Regeling vervallen per 01-01-2016

Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen maatschappelijke ondersteuning 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2015

Intitulé

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten,

overwegende dat het de bevoegdheid heeft om regels te stellen omtrent de financiële tegemoetkomingen en de persoonsgebonden budgetten die in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning worden verstrekt;

gelet op de Verordening voorzieningen Maatschappelijke ondersteuning 2010 gemeente Dronten;

B E S L U I T:

vast te stellen het volgende Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen maatschappelijke ondersteuning 2013.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      gemaximeerde financiële tegemoetkoming:

een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt;

b.peiljaar:

het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend;

c.woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats (een kavel met aansluitmogelijkheid voor nutsvoorzieningen) en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

d.woonschip:

een vaartuig dat in hoofdzaak wordt gebruikt – en dat naar constructie en inrichting geschikt is – voor dagverblijf en nachtverblijf van één of meer personen;

e.verordening:

de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Dronten.

2.De begripsbepalingen in artikel 1 van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning zijn van toepassing op de begrippen die in dit besluit worden gebruikt.

HOOFDSTUK 2. VORM VAN TE VERSTREKKEN TEGEMOETKOMING

Artikel 2. Keuzevrijheid

  • 1. Indien een voorziening wordt toegekend wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om te kiezen tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura, tenzij overwegende bezwaren bestaan tegen het verstrekken van een persoonsgebonden budget.

  • 2. Indien de toegekende voorziening een woonvoorziening betreft, dan is er aanvullend op het gestelde in lid 1 van dit artikel, de mogelijkheid van een financiële tegemoetkoming.

  • 3. Van overwegende bezwaren als bedoeld in het vorige lid is in ieder geval sprake wanneer:

    • a.

      de aanvrager naar het oordeel van het college niet voldoende in staat is om het persoonsgebonden budget te beheren en de bestedingen te verantwoorden en de aanvrager ook geen beschikking heeft over een goed netwerk die zorg draagt voor het beheer van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      de toekenning van een persoonsgebonden budget het in stand houden van een adequate gemeenschappelijke voorziening ondergraaft;

    • c.

      indien de belanghebbende minder dan een jaar gebruik kan maken van de voorziening, niet zijnde hulp bij het huishouden.

    • d.

      het een voorziening betreft die bedoeld is voor een kind jonger dan 18 jaar.

  • 4. Indien het college meerdere aanbieders heeft gecontracteerd voor het leveren van een bepaalde voorziening in natura wordt de aanvrager de mogelijkheid geboden om zelf een aanbieder te kiezen.

  • 5. Nadat de voorziening is toegekend en de aanvrager een keuze heeft gemaakt tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget, vervalt de keuzevrijheid tot het moment waarop de periode waarvoor de voorziening is verstrekt is afgelopen en de aanvrager een nieuwe aanvraag kan indienen, tenzij er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Deze gewijzigde omstandigheden dienen te worden aangetoond door de aanvrager.

Artikel 3. Voorwaarden persoonsgebonden budget

  • 1. Bij de verlening van een persoonsgebonden budget wordt de budgetontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de budgetontvanger gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de budgetontvanger besteedt het persoonsgebonden budget uitsluitend aan een kwalitatief verantwoorde en adequate voorziening;

    • c.

      de budgetontvanger zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen en houdt deze gedurende een periode van vijf jaar beschikbaar;

    • d.

      indien het budget bedoeld is voor hulp bij het huishouden, dan reserveert de budgetontvanger een deel van het budget om de huishoudelijke hulp voor een periode van maximaal zes weken door te kunnen betalen in het geval van ziekte.

  • 2. De budgetontvanger is een eigen bijdrage verschuldigd, waarbij de hoogte van de eigen bijdrage wordt vastgesteld conform het gestelde in artikel 7.

  • 3. De gemeente bevoorschot de budgetontvanger van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden een keer per vier weken.

  • 4. In afwijking van het gestelde in het derde lid van dit artikel is bij overige voorzieningen sprake van een gemaximeerd persoonsgebonden budget dat in 1 keer wordt bevoorschot.

  • 5. De budgetontvanger verantwoordt de besteding van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden:

    • a.

      per jaar indien het persoonsgebonden budget minder dan € 5.000,00 maar meer dan € 2.500,00 per jaar bedraagt;

    • b.

      per half jaar indien het persoonsgebonden budget € 5.000,00 of meer bedraagt.

  • 6. Budgetontvangers die geen verantwoording hoeven af te leggen aan de gemeente conform lid 5 van dit artikel kunnen steekproefsgewijs worden gecontroleerd en dienen daarmee ook te voldoen aan het gestelde in lid 1 van dit artikel.

  • 7. Ontvangers van een budget voor de aanschaf van individuele voorzieningen verantwoorden het budget binnen zes weken na ontvangst van het budget.

  • 8. Voor zover van toepassing wordt door de budgetontvanger aan het college verstrekt:

    • a.

      de nota of de factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

    • d.

      overige bescheiden die het college voor de verantwoording noodzakelijk acht.

  • 9. Indien de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt toegekend in meer dan een kalenderjaar gelegen is, wordt het persoonsgebonden budget voor het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het werd verleend, geïndexeerd conform het gestelde in artikel 40 van de verordening.

Artikel 4. Voorwaarden financiële tegemoetkoming

  • 1. Bij de verlening van een financiële tegemoetkoming wordt de ontvanger van de tegemoetkoming de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de ontvanger van de tegemoetkoming gebruikt de financiële tegemoetkoming uitsluitend voor betaling van de voorziening die in de beschikking is genoemd en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de ontvanger van de tegemoetkoming besteedt de financiële tegemoetkoming uitsluitend aan een kwalitatief verantwoorde en adequate voorziening;

    • c.

      de ontvanger van de financiële tegemoetkoming zorgt voor een goede en controleerbare vastlegging van ontvangsten, uitgaven en verplichtingen.

  • 2. De ontvanger van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd, waarbij de hoogte van het eigen aandeel wordt vastgesteld conform de eigen bijdragesystematiek zoals vastgelegd in artikel 7.

  • 3. De netto financiële tegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de bruto financiële tegemoetkoming en het eigen aandeel.

  • 4. De gemeente betaalt de netto financiële tegemoetkoming uit aan de aanvrager van de voorziening.

Artikel 5. Beëindiging en terugvordering persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkomingen

  • 1. In het geval van overlijden wordt het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden beëindigd op de eerste dag van de 4-wekelijkse periode, als bedoeld in artikel 3, lid 3 van dit besluit, volgend op de 4-wekelijkse periode waarin de budgethouder is overleden.

  • 2. Een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt teruggevorderd indien en voor zover niet is voldaan aan de verplichtingen als genoemd in artikel 3 en 4.

  • 3. In geval van overlijden van de budgethouder, kan het persoonsgebonden budget voor individuele voorzieningen teruggevorderd worden indien de periode waarvoor de voorziening is verstrekt, nog niet is verstreken. Het bedrag dat teruggevorderd wordt is gelijk aan de marktwaarde van de voorziening op het moment van overlijden van de budgethouder.

HOOFDSTUK 3 INHOUD VAN DE BESCHIKKING

Artikel 6. De beschikking

  • 1. In de beschikking wordt opgenomen voor welke periode de voorziening beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Wanneer een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming wordt verleend, bevat de beschikking tenminste de volgende gegevens:

    • a.

      de voorziening waarop het budget dan wel de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • b.

      het bruto persoonsgebonden budget dan wel de bruto financiële tegemoetkoming en de wijze waarop deze is berekend;

    • c.

      de hoogte van de eigen bijdrage en de wijze waarop deze bijdrage is berekend indien een financiële tegemoetkoming is toegekend;

    • d.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget dan wel financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald en, indien van toepassing, wordt bevoorschot;

    • e.

      de verplichtingen van de ontvanger.

  • 3. De beschikking wordt ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien de voorziening niet wordt gebruikt voor de activiteiten waarop het budget dan wel de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • b.

      indien de ontvanger van de voorziening niet heeft voldaan aan de aan de voorziening verbonden verplichtingen;

    • c.

      indien de ontvanger van de voorziening onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

    • d.

      indien de verlening van de voorziening anderszins onjuist was en de ontvanger van de voorziening dit wist of behoorde te weten;

    • e.

      met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de ontvanger van de voorziening overlijdt, behoudens hetgeen gesteld is in artikel 5 van dit besluit;

    • f.

      met ingang van de dag waarop de budgetontvanger dan wel de ontvanger van een financiële tegemoetkoming langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Zorgverzekeringswet;

    • g.

      met ingang van de dag vanaf welke de ontvanger van de voorziening heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het persoonsgebonden budget;

    • h.

      met ingang van de dag waarop de budgetontvanger dan wel de ontvanger van een financiële tegemoetkoming de opgelegde verplichtingen uit artikel 3 of artikel 4 nakomt.

HOOFDSTUK 4. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 7. De hoogte van de eigen bijdrage of eigen aandeel

  • 1. De bedragen en het percentage die gelden voor een eigen bijdrage of eigen aandeel zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006, nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 2. Voor de bepaling van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen als bedoeld in artikel 4.2. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb. 2006, nr. 450, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 3. vervallen

  • 4. Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering worden gebracht.

  • 5. Bij overige voorzieningen wordt de eigen bijdrage gelimiteerd tot de kostprijs van de voorziening.

  • 6. vervallen.

  • 7. vervallen.

HOOFDSTUK 5. HOOGTE VAN DE TEGEMOETKOMINGEN

Artikel 8. Hoogte van persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden bedragen:

  • a.

    voor hulp bij het huishouden door een niet daartoe opgeleid persoon die niet werkzaam is voor een zorgorganisatie: € 15,30 per uur;

  • b.

    voor hulp bij het huishouden door een daartoe opgeleid persoon werkzaam voor een zorgorganisatie: € 21,62 per uur;

  • c.

    voor hulp bij het huishouden waarvoor bijzondere deskundigheden vereist zijn (categorie 2), door een persoon die daarvoor in het bijzonder is opgeleid, werkzaam voor een zorgorganisatie, € 23,32 per uur.

Artikel 9. Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

vervallen

Artikel 10. Hoogte van de gemaximeerde financiële tegemoetkomingen

  • 1.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 15, onder a en 16 lid 1 van de verordening bedraagt maximaal € 2.900,00.

  • 2.

    Voor het vrijmaken van een woning waarvoor de gemeente in het verleden een financiële tegemoetkoming heeft verstrekt en waarvan de kosten van aanpassing in het verleden meer dan € 12.907,00 bedroegen kan het college in uitzonderlijke gevallen een financiële tegemoetkoming verlenen van maximaal € 2.900,00.

  • 3.

    Bij de financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi wordt uitgegaan van een aantal normbedragen op jaarbasis en wordt rekening gehouden met het inkomen van de aanvrager, met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en met de mate waarin een systeem van collectief aanvullend vervoer in de vervoersbehoefte kan voorzien.

Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming wordt uitgegaan van de volgende bedragen:

voor het gebruik van

normbedrag per jaar

normbedrag per 4 weken

Een eigen auto

€ 1.294,00

€ 99,54

Een bruikleenauto

€ 912,00

€ 70,15

Een taxi of rolstoeltaxi

€ 1.294,00

€ 99,54

4.De tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel dan wel een algemene sport voorziening bedraagt de kosten van de voorziening,met een maximum van € 3.517,00.

Artikel 11 Grensbedrag primaat van verhuizen

Indien de kosten voor een woningaanpassing minder dan € 7.000 bedragen, zal de noodzakelijke woningaanpassing worden gerealiseerd. Indien de aanpassing het bedrag van € 7.000,00 overschrijdt, is het primaat van verhuizing van toepassing.

Artikel 12: vervallen

Artikel 13: vervallen

Artikel 14. Kosten van woningaanpassing die in aanmerking kunnen komen voor een vergoeding

  • 1.

    Alleen de onder het tweede tot en met achtste lid van dit artikel genoemde kosten van woningaanpassing kunnen in aanmerking komen voor een vergoeding.

  • 2.

    De aanneemsom voor het treffen van de voorziening komt in aanmerking voor een vergoeding. Onder de aanneemsom is begrepen:

    • a.

      de loon- en materiaalkosten;

    • b.

      de kosten voor demontage, opslag en revisie bij hergebruik van hulpmiddelen, apparatuur en installaties.

Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, dan vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten als subsidiabel aangemerkt.

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom komt in aanmerking voor een vergoeding met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening komen in aanmerking voor een vergoeding.

  • 5.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting komt in aanmerking voor een vergoeding.

  • 6.

    De door burgemeester en wethouders goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn komen in aanmerking voor een vergoeding.

  • 7.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing komen in aanmerking voor een vergoeding.

  • 8.

    De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening komen in aanmerking voor een vergoeding.

Artikel 15. Aanvang van werkzaamheden en inzicht in de woning

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet al een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder toestemming van het college;

  • b.

    door het college aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 16. Gereedmelding woningaanpassing

  • 1. Meteen na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 1 jaar na het verlenen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing aan het college dat bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend.

  • 4. Diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt verstrekt, dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 17. Terugbetalen van de financiële tegemoetkoming

Het college zal de eigenaar-bewoner aan wie een financiële tegemoetkoming ten behoeve van een woonvoorziening is verstrekt die leidt tot waardestijging van de woning, verplichten om 85% van de financiële tegemoetkoming terug te betalen, indien de aangepaste woning binnen 1 jaar na aanpassing wordt verkocht. Binnen 2 jaar na aanpassing dient 70% te worden terugbetaald, binnen 3 jaar 55%, binnen 4 jaar 40%, binnen 5 jaar 25% en binnen 6 jaar 10% van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 18. Woonwagen

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen op een door de gemeente of corporatie verhuurde standplaats woont, waarvoor een huurovereenkomst is afgesloten.

Artikel 19. Woonschip

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 20. Technische levensduur

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 988,00.

Artikel 21. Binnenschip

Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Staatsblad 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; en

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 22. vervallen.

Artikel 23. vervallen

Artikel 24. vervallen

Artikel 25. Indexering

Het college kan de in het kader van dit besluit geldende bedragen conform het gestelde in artikel 40 van de verordening wijzigen.

Artikel 26. Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Voorafgaand aan de toepassing van het eerste lid kan het college advies vragen.

Artikel 27. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013. 

Artikel 28. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen maatschappelijke ondersteuning 2013.

Dronten, 18 december 2012

het college van Dronten,

R.Kool

secretaris

mr. A.B.L. de Jonge

burgemeester