Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012-A gemeente Drimmelen

Geldend van 08-08-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2012

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012-A gemeente Drimmelen

De raad van de gemeente Drimmelen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26 maart 2013;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel c, en artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WBB) en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)en de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar en ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd bij verordening te regelen;

Besluit

vast te stellen de:

Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012-A, gemeente Drimmelen

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB,de Awb en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      WWB: Wet werk en bijstand (Staatsblad 2003; 375);

    • b.

      gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de WWB;

    • c.

      toeslag: het hoger vaststellen van de norm voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder bedoeld in artikel 25 van de WWB

    • d.

      verlaging: het lager vaststellen van de norm en de toeslag bedoeld in de artikelen 26, 27, en 28 van de WWB

    • e.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of een woonschip zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • f.

      woonkosten:

      1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;

      2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

    • g.

      verzorgingsbehoevende:depersoon die

      1. volgens een AWBZ-indicatie is aangewezen op tien of meer uren zorg per week;

      2. geen persoonsgebonden budget ontvangt of geen zorg door een zorgaanbieder zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ontvangt, voor ten minste tien van de uren zorg per week waarop hij is aangwezen; en

      3. zorg ontvangt van de verzorgende voor ten minste tien van de uren zorg per week waarop hij is aangewezen.

    • h.

      verzorgende: de persoon die de zorg verleent aan de verzorgingsbehoevende.

    • i.

      schoolverlater: de persoon die een beroep op de WWB doet, indien hij in de zes maanden voorafgaande aan de toekenning van de algemene bijstand de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond W op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Het aanmerken als schoolverlater eindigt zes maanden na het beëindigen van voornoemd onderwijs of beroepsopleiding;

    • j.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen.

Artikel 2 Werkingssfeer

  • 1. Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien alle gezinsleden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid WWB onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de WWB bedraagt 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de WWB bedraagt 5 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één ander zijn hoofdverblijf heeft . Hierbij worden de gezamenlijk inwonende ouders van belanghebbende als één ander aangemerkt.

  • 3. De toeslag bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt met 5% verlaagd voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben. Hierbij worden de gezamenlijk inwonende ouders van belanghebbende als één ander aangemerkt.

  • 4. Voor de toepassing van leden 1 tot en met 3 van dit artikel worden, inwonende kinderen van 18 jaar tot 27 jaar met een inkomen uit studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten èn/of eeninkomenuitarbeid, welk inkomen voor ieder bedoeldinwonendkind in totaal lager is dan debijstandsnormzoals genoemd in artikel 21 onder a WWB, niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd en andersom de verzorgen de, die belanghebbende als verzorgingsbehoevende verzorgt niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging norm gezin

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één ander hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Hierbij worden de gezamenlijk inwonende ouders van belanghebbende als één ander aangemerkt.

  • 2. De verlaging bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 20procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met twee of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Hierbij worden de gezamenlijk inwonende ouders van belanghebbende als één ander aangemerkt.

  • 3. Voor de toepassing van leden 1 tot en met 3 van dit artikel worden, inwonende kinderen van 18 jaar tot 27 jaar met een inkomen uit studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en/of een inkomen uit arbeid, welk inkomen voor ieder bedoeld inwonend kind in totaal lager is dan de bijstandsnorm zoals genoemd in artikel 21 onder a WWB, niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd en andersom de verzorgende, die belanghebbende als verzorgingsbehoevende verzorgt niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt de verzorgingsbehoevende die door belanghebbende wordt verzorgd niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de WWB bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gehuwdennorm indien zelfstandig door belanghebbende een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten verbonden zijn;

    • b.

      10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6 Verlaging schoolverlater

De verlaging als bedoeld in artikel 28 van de WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm gedurende zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaande van 21 of 22 jaar

  • 1. De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de WWB bedraagt:

    • a.

      15 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    • b.

      5 procent van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 6 van toepassing is.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 7 geschiedt zodanig, dat de toepasselijke bijstandsnorm of inkomensvoorziening voor belanghebbende tenminste bedraagt:

  • a.

    40 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    60 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    70 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 4 Overgangsmaatregelen

Artikel 9 Overgangsrecht

  • 1. Voor de belanghebbende, die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze verordening een bijstandsuitkering ontvangt, en waarvoor geldt dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering op basis van deze verordening ongunstiger is dan op basis van de verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand, geldt dat de wijze van vaststelling van de hoogte van de uitkering ongewijzigd blijft tot het moment dat de hoogte van de uitkering gewijzigd dient te worden vanwege een wijziging van de omstandigheden.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid bedraagt de periode waarin de uitkering ongewijzigd blijft maximaal 6 maanden.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 11 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college.

Artikel 12 Intrekking

De Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012, gemeente Drimmelen, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 22 maart 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 juli 2012.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald: ‘Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012-A, gemeente Drimmelen’

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 april 2013

drs. G.L.C.M. de Kok, voorzitter

mr. M.J.N. Schetters-Schuurbiers, griffier

Toelichting Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012-A, gemeente Drimmelen

Algemene toelichting

In artikel 8, eerste lid, onderdeel c in combinatie met artikel 30 van de Wet werk en bijstand (WWB) is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm of inkomensvoorziening verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Dit gemeentelijke beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.

De WIJ is per 1 oktober 2009 in werking getreden. Bij het inrichten van de WIJ was er op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk voor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid was er sprake van een identiek wettelijk kader als in de WWB. Normen die specifiek betrekking hadden op jong-meerderjarigen tot 27 jaar waren van de WWB overgeheveld naar de WIJ. Per 1 januari 2012 is de WIJ weer ingetrokken (per deze datum samengevoegd met de WWB). Op 22 maart 2012 heeft de gemeenteraad de Verordening toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2012, gemeente Drimmelen vastgesteld. Hierbij zijn alle op de WIJ gebaseerde bepalingen uit de toeslagenverordening verwijderd.

Categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt,dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand of de inkomensvoorziening op grond van artikel 18, eerste lid WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt. In artikel 8 van de Toeslagenverordening wordt daarentegen het effect van samenloop van verschillende verlagingen beperkt door minimum hoogtes voor te schrijven waaraan de bijstand of inkomensvoorziening moet voldoen na toepassing van de verlagingen.

De werking van deze verordening beperkt zich tot belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd jaar.

Norm, toeslag en verlagingen

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, de artikelen 20 tot en met 24, van de WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. In Drimmelen is ervoor gekozen dit wel te doen.

Normen

WWB

Voor personen van 21 jaar tot en met de pensioengerechtigde leeftijd jaar bestaat er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1.

    gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2.

    alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3.

    alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

WWB

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Hierbij worden de gezamenlijk inwonende ouders van belanghebbende als één ander aangemerkt. Dit om te voorkomen, dat er per inwonende ouder een korting zou moeten worden toegepast. Dit standpunt sluit aan bij artikel 4 lid 1 onder c WWB waarin het volgende bepaald is: onder gezin wordt verstaan: de gehuwdentezamen.

Indien naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • -

    alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • -

    alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB).De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Hierbij worden de gezamenlijk inwonende ouders van belanghebbende als één ander aangemerkt. Dit om te voorkomen, dat er per inwonende ouder een korting zou moeten worden toegepast. Dit standpunt sluit aan bij artikel 4 lid 1 onder c WWB waarin het volgende bepaald is: onder gezin wordt verstaan: de gehuwden tezamen

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB).

  • -

    verlaging in verband met leeftijd van 21 of 22 jaar (artikel 29 WWB)

Het college kan bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen om de inkomensvoorziening in de pas te laten lopen met het wettelijk minimumjeugdloon.

Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden.

Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten. Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de bijstand en inkomensvoorziening als volgt worden berekend:

  • 1.

    Basisnorm;

  • 2a.

    Optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • 2b.

    Korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden)

  • 3.

    Korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4a.

    Korten met verlaging schoolverlater

  • 4b.

    Korten met verlaging voor 21- en 22 jarigen alleenstaanden op (het restant van) de toeslag.

De verlagingen onder stap 4a en 4b mogen nooit gelijktijdig worden toegepast. De Toeslagenverordening geeft aan welke verlaging geldt.

Leidt de uitkomst tot en lager bedrag aan bijstand dan de gestelde minima in artikel 8 van de Toeslagenverordening, dan moet het college de bijstand vaststellen op de van toepassing zijnde minimum hoogte volgens dit artikel. De uitkomst van deze berekening laat ook een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, of de Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB, of de Awb ook de verordening moet worden gewijzigd.

De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB of de Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.

De genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 28, tweede lid, onderdeel d, van de Wet investeren in jongeren (WIJ).

Onder c en d worden de begrippen toeslag en verlaging nog expliciet omschreven met de verwijzing naar de betreffende artikelen uit de WWB.

Het begrip woonkosten is omschreven onder f, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 (verlaging woonsituatie).Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente en de zakelijke lasten die aan het bezit van een eigen woning zijn verbonden. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Het rentedeel van een eventueel toegekende rijkssubsidie wordt hierop in mindering gebracht. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen. Bij de overige zakelijke lasten gaat het om het eigenaardeel van de rioolrechten, het eigenaardeel van de onroerend zaak belasting, de opstalverzekering en het eigenaardeel van de waterschapslasten.

Onder g is het begrip verzorgingsbehoevende omschreven. De vraag of iemand is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis zal moeten worden beantwoord op basis van een onafhankelijk medisch onderzoek.

Het begrip schoolverlater zoals dit onder i is omschreven sluit aan bij de bepaling die is opgenomen in artikel 28 van de WWB.

Artikel 2 Werkingssfeer

Deze Toeslagenverordening is van toepassing op belanghebbenden van 21 tot de pensioengerechtigde leeftijd jaar.

Hoewel de wet ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen voor deze leeftijdscategorieën zijn al laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog op basis van deze verordening een verlaging van de uitkering plaatsvindt. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de verordening nodeloos ingewikkeld maken.

De verlening van een toeslag aan personen jonger dan 21 jaar is op grond van de wet niet mogelijk. Indien een jongere te maken krijgt met hogere bestaanskosten dat waarin de norm voorziet dan kan het college bijzondere bijstand verlenen in deze extra kosten.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit deze verordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende gepast is, volgt uit artikel 30, lid 4, WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin deze verordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van deze verordening geen misverstand te laten bestaan, is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de verordening op te nemen.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30, tweede lid, onderdeel a, WWB. In geval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en energiekosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf.

In deze verordening is gekozen voor de forfaitaire variant voor het vaststellen van de hoogte van de toeslag. Forfaitair betekent dat niet de werkelijke bestaanskosten en de mate waarin deze concreet gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag, maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is. Voor deze variant is gekozen, omdat deze de meest efficiënte uitvoering oplevert en bovendien het minst fraudegevoelig is. In de jurisprudentie is de forfaitaire variant algemeen aanvaard. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 5 procent van de gehuwdennorm in het geval één ander in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft . Deze toeslag van 5% wordt met 5% verlaagd indien twee of meer anderen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

In het vierde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Dit zijn bijvoorbeeld studenten met studiefinanciering, of thuiswonende meerderjarige kinderen met een eigen inkomen uit studiefinanciering èn/of inkomen uit arbeid. Meerderjarige thuiswonende kinderen die meer verdienen dan het gestelde in het vierde lid kunnen bijdragen in de kosten van de huishouding.

Gemeenten kunnen zelf een hoger of lager inkomen hanteren. De jurisprudentie laat zich slechts in zo verre uit over de ondergrens, dat zij een inkomen enkel uit studiefinanciering onvoldoende acht om te veronderstellen dat het inwonende kind een bijdrage kan leveren in de woonlasten (CRvB 17-04-2007, nr. 06/965 WWB).

In het vijfde lid wordt geregeld dat een zorgbehoevende niet wordt meegeteld als persoon die in dezelfde woning het hoofdverblijf heeft. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbende vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Overigens geldt wel dat de toeslag op de eventuele bijstandsuitkering van de zorgbehoevende wel lager kan worden vastgesteld vanwege het kostenvoordeel.

Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde asielzoeker) verlaging van de toeslag vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is voor de betrokkene. Ook hier is jurisprudentie over(CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm

Artikel 4 Verlaging gehuwden

Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 5% of 0% als een woning gedeeld wordt, is dit ook gerealiseerd voor gehuwden in dezelfde situatie. De gehuwden kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats. Voor de verdere toelichting op dit artikel kan dan ook worden verwezen naar de toelichting bij artikel 3.

Artikel 5 Verlaging woonsituatie

Artikel 27 WWB geeft de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

In dit artikel is onder lid 1 sub a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de belanghebbende een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van het individualiseringsbeginsel de bijstand lager vast te stellen.

Het begrip woonkosten is in deze verordening in artikel 1, lid 2, onderdeel f, gedefinieerd.

Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van op grond van dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35, lid 1, Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

In artikel 1 sub b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbende in het geheel geen woning bewoond vastgesteld op 10 procent van de gehuwdennorm. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning. Een dakloze wordt immers geconfronteerd met de hogere kosten van het op straat leven, zoals bijvoorbeeld de kosten van nachtopvang.

De hoogte van een verlaging krachtens dit artikel heeft geen invloed op de wijze waarop de bijstand verleend moet worden. Indien bijstand verleend wordt aan daklozen, kan het college gebruik maken van zijn bevoegdheid om een budgetteringsplicht op te leggen of de bijstand in natura (in de vorm van opvang) te verlenen.

Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40, lid 1 en 2, WWB, door bij AMvB (Besluit WWB 2007) aan te wijzen centrumgemeenten. In onze regio is Breda aangewezen als centrumgemeente. Niet elke belanghebbende zonder woning is echter een adresloze die zich voor bijstandsverlening moet wenden tot de centrumgemeente. Zie ook regionale regeling pseudo-adreslozen Breda e.o.

Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de belanghebbende geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt, dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging. Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt moeten worden. Dit is opgevangen in het anti-cumulatieartikel van de Toeslagenverordening (artikel 8).

Artikel 6 Verlaging schoolverlater

De schoolverlaterverlaging van artikel 28 WWB is volgens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming volgens de Wtos. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student of scholier. Opmerking verdient nog dat bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft dan 20%.

Wordt naast de schoolverlaterverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m. medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dit is opgevangen in het anti-cumulatieartikel van deze verordening (artikel 8).

Artikel 7 Verlaging toeslag alleenstaande van 21 of 22 jaar

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige ligt het voor de hand om voor een 21-jarige een grotere verlaging toe te passen dan voor een 22-jarige.

In het tweede lid wordt uitvoering gegeven aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB om in de toeslagenverordening vast te stellen dat de schoolverlaterverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Voor het met voorrang toepassen van de schoolverlaterverlaging is gekozen, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij belanghebbende en kunnen elk afzonderlijk als redelijk in betreffende omstandigheden worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat - vooral in situaties waarin de schoolverlaterverlaging in combinatie met een van de andere verlagingsgronden aan de orde is - het college de bijstand of inkomensvoorziening vanwege deze samenloop zo laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstand of inkomensvoorziening. In voorkomende gevallen zou het college op grond van artikel 18, eerste lid WWB de bijstand hoger moeten vaststellen. Daarom is er voor gekozen om al in de Toeslagenverordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de bijstand of inkomensvoorziening (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Dat laat onverlet dat in concrete omstandigheden het bij samenloop ook denkbaar is dat de norm hoger moet worden vastgesteld. Het individualiseringsbeginsel kan dus met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende norm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, al aanleiding is om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB, dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd, dat de schoolverlaterverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan aan de formulering van artikel 7 lid 2 van de Toeslagenverordening.

Hoofdstuk 4 Overgangsmaatregelen

Artikel 9 Overgangsrecht

In vergelijking met de verordening toeslagen en verlagingen die op 1 juli 2010 in werking is getreden, is er gekozen voor een vereenvoudiging van het toeslagen en verlagingenbeleid. Het gevolg van een wijziging van de systematiek is dat er personen kunnen zijn, waarvoor de nieuwe verordening ongunstiger is.

De overgangsregeling bepaalt dat, in de gevallen waarin de nieuwe verordening ongunstiger is, de vaststelling van de hoogte van de uitkering plaats blijft vinden op basis van de oude verordening tot het moment dat de uitkering aangepast moet worden in verband met een wijziging van de omstandigheden. Het moet hierbij gaan om een wijziging van omstandigheden die moet leiden tot een aanpassing van de norm. Te denken is hierbij aan een wijziging van de woonsituatie of voor jongeren het bereiken van een andere leeftijd.

De periode waarin de uitkering ongewijzigd blijft wordt in het tweede lid beperkt tot maximaal 6 maanden.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 10 Nadere regels

Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 11 Uitvoering

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van deze verordening bij het college.

Artikel 12 Intrekking

Deze verordening vervangt de Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand 2012, gemeente Drimmelen zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 22 maart 2012. Laatstgenoemde verordening heeft werkende kracht gehad over de periode 1 juli 2010 tot 1 juli 2012. Deze verordening wordt hierbij dan ook ingetrokken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

De voorliggende verordening 2012-A treedt na publicatie met terugwerkende kracht tot 1 juli 2012 in werking

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.