Regeling vervallen per 16-10-2015

Verordening Plattelandsontwikkelingsplan Samenwerkingsverband Noord-Nederland

Geldend van 22-12-2001 t/m 15-10-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2000

Intitulé

Verordening Plattelandsontwikkelingsplan Samenwerkingsverband Noord-Nederland

Inhoud

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.   bevoegd orgaan: gedeputeerde staten of het bestuursorgaan waaraan gedeputeerde staten hun bevoegdheid hebben overgedragen;

b.   verordening (EG) nummer 1257/1999: verordening (EG) nummer 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees oriëntatie- en garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L 160);

c.   verordening (EG) nummer 1750/1999: verordening (EG) nummer 1750/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nummer 1257/1999 van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het EOGFL (PbEG L 214);

d.   verordening (EEG) nummer 4045/89: verordening (EEG) nummer 4045/89 van de Raad van 21 december 1989 inzake de door de lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van de Afdeling Garantie van het EOGFL en houdende intrekking van Richtlijn 77/435/EEG (PbEG L 388);

e.   Plattelandsontwikkelingsplan Nederland: het door de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurde programmeringsdocument voor plattelandsontwikkeling voor Nederland met betrekking tot de programmeringsperiode 2000-2006, met inbegrip van de door de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurde wijzigingen;

f.    provinciaal programma: bijlage 2 van het Plattelandsontwikkelingsplan Nederland;

g.   maatregel: zelfstandige rubriek in het provinciaal programma waarin eisen en voorwaarden zijn omschreven voor de toepasselijkheid van subsidieverstrekking bij concrete aanvragen om subsidie;

h.   kalenderjaar: jaar dat aanvangt op 1 januari en eindigt op 31 december;

i.    Verdrag: Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

j.    agrarische vakbekwaamheid: het bezit van een getuigschrift van een erkende landbouwkundige opleiding of van een opleiding van een hiermee gelijkwaardig niveau, of een werkervaring op een landbouwbedrijf voor een duur van ten minste 3 jaar;

k.   handelsdocumenten: alle documenten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, en artikel 3 van verordening (EEG) nummer 4045/89.

Artikel 2

1.   Het bevoegd orgaan kan ten behoeve van de plattelandsontwikkeling een subsidie verlenen voor activiteiten die voldoen aan de vereisten van verordening (EG) nummer 1257/1999, verordening (EG) nummer 1750/1999 en het provinciaal programma.

2.   Geen subsidie wordt verleend:

a.   indien de subsidieverlening in strijd komt met verordening (EG) nummer 1257/1999, verordening (EG) nummer 1750/1999, of het Plattelandsontwikkelingsplan Nederland;

b.   indien de subsidieverlening een, op grond van verordening (EG) nummer 1257/1999 of verordening (EG) nummer 1750/1999, ongeoorloofde samenloop van verschillende subsidies met zich meebrengt;

c.   voor zover enig bestuursorgaan voor de activiteit reeds een subsidie heeft verleend of zal verlenen, waardoor

1.   het totaal van de te ontvangen subsidie voor de activiteit meer bedraagt dan het voor de desbetreffende activiteiten geldende percentage als bedoeld in het provinciaal programma, dan wel

2.   de subsidie meer bedraagt dan 40% van de subsidiabele kosten, indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen in landbouwbedrijven of investeringen in de verwerking en afzet van landbouwproducten, of

d.   indien de subsidieverlening betrekking heeft op activiteiten die worden verricht ter voldoening aan enige wettelijke verplichting.

Artikel 3

1.   Aanvragen voor een subsidieverlening kunnen worden ingediend gedurende een door het bevoegd orgaan vastgestelde periode. Deze termijn kan verschillen per maatregel van het provinciaal programma.

2.   Het bevoegd orgaan kan aan de subsidieontvanger een voorschot verlenen tot ten hoogste 80% van de verleende subsidie.

Artikel 4

1.   Het bevoegd orgaan stelt per maatregel van het provinciaal programma per boekjaar een subsidieplafond vast.

2.   Aan de uitvoering van het gestelde in het eerste lid geeft het bevoegd orgaan telkenjare bekendheid alsmede over de wijze van verdeling van de beschikbare middelen.

Artikel 5

1.   De subsidie bedraagt het percentage van de subsidiabele kosten zoals voor de desbetreffende maatregel is vastgesteld in het provinciaal programma.

2.   In geval het subsidiepercentage voor een maatregel in het provinciaal programma aan een maximum is gebonden, bedraagt de subsidie het maximaal toegestane percentage, tenzij het bevoegd orgaan, op grond van daaraan voorafgaand vastgestelde criteria, besluit een lager subsidiepercentage toe te passen.

Artikel 6

1.   Subsidie voor investeringen in landbouwbedrijven wordt slechts verleend voor investeringen in landbouwbedrijven die gericht zijn op een of meer van de volgende doelstellingen:

a.   verlaging van productiekosten;

b.   verbetering en omschakeling van de productie;

c.   verhoging van de kwaliteit;

d.   instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, de hygiënische omstandigheden en de normen op het gebied van dierenwelzijn, of

e.   bevordering van de diversificatie van landbouwactiviteiten.

2.   Subsidie voor investeringen in landbouwbedrijven wordt slechts verleend indien:

a.   de aanvrager voor eigen rekening en risico een landbouwbedrijf exploiteert;

b.   op het tijdstip van de indiening van de aanvraag de economische levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf aantoonbaar is;

c.   het landbouwbedrijf op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn voldoet aan de geldende nationale en Europese minimumnormen ter zake, hetgeen onder meer omvat de geldende normen bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlakte-water, de Meststoffenwet, de Wet bodembescherming, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Diergeneesmiddelenwet en de Plantenziektewet, en

d.   de aanvrager beschikt over voldoende agrarische vakbekwaamheid.

3.   Geen subsidie wordt verleend voor investeringen die gericht zijn op een productieverhoging waarvoor op de markt geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden.

Artikel 7

1.   Subsidie voor beroepsopleiding van landbouwers en andere personen die betrokken zijn bij landbouw- en bosbouwactiviteiten wordt slechts verleend indien de opleiding gericht is:

a.   op voorbereiding van de landbouwers op een kwalitatieve heroriëntering van de productie en op de toepassing van productiemethoden die verenigbaar zijn met het landschapsbehoud en landschapsverbetering, milieubescherming, hygiënische normen en dierenwelzijn, en op verwerving van vaardigheden die noodzakelijk zijn om landbouwers in staat te stellen economisch levensvatbare bedrijven te beheren, of

b.   op het bekwamen van boseigenaren en andere personen die bij bosbouw-activiteiten zijn betrokken, in de toepassing van bosbeheerpraktijken ter verbetering van de economische, de ecologische of de maatschappelijke functies van bossen.

2.   Geen subsidie wordt verleend voor een beroepsopleiding die onderdeel is van een normaal opleidingsprogramma of van leergangen voor middelbaar of hoger land- en bosbouwonderwijs.

Artikel 8

1.   Subsidie voor investeringen in bedrijven voor de verbetering van de verwerking en afzet van landbouwproducten wordt slechts verleend, indien:

a.   op het tijdstip van de indiening van de aanvraag de economische levensvatbaarheid van het bedrijf van de aanvrager aantoonbaar is;

b.   het bedrijf op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn voldoet aan de geldende nationale en Europese minimumnormen ter zake, hetgeen onder meer omvat de geldende normen bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewater, de Meststoffenwet, de Wet bodembescherming, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Diergeneesmiddelenwet en de Plantenziektewet, en

c.   de investeringen betrekking hebben op de verwerking en afzet van producten opgenomen in bijlage I bij het Verdrag, met uitzondering van visserijproducten.

2.   Geen subsidie wordt verleend voor:

a.   investeringen die gericht zijn op een productieverhoging waarvoor op de markt geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden;

b.   investeringen op het niveau van de detailhandel, en

c.   investeringen in de verwerking of afzet van producten uit derde landen.

Artikel 9

1.   Subsidie voor investeringen in de bosbouw wordt slechts verleend voor een of meer van de volgende doelstellingen:

a.   bebossing van gronden, met uitzondering van landbouwgrond;

b.   investeringen in bossen die gericht zijn op de verhoging van de economische, ecologische of maatschappelijke waarde;

c.   investeringen om de oogst, verwerking en afzet van bosbouwproducten te verbeteren en te rationaliseren;

d.   bevordering van nieuwe afzet- en gebruiksmogelijkheden voor bosbouwproducten;

e.   de instelling van verenigingen van boseigenaren, of

f.    herstel van het productiepotentieel van bossen die door een natuurramp of brand zijn beschadigd, en het treffen van preventieve voorzieningen.

2.   Artikelen 6 en 8 zijn, in geval van investeringssteun, van overeenkomstige toepassing.

3.   Subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a tot en met e, wordt slechts verleend voor bossen en gronden die eigendom zijn van particuliere personen, verenigingen van particuliere personen, gemeenten of verenigingen van gemeenten.

4.   Subsidie voor de bebossing van landbouwgrond wordt verleend voor:

a.   de aanplantkosten, of

b.   de door de bebossing jaarlijks gederfde inkomsten voor een periode van maximaal 20 jaar.

5.   Geen subsidie als bedoeld in het vierde lid wordt verleend:

a.   aan landbouwers die een subsidie hebben ontvangen voor vervroegde uittreding, en

b.   voor de aanplant van kerstbomen.

6.   De voorwaarden, genoemd in hoofdstuk VIII van verordening (EG) nummer 1257/1999 zijn van toepassing bij de subsidieverlening op grond van het eerste of vierde lid.

Artikel 10

1.   Indien subsidie wordt verleend voor maatregelen ten behoeve van de bevordering van de aanpassing en de ontwikkeling van plattelandsgebieden, dienen de maatregelen gericht te zijn op de onderwerpen of activiteiten, als bedoeld in artikel 33 van verordening (EG) nummer 1257/1999.

2.   Geen subsidie op grond van het eerste lid wordt verleend voor maatregelen waarvoor een subsidie kan worden verleend op grond van de artikelen 6 tot en met 9.

Artikel 11

1.   De subsidieontvanger is verplicht, voor zover verordening (EEG) nummer 4045/89 van toepassing is:

a.   de handelsdocumenten gedurende ten minste 3 jaar te bewaren, ingaande na afloop van het jaar waarin zij zijn opgesteld, en

b.   in geval de met de controle belaste functionarissen of daartoe gemachtigde personen dit eisen, uittreksels of kopieën van de handelsdocumenten te verstrekken.

2.   De subsidieontvanger is verplicht de fysieke en administratieve controles toe te staan van de door het bevoegd orgaan aangewezen toezichthouders en van de bij of krachtens het Verdrag bevoegde Europese controleurs.

Artikel 12

1.   De subsidieontvanger is verplicht de activiteiten overeenkomstig de aanvraag uit te voeren en het bepaalde bij of krachtens verordening (EG) nummer 1257/1999, verordening (EG) nummer 1750/1999 of deze verordening na te leven.

2.   De subsidieverlening onderscheidenlijk -vaststelling wordt ingetrokken indien de subsidieontvanger zijn verplichtingen ingevolge onderhavige verordening of de subsidiebeschikking niet nakomt.

3.   Onverminderd het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, besluit het bevoegd orgaan in ieder geval tot weigering of intrekking van de subsidieverlening of de subsidievaststelling dan wel vaststelling op nihil, indien de aanvrager door ernstige nalatigheid of opzet een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend.

4.   Artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht vindt geen toepassing ten aanzien van reeds uitbetaalde subsidies indien niet-nakoming van de uit deze verordening en de subsidiebeschikking voortvloeiende verplichtingen het gevolg is van:

a.   overmacht als bedoeld in artikel 30 van verordening (EG) nummer 1750/1999, of

b.   ruilverkaveling of een andere publiekrechtelijke landinrichtingsmaatregel als bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EG) nummer 1750/1999.

Artikel 13

Het bevoegd orgaan besluit tot weigering of intrekking van de subsidieverlening of intrekking van de subsidievaststelling, indien de aanvrager naast de aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling bij het bevoegd orgaan, in hetzelfde kalenderjaar dan wel in het voorafgaande kalenderjaar een andere aanvraag tot subsidieverlening of vaststelling bij een Nederlands bestuursorgaan heeft ingediend waarop dezelfde hoofdstukken van verordening (EG) nummer 1257/1999 van toepassing zijn en deze andere aanvraag is door ernstige nalatigheid of opzet onjuist.

Artikel 14

1.   Een aanvraag kan worden afgewezen en een beschikking, inhoudende de verstrekking van een subsidie op grond van deze verordening, kan worden ingetrokken of gewijzigd voor zover subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge het Verdrag voor de lidstaat Nederland geldende verplichtingen.

2.   Bij de intrekking of wijziging kan worden bepaald dat over onverschuldigd betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding verschuldigd is.

3.   De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verstrekt, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 15

Het bevoegd orgaan kan ten behoeve van de krachtens deze verordening te nemen beschikkingen mandaat verlenen aan niet-ondergeschikten.

Artikel 16

1.   Met het toezicht op de naleving van deze verordening zijn belast de bij besluit van het bevoegd orgaan aangewezen personen.

2.   Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt bekendgemaakt door plaatsing in het Provinciaal blad.

Artikel 17

Indien toepassing van deze verordening strijdt met enige andere provinciale subsidieverordening, is deze verordening van toepassing en besluit het bevoegd orgaan op grond van deze verordening.

Artikel 18

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Plattelandsontwikkelingsplan Samenwerkingsverband Noord-Nederland.

Artikel 19

1.   Deze verordening treedt in werking op de tweede dag na dagtekening van het publicatieblad waarin zij wordt bekendgemaakt en werkt terug tot 1 januari 2000.

2.   Besluiten van het bevoegd orgaan met betrekking tot de verlening of vaststelling van subsidie ten behoeve van het provinciaal programma, die zijn genomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, worden geacht krachtens deze verordening te zijn genomen.

3.   De geadresseerden van de verleningen en vaststellingen, bedoeld in het tweede lid, zijn verplicht te voldoen aan de in deze verordening opgenomen verplichtingen.

4.   Ten aanzien van de verleningen en vaststellingen, bedoeld in het tweede lid, is het bevoegd orgaan bevoegd tot subsidievaststelling, intrekking, terugvordering en het opleggen van sancties overeenkomstig deze verordening.

Toelichting

TOELICHTING OP DE VERORDENING PLATTELANDSONTWIKKELINGSPLAN SAMENWERKINGSVERBAND NOORD-NEDERLAND

ALGEMEEN

Met de voorliggende verordening wordt een regeling vastgesteld voor het nemen van beschikkingen krachtens het PLOP Nederland door het SNN. Met deze verordening wordt het wel of niet verlenen van PLOP-subsidies overeenkomstig artikel 4:23, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Hiermede wordt de uitvoering van het PLOP door het SNN van juridische verankering voorzien.

Om deze reden wordt aan de verordening terugwerkende kracht verleend tot

1 januari 2000, het jaar dat het PLOP van start ging. Reeds genomen subsidiebeschikkingen worden daarmede voorzien van de rechtsgrondslag van deze verordening.

De verordening biedt de grondslag voor het mandateren van de bevoegdheid tot het nemen van subsidiebeschikkingen PLOP aan de betaalorganen Dienst Landelijk

Gebied (DLG) en Landelijke Service bij Regelingen (LASER) alsmede voor het uitoefenen van controles op PLOP-projecten (zie toelichting bij artikelen 15 en 16).

De voorliggende verordening is net als andere subsidieverordeningen gebaseerd op artikel 143, eerste lid, Provinciewet. Dat een deel van de op basis van deze verordening te verstrekken subsidies bij de Europese Gemeenschap kan worden gedeclareerd, doet daar niet aan af. Overigens blijven de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht in het bijzonder met betrekking tot Titel 4.2, Subsidies onverminderd van kracht.

De verordening is opgezet naar het model voor een provinciale verordening dat IPO en Rijk zijn overeengekomen in het Comité van Toezicht, met dien verstande dat dit model omgevormd is naar uitvoering van het PLOP door het DB-SNN. De reden hiervan is dat het PLOP als "voedende regeling" onder de reikwijdte van het Kompas voor het Noorden is gebracht. Derhalve worden PLOP-subsidies niet namens GS maar namens het DB van het SNN verleend. Om hieraan uitvoering te geven is het nodig dat alle drie de SNN-provincies een gelijkluidende SNN PLOP-verordening vaststellen. Deze vormt een "lex specialis" ten opzichte van de - eveneens per provincie vastgestelde - SNN Kader-verordening subsidies (zie artikel 17). Dat er aanvullend op de SNN Kaderverordening subsidies een aparte PLOP-verordening wordt vastgesteld heeft te maken met voorschriften, die specifiek samenhangen met uitvoering van het PLOP. Indien en voor zover zaken in deze verordening niet geregeld zijn, zijn ter zake doende bepalingen uit de SNN-Kaderverordening subsidies van overeenkomstige toepassing.

Karakter PLOP

Het PLOP omvat een pakket maatregelen voor de ontwikkeling van het platteland voor de periode 2000 tot en met 2006 die voor Europese cofinanciering in aanmerking komen.

Het PLOP is totstandgekomen onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij en de provincies. Met het PLOP wordt invulling gegeven aan de EU-Kaderverordening Plattelandsontwikkeling (Verordening EG nummer 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees oriëntatie- en garantiefonds voor de landbouw (EOGFL).

Het PLOP bestaat uit een gedeelte met rijksregelingen en een deel met provinciale maatregelen. De door de provincies te stimuleren activiteiten zijn ondergebracht in het provinciaal programma, dat als bijlage 2 deel uitmaakt van het PLOP. Bijlage 1 heeft betrekking op de uitvoering van gebiedsgerichte en generieke rijksregelingen die voor Europese cofinanciering in aanmerking komen.

Het provinciaal programma in het PLOP is opgebouwd uit een aantal maatregelen, de zogenaamde letters. Per letter zijn nadere voorschriften en criteria in het provinciaal programma opgenomen en gelden er bepaalde subsidiepercentages. Voor zover nodig zijn desbetreffende specifieke voorschriften opgenomen in deze verordening (zie artikelen 5 tot en met 10).

Organisatie rond PLOP

Rond de uitvoering van het PLOP is tussen Rijk, provincies en de betaalorganen DLG en LASER een aantal bestuurlijke en organisatorische maatregelen getroffen. In het bijzonder betreft dit de Bestuursovereenkomst PLOP. Dit vormt de basis voor taken die uit het PLOP voortvloeien, zoals op het punt van coördinatie en sturing, het stellen van regels voor budgetverdeling, taakverdeling met en tussen de betaalorganen, rapportages, monitoring etc. De Bestuursovereenkomst regelt ook verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid/risico's. Voor het programmabeheer en toezichtstaken hebben Rijk en provincies een Comité van Toezicht en een daaraan gekoppeld regiebureau ingesteld.

Betaalorganen DLG en LASER

De betalingen van de subsidies dienen op grond van artikel 4, vierde lid, van verordening (EG) nummer 1258/1999 van de Raad van 17 mei 1999 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEG L 160) te worden verricht door een betaalorgaan in de zin van artikel 4, eerste lid, van dezelfde verordening, anders wordt de betaling niet door de Europese Gemeenschap gefinancierd. LNV heeft de keuze gemaakt voor het PLOP maar 2 betaalorganen voor te dragen bij de EU, te weten de DLG en het Agentschap LASER, beide onderdeel van het Ministerie van LNV. De betalingen van de subsidies verlopen daarom via DLG of LASER.

De Europese Commissie stelt de voorschotten ook alleen beschikbaar aan de betaalorganen. Tussen DLG en LASER zijn werkafspraken gemaakt over de verdeling van projecten.

Naast voorliggende verordening wordt met de beide betaalorganen DLG en LASER een aantal administratieve zaken afgeregeld. Het gaat om mandatering inzake de bevoegdheid tot subsidieverlening en betalingsvolmacht alsmede het uitoefenen van toezicht. Nadat voorliggende verordening is vastgesteld wordt krachtens deze verordening dit mandaat verleend door het DB¿SNN. De voorzitter SNN is krachtens artikel 25, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling SNN bevoegd tot het verlenen van betalingsvolmacht namens SNN aan DLG en LASER.

Werkwijze rond subsidieaanvragen

Met zowel DLG als LASER heeft SNN een zogenaamde Programma-afspraak gemaakt. Hierin is de gang van zaken neergelegd van voorbereiding tot definitieve afhandeling van aanvragen om subsidie. In het kort samengevat doet elke provincie afzonderlijk vooroverleg en intake van aanvragen om PLOP-subsidie en wordt een quick scan van DLG/LASER gevraagd. Vervolgens vindt in beginsel jaarlijks op SNN-niveau (Bestuurscommissie Landelijk Gebied) verdeling van de projecten over de beschikbare budgetten per maatregel uit het PLOP plaats. Wanneer sprake is van overtekening houdt dit tevens prioriteitstelling in. Dit resulteert in het zogenaamde PLOP-jaarprogramma (de PLOP-lijst).

De projecten die hier in staan worden voorgelegd aan DLG/LASER met het verzoek een pre-advies aan het SNN, in casu de Bestuurscommissie Landelijk Gebied uit te brengen. Bij een positief pre-advies worden de desbetreffende projecten, behoudens nadere prioritering bij overtekening, door de Bestuurscommissie gecommitteerd en wordt DLG respectievelijk LASER verzocht om namens het SNN subsidie te verlenen. De bevoegdheid tot dit laatste wordt gebaseerd op een mandaatsbesluit krachtens deze verordening.

Zoals aangegeven vindt bij overtekening nadere prioriteitstelling plaats. Dit houdt in dat het SNN in casu de Bestuurscommissie Landelijk Gebied dan een keuze moet maken welke projecten wel of niet voor PLOP-subsidie in aanmerking komen. Indien dit aan de orde is zal de Bestuurscommissie hiervoor criteria formuleren. Artikel 4:26 van de Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 4, tweede lid, van deze verordening wordt daarbij in acht genomen.

PLOP-middelen

Op jaarbasis is voor Nederland over de periode 2000 tot en met 2006 totaal gemiddeld circa € 59 miljoen beschikbaar. Het totaalbudget wordt vanaf 2002 tussen Rijk en provincies versleuteld in de verhouding 60:40 (in 2000 70:30 en 2001 65:35). Binnen het provinciaal programma is een verdeling afgesproken over de 4 landsdelen van elk 25%. Per landsdeel zijn deze nader verdeeld over diverse maatregelen (letters). De provinciale PLOP-gelden bestaan derhalve uit jaarlijkse budgetten per maatregel (letter). Per letter geldt derhalve een jaarlijks EU¿subsidieplafond (zie artikel 4).

Europese cofinanciering PLOP

De door het SNN te verstrekken subsidies worden door de Europese Commissie gecofinancierd indien en voor zover de subsidies zijn verstrekt volgens de voorschriften uit verordening (EG) nummer 1257/1999 en verordening (EG) nummer 1750/1999 van de Commissie van 23 juli 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor verordening (EG) nummer 1257/1999 (PbEG L 214) (hierna: verordening (EG) nummer 1750/1999). Uit deze verordeningen vloeien specifieke vereisten voort met betrekking tot subsidiepercentages, subsidiabele activiteiten, controle en sancties. Deze vereisten zijn, voor zover aan de orde, opgenomen in voorliggende verordening.

Blijkens artikel 39, eerste lid, van verordening (EG) nummer 1750/1999 is de financiering door de Europese Commissie niet een subsidie aan de uitvoerder van de activiteiten, maar een vergoeding aan de lidstaat op basis van door de lidstaat gedeclareerde uitbetaalde subsidies. Dit heeft een aantal consequenties. Op de eerste plaats dient het deel van de subsidie dat niet door de Europese Commissie wordt vergoed toch te voldoen aan de eisen van verordening (EG) nummer 1257/1999 en verordening (EG) nummer 1750/1999. Ten tweede dient SNN de subsidie volledig te verlenen en te betalen, zonder dat reeds vaststaat dat de declaratie door de Europese Commissie wordt gehonoreerd. SNN hoeft de cofinanciering echter niet voor te financieren, omdat de Europese Commissie voorschotten ter beschikking stelt op basis van de door Nederland geraamde uitgaven.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Bevoegd orgaan: conform artikel 5, eerste lid, van de Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Noord-Nederland hebben de 3 gedeputeerde staten van Groningen, Fryslân en Drenthe bevoegdheden met betrekking tot besluiten over subsidies in het kader van het Ruimtelijk-Economisch ontwikkelingsplan Noord-Nederland (Kompas voor het Noorden) overgedragen aan het openbaar lichaam

Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), in casu het dagelijks bestuur (DB) van het SNN. Krachtens artikel 1, eerste lid, van het Besluit mandaat, volmacht en machtiging van het DB SNN is de Bestuurscommissie Landelijk Gebied gemandateerd tot het nemen van besluiten met betrekking tot subsidies. Voor de door het SNN te besteden middelen uit het PLOP is derhalve de Bestuurscommissie Landelijk Gebied gemandateerd namens het DB-SNN als bevoegd orgaan.

Artikel 2

Het eerste lid legt de bevoegdheid van DB-SNN vast om binnen de kaders van verordening (EG) nummer 1257/1999, verordening (EG) nummer 1750/1999 en het PLOP subsidie te verlenen.

In het tweede lid is een aantal algemene beperkingen van die bevoegdheid opgenomen, die in voorkomende gevallen leiden tot afwijzing van een aanvraag. Deze beperkingen vloeien voort uit Europese regelgeving en/of het Nederlandse PLOP, in

casu bijlage 2, provinciaal programma.

Artikel 4

Het subsidieplafond is het maximale bedrag dat SNN wil uitgeven ter uitvoering van de verordening. Indien geen subsidieplafond wordt vastgesteld, kan een aanvraag niet worden afgewezen wegens gebrek aan financiële middelen. Het subsidieplafond wordt vastgesteld met inachtneming van de verdeling van de cofinanciering zoals die tussen Rijk en provincies is overeengekomen. Indien SNN voor een bepaalde maatregel geen geld wil uitgeven, kan het bevoegd orgaan in casu de Bestuurscommissie Landelijk Gebied namens het DB-SNN het subsidieplafond voor de desbetreffende maatregel op nul stellen.

Het tweede lid geeft uitvoering aan het vereiste uit de Algemene wet bestuursrecht (artikelen 4:27 en 4:26) tot tijdig bekendmaken van het subsidieplafond en hoe het beschikbare budget verdeeld gaat worden. Wat dit laatste betreft biedt artikel 4, tweede lid, voor de Bestuurscommissie Landelijk Gebied namens het DB-SNN als bevoegd orgaan de mogelijkheid regels te stellen tot prioriteitstelling en selectie van te subsidiëren projecten.

Artikel 6

De eisen van artikel 6 vloeien voort uit verordening (EG) nummer 1257/1999 (hoofdstuk I, titel II). Het derde lid van artikel 6 geeft bondig het toetsingskader van artikel 6 van verordening (EG) nummer 1257/1999 en artikel 3 van verordening (EG) nummer 1750/1999.

Artikel 7

Het eerste lid van artikel 7 is een weergave van de eisen voortvloeiende uit artikel 9 van verordening (EG) nummer 1257/1999. Artikel 7, tweede lid, is een weergave van het verbod uit artikel 6 van verordening (EG) nummer 1750/1999.

Artikel 8

Artikel 8, eerste lid, is een samenvoeging van de artikelen 25 en 26, eerste en tweede lid, en 27, eerste lid, van verordening (EG) nummer 1257/1999. Onderdeel a van het tweede lid van artikel 8 ziet op de voorwaarden en beperkingen, die voortvloeien uit artikel 26, derde lid, verordening (EG) nummer 1257/1999 en artikel 22 van verordening (EG) nummer 1750/1999. Artikel 8, tweede lid, onderdelen b en c, zien op de voorwaarden van artikel 28, eerste lid, van verordening (EG) nummer 1750/1999.

Artikel 9

Het eerste lid van artikel 9 is een weergave van artikel 30, eerste lid, van verordening (EG) nummer 1257/1999. Artikel 9, tweede lid, geeft de eis weer van artikel 30, tweede lid, van verordening (EG) nummer 1257/1999. Artikel 9, derde lid, herformuleert op een bondige wijze de beperkingen van artikel 24 van verordening (EG) nummer 1750/1999. Het vierde lid van artikel 9 geeft de grondslag voor de subsidiëring van de bebossing van landbouwgrond en is de weerslag van artikel 31, eerste lid, van verordening (EG) nummer 1257/1999. Het vijfde lid van artikel 9 geeft de verboden weer van artikel 31, derde lid, van verordening (EG) nummer 1257/1999. Artikel 9, zesde lid, is opgenomen om een sluitende koppeling te leggen tussen hoofdstuk VIII van verordening (EG) nummer 1257/1999 en de subsidiëring van bosbouwmaatregelen door de provincies in het kader van het provinciaal programma.

Artikel 10

Artikel 10 is een bondige weergave van artikel 33 van verordening (EG) nummer 1257/1999. Voor het type maatregelen waarop de subsidiëring betrekking heeft zal verordening (EG) nummer 1257/1999 geconsulteerd moeten worden.

Artikel 11

Verordening (EEG) nummer 4045/89 is van toepassing nu het overgrote deel van de uitgaven onder verordening (EG) nummer 1257/1999 gefinancierd wordt onder het Europees ontwikkelings- en garantiefonds voor de landbouw, Afdeling Garantie. Er is evenwel een aantal uitzonderingen, dat voortvloeit uit de bijlage bij verordening (EG) nummer 2311/2000 van de Commissie van 18 oktober 2000 tot vaststelling van de lijst van maatregelen waarvoor verordening (EEG) nummer 4045/89 van de Raad niet geldt en intrekking van Beschikking 96/284/EG.

De hoofdstukken IV, V, VI en VIII van verordening (EG) nummer 1257/1999 worden van de werking van verordening (EEG) nummer 4045/89 uitgezonderd.

Het tweede lid van artikel 11 heeft als doel het voor de burger kenbaar maken dat fysieke en administratieve controles door toezichthouders moeten worden toegelaten en dat ook controleurs van de Europese Gemeenschap zelfstandige bevoegdheden hebben om controles te verrichten.

Artikelen 12 en 13

De artikelen 12 en 13 vloeien voort uit artikel 48, derde lid, van verordening (EG) nummer 1750/1999. Op grond van dit artikel wordt, indien blijkt dat door ernstige nalatigheid een onjuiste aangifte (bedoeld wordt: een aanvraag) werd gedaan, de betrokken begunstigde voor het desbetreffende kalenderjaar uitgesloten van alle steun voor plattelandsontwikkeling die onder het desbetreffende hoofdstuk van verordening (EG) nummer 1257/1999 valt. Verder bepaalt artikel 48, derde lid, van verordening (EG) 1750/1999 dat in het geval van een opzettelijk onjuiste aangifte de subsidieontvanger tevens voor het daaropvolgende jaar wordt uitgesloten.

Artikel 14

Artikel 14 geeft een wettelijke basis voor het geval een wettelijk voorschrift of een besluit in strijd is met het communautair recht en het communautair recht eist dat deze strijd ongedaan wordt gemaakt.

In de relevante Europese verordeningen is geen verjaringstermijn opgenomen ten aanzien van de intrekking van subsidies conform artikel 48, derde lid, van verordening (EG) nummer 1750/1999. De verjaringstermijn van 5 jaren voor de intrekking van subsidies als bedoeld in artikel 4:49, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is dan ook niet van toepassing. Dit volgt uit artikel 14, derde lid.

Artikel 15

Om te voldoen aan de EU-eisen voor controleerbare geldstromen en betaalorganen vindt uitvoering van het PLOP plaats door de erkende betaalorganen DLG en LASER. Om die reden en teneinde praktisch te werken zijn Rijk en IPO overeengekomen om de bevoegdheid tot het nemen van subsidiebeschikkingen PLOP in handen te leggen van deze betaalorganen. Artikel 15 biedt de grondslag voor een mandaat ter zake.

Waar mandaat van provincie aan rijksinstanties niet gebruikelijk is, wordt met deze bepaling buiten twijfel gesteld dat het bevoegd orgaan, in casu DB-SNN, bevoegd is ambtenaren van DLG of LASER aan te wijzen om namens hen te besluiten.

Het woord "beschikkingen" sluit uit dat daarbij mandaat wordt verleend ten aanzien van besluiten van algemene strekking, zoals het vaststellen van aanvraagperioden of beleidsregels.

Het mandaat wordt alleen verleend voor aanvragen die voor subsidieverlening in aanmerking komen. In geval van afwijzing van een verzoek om PLOP-subsidie neemt het SNN zelf rechtstreeks een besluit ter zake. Het mandaat zal evenmin betrekking hebben op het nemen van besluiten op een tegen een beschikking ingediend bezwaarschrift. Overigens dient de minister van landbouw, natuurbeheer en visserij op grond van artikel 10:4 in te stemmen met de verleende mandaten.

Artikel 16

Deze bepaling maakt het DB-SNN bevoegd toezichthouders aan te wijzen. Toezichthouders kunnen op grond van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht toezien op de naleving van een wettelijk voorschrift. In artikel 12, eerste lid, wordt de subsidieontvanger verplicht tot naleving van hetgeen bij of krachtens verordening (EG) nummer 1257/1999, verordening (EG) nummer 1750/1999 of deze provinciale verordening is bepaald. Daarmee worden ook in een subsidiebeschikking opgenomen voorwaarden of verplichtingen onder het toezicht gebracht. DLG en LASER moeten bij gebleken onregelmatigheden beschikkingen kunnen intrekken en subsidiemiddelen terugvorderen. Voorts moeten zij indien nodig sancties kunnen opleggen.

Teneinde de betaalorganen in staat te stellen hun verantwoordelijkheden naar de Europese Commissie waar te maken, zullen ambtenaren van DLG, LASER en AID worden aangewezen als toezichthouder.

Artikel 17

Teneinde te voorkomen dat in de provincie verschillende bepalingen over subsidie van kracht zijn, wordt de werking van andere subsidieverordeningen uitgesloten, voor zover deze in strijd zijn met onderhavige verordening. Aan onderhavige verordening wordt voorrang gegeven wegens de hierin opgenomen communautaire bepalingen. Met dit artikel komt tot uiting dat deze verordening een "lex specialis" is ten opzichte van de SNN-Kaderverordening subsidies.

Artikel 19

Met dit artikel worden de reeds namens het DB-SNN genomen besluiten alsnog onder de werking van de verordening gebracht.

Mandaatbesluit en Besluit tot het verlenen van volmacht

MANDAAT VAN HET DAGELIJKS BESTUUR SNN AAN DLG EN LASER TOT HET NEMEN VAN BESLUITEN INZAKE BESCHIKKINGEN TOT SUBSIDIEVERLENING KRACHTENS HET PROVINCIAAL PROGRAMMA IN HET PLATTELANDSONTWIKKELINGSPLAN NEDERLAND ALSMEDE TOT AANWIJZING VAN TOEZICHTHOUDERS KRACHTENS DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT VOOR HET PROVINCIALE PROGRAMMA IN HET PLATTELANDSONTWIKKELINGSPLAN NEDERLAND

Het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

gelet op de Verordening Plattelandsontwikkelingsplan Samenwerkingsverband Noord-Nederland, vastgesteld door provinciale staten van Groningen, Fryslân en Drenthe;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet en de Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

BESLUIT:

Artikel 1

De regiomanagers van de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn gemachtigd namens het dagelijks bestuur van het

Samenwerkingsverband Noord-Nederland besluiten te nemen inzake door of namens het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland aan de

regiomanagers voorgelegde subsidieaanvragen op grond van de Verordening Plattelandsontwikkelingsplan Samenwerkingsverband Noord-Nederland, voor zover de te verlenen of verleende subsidie mede wordt gefinancierd door de Europese Commissie op grond van verordening (EG) nummer 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees oriëntatie- en garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) (PbEG L 160).

Artikel 2

De teammanagers van het Agentschap LASER van het Ministerie van Landbouw,

Natuurbeheer en Visserij zijn gemachtigd namens het dagelijks bestuur van het

Samenwerkingsverband Noord-Nederland besluiten te nemen inzake door of namens het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland aan de teammanagers voorgelegde subsidieaanvragen op grond van de Verordening Plattelandsontwikkelingsplan Samenwerkingsverband Noord-Nederland, voor zover de te verlenen of verleende subsidie mede wordt gefinancierd door de Europese Commissie op grond van verordening (EG) nummer 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees oriëntatie- en garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) (PbEG L 160).

Artikel 3

De ambtenaren van de Dienst Landelijk Gebied, het Agentschap LASER en de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de in artikelen 1 en 2 genoemde verordening bepaalde. Zij beschikken niet over de bevoegdheden vermeld in artikel 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4

Dit besluit wordt bekendgemaakt en treedt in werking op de tweede dag na dagtekening en werkt terug tot 1 januari 2000.

Gedaan te Leeuwarden, ......................2001

Het dagelijks bestuur voornoemd,

.........................., voorzitter

........................., secretaris

BESLUIT TOT HET VERLENEN VAN VOLMACHT DOOR DE VOORZITTER VAN HET DAGELIJKS BESTUUR VAN HET SAMENWERKINGSVERBAND NOORD-NEDERLAND AAN DLG EN LASER TOT HET DOEN VAN BETALINGEN NAMENS HET SNN KRACHTENS VERLEENDE BESCHIKKINGEN TOT SUBSIDIEVERLENING TER ZAKE VAN HET PROVINCIAAL PROGRAMMA IN HET PLATTELANDSONTWIKKELINGSPLAN NEDERLAND

De voorzitter van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

gelet op de Verordening Plattelandsontwikkelingsplan Samenwerkingsverband Noord-Nederland, vastgesteld door provinciale staten van Groningen, Fryslân en Drenthe;

gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Provinciewet en de Gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

BESLUIT:

Artikel 1

De hoofden bedrijfsvoering van de Dienst Landelijk Gebied en de hoofden bedrijfsbureau van het Agentschap LASER zijn gemachtigd om ten laste van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland betalingen te verrichten ter uitvoering van de besluiten, bedoeld in de artikelen 1, onderscheidenlijk 2, van het besluit van het dagelijks bestuur van ¿¿¿¿¿¿ 2001, houdende het verlenen van mandaat aan ambtenaren van de Dienst Landelijk Gebied en het Agentschap LASER inzake de Verordening Plattelandsontwikkelingsplan Samenwerkingsverband Noord-Nederland.

Artikel 2

Dit besluit wordt bekendgemaakt en treedt in werking op de tweede dag na dagtekening en werkt terug tot 1 januari 2000.

Gedaan te Leeuwarden, .....................2001

......................., voorzitter