Regeling vervallen per 25-10-2005

Verordening rechtspositie staten- en commiss

Geldend van 30-09-2004 t/m 24-10-2005

Inhoud

HOOFDSTUK I, BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.   lid van provinciale staten: lid van provinciale staten dat niet tevens lid is van gedeputeerde staten;

b.   commissie: een door provinciale staten, gedeputeerde staten of de Commissaris van de Koningin ingestelde commissie;

c.   besluit: het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden van 22 maart 1994 (Staatsblad 1994, nummer 242);

d.   nabestaande: de weduwe, weduwnaar of nabestaande levenspartners met wie het overleden lid van provinciale staten samenwoonde op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract.

HOOFDSTUK II, VERGOEDING LEDEN PROVINCIALE STATEN

Artikel 2

1.   De leden van provinciale staten ontvangen per kalenderjaar een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten van 100% van de bedragen, vermeld in artikel 2 van het besluit.

Deze vergoedingen worden zoveel mogelijk in maandelijkse termijnen aan de rechthebbenden uitbetaald.

2.   Wanneer leden van provinciale staten voor het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten en van vergaderingen van commissies van provinciale staten gebruikmaken van hun eigen motorvoertuig, ontvangen zij een reiskostenvergoeding voor de heen- en terugreis tussen de plaats van de vergadering en de woonplaats op de voet van artikel 7 van het Reisbesluit binnenland (Staatsblad 1993, nummer 144).

Wanneer leden van provinciale staten voor het bijwonen van de in de vorige volzin bedoelde vergaderingen gebruikmaken van het openbaar vervoer, ontvangen zij een reiskostenvergoeding ter grootte van de werkelijk gemaakte kosten.

3.   De leden van provinciale staten ontvangen telkens, wanneer zij een vergadering van provinciale staten of van een commissie van provinciale staten bijwonen, een vergoeding voor verblijfkosten ter grootte van de werkelijk gemaakte kosten tot de in artikel 5 van de Reisregeling binnenland (besluit van 16 maart 1993, nummer AB 93/U280), Staatscourant 56) genoemde maximale bedragen voor een lunch en voor een avondmaaltijd.

De vergoeding voor de kosten van een lunch respectievelijk avondmaaltijd wordt uitsluitend gegeven indien de desbetreffende vergadering is geëindigd na 12.00 uur respectievelijk 18.00 uur en na overleggen van de bewijsstukken.

4.   De leden van provinciale staten ontvangen in andere gevallen dan die bedoeld in het tweede en derde lid een vergoeding van reis- en verblijfkosten, wanneer deze kosten zijn gemaakt bij de uitvoering van een besluit van gedeputeerde staten, provinciale staten of een statencommissie.

In deze gevallen vindt de vergoeding van reis- en verblijfkosten plaats overeenkomstig het bepaalde in het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK III, VERGOEDING LEDEN COMMISSIES

Artikel 3

1.   Onverminderd het bepaalde in het tweede lid ontvangen de leden van een commissie, die geen lid zijn van provinciale staten en die geen vaste vergoeding ontvangen als bedoeld in artikel 94 van de Provinciewet, voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissies en van haar subcommissies een vergoeding van 100% van het bedrag vermeld in artikel 13 van het besluit.

2.   In afwijking van het bepaalde in het eerste lid genieten de leden van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van de provincie Drenthe, de Klachtencommissie Seksuele Intimidatie en de voorzitter van de Bestuurscommissie

Onderzoeksbureau Cultuur, Welzijn en Zorg 250%, de leden van de Bezwarencommissie Personele Aangelegenheden en de voorzitter, alsmede de aangewezen leden indien zij extern zijn, van de toetsingscommissie als bedoeld in het Sociaal statuut 375% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding. De leden van de

Provinciale Adviescommissie Beeldende Kunst en de voorzitter van de Klachtencommissie Jeugdzorg ontvangen 200% van de in het eerste lid bedoelde vergoeding.

3.   Geen vergoeding ontvangen zij die zitting hebben in de commissie of subcommissie:

a.   uit hoofde van dan wel als rechtstreeks uitvloeisel van een fulltime ambtelijke of bestuurlijke bevoegdheid;

b.   als representant van een belanghebbende instelling, organisatie of groepering.

4.   De in het eerste en tweede lid bedoelde leden ontvangen, wanneer zij gebruikmaken van een eigen motorvoertuig, een reis- en verblijfkostenvergoeding op de voet van artikel 7 van het Reisbesluit binnenland (Staatsblad 193, nummer 144). Wanneer bedoelde leden gebruikmaken van het openbaar vervoer ontvangen zij een vergoeding ter grootte van de werkelijk gemaakte kosten.

HOOFDSTUK IV, UITKERING BIJ AFTREDEN

Aanspraak op uitkering

Artikel 4

1.   De leden van provinciale staten kunnen met ingang van de datum van aftreden aanspraak maken op een uitkering ten laste van de provincie.

2.   Belanghebbende moet daartoe binnen 3 maanden na aftreden een schriftelijk verzoek indienen bij gedeputeerde staten.

3.   Geen recht op een uitkering bestaat indien een lid van provinciale staten van zijn lidmaatschap vervallen is verklaard ingevolge artikel X.7 van de Kieswet.

Duur van de uitkering

Artikel 5

De duur van de uitkering wordt bepaald op een kwart van het aantal volledige maanden, gedurende welke het gewezen statenlid het statenlidmaatschap heeft vervuld, met dien verstande dat de maximale duur een periode van 2 jaar niet te boven gaat.

Bedrag van de uitkering

Artikel 6

De uitkering bedraagt:

1.   het eerste jaar 80% en vervolgens 70% van de vaste vergoeding voor de werkzaamheden van een statenlid per jaar;

2.   bepalend voor de hoogte van de uitkering is de vaste vergoeding voor de werkzaamheden als lid van provinciale staten op het moment van aftreden, zoals deze is vastgesteld op basis van artikel 2, eerste lid.

Korting wegens inkomsten

Artikel 7

1.   Inkomsten die een lid van provinciale staten heeft op de dag waarop hij/zij ophoudt statenlid te zijn, worden niet in mindering gebracht op zijn/haar uitkering als gewezen lid van provinciale staten.

2.   Nieuwe inkomsten of hogere inkomsten, die het gewezen lid van provinciale staten na de dag bedoeld in het eerste lid verwerft, worden met de uitkering verrekend over de periode waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben.

Artikel 8

Voor de toepassing van artikel 7 worden onder de daar vermelde inkomsten verstaan:

-    winst uit onderneming;

-    inkomsten uit of in verband met arbeid of het verrichten van andere diensten of aanneming van werk;

-    een periodieke uitkering krachtens de Algemene arbeidsongeschiktheidswet.

Artikel 9

Degene aan wie een uitkering is toegekend is verplicht van het verkrijgen van

nieuwe inkomsten of hogere inkomsten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, terstond mededeling te doen aan gedeputeerde staten onder opgave, voorzover mogelijk, van de hoogte van deze (verwachte) inkomsten.

Artikel 10

Degene aan wie een uitkering is toegekend geeft desgevraagd alle informatie betreffende zijn/haar inkomen die voor de uitvoering van deze regeling nodig is, aan gedeputeerde staten.

Betaling uitkering

Artikel 11

De uitkering wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen.

Einde van de uitkering

Artikel 12

De uitkering eindigt:

a.   zodra de maximale duur van de uitkering volgens artikel 5 is bereikt;

b.   met ingang van de maand, volgende op de maand waarin het gewezen lid van provinciale staten is overleden;

c.   met ingang van de dag waarop het gewezen lid wederom als lid van provinciale staten is beëdigd.

Artikel 13

1.   De betaling van de uitkering kan door gedeputeerde staten worden geschorst en voor zolang belanghebbende niet de mededeling of opgaven doet als bedoeld in de artikelen 9 en 10.

2.   Indien de in het vorige lid bedoelde verplichting alsnog wordt nagekomen, wordt de uitkering over de tijd van schorsing, met inachtneming van artikel 7, alsnog uitbetaald.

HOOFDSTUK V, UITKERING BIJ OVERLIJDEN

Artikel 14

1.   Zo spoedig mogelijk na het overlijden van het lid van provinciale staten wordt aan de nabestaande ten laste van de provincie een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de in artikel 2, eerste lid, bedoelde vaste vergoeding, zoals deze gold ten tijde van het overlijden, voor werkzaamheden als statenlid, over een tijdvak van 3 maanden.

2.   Indien de overledene geen nabestaande nalaat, geschiedt de in het vorige lid bedoelde uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige kinderen of natuurlijke kinderen, dan wel pleegkinderen. Ontbreken ook deze, dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.

HOOFDSTUK VI, AANVULLING UITKERING OP GROND VAN DE WERKLOOSHEIDSWET

Artikel 15

1.   In het geval een lid van provinciale staten een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het statenlidmaatschap, meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die het lid van provinciale staten ontvangt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

2.   In het geval een lid van provinciale staten een uitkering op grond van het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel ontvangt en de, na toepassing van artikel 6, vierde lid, van dat besluit, ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van het statenlidmaatschap meer bedraagt dan de vergoeding voor de werkzaamheden die het lid van provinciale staten ontvangt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt deze vergoeding ten laste van de provincie verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

HOOFDSTUK VII, TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG

Artikel 16

Aan een lid van provinciale staten kan een vergoeding van kosten van algemene en buitenschoolse opvang voor kinderen van 0 tot 12 jaar worden toegekend, voorzover deze naar het oordeel van gedeputeerde staten noodzakelijkerwijs zijn gemaakt in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap.

HOOFDSTUK VIII, OVERIGE VOORZIENINGEN

Artikel 17

Aan een lid van provinciale staten kan ten behoeve van de vervulling van het statenlidmaatschap voor de duur van het lidmaatschap een personal computer configuratie (inclusief ondersteuning en onderhoud) tijdens de provincie ter beschikking worden gesteld.

HOOFDSTUK IX, SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Met inachtneming van het gestelde in het besluit wordt in bijzondere gevallen, waarin de toepassing van deze verordening tot een naar het oordeel van gedeputeerde staten onredelijke uitkomst leidt, door gedeputeerde staten beslist.

Artikel 19

1.   Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 1997.

2.   De Verordening geldelijke voorzieningen staten- en commissieleden vervalt met ingang van 1 juli 1997.

3.   Voor wat betreft het in artikel 5 bedoelde aantal maanden wordt gerekend vanaf 1 januari 1994.

Artikel 20

Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening rechtspositie staten- en commissieleden.

Toelichting op de Verordening rechtspositie staten- en commissieleden

ALGEMEEN

Bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) van 22 maart 1994, Staatsblad nummer 242, zijn nadere regels gesteld betreffende de rechtspositie van staten- en commissieleden (Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden).

Hoofdstuk 2 van dit Rechtspositiebesluit bevat de basis voor de vergoeding voor werkzaamheden van staten- en commissieleden. Ook de tegemoetkoming in de kosten is in dit besluit geregeld. Voorheen was dit geregeld in de Verordening geldelijke voorzieningen staten- en commissieleden. Thans is deze verordening ter wille van de overzichtelijkheid in zijn geheel in deze verordening opgenomen.

In hoofdstuk 3 van genoemd Rechtspositiebesluit zijn kaders aangegeven waarbinnen provinciale staten de bevoegdheid hebben, ten laste van de provincie, door middel van bij verordening te stellen regels, een aantal secundaire arbeidsvoorwaardelijke voorzieningen ten behoeve van statenleden te treffen. Het betreft faciliteiten die tijdens het statenlidmaatschap worden geboden en faciliteiten die na afloop van het statenlidmaatschap beschikbaar zijn.

Deze verordening voorziet daarin.

Het bedrag dat wordt genoemd in artikel 2 van het Rechtspositiebesluit als vergoeding voor de werkzaamheden van statenleden wordt jaarlijks per 1 januari aangepast door de minister van binnenlandse zaken aan de hand van het indexcijfer van lonen van volwassen werknemers voor de sector overheid geldende voor de maand september.

De tegemoetkoming in de kosten die in hetzelfde artikel 2 wordt genoemd wordt jaarlijks herzien aan de hand van de consumentenprijsindex, geldende voor de maand september.

De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in de Staatscourant.

Voor wat betreft de secundaire voorzieningen zij opgemerkt dat het recht op bepaalde voorzieningen geen automatisme is, maar eerst wordt geëffectueerd indien hierom wordt verzocht. Eveneens is als uitgangspunt gekozen dat de duur van bepaalde voorzieningen in een directe relatie moet staan tot de duur van het statenlidmaatschap.

In de verordening is rekening gehouden met de zogenaamde compenserende effecten uit nieuw verworven inkomen tijdens de periode waarin van een bepaalde voorziening gebruik wordt gemaakt.

Deze uitgangspunten zijn in bijgevoegde verordening zodanig geformuleerd dat sprake is van een algemene regeling waar in principe ieder statenlid een beroep op kan doen.

Het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden geeft ook de mogelijkheid een tegemoetkoming te verlenen in de kosten van scholing, in verband met de vervulling van het statenlidmaatschap. Aangezien dit in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de politieke fracties zelf zien gedeputeerde staten geen aanleiding op dit punt nadere regelingen te treffen.

Daarnaast kent het Rechtspositiebesluit nog de mogelijkheid om een tegemoetkoming terzake van ziektekosten te verstrekken en om ten behoeve van de statenleden collectieve verzekeringen af te sluiten, waarbij wordt voorzien in de opbouw van ouderdomspensioen en in geldelijke voorzieningen bij invaliditeit en overlijden. De vergoeding voor de werkzaamheden als statenlid en de daaropvolgende uitkering zijn naar het oordeel van gedeputeerde staten voldoende om daaruit de eventueel benodigde voorzieningen te treffen.

Om die reden wordt geen gebruikgemaakt van deze mogelijkheid.

ARTIKELSGEWIJS

VERGOEDING EN TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN VOOR STATENLEDEN

Artikel 2

De tegemoetkoming in de kosten (eerste lid) die statenleden ontvangen, wordt blijkens de circulaire van 12 december 1991, kenmerk BW91/U1726, van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en de (belasting)resolutie van 21 mei 1992, nummer DB92/2169, van de staatssecretaris van financiën geacht te strekken ter bestrijding van de volgende kostenposten:

-    cursussen, seminars, symposia en congressen

-    excursies, inclusief verblijfkosten

-    vakliteratuur

-    Vereniging van Statenleden

-    afschrijving tekstverwerker met toebehoren, faxapparatuur en andere technische middelen (exclusief telefoon)

-    zakelijke telefoonkosten (uitsluitend gesprekskosten)

-    portokosten en fotokopieën

-    bijdrage in de kosten van de fractieassistent/fractieweekends/vergaderkosten fractie/secretariaat van de fractie

-    representatiekosten (bijvoorbeeld attenties bij receptie)

In het tweede en derde lid is de vergoeding van reis- en verblijfkosten geregeld voorzover deze kosten voortvloeien uit het bijwonen van vergaderingen van provinciale staten of van vergaderingen van commissies van provinciale staten. De vergoeding van verblijfkosten is aan voorwaarden verbonden.

In het vierde lid wordt de vergoeding van reis- en verblijfkosten geregeld voor reizen die bij de uitvoering van een besluit van gedeputeerde staten, de voorzitter van gedeputeerde staten, provinciale staten of een statencommissie worden gemaakt.

Onder de uitvoering van besluit van gedeputeerde staten, de voorzitter van gedeputeerde staten, provinciale staten of een statencommissie vallen in ieder geval ook de bijeenkomsten van het Interprovinciaal Overleg, het Seniorenconvent en werkbezoeken van provinciale staten of commissies van provinciale staten. Dit is niet bedoeld als een limitatieve opsomming; er zijn ook andere bijeenkomsten waarbij de reiskosten worden vergoed.

In zijn algemeenheid gaat het om bijeenkomsten waarvoor de statenleden door gedeputeerde staten of de Commissaris van de Koningin worden uitgenodigd en waarbij hun aanwezigheid naar het oordeel van gedeputeerde staten uit hoofde van hun statenlidmaatschap van groot belang is. Om misverstanden te voorkomen wordt op de uitnodiging ook vermeld dat de reis- en verblijfkosten worden vergoed. Indien dit niet is vermeld, vindt geen vergoeding van reis- en verblijfkosten plaats.

Daarbij kan gedacht worden aan het bijwonen van recepties, openingen, symposia en dergelijke.

Indien verschil van mening ontstaat over de vergoeding van reis- en verblijfkosten wordt dit ter beslissing voorgelegd aan de voorzitter van gedeputeerde staten.

VERGOEDING COMMISSIELEDEN

Artikel 3

De vergoeding voor commissieleden, niet zijnde leden van provinciale staten, wordt geregeld in artikel 13 van het Rechtspositiebesluit. In dit artikel wordt een bedrag genoemd dat jaarlijks door de minister van binnenlandse zaken wordt aangepast aan de hand van het indexcijfer van lonen van volwassen werknemers voor de sector overheid, geldende voor de maand september.

UITKERING BIJ AFTREDEN

Aanspraak op uitkering

Artikel 4

In dit artikel, dat betrekking heeft op de aanspraak op uitkering bij het aftreden van een statenlid, wordt niet gesproken over de redenen van aftreden.

De consequentie hiervan is dat ook een statenlid dat vrijwillig aftreedt, aanspraak heeft op een uitkering.

Bij vrijwillig aftreden zal vaak sprake zijn van nieuwe inkomsten als bedoeld in artikel 5 van onderhavige regeling. Gegeven verder het feit dat om de aanspraken te effectueren een verzoek moet worden ingediend, zal een uitkering bij vrijwillig aftreden, naar verwachting, niet vaak voorkomen.

Een statenlid dat is afgetreden omdat zijn lidmaatschap vervallen is verklaard op grond van artikel X.7 van de Kieswet heeft geen recht op een uitkering. Het gaat hier om een statenlid dat zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 15 van de Provinciewet; de integriteit van het openbaar bestuur zou worden geschaad indien in dat geval een uitkering zou worden toegekend.

Duur van de uitkering

Artikel 5

In het Rechtspositiebesluit wordt gesteld dat de maximale uitkeringsduur mag worden gesteld op 2 jaar. In dit artikel is de uitkeringsduur afhankelijk gesteld van de duur van het statenlidmaatschap.

Naar het oordeel van gedeputeerde staten is het redelijk de maximale uitkering van 2 jaar eerst toe te kennen wanneer een statenlid 2 volledige zittingsperioden heeft volgemaakt. Daarom is gekozen voor een kwart van de zittingsperiode.

Bedrag van de uitkering

Artikel 6

De maximale uitkeringshoogte wordt, evenals dit geldt voor de duur, al in de AMvB aangegeven; het eerste jaar maximaal 80% en het tweede jaar maximaal 70% van de vergoeding voor de werkzaamheden als statenlid.

Gedeputeerde staten zien geen aanleiding de genoemde uitkeringspercentages op een lager niveau vast te stellen.

Korting wegens inkomsten

Artikel 7

Hoewel het Rechtspositiebesluit geen Anticumulatieregeling kent, is zo'n bepaling wel opgenomen. Er is daarbij aansluiting gezocht bij regelingen die reeds bestaan voor zowel bestuurders als ambtenaren. Deze regelingen houden globaal in dat alle nieuwe inkomsten die worden verworven, die uitgaan boven het inkomen waarvan sprake was in de eerdere functie op basis waarvan een uitkering wordt verleend, worden gekort.

Het opnemen van het woord "periode" in de tekst heeft tot doel een korting mogelijk te maken voor het geval sprake is van wisselende inkomsten over een langere periode.

Artikel 8

Onder inkomsten in verband met arbeid worden begrepen de inkomsten uit uitkeringen volgens de Ziektewet of de Werkloosheidswet die op het loon zijn gebaseerd.

Artikelen 9 en 10

Volgens artikel 4 ligt het initiatief voor het verkrijgen van de uitkering bij het gewezen statenlid. Met dat uitgangspunt ligt het voor de hand dat degene die de uitkering ontvangt eveneens het initiatief dient te nemen de inkomsten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, waarmee de uitkering dient te worden gekort, onmiddellijk door te geven. Het ligt dan in de rede dat vragen die moeten worden gesteld om een goede uitvoering van de regeling mogelijk te maken, ook worden beantwoord.

Betaling uitkering

Artikel 11

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Einde van de uitkering

Artikel 12

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. De uitkering eindigt ook bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar (zie Rechtspositiebesluit).

Artikel 13

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

UITKERING BIJ OVERLIJDEN

Artikel 14

Het Rechtspositiebesluit noemt deze uitkering niet. Ook hier geldt dat bij de voorziening bij overlijden aansluiting is gezocht bij regelingen die reeds bestaan voor zowel bestuurders als ambtenaren.

AANVULLING UITKERING OP GROND VAN DE WERKLOOSHEIDSWET

Artikel 15

Artikel 20 van de Werkloosheidswet komt erop neer dat op het moment dat iemand die een uitkering in het kader van deze wet ontvangt, nieuwe werkzaamheden aanvangt, de uitkering wordt gekort met het aantal uren dat in de nieuwe functie wordt gewerkt. Het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekspersoneel kent een overeenkomstige bepaling. De hoogte van het inkomen uit de nieuwe betrekking is daarbij niet relevant.

Indien derhalve iemand tot statenlid wordt gekozen, zal de uitkering in het kader van de Werkloosheidswet worden verlaagd met het aantal uren dat voor het vervullen van het statenlidmaatschap aan de uitkeringsinstanties wordt opgegeven. Indien deze verlaging van de WW-uitkering groter is dan de vergoeding die wordt ontleend aan het statenlidmaatschap, zal een negatief inkomenseffect optreden.

Ter compensatie van dit nadeel wordt de vergoeding voor de werkzaamheden als statenlid verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG

Artikel 16

Daar waar het ontbreken van kinderopvang het vervullen van het statenlidmaatschap belemmert, kan een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang worden toegekend.

Een statenlid dat normaliter op dagen dat een staten- of commissievergadering plaatsvindt ook kinderopvang heeft, kan naar het oordeel van gedeputeerde staten geen beroep doen op deze regeling. Betrokkene behoeft immers geen extra kinderopvang te regelen als gevolg van het statenlidmaatschap.

Het gaat hier om gevallen waarin statenleden, die extra kinderopvang moeten regelen om staten- en commissievergaderingen te kunnen bijwonen. Of sprake is van noodzakelijke kinderopvang wordt beoordeeld door gedeputeerde staten.

De opvang dient plaats te vinden bij een door het Ministerie van Volkshuisvesting, Welzijn en Sport (VWS) erkende kinderopvanginstelling, dan wel via een organisatie voor gastouderopvang.

De tegemoetkoming bestaat uit de kosten minus een eigen bijdrage ter hoogte van de daarvoor door het Ministerie van VWS jaarlijks vast te stellen normen.

Uitbetaling van de in dit artikel bedoelde vergoeding vindt plaats nadat het lid van provinciale staten de daarop betrekking hebbende betalingsbewijzen heeft overgelegd.

OVERIGE VOORZIENINGEN

Artikel 17

In verband met de mogelijke service die vanwege de provincie aan statenleden wordt geboden op het gebied van elektronische communicatie en het raadplegen van stateninformatie is het noodzakelijk dat zij kunnen beschikken over de juiste apparatuur (PC-configuratie). Indien daartoe wordt besloten, zal ook gezorgd moeten worden voor ondersteuning en onderhoud van de desbetreffende apparatuur. Mede gezien het bepaalde in artikel 96, tweede lid, van de Provinciewet is het noodzakelijk om hiervoor een voorziening te treffen in de provinciale verordening.

De met het gebruik van Internet en Intranet gepaard gaande abonnementskosten moeten worden bestreden uit de algemene onkostenvergoeding die statenleden ontvangen.

SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Het betreft hier een hardheidsclausule op grond waarvan gedeputeerde staten in bijzondere gevallen een beslissing kunnen nemen. Daarbij dienen uiteraard de in het Rechtspositiebesluit staten- en com-missieleden aangegeven gronden in acht te worden genomen.

Artikel 19

Omdat de Verordening geldelijke voorzieningen staten- en commissieleden integraal is opgenomen in de eerste 3 hoofdstukken van deze verordening, kan deze verordening vervallen.

In het derde lid is aangegeven dat de zittingsduur van de individuele statenleden wordt geteld vanaf 1 januari 1994, de datum waarop de wettelijke grondslag voor deze regeling is ontstaan.