplicht vastgesteld.

Volgens de Waterschapswet moeten in ieder geval aan gedeputeerde staten worden toegezonden:

a.   besluiten tot vaststelling of wijziging van de keur (artikel 80 van de Waterschapswet);

b.   de Begroting en begrotingswijzigingen (artikel 101 van de Waterschapswet);

c.    de Rekening (artikel 107 van de Waterschapswet);

d.   de Verordeningen met betrekking tot de organisatie van de administratie, het beheer en de controle van de vermogenswaarden alsmede de verordening met regels over periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde bestuur (artikel 109b van de Waterschapswet).

Ook op grond van andere wetten bestaan voor de waterschappen verplichtingen tot toezending van besluiten aan gedeputeerde staten. Het reglement vult de wettelijke opsomming aan met enkele categorieën die van wezenlijk belang zijn en waarvan derhalve op provinciaal niveau kennis dient te bestaan.

HOOFDSTUK 5, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 24, Overgangsrecht

Een lastig punt is dat in de Waterschapswet, in navolging van de in voorbereiding zijnde Waterwet (TK 30818), is gekozen voor het begrip "zorg voor het watersysteem" in plaats van de begrippen "zorg voor de waterkering" en "zorg voor de waterhuishouding". Dit sluit beter aan bij het integraal waterbeheer zoals dat in de waterschapspraktijk is ontstaan. In de Waterschapswet wordt de zorg voor het watersysteem in algemene zin toegekend. De nadere invulling van dit begrip vindt plaats in de bijzondere wetgeving, zoals de Wet op de waterhuishouding, de Wet op de waterkering, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Grondwaterwet. Aangezien de bijzondere wetgeving, in dit geval de Grondwaterwet, nog niet is aangepast bij de inwerkingtreding van het onderhavige reglement is van een taakverruiming vooralsnog geen sprake. Het grondwaterbeheer zoals dat in de Grondwaterwet is toegedeeld aan gedeputeerde staten blijft tot dat moment een verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten. Dit is alleen anders indien een deel van de grondwatertaken al zijn gedelegeerd aan het waterschap.

Wanneer de "Waterwet" conform planning begin 2008 in werking treedt, wordt de integratie van de afzonderlijke medebewindstaken van de waterschappen ook in de bijzondere wetgeving doorgevoerd. Op dat moment is er sprake van een nieuwe afbakening van die taken en gaat het grondwaterbeheer over naar de waterschappen. Het overgangsrecht van artikel 24 is opgenomen om te voorkomen dat het reglement bij de inwerkingtreding van Waterwet op dit punt opnieuw moet worden aangepast.

Toedeling van taken zal na de inwerkingtreding van de Waterwet, zonder nadere regeling, ook betrekking hebben op de zorg voor de grondwaterlichamen (het grondwaterbeheer). In de praktijk zal het gaan om het grondwaterkwantiteitsbeheer, omdat het belangrijkste instrumentarium voor het grondwaterkwaliteitsbeheer, vanwege de nauwe samenhang met het instrumentarium voor bodembescherming bij de provincies en de gemeenten blijft berusten in het kader van de Wet bodembescherming. Een aantal provincies hebben het grondwaterkwantiteitsbeheer in meerdere of mindere mate al gedelegeerd aan de waterschappen. Door het toevoegen van de zinsnede "voor zover dit beheer niet reeds berust bij het waterschap" wordt hiermee rekening gehouden.

Voorts is in dit artikel overgangsrecht gecreëerd voor de zittende leden van het algemeen en dagelijks bestuur. Dit overgangsrecht is opgenomen om geen discrepantie te laten ontstaan tussen de bestuurssamenstelling en de bepalingen in de reglement gedurende de periode van 31 maart 2008 (datum inwerkingtreding reglement) tot aan de datum waarop een nieuw algemeen bestuur aantreedt. En gelet op de latere inwerkingtreding van de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel is eveneens overgangsrecht opgenomen voor de kostentoedeling in de belastingtijdvakken die zijn aangevangen voor 1 januari 2009 (de datum waarop de bepalingen over de kostentoedeling in de Wet modernisering waterschapsbestel van kracht worden).

Waterschapsgrens Noorderzijlvest ex art. 2, tweede lid, van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest 2008

afbeelding binnen de regeling