Regeling vervallen per 01-01-2015

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015

De raad van de gemeente Drimmelen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 oktober 2014;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; hierna de wet;

overwegende:

  • -

    dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • -

    dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en

  • -

    dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

B e s l u i t :

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015 vast te stellen.

Inhoud

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015 3

Artikel 1. Begripsbepalingen 3

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning 5

Artikel 3. Cliëntondersteuning 5

Artikel 4. Algemene criteria maatwerkvoorziening 5

Artikel 5. Voorwaarden en weigeringsgronden 5

Artikel 6. Advisering 6

Artikel 7. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb) 6

Artikel 8. Controle 7

Artikel 9. Regels voor eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen 7

Artikel 10. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen 8

Artikel 11. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning 8

Artikel 12. Meldingsregeling calamiteiten en geweld 8

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering 8

Artikel 14. Jaarlijkse waardering mantelzorgers 9

Artikel 15. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronisch probleem 9

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden 9

Artikel 17. Klachtregeling 9

Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning 9

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid 9

Artikel 20. Evaluatie 10

Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht 10

Artikel 22. Nadere regels en hardheidsclausule 10

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel 10

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015 11

Algemeen 11

Artikel 1. Begripsbepalingen 12

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning 13

Artikel 3. Cliëntondersteuning 13

Artikel 4. Algemene criteria maatwerkvoorziening 13

Artikel 5. Voorwaarden en weigeringsgronden 13

Artikel 6. Advisering 15

Artikel 7. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb) 16

Artikel 8. Controle 17

Artikel 9. Regels voor eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen 17

Artikel 10. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen 17

Artikel 11. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning 17

Artikel 12. Meldingsregeling calamiteiten en geweld 18

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering 18

Artikel 14. Jaarlijkse waardering mantelzorgers 18

Artikel 15. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronisch probleem 18

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden 19

Artikel 17. Klachtregeling 19

Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning 19

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid 20

Artikel 20. Evaluatie 20

Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht 20

Artikel 22. Nadere regels en hardheidsclausule 20

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel 20

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

- aanbieder: een leverancier van ondersteuning.

- afschrijvingstermijn: afboeking van een bepaald bedrag per tijdseenheid, bijvoorbeeld per jaar, van de aanschafkosten van een hulpmiddel;

- algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

-algemene voorziening:aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

- beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen;

- beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychische en psychosociale functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische, of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

- besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen;

- bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

- CAK: Het Centraal Administratie Kantoor (kortweg CAK) is een Nederlands zelfstandig bestuursorgaan. Het CAK berekent en incasseert de eigen bijdragen voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning.

- cliëntondersteuning: De ondersteuning van een cliënt bij het maken van een keuze of het oplossen van een probleem. Cliëntondersteuning heeft de regieversterking van de cliënt (en zijn omgeving) tot doel, ten einde de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie te bevorderen. Dit kan informatie en advies, maar vooral ook uitgebreide vraagverheldering en kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij keuzes op diverse levensterreinen omvatten. Cliëntondersteuning richt zich op ondersteuning en oplossingen op lokaal niveau met gebruik van sociale verbanden.

- college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen;

- gebruikelijke hulp; hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

- gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

- goedkoopst adequaat: Dit uitgangspunt brengt met zich dat indien meer dan één voorziening als ondersteuning voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt, de goedkoopste voorziening wordt verstrekt;

- hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

- ingezetene: cliënt in de zin van artikel 1.1.1 van de wet en die hoofdverblijf heeft in de gemeente Drimmelen;

- k ostprijs: de waarde van een voorziening in Euro’s, eventueel aangevuld met bijkomende kosten zoals onderhoud en bijzondere aanpassingen. Tevens de prijs die wordt gehanteerd voor aanmelding bij het CAK voor uitvoering van de eigen bijdrage;

- m aatschappelijk nuttige activiteiten: onbetaalde activiteiten, gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie. De activiteiten moeten:

  • -

    een algemeen maatschappelijk belang dienen en;

  • -

    geen winstoogmerk hebben en;

  • -

    niet concurrerend zijn met betaald werk en;

  • -

    een aanvullend karakter hebben en geen betaald werk verdringen.

- maatschappelijke ondersteuning:

  • 1.

    Bevorderen van sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.

  • 2.

    Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperkingen of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.

  • 3.

    Bieden van beschermd wonen en opvang.

- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

  • 1.

    Ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen het kortdurende verblijf van de cliënt of ingezetene in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.

  • 2.

    Ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen.

  • 3.

    Ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

- mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

- melding: kenbaar maken van de hulpvraag, niet zijnde een vraag om informatie en advies, aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

- onverwijld: zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen drie werkdagen;

- opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

- participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

- persoonlijk plan: plan waarin de cliënt of diens vertegenwoordiger de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

- pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

- uitvoeringsbesluit: een door de Rijksoverheid vastgesteld Uitvoeringsbesluit met betrekking tot de wet;

- voorliggende voorziening: algemene voorziening of een voorziening vanuit een andere regeling waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

- wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

- WLZ: Wet Langdurige Zorg

- woonvoorziening : (vaste) bouwkundige of (niet-vaste) woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;

- zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven

hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene wet

bestuursrecht.

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

Artikel 4. Algemene criteria maatwerkvoorziening

  • 1.

    • Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van de ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • a.

        op eigen kracht;

      • b.

        met gebruikelijke hulp;

      • c.

        met mantelzorg;

      • d.

        met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • e.

        met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

      • f.

        met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 2. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, voor zover deze cliënt en/of:

    • I.

      psychische of psychosociale problemen heeft;

    • II.

      de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld;

      voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

    • a.

      op eigen kracht;

    • b.

      met gebruikelijke hulp;

    • c.

      met mantelzorg;

    • d.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • e.

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    • f.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

  • 4. De maatwerkvoorziening als bedoeld in het derde lid levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving

Artikel 5. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      voor zover de maatwerkvoorziening niet als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • d.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • f.

      indien deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan door omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;

    • i.

      indien er aan de zijde van de cliënt geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen;

    • j.

      indien de cliënt een geldige WLZ indicatie heeft;

    • k.

      als de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was of

      voorzienbaar was;

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Drimmelen.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft;

    • d.

      indien de gevraagde maatwerkvoorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau van sociale woningbouw;

    • e.

      indien een woningaanpassing wordt aangevraagd waarvan redelijkerwijs kan worden gesteld dat er sprake is van renovatie;

    • f.

      indien er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden beperkingen en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de door de cliënt bewoonde woning;

    • g.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • h.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • i.

      indien de aanvrager kan verhuizen naar een geschikte of makkelijker geschikt te maken woning en de kosten om de woning langdurig geschikt te maken het in besluit genoemde maximum bedrag dat wordt vergoed voor woningaanpassingen overstijgt.

  • 4. Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een pgb in aanmerking komen wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

Artikel 6. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 7. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

  • 1. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 2. Het tarief voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening:

    • a.

      is toereikend voor het aanschaffen en eventueel onderhouden en verzekeren van de goedkoopst adequate voorziening, en

    • b.

      bedraagt maximaal de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 3. Een persoonsgebonden budget voor een voorziening ten behoeve van de zelfredzaamheid en/of participatie dient binnen zes maanden na toekenning te zijn besteed en te worden verantwoord. Bij woningaanpassingen geldt een termijn van 24 maanden.

  • 4. Na ontvangst door de gemeente van de factuur van de geleverde voorziening wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld.

  • 5. Het tarief voor een persoonsgebonden budget voor ondersteuning:

    • a.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen, en

    • b.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate ondersteuning in natura.

  • 6. Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan ondersteuning betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Deze persoon krijgt een lager tarief betaald voor zijn ondersteuning dan door de gemeente gecontracteerde aanbieders.

  • 7. Een persoonsgebonden budget voor ondersteuning ten behoeve van de zelfredzaamheid en/of participatie dient binnen zes maanden na toekenning te worden besteed om de ingezette ondersteuning te bekostigen.

  • 8. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen enkel met toestemming van het college uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

  • 9. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte van het persoonsgebonden budget en de controle op de besteding.

Artikel 8. Controle

Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

Artikel 9. Regels voor eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een cliënt is voor een maatwerkvoorziening in natura of pgb een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. Deze eigen bijdrage is verschuldigd zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt, en is afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 3. De eigen bijdrage wordt in rekening gebracht voor een eenmalig verstrekte voorziening in de vorm van een pgb tot de hoogte van het verstrekte pgb is voldaan.

  • 4. Indien de maatwerkvoorziening in natura of in een pgb is verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing van een minderjarig kind, is de eigen bijdrage verschuldigd door de in artikel 2.1.5. eerste lid, van de wet, bedoelde personen.

  • 5. In het besluit kan het college voorzieningen aanwijzen waar geen eigen bijdrage voor is verschuldigd.

  • 6. De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb is gelijk aan de maximale eigen bijdrage die mogelijk is op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 7. Vaststelling kostprijs maatwerkvoorziening in natura.

    • a.

      De kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening in natura, anders dan voor dienstverlening, opvang of beschermd wonen, wordt als volgt vastgesteld:

      • i.

        Indien de gemeente een voorziening huurt, is de kostprijs van deze voorziening gelijk aan de huurprijs.

      • ii.

        Indien de gemeente een voorziening koopt, is de kostprijs van deze voorziening gelijk aan de koopsom.

    • b.

      De kostprijs van dienstverlening, opvang of beschermd wonen in natura wordt per periode vastgesteld en bedraagt maximaal de vergoeding die de gemeente voor de dienstverlening, opvang of beschermd wonen over die periode verschuldigd is.

  • 8. kostprijs van een pgb is gelijk aan het verstrekte pgb.

  • 9. Een cliënt is voor verblijf in een opvang of beschermd wonen een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 10. Het college kan bij nadere regels bepalen op welke manier en wie de eigen bijdrage voor opvang, voor de gemeente, vaststelt en int.

Artikel 10. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Bijdrage algemene voorziening:

    • a.

      De aanbieder van een algemene voorziening kan aan de cliënt een bijdrage vragen voor het gebruik van de algemene voorziening.

    • b.

      Het college kan bij nadere regels de hoogte van de bijdrage in de kosten bepalen.

    • c.

      De aanbieder informeert de cliënt over de hoogte van de bijdrage in de kosten.

  • 2. Het college kan voor een cliënt een korting op de bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening verstrekken. Het college kan bij nadere regels bepalen wat, per soort algemene voorziening en bij welk inkomen, de hoogte van de bijdrage en de korting is.

Artikel 11. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:

    • a.

      Het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt

    • b.

      Het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      Erop toe te zien dat de beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2. De aanbieder waarborgt verdere eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, in de criteria die worden gesteld bij de inkoop van voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 4. Het college kan uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s onderzoeken.

Artikel 12. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudende ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 6.1 van de wet, aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. In lijn met artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing tot het toekennen als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien, intrekken of beëindigen als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening in natura of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening in natura of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening in natura of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening in natura of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Het college kan na intrekking op grond van het tweede lid, onder a, besluiten tot het vorderen van de gehele of gedeeltelijke geldwaarde van de maatwerkvoorziening in natura of pgb indien:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      hetgeen in lid 2, onder a, beschreven is, opzettelijk heeft plaatsgevonden;

    • c.

      de vordering kan worden opgelegd bij de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend.

  • 4. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 5. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 14. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 15. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronisch probleem

  • 1. Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie in overeenstemming met het beleidsplan op aanvraag een financiële tegemoetkoming verstrekken aan ingezetenen die als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen aannemelijke meerkosten hebben.

  • 2. Het college stelt nadere regels over de gevallen waarin een tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

  • 3. In het besluit worden de toepasselijke grenzen met betrekking tot de financiële draagkracht vastgesteld.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      De aard en de omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      Een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • c.

      Een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      Kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      De marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      De eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd.

Artikel 17. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die door hen worden aangeboden.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze klachtenregelingen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor gebruikers van belang zijn ten aanzien van de voorzieningen die door hen worden aangeboden.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze regeling voor de medezeggenschap van cliënten door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 20. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2014 wordt per 1 januari 2015 ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Drimmelen 2014, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Het college kan een toekenning wijzigen of intrekken, indien deze wijziging of intrekking het gevolg is van een gewijzigde verordening die door de gemeenteraad wordt vastgesteld of van gewijzigd beleid dat door de gemeenteraad wordt vastgesteld. Indicaties die krachtens voorgaande verordeningen zijn verleend, worden na toetsing aan de nieuwe regelgeving, gewijzigd of ingetrokken. De cliënt ontvangt dan een nieuwe beschikking die na een overgangstermijn van 3 maanden van kracht wordt.

  • 4. Aanvragen die zijn ingediend na 1 november 2014 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 5. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Drimmelen 2014, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 22. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Drimmelen op 13 november 2013
drs. G.L.C.M. de Kok, de voorzitter
mr. M.J.N. Schuurbiers, de griffier

Toelichting Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Drimmelen 2015

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). De Wmo 2015 maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken worden toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning. Hierbij wordt deels voortgeborduurd op de weg die met die wet al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen, om te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren, om te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom op hoofdlijnen vast. Want waar het recht op compensatie dat bestond onder de ‘oude’ Wet maatschappelijke ondersteuning is komen te vervallen, wordt een recht op een zorgvuldige, tweezijdige procedure daartegenover gesteld. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden; ondersteuning waar ondersteuning nodig is.

Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de zelfredzaamheid of participatie, of dat hem opvang of beschermd wonen ten onrechte wordt onthouden, kan betrokkene daartegen vanzelfsprekend bezwaar maken en daarna eventueel in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van betrokkene op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

De Wmo 2015 en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders. Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Op grond van artikel 2.6.3 van de wet kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt echter alleen mandateren aan een aanbieder. Zie voor de definitie van ‘aanbieder’ de toelichting onder artikel 1. Deze beperking geldt alleen voor mandatering aan niet-ondergeschikten. Het college kan de vaststelling van rechten en plichten ook aan ondergeschikten mandateren.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening dient overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede en derde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:

-op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een

maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking

komt;

  • -

    op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de

deskundigheid van beroepskrachten;

-ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten

vereist is;

-ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over

voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

-op welke wijze ingezeten, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij

uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen

uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel

kunnen nemen aan periodiek overleg;

  • -

    op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend;

  • -

    door welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden

budget voor opvang wordt vastgesteld en geïnd; en

-op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers

van cliënten in de gemeente.

Ook dient de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:

-voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een

persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

-ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden

gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van

de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de

deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, vierde lid, van de Wmo 2015:

-bepalen dat cliënten voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en

maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;

-de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de cliënt

de ondersteuning zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget, in de verordening verschillend

vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor

personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het

inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot;

-bepalen dat in geval van een minderjarige cliënt die niet zelf de eigenaar is van de woning, een

bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder

samen met de ouder het gezag over de cliënt uitoefent;

-bepalen dat aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen

die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt

verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie, en vaststellen welke de

toepasselijke grenzen zijn met betrekking tot de financiële draagkracht;

-bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een persoonsgebonden

budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale

netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn, in aanvulling op artikel 1 van deze verordening, een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

- begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven;

- cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

- persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

- sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliёnt een sociale relatie onderhoudt;

- vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

- voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).

Artikel 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a, van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

Dit artikel is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit.

Artikel 4. Algemene criteria maatwerkvoorziening

In dit artikel is het algemene afwegingskader dat in deze Wmo centraal staat nogmaals uiteengezet. De nadruk ligt, nog meer dan onder de Wmo 2007, op de eigen kracht en hulp van anderen. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk van de maatschappelijke ondersteuning.

In artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel a van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Artikel 5. Voorwaarden en weigeringsgronden

In rechtbankjurisprudentie is inmiddels herhaaldelijk bepaald dat afwijzingsgronden, wil er een beroep op kunnen worden gedaan, een grondslag in de verordening moeten hebben. Zie bijvoorbeeld Rechtbank Gelderland 8-11-2013, nr. ZUT 12/1823. Ook in het kader van rechtszekerheid is hier iets voor te zeggen: bij het ontbreken van afwijzingsgronden of het hanteren van zeer ruime afwijzingsgronden is het voor de cliënt niet mogelijk om zijn rechtspositie te bepalen of te voorzien. Bovendien is met dit artikel invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.1.3, tweede lid onder a van de wet, omdat is aangegeven op grond van welke criteria iemand voor een maatwerkvoorziening in aanmerking kan komen.

Ad. a

De wet kent niet een bepaling zoals die wel was opgenomen in artikel 2 van de Wmo 2007. Het is echter wel van belang om een duidelijke afbakening te hebben met andere wetten. Vandaar dat deze bepaling in de verordening is opgenomen. Voor zover er met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.

Uit de jurisprudentie tot stand gekomen ten tijde van de Wmo 2007 volgt dat de cliënt aanspraak moet hebben op de voorziening, om te kunnen spreken van een voorliggende voorziening (CRvB 09-11-2011, nr. 11/3583 WMO en CRvB 28-09-2011, nr. 10/2587 WMO). Dat wil niet zeggen dat cliënt de voorziening daadwerkelijk moet hebben, maar dat hij daarop aanspraak heeft. Er is geen sprake van een voorliggende voorziening indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 WMO) of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 WMO).

Indien de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is er sprake van een voorliggende voorziening (CRvB 22-05-2013, nr. 10/6782 WMO). De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.

Ad. b

Het is niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarvan gelet op de omstandigheden van de cliënt, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken (zie o.a. CRvB 03-07-2001, nr. 00/764 WVG, CRvB 16-04-2008, nr. 06/4668 WVG, CRvB 14-07-2010, nr. 09/562 WVG en Rechtbank Arnhem 16-08-2012, nr. AWB 11/5564).

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 WMO). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor de cliënt ziet op het beantwoorden van de vraag of de cliënt over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen, zo blijkt uit de jurisprudentie, de volgende criteria een rol spelen:

  • -

    Is de voorziening gewoon te koop?

  • -

    Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk

worden geacht?

-Is de voorziening specifiek voor personen met een beperking ontworpen?

Ad. c

In dit onderdeel wordt bepaald dat het college kan volstaan met de goedkoopst adequate voorziening.

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip adequaat bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst adequaat geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad. d

Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.

Ad. e

In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Ad. f

Een (langlopende) maatwerkvoorziening is niet bedoeld voor het oplossen van problemen als gevolg van tijdelijke beperkingen. Er wordt bijvoorbeeld geen woningaanpassing gedaan voor het oplossen van problemen als gevolg van een gebroken been.

Ad. g

De maatwerkvoorziening is gericht op een individuele cliënt. Het past hier niet om generieke voorzieningen te treffen. Daarvoor zijn de algemene maatregelen en algemene voorzieningen geschikte instrumenten.

Ad. h

Uit jurisprudentie is gebleken dat het college geen compensatieplicht heeft indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan door omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen. Zie bijvoorbeeld CRvB 10-04-2013, nr. 10/6881 WMO. Belanghebbende heeft haar woning moeten ontruimen vanwege een rechterlijk ontruimingsvonnis. De ontruiming is gerelateerd aan de toen bestaande alcoholproblematiek van belanghebbende, welke volgens de CRvB geacht moet worden in haar eigen risicosfeer te liggen. Om deze reden wordt de aanvraag voor een individuele voorziening afgewezen. Ander voorbeeld is CRvB 02-03-2011, nr. 09/3698 WMO (verhuizen zonder aanleiding of anderen belangrijke reden ligt in de eigen risicosfeer).

Ad. i

In sommige gevallen gebruikt de cliënt al jaren een voorziening en wenst de cliënt na het optreden van een beperking een maatwerkvoorziening. Het kan in een dergelijke situatie leiden tot de conclusie dat het optreden van de beperking geen meerkosten met zich meebrengt. Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer iemand al jaren een particuliere hulp heeft voor het huishouden en na het ontstaan van beperkingen een beroep doet op een maatwerkvoorziening voor het huishouden. Er is dan geen sprake van meerkosten ten opzichte van de situatie voordat de beperkingen ontstonden.

Ad j

Op het moment dat de cliënt beschikt over een geldige Wlz indicatie, vervalt de verantwoordelijkheid van het college. Ook wanneer de cliënt kiest de indicatie niet te verzilveren, is er geen verantwoordelijkheid voor het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken. De cliënt dient zich in dat geval te wenden tot de Wlz of in eigen beheer de problemen op te lossen.

Ad k

Cliënten hebben een eigen verantwoordelijkheid om tijdig maatregelen te treffen met het oog op voorzienbare beperkingen, zoals beperkingen door ouderdom. (De gemeente geeft hierover voorlichting door middel van “Wonen met Gemak”.)

De in het tweede lid opgenomen grond is specifiek van toepassing op maatwerkvoorzieningen ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

In het derde lid zijn enkele afwijzingsgronden opgenomen die specifiek zien op een maatwerkvoorziening die onder de Wmo 2007 zou worden aangeduid met de term 'woonvoorziening', een term die binnen de Wmo 2015 ook gebruikt kan worden.

In het vierde lid heeft het primaat van collectief vervoer een grondslag gekregen. Dit houdt in dat het gebruik van een collectief vervoerssysteem voor gaat op verstrekking van een individuele maatwerkvoorziening.

Artikel 6. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet is een medewerkingsplicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 7. Regels voor persoonsgebonden budget (pgb)

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie artikel 2.3.6, tweede lid, onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103).

In de volgende leden wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).

Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.

Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

In het derde en zevende lid is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsgebonden budget. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan.

Ten aanzien van het zesde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Het bieden van hulp kost dan zoveel inspanning en tijd dat dit het vinden van betaald werk ernstig beperkt of onmogelijk maakt.

Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).

Artikel 8. Controle

Op grond van artikel 2.1.3 vierde lid dienen in de verordening regels te worden gesteld over de bestrijding van ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Essentieel daarbij is dat het college periodiek controles uitvoert naar het gebruik van voorzieningen op grond van deze wet.

Artikel 9. Regels voor eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen zijn gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening (artikel 2.1.4, derde lid, eerste zin, van de wet) en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning worden regels vastgesteld met betrekking tot deze eigen bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening moeten passen binnen de kaders die het Besluit maatschappelijke ondersteuning stelt.

In het vierde lid is de mogelijkheid van artikel 2.1.5, om de bijdrage ook aan de ouders van minderjarige cliënten op te leggen, benut.

In het zevende en achtste lid is uiteengezet hoe de kostprijs tot stand komt.

In lid 10 is gevolg gegeven aan artikel 2.1.4, zevende lid, waar is bepaald dat in de verordening wordt bepaald welke instantie de bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor opvang vaststelt en int.

Artikel 10. Regels voor bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, van de wet.

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen welke bijdrage in de kosten een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van bijdragen. Gemeenten hebben er zelf belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt.

In het tweede lid is de mogelijkheid geopend om specifieke groepen korting te verlenen op de bijdrage.

Artikel 11. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in hoofdstuk 3 van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. In het tweede lid is verwezen naar de kwaliteitscriteria die worden opgesteld bij de inkoop van (maatwerk)voorzieningen.

De kwaliteitseisen hebben geen betrekking op de kwaliteit van de voorziening die een cliënt

met een pgb inkoopt. Welke kwaliteitseisen de cliënt wil stellen, is in eerste instantie aan de

pgb-houder. Het college toetst slechts in algemene zin, mede in relatie tot doelmatigheid,

veiligheid en doeltreffendheid.

Artikel 12. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het eerste, tweede en derde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.

In het vierde en vijfde lid zijn dan ook bepalingen opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen.

Artikel 14. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 2.1.6 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 15. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronisch probleem

Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Daarin is opgenomen dat bij verordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming wordt verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

De tegemoetkoming kan op aanvraag worden verstrekt. De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking.

In de verordening is vastgelegd dat het college deze tegemoetkoming nader regelt in de beleidsregels en het besluit.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt gewaarborgd dat de werkzaamheden van medewerkers aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 17. Klachtregeling

In het eerste lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald datin de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. De afhandeling van deze klachten is geregeld in de gemeentelijke klachtenverordening. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot een klachtregeling door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 18. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald datin ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 19. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet.

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 20. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau (zie artikel 2.5.1 van de wet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordening worden afgedaan. Daarnaast bevat de wet het overgangsrecht voor AWBZ cliënten die overgaan naar de Wmo en voor de doelgroep beschermd wonen (zie de artikelen 8.1 tot en met 8.4 van de wet).

Het derde lid is overgenomen uit de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2014 en biedt de mogelijkheid om na wijzigingen in het beleid en/of de verordening met inachtneming van een overgangstermijn van drie maanden eerder afgegeven beschikkingen te herzien.

Artikel 22. Nadere regels en hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake niet aangepast zou moeten worden.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.