Regeling vervallen per 01-01-2017

Algemene subsidieverordening

Geldend van 10-11-2011 t/m 31-12-2016

Intitulé

Algemene subsidieverordening

De raad van de gemeente Dronten,

gelezen het voorstel van het college van 6 oktober 2009, nr. B09.001165;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;

gezien het advies van de raadscommissie van 12 november 2009;

B E S L U I T:

Vast te stellen de hierna volgende Algemene subsidieverordening 2010.

Geconsolideerde tekst van de regeling

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      aanvrager:

      de belanghebbende die een subsidie heeft aangevraagd;

    • b.

      activiteit:

de prestatie, het product of de dienst die met gebruikmaking van de subsidie door de subsidieontvanger wordt geleverd;

c.college:

het college van burgemeester en wethouders;

d.incidentele subsidie:

subsidie voor activiteiten met een incidenteel of eenmalig karakter;

e.structurele subsidie:

subsidie voor activiteiten met een structureel karakter, dat wil zeggen dat deze activiteiten ieder jaar opnieuw plaatsvinden of zich uitstrekken over meerdere jaren;

f.raad:

de gemeenteraad;

g.rekenkamercommissie:

de door de gemeenteraad ingestelde commissie voor het verrichten van financieel onderzoek als bedoeld in de Verordening gemeentelijke rekenkamercommissie;

h.subsidie:

de aanspraak op financiële middelen als bedoeld in artikel 4:21 van de wet;

i.subsidieplafond:

het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is als bedoeld in artikel 4:22 van de wet;

j.uitvoeringsovereenkomst:

een overeenkomst tussen de gemeente en de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 4:36 van de wet;

k.voorschot:

de betaling van een deel van de subsidie voorafgaand aan de subsidievaststelling;

l.wet:

de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, is deze verordening van toepassing op alle door het college te subsidiëren activiteiten op de terreinen van de door de raad in de programmabegroting vastgestelde programma’s.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college bepalen dat de verordening niet geldt in de onder artikel 4:23, derde lid, van de wet genoemde gevallen.

Artikel 3. Bevoegdheden college

  • 1. Het college is belast met het uitvoeren van deze verordening en kan terzake één of meer beleidsregels vaststellen.

  • 2. Het college kan, binnen de door de raad gestelde financiële kaders, subsidieplafonds vaststellen.

  • 3. Het college besluit over het al dan niet verlenen, vaststellen, wijzigen, intrekken, terugvorderen en verrekenen van subsidies, met inachtneming van de in de gemeentebegroting opgenomen financiële middelen of, in het geval de begroting nog niet is vastgesteld, onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

  • 4. Het college besluit over de voorwaarden en verplichtingen die aan de verlening, vaststelling en betaling van subsidie verbonden worden, evenals over het aangaan en ontbinden van uitvoeringsovereenkomsten.

Artikel 4. Toezichthouders

Het college kan toezichthouders aanwijzen, als bedoeld in artikel 5:11 van de wet, die zijn belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 5. Verslag

Artikel 4:24 van de wet is niet van toepassing.

Artikel 6. Soorten subsidie

  • 1. De volgende soorten subsidie worden onderscheiden:

    • a.

      incidentele subsidie;

    • b.

      structurele subsidie.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde soorten subsidie kunnen door het college nader worden onderverdeeld in categorieën subsidies.

Artikel 7. Rechtspersoonlijkheid

  • 1. Structurele subsidie kan slechts worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

  • 2. Incidentele subsidie kan worden verleend aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, aan rechtspersonen zonder volledige rechtsbevoegdheid en aan natuurlijke personen.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEVERLENING EN SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 8. De aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot verlening van incidentele subsidie dient schriftelijk te worden ingediend en in ieder geval te voldoen aan de eisen van artikel 4:2 van de wet.

  • 2. Een aanvraag tot verlening van structurele subsidie dient schriftelijk te worden ingediend en ieder geval te voldoen aan artikel 4:2, artikel 4:61, artikel 4:62 en artikel 4:63 van de wet.

  • 3. Bij de aanvraag wordt een begroting ingediend voor de activiteiten en de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, bestaande uit een overzicht van de geraamde inkomsten en uitgaven met een onderbouwing daarvan.

  • 4. Een aanvraag voor incidentele subsidie dient tenminste twaalf weken voor het begin van de te subsidiëren activiteit te worden ingediend.

  • 5. Het college kan in afwijking van het vierde lid in bijzondere gevallen een kortere termijn toestaan dan twaalf weken.

  • 6. Een aanvraag voor structurele subsidie dient in het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft te worden ingediend.

  • 7. Het college kan nadere regels vaststellen over het tijdstip waarop een aanvraag voor structurele subsidie moet zijn ingediend.

  • 8. Het college kan bepalen dat voor het aanvragen van subsidie en het verstrekken van gegevens gebruik wordt gemaakt van een door het college vastgesteld formulier.

  • 9. In de gevallen bedoeld in artikel 4:5 van de wet kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen.

Artikel 9. Beslistermijn

  • 1. Op een aanvraag tot het verlenen van een structurele of incidentele subsidie die betrekking heeft op een specifiek begrotingsjaar beslist het college binnen acht weken nadat het college voor dat begrotingsjaar nadere regels heeft vastgesteld en met inachtneming van die nadere regels. Wanneer de raad de gemeentebegroting voor dat begrotingsjaar vaststelt nadat het college de nadere regels heeft vastgesteld, beslist het college binnen acht weken nadat de raad de gemeentebegroting heeft vastgesteld, met inachtneming van de nadere regels.

  • 2. In afwijking van het eerste lid beslist het college op een aanvraag tot het verlenen van een structurele of incidentele subsidie, die wordt ontvangen nadat het college nadere regels heeft vastgesteld en de raad de gemeentebegroting heeft vastgesteld, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. Het college kan de termijnen genoemd in het eerste en het tweede lid met maximaal acht weken verlengen onder mededeling van de verlenging van de termijn aan de aanvrager.

  • 4. In de gevallen bedoeld in artikel 4:15 van de wet kan het college de termijn voor het geven van een beschikking opschorten.

Artikel 10. Weigeringsgronden

  • 1.

    De subsidie kan naast de in de artikelen 4:25 en 4:35 van de wet genoemde gevallen geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      de activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de gemeente of niet aanwijsbaar ten goede komen aan inwoners van de gemeente;

    • b.

      de activiteiten georganiseerd worden voor het bereiken van partijpolitieke of religieuze doelen;

    • c.

      de gelden niet of in onvoldoende mate besteed worden aan de activiteiten of voor het doel waarvoor de subsidie wordt verleend;

    • d.

      de aanvrager ook zonder subsidieverlening over voldoende gelden, hetzij uit eigen

middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de

activiteiten te dekken;

  • e.

    de activiteiten, zoals blijkt uit de ingediende begroting, een onvoldoende betrouwbare financiële basis hebben;

  • f.

    de activiteiten van de aanvrager niet passen binnen het beleid van de gemeente;

  • g.

    de activiteiten in enig opzicht strijdig zijn met vigerende wetgeving, het algemeen belang of de openbare orde;

  • h.

    de activiteiten in enig opzicht strijdig zijn met internationale verdragen of algemeen erkende rechten van de mens;

  • i.

    het voornemen tot subsidieverlening met het oog op artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag is aangemeld bij de Europese Commissie en daarop de goedkeuring hiervoor van de Europese Commissie niet is verkregen.

    • 2.

      Het college kan nadere weigeringsgronden vaststellen.

    • 3.

      Naast de in artikel 4:50 van de wet genoemde gevallen kan de subsidie worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd op grond van de in het eerste lid, onder a tot en met i genoemde gevallen.

Artikel 11. Verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger verricht de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie dat daaruit gedurende zeven jaren na afloop van de gesubsidieerde activiteit de van belang zijnde rechten en verplichtingen, evenals de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan een onderzoek van het college, de raad of de rekenkamercommissie, wanneer het college, de raad of de rekenkamercommissie daarom verzoekt.

  • 4. Het college kan, naast de in artikel 4:37 van de wet bedoelde verplichtingen bij nadere regels of bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a.

      de overdracht van subsidie aan derden;

    • b.

      emancipatie, duurzaamheid en democratisch functioneren;

    • c.

      het werken met vrijwilligers;

    • d.

      het realiseren van het doel van de subsidie;

    • e.

      het informeren van het college over andere mogelijke inkomsten die kunnen worden aangewend voor de financiering van een activiteit;

    • f.

      het in kennis stellen van het college van wijzigingen die van belang zijn voor de subsidieverlening, zoals wijziging van de statuten, de bestuurssamenstelling of de organisatie;

    • g.

      de hoogte van de contributie voor de leden van de subsidieontvanger;

    • h.

      de hoogte van de tarieven of bijdragen van deelnemers aan gesubsidieerde activiteiten.

  • 5. Het college kan verplichtingen opleggen die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht.

Artikel 12. Verantwoording

  • 1. Tenzij door het college anders is bepaald, legt de ontvanger van een incidentele subsidie binnen twaalf weken na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend, rekening en verantwoording af aan het college over de uitgevoerde activiteit en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 2. Tenzij door het college anders is bepaald, legt de ontvanger van een structurele subsidie voor 1 juni van het jaar volgend op het jaar waarvoor een subsidie is verleend, rekening en verantwoording af aan het college over de uitgevoerde activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

  • 3. De jaarrekening omvat minimaal een staat van baten en lasten, een balans en toelichtingen daarop. De jaarrekening moet op dezelfde wijze zijn ingericht als de bij de aanvraag tot subsidieverlening ingediende begroting.

  • 4. Het verantwoordingsverslag of jaarverslag bevat minimaal een beschrijving van de werkwijze en van de resultaten van de activiteiten.

  • 5. Bij subsidies hoger of gelijk aan 50.000 euro is de subsidieontvanger verplicht een controleopdracht te verstrekken aan een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, resulterend in accountantsrapport en een accountantsverklaring die inzicht geven in de getrouwheid en rechtmatigheid van de verantwoording.

  • 6. Wanneer de subsidieontvanger de verantwoording niet tijdig of onvolledig indient, kan het college besluiten om de subsidie lager vast te stellen.

  • 7. Het college kan in bijzondere gevallen uitstel verlenen van de verplichting om voor een bepaalde datum rekening en verantwoording af te leggen.

Artikel 13. De vaststelling

  • 1. De subsidieontvanger dient gelijk met de verantwoording als bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, een verzoek in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. Tenzij door het college anders is bepaald, wordt incidentele subsidie vastgesteld binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 12, eerste lid bedoelde verantwoording.

  • 3. Tenzij door het college anders is bepaald, wordt structurele subsidie per boekjaar vastgesteld binnen twaalf weken na ontvangst van de in artikel 12, tweede lid bedoelde verantwoording en, indien van toepassing, de in het vijfde lid bedoelde verklaring.

  • 4. Het college kan de termijnen als bedoeld in het eerste en het tweede lid met maximaal dertien weken verlengen onder mededeling van de verlenging van de termijn aan de subsidieontvanger.

  • 5. Het college kan categorieën van subsidies aanwijzen waarbij over de subsidieverlening en subsidievaststelling tegelijkertijd wordt besloten.

HOOFDSTUK 3. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 14. Betaling

  • 1. De subsidie wordt in één of in meerdere termijnen uitbetaald.

  • 2. Het college kan één of meerdere voorschotten op de subsidie verlenen.

  • 3. In de gevallen bedoeld in artikel 4:57 van de wet kan het college vorderingen op een subsidieontvanger rechtstreeks met het voorschot of met andere subsidies voor dezelfde subsidieontvanger verrekenen.

  • 4. Wanneer het college besluit tot terugvordering van een subsidie, dan kan het college tevens besluiten tot vordering van wettelijke rente.

Artikel 15. Algemene reserve

Het college kan regels stellen over de vorming van een algemene reserve, de maximale omvang van deze reserve en de uitgaven die met gebruikmaking van deze reserve kunnen worden gedaan.

Artikel 16. Bestemmingreserve en voorziening

  • 1. Het college kan regels stellen over de vorming van een bestemmingsreserve, de maximale omvang van deze reserve en de uitgaven die met gebruikmaking van deze reserve kunnen worden gedaan.

  • 2. Het college kan regels stellen over de vorming van een voorziening, de maximale omvang van deze voorziening en de uitgaven die met gebruikmaking van deze voorziening kunnen worden gedaan.

Artikel 17. Vergoeding vermogensvorming

  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet is de subsidieontvanger aan het college een vergoeding van de vermogenswaarden verschuldigd.

  • 2. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald door het college, doch bedraagt maximaal het bedrag waarmee de subsidie van de gemeente heeft bijgedragen aan de vermogensvorming.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen.

  • 4. Wanneer het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijk deskundige.

  • 5. Wanneer de subsidieontvanger wordt ontbonden vervalt het batig saldo van de liquidatierekening aan de gemeente, tot maximaal het bedrag dat is opgebouwd met de subsidie van de gemeente, en zal het college daar een bestemming aan geven in overeenstemming met het doel van de subsidie.

  • 6. Wanneer de activiteiten van de subsidieontvanger met toestemming van het college door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan de andere rechtspersoon in eigendom worden overgedragen, dan is de subsidieontvanger, in afwijking van het bepaalde in het derde lid, geen vergoeding aan het college verschuldigd.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 18. Staatssteun

Een subsidie of een subsidieregeling die aan de criteria voor meldingsplichtige staatssteun lijkt te voldoen, zal door het college worden gemeld bij de Europese Commissie.

Artikel 19. Onvoorziene situaties

In gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is, beslist het college.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, gelet op het belang van een aanvrager, artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 21. Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010 en is vanaf dat tijdstip van toepassing op subsidieverleningen, subsidievaststellingen en subsidiebetalingen.

  • 2. De Algemene subsidieverordening Dronten 2003, vastgesteld door de raad op 28 augustus 2003, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

Artikel 22. Overgangsbepaling

  • 1. Op aanvragen tot verlening van subsidie die op basis van de in artikel 21, tweede lid, genoemde verordening zijn ingediend en waarover voor de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, blijft die verordening van toepassing.

  • 2. Op aanvragen tot vaststelling van subsidie die op basis van de in artikel 21, tweede lid, genoemde verordening zijn verleend, blijft die verordening van toepassing.

  • 3. Op subsidies die voor inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend en vastgesteld, blijft de verordening genoemd in artikel 21, tweede lid, van toepassing.

  • 4. Op bezwaar tegen een besluit, genomen op basis van de verordening genoemd in artikel 21, tweede lid, wordt beslist met toepassing van die verordening.

Artikel 23. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Algemene subsidieverordening 2010’.

Dronten, 25 november 2009

De raad van Dronten,

mr. A.B.L. de Jonge D. Petrusma

voorzitter griffier

Toelichting Algemene subsidieverordening

Algemeen

In de Algemene wet bestuursrecht (hierna te noemen ‘wet’) zijn regels vastgelegd voor alle subsidies die door de overheid worden verstrekt. Elke subsidieverlening moet voldoen aan de eisen van de wet. De wet bepaalt dat er een ‘wettelijke grondslag’ moet zijn voor het verlenen, vaststellen en betalen van subsidies. Dit betekent dat de gemeente in een lokale verordening en in lokale beleidsregels moet vastleggen hoe subsidie kan worden aangevraagd en voor welke activiteiten subsidie mogelijk is. Met een subsidie kunnen de kosten van een activiteit geheel of gedeeltelijk worden betaald. Subsidie is een aanspraak op geld. De gemeente verleent subsidies om bepaalde doelen te bereiken. De subsidieverordening en de subsidiebeleidsregels zijn de noodzakelijke juridische schakels tussen de lokale beleidsdoelen enerzijds en de realisering van beleidsdoelen door subsidieontvangers anderzijds.

In aanvulling op de bepalingen in de wet is de Algemene subsidieverordening een kaderstellende verordening waarin de raad de bevoegdheden en de verplichtingen van het college vastlegt op de terreinen van subsidieverlening, subsidievaststelling en subsidiebetaling. Op basis van de verordening stelt het college subsidiebeleidsregels vast waarin per categorie subsidies nadere regels worden gesteld.

De besluiten van het college – gebaseerd op de verordening en de beleidsregels – staan, conform het gestelde in de wet, open voor bezwaar en beroep. Op deze manier is de rechtszekerheid van de aanvragers gewaarborgd.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Aanvrager

Artikel 1:2, eerste lid, van de wet definieert belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Een aanvraag (artikel 1:3, derde lid van de wet) is een verzoek van belanghebbende om een besluit te nemen. Alleen een belanghebbende kan het college verzoeken een besluit tot subsidieverlening te nemen of, met andere woorden, alleen een belanghebbende kan subsidie aanvragen

Subsidie

In artikel 4:21, eerste lid, van de wet wordt subsidie omschreven als de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten.

Het subsidiebegrip is een materieel begrip. Dat wil zeggen dat alles wat voldoet aan de omschrijving een subsidie is, ongeacht welke naam het wordt gegeven. Ook bij benamingen als bijdrage, tegemoetkoming, vergoeding, compensatie of financiering kan er dus sprake zijn van subsidie. Het is niet altijd nodig dat een aanvrager daadwerkelijk geld ontvangt. Soms gaat het bij subsidieverlening om een garantstelling voor de rente en aflossing van een geldlening. Ook garantstelling is een subsidie.

Bij subsidie moet het gaan om een aanspraak op financiële middelen, een bijdrage ‘in natura’ (denk bijvoorbeeld aan het verstrekken van een rolstoel of het verzenden van post via de postkamer van de gemeente) is daarom geen subsidie. Ook de betaling voor aan de gemeente geleverde goederen of diensten (inkoop) is geen subsidie. Tenslotte zijn ook belastingen, volksverzekeringen, schadevergoedingen en contributies geen subsidie.

In de verordening is vastgelegd dat het college het relevante bestuursorgaan is voor het verstrekken van subsidies. Er wordt in de verordening een onderscheid aangebracht tussen incidentele en structurele subsidies. Hiermee volgt de verordening het onderscheid tussen ‘subsidies’ en ‘per boekjaar verstrekte subsidies’ die in de wet is opgenomen.

Subsidieplafond

In artikel 4:22 van de wet wordt de term subsidieplafond omschreven als het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.

Afhankelijk van de door de raad bij het vaststellen van de begroting beschikbaar gestelde financiële middelen kan het college in de beleidsregels subsidieplafonds vaststellen voor verschillende categorieën subsidies. Bij het vaststellen van een subsidieplafond kan het college ook vastleggen hoe de beschikbare middelen worden verdeeld.

Uitvoeringsovereenkomst

Artikel 4:36 van de wet bepaalt dat ter uitvoering van een beschikking tot subsidieverlening een overeenkomst kan worden gesloten. In de uitvoeringsovereenkomst kan worden vastgelegd dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteiten te verrichten waarvoor de subsidie wordt verleend.

Het college kan subsidie verlenen onder de voorwaarde dat de ontvanger meewerkt aan de totstandkoming van een uitvoeringsovereenkomst. Door het sluiten van een overeenkomst wordt het mogelijk om in rechte nakoming te vorderen van de afspraken uit de overeenkomst, de zogenaamde afdwingbaarheid van de gesubsidieerde activiteit.

De uitvoeringsovereenkomst kan de beschikking niet vervangen. Het is de bedoeling van de wetgever geweest dat bij het sluiten van een uitvoeringsovereenkomst de subsidieverlening onderdeel blijft van het bestuursrecht. Anders dan bij een beschikking, kunnen in een uitvoeringsovereenkomst geen eenzijdige verplichtingen worden opgelegd. In een uitvoeringsovereenkomst worden wederzijds de rechten en verplichtingen vastgelegd en zowel de subsidieontvanger als het college ondertekent de overeenkomst.

Artikel 2. Reikwijdte

De Algemene subsidieverordening is van toepassing op alle subsidies die door het college worden verstrekt. Vandaar ook de aanduiding ‘algemeen’ voor deze verordening. Het gaat dus niet alleen om de traditioneel bekende subsidies in de hoek van welzijn, sport en cultuur. Alle door het college verstrekte subsidies op de terreinen van de programma’s in de programmabegroting, vallen onder de werking van deze verordening.

De verordening is niet van toepassing wanneer de verlening van een bepaalde categorie subsidies is geregeld in een specifieke verordening (een specifiek wettelijk voorschrift). Een voorbeeld hiervan is de Verordening activering en re-integratie waarin is vastgelegd wanneer het college een loonkostensubsidie verstrekt.

Artikel 4:23, derde lid, van de wet bepaalt dat onder bepaalde omstandigheden subsidie kan worden verstrekt zonder dat er een wettelijk voorschrift (een verordening) nodig is.

Artikel 3. Bevoegdheden college

Dit artikel wijst het college aan als het voor de subsidieverlening relevante bestuursorgaan. Het college is bevoegd de nadere regels voor de uitvoering (beleidsregels) vast te stellen (eerste lid). Het college stelt, binnen de financiële grenzen van de gemeentebegroting, subsidieplafonds vast (tweede lid) en het college is verantwoordelijk voor alle relevante besluiten over subsidieverlening, subsidievaststelling en subsidiebetaling (derde lid). Het college is tevens bevoegd aan de subsidietoekenning voorwaarden en verplichtingen te verbinden en uitvoeringsovereenkomsten aan te gaan en te ontbinden (vierde lid).

Artikel 4. Toezichthouders

Personen die door het college zijn aangewezen als toezichthouder kunnen met de daarbij behorende bevoegdheden als genoemd in de artikelen 5:12 tot en met 5:20 van de wet in voorkomende gevallen onderzoek doen naar de naleving van de bepalingen in deze verordening.

Artikel 5. Verslag

Tenzij in de verordening anders wordt bepaald, regelt artikel 4:24 van de wet dat minimaal eenmaal per 5 jaar een verslag wordt geschreven over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidies. Inmiddels zijn bepalingen in de Gemeentewet opgenomen over onderzoek naar doelmatigheid en doeltreffendheid. Hierdoor en door de gebruikelijke verslaglegging via de jaarrekening is ervoor gekozen om geen verslag als bedoeld in artikel 4:24 van de wet op te stellen. Naast de financiële verslaglegging zal in de jaarrekening een aantal kengetallen worden opgenomen over de subsidieverlening.

Artikel 6. Soorten subsidies

Het onderscheid tussen incidentele en structurele subsidies volgt het onderscheid dat in de wet wordt gemaakt tussen subsidies (eenmalige subsidies) en per boekjaar verstrekte subsidies (periodieke subsidies).

Het college kan in de beleidsregels een verdere onderverdeling in categorieën subsidies aanbrengen.

Artikel 7. Rechtspersoonlijkheid

Artikel 4:66 van de wet bepaalt dat structurele subsidies alleen worden verstrekt aan rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid.

Artikel 8. De aanvraag

In artikel 4:2 van de wet is een algemene bepaling over aanvragen opgenomen. Daarin

staat bijvoorbeeld dat de aanvraag moet zijn ondertekend. Op grond van artikel 4:4 van de

wet is het college bevoegd om voor het indienen van aanvragen en het verstrekken van

gegevens een formulier vast te stellen. Zowel voor de aanvrager als voor de gemeente is

het praktisch om te werken met formulieren. De aanvrager weet dan welke informatie hij

moet leveren en de gemeente beschikt op overzichtelijke wijze over alle relevante

gegevens. Dit vergemakkelijkt de onderlinge vergelijking van aanvragers en komt de efficiëntie van het subsidieproces ten goede. Gegevens die via het formulier gevraagd kunnen worden zijn:

  • a.

    naam en het adres van de aanvrager, de ondertekening, de dagtekening;

  • b.

    een aanduiding van de subsidie die wordt gevraagd en de hoogte van de subsidie die wordt gevraagd;

  • c.

    een omschrijving van de activiteiten met vermelding van de aard en het doel ervan en

de datum waarop of het tijdvak waarbinnen de activiteiten uitgevoerd worden en voorzover het een aanvraag voor een structurele subsidie betreft, eventuele afwijkingen ten opzichte van het voorgaande jaar dan wel tijdvak;

  • d.

    een begroting (inclusief toelichting), met voor zover van toepassing inzicht in de inkomsten en uitgaven, de kosten van de investeringen, de exploitatieopzet, de liquiditeitsprognose, het financieringsplan en, indien van toepassing informatie over de hoogte en opbouw van een algemene reserve, bestemmingsreserve of voorziening en een vergelijking met de begroting van het begrotingsjaar voorafgaande aan het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • e.

    een opgave van aanvragen bij andere instanties voor activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvragen, dan wel al ontvangen subsidies of bijdragen van andere instanties;

  • f.

    de samenhang van de te subsidiëren activiteiten met activiteiten van derden voor zover dit relevant is;

  • g.

    gegevens over eventuele organisatorische verbanden met andere (rechts)personen en van eventuele banden van financiële aard die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de kosten van subsidiabele activiteiten of op de inkomsten daaruit.

Indien de aanvrager een rechtspersoon is en voor de eerste maal subsidie aanvraagt,

kan tevens worden gevraagd:

  • a.

    een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd;

  • b.

    een bewijs van inschrijving uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • c.

    de laatst opgemaakte jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het

Burgerlijk Wetboek, dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

Artikel 4:5 van de wet regelt in welke gevallen het college kan besluiten om een aanvraag niet in behandeling te nemen. De belangrijkste reden om een aanvraag niet in behandeling te nemen ontstaat wanneer de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Wel moet de aanvrager de gelegenheid krijgen om de aanvraag binnen een door het college gestelde termijn aan te vullen.

Artikel 9. Beslistermijn

In de verordening zijn beslistermijnen opgenomen zodat niet de termijnen die genoemd zijn de artikelen 4:13 en 4:14 van de wet van toepassing zijn. In artikel 4:15 van de wet worden de redenen opgesomd voor het opschorten van de termijn voor het geven van een beschikking.

Artikel 10. Weigeringsgronden

De artikelen 4:25 en 4:35 van de wet noemen een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:25

geeft als grond het overschrijden van het subsidieplafond. Volgens artikel 4:35 kan de subsidieverlening in ieder geval worden geweigerd indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggenover de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Verder kan volgens artikel 4:35 van de wet worden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

In aanvulling op deze weigeringsgronden bevat artikel 10 van de verordening enkele toegevoegde weigeringsgronden (eerste lid). Bij strijdigheid met vigerende wetgeving (onder g) kan bijvoorbeeld worden gedacht aan activiteiten die discriminatie opleveren wegens godsdienst, politieke gezindheid, ras, geslacht, seksuele geaardheid etc. Met het gestelde onder i wordt bedoeld dat, wanneer de subsidieverlening leidt tot staatsteun, de subsidie kan worden geweigerd zolang voor deze steun geen toestemming is verkregen (zie ook artikel 18).

Het college kan in de beleidsregels (nadere regels) nog aanvullende weigeringsgronden opnemen (tweede lid).

Het derde lid zorgt ervoor dat het college, zolang de subsidie nog niet is vastgesteld de omstandigheden uit het eerste lid kan gebruiken voor het intrekken of wijzigen van de subsidie.

In artikel 4:50 van de wet wordt een aantal overige redenen genoemd voor het intrekken of wijzigen van een subsidie:

  • a.

    voor zover de subsidieverlening onjuist is;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, of

  • c.

    in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

Het wettelijk voorschrift hierboven bedoeld onder c is deze verordening.

Artikel 11. Verplichtingen

De rekenkamercommissie is een door de raad samengestelde onafhankelijke commissie die als taak heeft het onderzoeken van de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het door het college uitgevoerde beleid. Onder het laatste valt ook de subsidieverlening.

Artikel 4:37 van de wet bevat een overzicht van verplichtingen die het college kan opleggen. Die verplichtingen kunnen betrekking hebben op:

  • a.

    aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

  • b.

    de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

  • c.

    het voorafgaand aan de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing over de subsidie;

  • d.

    de te verzekeren risico’s;

  • e.

    het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

  • f.

    het afleggen van rekening en verantwoording over de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;

  • g.

    het beperken of wegnemen van nadelige gevolgen van de subsidie voor derden;

  • h.

    het uitoefenen van een controle door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het gevoerde financieel beheer en de financiële verantwoording.

Op grond van artikel 4:38 van de wet kan het college aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot realisering van het doel van de subsidie.

Artikel 12. Verantwoording

De subsidieontvanger moet verantwoording afleggen over de besteding van de subsidie. In dit artikel zijn de minimale verantwoordingseisen opgenomen. Voor de ontvangers van incidentele subsidie gelden andere termijnen dan voor de ontvangers van structurele subsidie. Voor subsidies hoger of gelijk aan 50.000 euro moet de verantwoording vergezeld gaan van een rapportage van een accountant en een accountantsverklaring.

Artikel 13. De vaststelling

De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van de verantwoording (zie artikel 12). In dit artikel zijn de termijnen vastgelegd waarbinnen het college een subsidie vaststelt.

Het college heeft de mogelijkheid om in beleidsregels vast te leggen dat bij een bepaalde categorie subsidies (bijvoorbeeld alle subsidies van 1.000 euro of lager) over de vaststelling kan worden besloten zonder voorafgaande verlening. Bij deze categorie gaat er geen verleningsbeschikking vooraf aan de vaststellingsbeschikking. Verlening en vaststelling zijn één besluit en er is dus slechts één beschikking. De aanvrager hoeft dan geen verantwoording in te dienen over de besteding van de subsidie.

Overigens kan het college ook na de vaststelling een besluit nog herzien, bijvoorbeeld wanneer er na vaststelling feiten bekend worden die, wanneer deze voor de vaststelling bekend waren geweest, tot een ander besluit hadden geleid. Het herzien of intrekken van een vaststellingsbeschikking kan leiden tot een terugvordering

Artikel 14. Betaling

Artikel 4:54 van de wet bepaalt dat het college alleen een voorschot op de subsidie kan betalen wanneer dat in een wettelijke regeling is vastgelegd. Vandaar dat de mogelijkheid om een voorschot uit te betalen in de verordening is opgenomen. Verder bepaalt de wet (artikel 4:52 en artikel 4:55) dat de subsidie binnen vier weken na de subsidievaststelling wordt betaald, onder verrekening van eventuele voorschotten. Voorschotten moeten worden betaald binnen vier weken na de voorschotverlening. Het besluit over de voorschotverlening zal meestal gelijktijdig met het besluit over de subsidieverlening in één beschikking worden vermeld.

De terug te vorderen som mag alleen worden vermeerderd met wettelijke rente (vanaf het tijdstip dat de onverschuldigde betaling is gedaan) wanneer de bevoegdheid daartoe in een wettelijk voorschrift is geregeld. Lid 4 van artikel 14 voorziet daarin.

Artikel 15. Algemene reserve

Regels over de vorming van een algemene reserve worden door het college opgenomen in de beleidsregels.

Artikel 16. Bestemmingsreserve en voorziening

Regels over de vorming van een bestemmingsreserve of een voorziening worden door het college opgenomen in de beleidsregels.

Artikel 17. Vergoeding vermogensvorming

Bij de hogere structurele subsidies moet de subsidieontvanger zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het resultaat. Daarbij hoort de mogelijkheid om een financiële buffer te vormen. In bepaalde gevallen is de subsidieontvanger niettemin een vergoeding verschuldigd voor de vermogensopbouw.

Volgens artikel 4:41 van de wet is een vergoeding slechts verschuldigd in bepaalde, in de wet genoemde gevallen en indien de verordening hiertoe de mogelijkheid biedt. De wet stelt verder als voorwaarde dat aangegeven moet zijn hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. De hoogte wordt in principe door het college bepaald.

In het geval van ontbinding van de rechtspersoon die de subsidie ontving is er echter geen beleidsvrijheid. In dat geval is de vergoeding namelijk gelijk aan dat deel van het vermogen dat gerelateerd is aan de verstrekte subsidie. Dit houdt in dat – indien sprake is van vermogensvorming over een periode van meerdere jaren – bij de jaarlijkse vaststelling aangegeven wordt, welk deel van het opgebouwde vermogen gerelateerd kan worden aan de verstrekte subsidie.

Artikel 18. Staatssteun

Steunverlening door decentrale overheden aan ondernemingen gebeurt in veel verschillende vormen, uiteenlopend van grondverkoop tegen een te lage prijs, leningen tegen niet-commerciële voorwaarden tot rechtstreekse subsidies. Daarbij wordt er niet altijd gekeken of de verleende steun voldoet aan de Europese staatssteunregels.

Artikel 87 van het EG-verdrag verbiedt steun van overheden aan ondernemingen die de mededinging kan vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Op grond van artikel 88 van het EG-Verdrag moeten overheden steunmaatregelen melden bij de Europese Commissie. Zonder voorafgaande aanmelding en daaropvolgende goedkeuring door de Europese Commissie mag de steun niet worden verleend.

Artikel 19. Onvoorziene situaties

Dit artikel heeft geen toelichting nodig.

Artikel 20. Hardheidsclausule

Het opnemen van een hardheidsclausule in deze verordening opent de mogelijkheid voor het college om, in gevallen waarin toepassing van een artikel van de verordening een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, dat artikel buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Het afwijkende besluit van het college moet altijd binnen de doelstellingen van de verordening passen. De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot individuele gevallen. Het gebruik van dit artikel is slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Aangezien er een geheel nieuwe verordening is vastgesteld, is het noodzakelijk om de oude verordening in te trekken. Er is voor gekozen om

de nieuwe verordening per 1 januari 2010 in werking te laten treden.

Artikel 22. Overgangsbepalingen

Door overgangsbepalingen in de verordening op te nemen wordt duidelijk wanneer de Algemene subsidieverordening 2003 en wanneer de nieuwe verordening en de door het college op basis van de verordening vastgestelde beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 23. Citeertitel

Dit artikel heeft geen toelichting nodig.