Regeling vervallen per 17-01-2018

Criteria met betrekking tot de inspraakprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van bodemsanering

Geldend van 15-05-1998 t/m 16-01-2018

Intitulé

Criteria met betrekking tot de inspraakprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in het kader van bodemsanering

De inspraakprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die bij de totstandkoming van beschikkingen in het kader van bodemsanering wordt gehanteerd, wordt in bepaalde situaties als te zwaar ervaren en niet voldoende toegesneden op de praktijk. In de derde tranche van de Provinciale milieuverordening (PMV) die met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden, is nu bepaald dat in voorkomende gevallen kan worden afgeweken, mits dat wordt gepubliceerd. De te kiezen procedure wordt de verkorte procedure genoemd.

Voor het besluit of afdeling 3.4 van de Awb wel of niet van toepassing is, dienen criteria te worden geformuleerd. Uit het oogpunt van rechtszekerheid is het wenselijk dat criteria worden omgezet en uitgewerkt in beleidsregels. Het opnemen van beleidsregels in de PMV wordt juridisch als minder zuiver geacht; reden om deze niet mee te nemen als toelichting bij de vaststelling van de derde tranche van de PMV, maar in een separate (lees onderliggende) nota op te nemen.

Alvorens over te gaan tot het noemen van de criteria wordt opgemerkt dat het om een objectief criterium gaat en dat de rechter zelfstandig, zo nodig los van de beleidsregels van gedeputeerde staten, zal interpreteren.

Bij het opstellen van die criteria, die in IPO-verband zijn geformuleerd, kunnen minimaal 2 uitgangspunten worden gehanteerd. Vooralsnog is geen reden aanwezig om deze uitgangspunten uit te breiden.

De uitgangspunten zijn:

1.   afdeling 3.4 wordt niet toegepast als er geen zienswijzen zijn te verwachten van belanghebbenden (die de beschikking niet hebben aangevraagd);

2.   afdeling 3.4 wordt alleen toegepast als er een onbekend aantal belanghebbenden is.

Een keuze voor het eerste uitgangspunt betekent dat indien bedenkingen of zienswijzen zijn te verwachten van belanghebbenden, toepassing zal worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb.

Een keuze voor het tweede uitgangspunt betekent dat afdeling 3.4 van de Awb wordt toegepast bij een onbekend aantal belanghebbenden, maar als de kring van belanghebbenden voldoende bekend is, wordt gekozen voor een rechtstreekse benadering via artikelen 4:7 en/of 4:8 van de Awb.

Hieruit volgt dat bij twijfel altijd gekozen moet worden om afdeling 3.4 van de Awb toe te passen.

Ten behoeve van beide uitgangspunten dienen criteria te worden opgesteld. Aan de hand van de criteria dient de kring van belanghebbenden vastgesteld te kunnen worden. Deze criteria zijn hierna in de toelichting opgenomen.

Inhoud

Criteria voor het al dan niet van toepassing verklaren van afdeling 3.4 van de Awb

Bij de formulering van criteria, waaraan getoetst kan worden of kan worden afgezien van de toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen:

a.   de procedure van artikel 6.1 van de PMV (beschikking ernstige verontreiniging)

b.   de procedure van artikel 6.4 van de PMW (goedkeuring saneringsplan)

c.   de procedure van artikel 6.4a van de PMV (vaststellen saneringsplan)

De algemene criteria, geformuleerd aan de hand waarvan wordt getoetst of er belanghebbenden zijn, zijn ontleend aan het door de provincie Utrecht ontwikkelde kennisgevingsformulier. Aan de hand daarvan wordt bepaald of er (geen) behoefte bestaat aan de toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.

Algemeen criterium

-     Er zal niet worden afgezien van de toepassing van de procedure van afdeling 3.4 van de Awb, indien in het kader van afstemming met andere te volgen procedures een verkorte Wet bodembeschermingprocedure niet wenselijk of noodzakelijk is.

Criteria bij vaststellen ernst/urgentie (beschikking ernstige verontreiniging):

-     zijn er meer gerechtigden (bijvoorbeeld huurders, mede-eigenaren, houders van het recht van overpad) bij het perceel betrokken. Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij geen behoefte hebben aan de toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, dan kan de "lichte" procedure gevolgd worden;

-     zijn er omwonenden op naburige percelen. In dat geval moet goed worden bezien of deze omwonenden ook in hun belangen geschaad dreigen te worden, bijvoorbeeld doordat de verontreiniging de perceelsgrens overschrijdt of dreigt te overschrijden. Indien hierbij maar enige twijfel bestaat, dient afdeling 3.4 van de Awb gevolgd te worden;

-     afhankelijk van de omgeving waarin een locatie zich bevindt, bijvoorbeeld in een natuurgebied of een grondwaterbeschermingsgebied dient beoordeeld te worden of vanwege specifieke kenmerken van het gebied andere belanghebbenden (zoals bijvoorbeeld milieuorganisaties) aanwezig zijn. Is dit het geval, dan moet nader worden bezien of er redelijkerwijs aangenomen kan worden dat er behoefte is aan de toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.

Criteria bij goedkeuren/vaststellen saneringsplan:

-     de criteria zoals deze zijn genoemd bij vaststellen ernst/urgentie gelden;

-     voor welke saneringsvariant is gekozen. Indien het een multifunctionele variant betreft, zullen er tegen de variant op zich, te weten volledige verwijdering, wellicht geen bedenkingen te verwachten zijn, terwijl dit bij een isolatievariant mogelijk eerder het geval kan zijn. Tevens dient bezien te worden of bij het uitvoeren van de variant overlast ontstaat voor omwonenden. Bij een multifunctionele variant kan bijvoorbeeld veel overlast ontstaan door het afvoeren van de afgegraven grond. Indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat er behoefte is aan de toepassing van afdeling 3.4 van de Awb, moet afdeling 3.4 van de Awb gevolgd worden;

-     bestaat er (dreiging van) verspreidingsrisico buiten eigen perceelsgrens. In dat geval zal afdeling 3.4 van de Awb in beginsel gevolgd worden;

-     bestaat er vrije toegankelijkheid van het terrein in relatie tot een actueel blootstellingsrisico. Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan behoefte is, zal afdeling 3.4 van de Awb gevolgd moeten worden;

-     bestaat de mogelijkheid dat door de sanering tijdelijk de beschikbaarheid openbare voorzieningen wordt beperkt. Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan behoefte is, zal afdeling 3.4 van de Awb gevolgd moeten worden;

-     bestaat de mogelijkheid dat door de sanering schade door zettingen en/of verzakkingen of andere overlast ontstaat. Indien aangenomen kan worden dat daaraan behoefte is, zal afdeling 3.4 van de Awb gevolgd moeten worden.

Indien gekozen wordt voor het niet toepassen van afdeling 3.4 van de Awb

Ook indien geen toepassing wordt gegeven aan afdeling 3.4, gelden wel de bepalingen van titel 4.1 van de Awb voor het totstandkomen van beschikkingen. Voor de voorbereiding van beschikkingen zijn met name de artikelen 4:7 en 4:8 van de Awb van belang. Zij vormen een minimumregeling. Artikel 4:7 ziet toe op het horen van de aanvrager van de beschikking.

Op grond van het eerste lid ontstaat een hoorplicht indien:

-     de beslissing een afwijzing betreft

-     de afwijzing steunt op gegevens die de aanvrager betreffen

-     de gegevens afwijken van hetgeen de aanvrager heeft verstrekt

(De uitzonderingsmogelijkheden van de artikelen 4:11 en 4:12 zijn hier in het algemeen niet van toepassing.)

Artikel 4:7 van de Awb zal ruim worden toegepast. Dit houdt in dat artikel 4:7 van de Awb wordt toegepast indien redelijkerwijs verwacht kan worden dat de aanvrager bedenkingen heeft (en niet alleen maar wanneer het een afwijzing van het verzoek betreft zoals de onthouding van de goedkeuring aan het saneringsplan). Een en ander is met name van belang voor de aanvraag beschikking ernst en urgentie. Het is immers mogelijk dat de aanvrager verwacht dat het een ernstig en niet-urgent geval van verontreiniging is, terwijl gedeputeerde staten beschikken dat het een ernstig en urgent geval van verontreiniging is.

Er is dan strikt formeel geredeneerd geen sprake van een (gedeeltelijk) afwijzende beschikking, maar met een ruime interpretatie van artikel 4:7 van de Awb wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken.

Artikel 4:8 van de Awb ziet toe op het horen van belanghebbenden die de beschikking niet hebben aangevraagd. Hiervan is sprake bij derden-belanghebbenden en de gevallen waarin ambtshalve besluitvorming plaatsvindt. Op basis van het eerste lid van artikel 4:8 ontstaat een hoorplicht indien:

-     een belanghebbende naar verwachting bedenkingen zal hebben tegen een voorgenomen beschikking;

-     de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen;

-     die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.