Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening op de heffing en invordering van Hondenbelasting 2014

Geldend van 01-01-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van Hondenbelasting 2014

De raad van de gemeente Dronten,

gelezen het voorstel van het college van 15 oktober 2013, No. B13.001484

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie van november 2013;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2014 (Verordening hondenbelasting 2014).

Geconsolideerde tekst van de regeling

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus – Tricijn te Zwolle.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘hondenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is de houder van een hond.

  • 2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

  • 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven voor honden:

  • a.

    die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden gehouden;

  • b.

    die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden gehouden;

  • c.

    die verblijven in een hondenasiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welk asiel is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

  • d.

    die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een bedrijfsinrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Honden- en kattenbesluit 1999, welke inrichting is opgenomen in het centraal register bedoeld in artikel 5, tweede lid, van genoemd besluit;

  • e.

    politiehonden, door ambtenaren van politie gehouden ter verrichting van opsporingsdiensten;

  • f.

    die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 6 Belastingtarief

  • 1. De belasting bedraagt per belastingjaar:

    • a.

      Voor een eerste hond € 63,60;

    • b.

      Voor iedere volgende hond € 106,80.

  • 2. In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, € 280,80 per kennel.

  • 3. Het tweede lid blijft buiten toepassing als belastingplichtige schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen naar het werkelijke aantal honden, als blijkt dat dit bedrag lager is dan het op voet van het tweede lid bepaalde bedrag.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Aangifte hond en afmelden hond

  • 1. Met betrekking tot de hondenbelasting wordt de uitnodiging tot het doen van aangifte gedaan door:

    • a.

      Het uitreiken of toezenden van een aangiftebiljet;

    • b.

      Het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waarin wordt verzocht om aangifte te doen op de wijze als bedoeld in het derde lid, onderdeel b.

  • 2. Op verzoek van degene die op de wijze, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is uitgenodigd tot het doen van aangifte, wordt door de ambtenaar belast met heffing een aangiftebiljet als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, toegezonden of uitgereikt.

  • 3. Aangifte wordt gedaan door:

    • a.

      Het inleveren of toezenden van het uitgereikte aangiftebiljet met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;

    • b.

      Het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens.

  • 4. Met betrekking tot de hondenbelasting wordt de afmelding van het aantal honden gedaan, door de ambtenaar belast met heffing te verzoeken een afmeldingsfomulier toe te zenden of uit te reiken.

  • 5. Afmelden wordt gedaan door:

    • a.

      Het inleveren of toezenden van het uitgereikte afmeldingsformulier met de eventueel daarbij gevraagde bescheiden;

    • b.

      Het op elektronische wijze toezenden van de door de betreffende programmatuur gevraagde gegevens.

  • 6. Indien het derde lid, onderdeel b of het vierde lid, onderdeel b, toepassing vindt, worden de eventueel gevraagde bescheiden afzonderlijk ingeleverd of toegezonden. De via de programmatuur, bedoeld in het derde lid, onderdeel b of het vierde lid, onderdeel b, toe te zenden dan wel in te leveren gegevens zijn inhoudelijk gelijk aan die welke toegezonden dan wel ingeleverd hadden moeten worden als voor de aangifte als bedoeld in het derde lid, onderdeel a of vierde lid, onderdeel a.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, als dit later is, bij aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de heffing verschuldigd voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle etmalen resteren.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel driehonderdvijfenzestigste gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle etmalen overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00.

  • 4. Indien de belastingplicht eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, na dagtekening van de aanslag, kan de belastingplichtige een aanvraag tot ontheffing indienen bij de ambtenaar belast met de heffing.

  • 5. De belasting wordt niet geheven, indien het totale belastingbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, minder dan € 5,00 bedraagt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na dagtekening van de aanslag.

  • 2. Belastingaanslagen waarvan de dagtekening in het desbetreffende belastingjaar ligt en waarvoor de belastingplichtige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijks termijnen als er na de dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende heffingsjaar volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande dat het aantal maandelijks termijnen niet minder dan twee bedraagt. Voor de overige aanslagen geldt onverkort de in lid 1 van dit artikel neergelegde hoofdregel.

  • 3. Op het genoemde in lid 2 van dit artikel geldt als restrictie dat het bedrag per afschrijving op het totaalbedrag van het desbetreffende aanslagbiljet niet minder dan € 5,00 bedraagt.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van hondenbelasting wordt alleen kwijtschelding verleend voor de eerste hond.

Artikel 13 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.

Artikel 14 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening hondenbelasting 2013’, van 29 november 2012, gewijzigd bij raadsbesluit van 12 november 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    De verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.

  • 4.

    De verordening wordt aangehaald als ‘Verordening hondenbelasting 2014’.

Dronten, 28 november 2013

de raad van Dronten,

D.Petrusma mr. A.B.L. de Jonge

griffier voorzitter

Toelichting op de Verordening hondenbelasting 2014

A ALGEMEEN

1. Wettelijke basis

De verordening hondenbelasting is gebaseerd op artikel 226 van de Gemeentewet.

2. Doeltreffendheid en heffingswijze

De doeltreffendheid van de heffing hangt in belangrijke mate samen met de mogelijkheden die de gemeente heeft om de houder van een hond op te sporen. De ervaring leert dat een relatief groot aantal houders van honden verzuimt daarvan aangifte te doen bij de gemeente. Dat wordt vooral veroorzaakt door de geringe pakkans die vooral in het verleden bleek te bestaan. De gemeenten proberen nu gaandeweg de pakkans te vergroten. Enkele methoden die daartoe in de praktijk, al dan niet gecombineerd, vaak worden gebruikt zijn:

  • a.

    De toezending van aangiftebiljetten aan hen die vermoedelijk belastingplichtig zijn:

  • b.

    De verzending van folders. In de folder worden burgers geïnformeerd over het feit dat de houder van één of meer honden hondenbelasting verschuldigd is. Men wordt gewezen op een eventuele aangifteplicht en op wettelijke sancties die staan op een niet-tijdige of onjuiste aangifte ten gevolge waarvan in het geheel geen of weinig belasting wordt geheven. Dikwijls wordt bij de folder een inlichtingenformulier gevoegd om de burger alsnog in de gelegenheid te stellen de gemeente te informeren dat men houder is van één of meer honden. Men is verplicht het inlichtingenformulier in te zenden, omdat artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat een ieder is gehouden aan de inspecteur (lees: de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar) de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Wordt geen gevolg gegeven aan deze actieve inlichtingenplicht dan leidt dat tot omkering van de bewijslast in de bezwaar- en beroepsprocedure;

  • c.

    Publicaties in de plaatselijke pers dat binnenkort een ‘huis-aan-huis’-controle zal worden gehouden;

  • d.

    De aanstelling van hondencontroleurs die periodiek binnen de gemeente een controle instellen. In die functie kunnen bijvoorbeeld uitzendkrachten of langdurig werklozen tijdelijk worden aangesteld, mits zij door het dagelijks bestuur van GBLT worden benoemd als (onbezoldigde) gemeenteambtenaren jegens wie mede de informatieverplichtingen gelden.

Om de doeltreffendheid te vergroten vroeg een gemeente bij een dierenarts gegevens op over de houders van honden uit het cliëntenbestand van de dierenarts. Volgens de gemeente was de dierenarts verplicht de inlichtingen te verstrekken op grond van het Besluit gegevensvertrekking gemeentelijke belastingheffing. Hof Den Haag (2 februari 2006, nr. 06/18, LJN: AV0825) besliste dat die verplichting bestaat als een dierenarts zich hoofdzakelijk bezig houdt met de diergeneeskundige behandeling van honden. ‘Hoofdzakelijk’ betekent in de fiscale wetgeving ‘70% of meer’. Nu het aantal honden dat de dierenarts behandelde slechts 40% van zijn totale bestand uitmaakt, was volgens het hof de informatieverplichting niet van toepassing en hoefde de dierenarts de gevraagde gegevens niet te verstrekken.

B ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

GBLT is het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus – Tricijn. Dit gemeenschappelijk belastingkantoor is ontstaan uit een fusie tussen Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden (h.o.d.n. Tricijn belastingen) dat gevestigd was te Harderwijk en Gemeenschappelijk belastingkantoor Oost Nederland (h.o.d.n. Lococensus) dat gevestigd was te Zwolle. Deze beide openbare lichamen waren bij de fusie per 1 januari 2011 nog slechts enkele jaren actief. Om de belastingplichtigen niet lastig te vallen met herhaaldelijke naamswijzigingen is besloten om de (handels)namen ‘Tricijn belastingen’ en ‘Lococensus’ enkele jaren te handhaven in de respectievelijke waterschapsbeheersgebieden waar deze voormalige openbare lichamen actief waren. Met ingang van 1 januari 2013 voert GBLT voor enkele gemeenten ook de Wet waardering onroerende zaken en de heffing en inning van lokale heffingen uit. Met ingang van 1 januari 2014 vervalt het gebruik van de (handels)namen ‘Tricijn belastingen’ en ‘Lococensus’. Vanaf dat moment wordt de (handels)naam GBLT gebruikt.

Artikel 2 Belastbaar feit

Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.

De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 en verder van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.

Artikel 3 Belastingplichtig

Eerste lid

Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip ‘houder van de hond’ wordt als volgt gedefinieerd: ‘houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft’.

Tweede lid

Door het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder ook eigenaar is. Wel is noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. In dit verband is van belang een arrest van de Hoge Raad van 23 december 1998, nr. 31.599 (Gemeente Vries, Belastingblad 1999, blz. 53) waarin werd beslist dat er sprake is van houderschap indien iemand een hond onder zich heeft waarbij sprake is van enige duurzaamheid en gezag. In deze casus was de eigenaar van een hondenschool aangeslagen voor de hondenbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheden dat de hond bij belanghebbende in opleiding is en aan een ander in eigendom toebehoort het h ouderschap niet in de weg staan. In de verwijzingsuitspraak oordeelt Hof Arnhem (Hof Arnhem 18 november 1999, nr. 98/04510, Belastingblad 2000, blz. 259) dat de eigenaar van de hondenschool de hond diende op te leiden en daardoor (enig) gezag over de hand had. Voorts verbleef de hond het grootste deel van het jaar bij de hondenschool. De eigenaar was terecht als houder van de hond aangemerkt. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband i in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen. De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.

Derde lid

Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moeten worden aangemerkt. Met name in dat soort situaties voorziet het derde lid van artikel 2, welk artikel is gebaseerd op artikel 226, derde lid, van de Gemeentewet: de heffingsambtenaar mag een lid van het huishouden aanwijzen als houder. Doel hiervan is te voorkomen dat een progressieve tariefstelling wordt ontlopen doordat de houder stelt dat steeds een ander lid van het hu9ishouden houder van de hond is.

Wie belastingplichtig is in een keuzesituatie is opgenomen in de dan geldende beleidsregel voor aanwijzing belastingplichtige.

Artikel 4 Vrijstellingen

Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen. De in dit artikel opgenomen vrijstellingen zijn facultatief. De gemeente is binnen de grenzen van het gelijkheidsbeginsel dus vrij om naar eigen inzicht de vrijstellingen uit te breiden of te beperken.

In de onderdelen a, b en e zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden, geleidehonden voor gehandicapten en politiehonden.

De term ‘in hoofdzaak’ betekent in de fiscaliteit: 70% of meer en is aan de desbetreffende vrijstellingsbepalingen toegevoegd om te benadrukken dat het in hoofdzaak moet gaan om hulphonden. Aan de andere kans is het onredelijk te verwachten dat hulphonden niet ook als gezelschapsdier mogen fungeren.

In de onderdelen c en d zijn vrijstellingen opgenomen voor honden in een asiel of voor honden die bedrijfsmatig voor verkoop worden aangehouden. Zowel voor het bedrijfsmatig uitoefenen van een asiel als het bedrijfsmatig verhandelen van honden stelt het Honden- en kattenbesluit 1999 nadere regels. Deze regels komen erop neer dat deze bedrijfsmatige activiteiten alleen kunnen worden verricht indien rekening wordt gehouden met de nadere regels voor het houden en verzorgen van dieren. In dat kader wordt door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij een centraal register aangehouden waarin de aanmeldingen van dergelijke bedrijven worden vermeld. Ook verstrekt de minister aan deze bedrijven een aanmeldingsbewijs waarin onder andere de N.A.W.-gegevens van de aanmelder, het tijdstip van aanmelding van de bedrijfsinrichting, het asiel of pension, en het registratienummer van de inrichting zijn vermeld. Een beroep op de vrijstellingen kan dus worden getoetst aan de inschrijving in het centraal register.

Het Honden- en kattenbesluit 1999 verstaat onder asiel: een perceelsgebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden of katten die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan door de eigenaar permanent afstand is gedaan. Daaronder valt niet een pension. Een pension is een perceelsgebonden ruimte of ruimtes, niet zijnde een asiel, bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden of katten. Het staat gemeente overigens wel vrij pension buiten de heffing te laten, maar daar moet dan een aparte vrijstellingsbepaling voor worden opgenomen in de verordening.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden moet blijken uit de door de belastingplichtige gedane aangifte. Welk aangifteformulier door GBLT wordt vastgesteld.

Artikel 6 Belastingtarief

Algemeen

De hondenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

De hondenbelasting had oorspronkelijk regulering tot doel: het aantal honden beperken in het belang van de openbare veiligheid en gezondheid. Het aspect ‘openbare veiligheid en gezondheid’ heeft in de loop van de tijd aan betekenis verloren. Gaandeweg is de hondenbelasting tot een meer fiscale heffing geworden. Hoewel de belasting juridisch niet als een bestemmingsbelasting, maar als een algemene belasting moeten worden gekarakteriseerd, wordt zij beleidsmatig in een aantal gevallen verdedigd als een bijdrage in de kosten, die zijn gemoeid met het schoonhouden van straten, plantsoenen, pleinen en dergelijke. Op deze wijze wordt uitwerking gegeven aan de profijtgedachte.

Eerste lid

In artikel 6, eerste lid, is gekozen voor een omschrijving waarbij problemen bij het verlenen van ontheffing zoveel mogelijk kunnen worden voorkomen. Het artikel gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor welke individuele hond geldt. De belasting wordt geheven voor een eerste hond of voor iedere volgende hond. Op deze wijze wordt voorkomen dat met de belastingplichtige, die meer dan één hond houdt, problemen kunnen ontstaan over de hoogte van de te verlenen ontheffing. Bij vermindering van het aantal zal steeds eerst ontheffing moeten worden verleend voor het hoogste van toepassing zijnde tarief, er van uitgaande dat sprake is van een progressief tarief.

Tweede lid

Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde ‘kenneltarief’, in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden door sterke fluctuaties lastig kan zijn.

Hof Arnhem oordeel in zijn uitspraak van 15 mei 2000, nr. 98/027, LJN: A6659, dat de gemeente een lager kenneltarief mocht hanteren voor een kennel die is geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland.

Derde lid

Het is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast.

Artikel 7 Belastingjaar

De wet laat de gemeentelijke wetgever de vrijheid in het bepalen van het tijdvak. Er is voor gekozen het belastingjaar gelijk te stellen aan het kalenderjaar. Uiteraard zijn belastingtijdvakken van een maand, een kwartaal of een half jaar, ook mogelijk. De behoefte een kortere tijdvakken kan bijvoorbeeld bestaan bij gemeenten die de hondenbelasting laten meeliften op de nota’s van een nutsbedrijf.

Artikel 8 Aangifte hond en afmelden hond

Hierin wordt mede bepaald hoe er aangifte van het aantal honden of afmelden van het aantal honden moet worden gedaan.

Tevens wordt hier de mogelijkheid geboden om elektronisch aangifte te doen en af te melden.

Artikel 9 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Het gaat hier om drie verschillende heffingstechnieken. Het hangt van de aard en de ingewikkeldheid van de desbetreffende belasting af, welke van deze drie heffingstechnieken het meest doelmatig is. Voorts kunnen overwegingen uit een oogpunt van perceptiekosten of op grond van het beginsel dat de belastingheffing voor de belastingplichtige met de minste pijn moet plaatsvinden, bepalend zijn voor de keuze van de te hanteren heffingstechniek. In dit artikellid is bepaald dat de heffing bij wege van aanslag wordt geheven. Dit brengt mee dat iedere aanslag hondenbelasting die de ambtenaar belast met de heffing oplegt aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt door middel van een aanslagbiljet.

Aangifte

Als bij wege van aanslag wordt geheven, speelt het al dan niet uitreiken van een aangiftebiljet geen essentiële rol. Het aangiftebiljet is een hulpmiddel voor het krijgen informatie. Ook zonder aangiftebiljet kan een aanslag worden opgelegd, namelijk wanneer alle gegevens die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, al voorhanden zijn. Toch kan het voorkomen dat een gemeente bij de heffing van de belasting gebruik wil maken van aangiftebiljetten.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsevenredigheid

Hoewel de hondenbelasting een tijdvakheffing is, ontstaat de materiële belastingschuld door de regeling in het eerste lid toch bij het begin van het belastingjaar. Dit heeft als voordeel dat al in het belastingjaar zelf aanslagen kunnen worden opgelegd (formalisering van de belastingschuld) en dat niet gewacht hoeft te worden tot het heffingsjaar voorbij is. Bij een tijdvakbelasting is het echter niet zonder meer mogelijk om een definitieve aanslag gedurende het belastingjaar op te leggen, omdat de omvang van de belastingschuld pas na afloop van het belastingjaar bekend is. Zie Hoge Raad, 2 november 1994, BNB 1995/12, Belastingblad 1994, blz. 819 (precariorechten), Hof Amsterdam, 15 december 1995, Belastingblad 1996, blz. 331 (liggeld woonschepen), Hof Amsterdam 23 april 1997, Belastingblad 1997, blz. 495 (zuiveringsheffing). Uit deze jurisprudentie valt af te leiden dat om een definitieve aanslag al in het belastingjaar zelf op te leggen, de verordening in een aantal zaken moet voorzien:

  • -

    een regeling op grond waarvan de belastingschuld wordt geacht bij het begin van het belastingjaar te ontstaan (artikel 10, eerste lid);

  • -

    een regeling op grond waarvan aanspraak op ontheffing bestaat indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt (artikel 10, leden 2 tot en met 4);

  • -

    een regeling op grond waarvan aanspraak op vermindering bestaat indien de heffingsmaatstaf in de loop van het belastingjaar wijzigt (artikel 10, leden 2 tot en met 4).

Indien in de verordening dergelijke bepalingen ontbreken, kunnen er wel voorlopige aanslagen worden opgelegd. Artikel 13 van de AWR geeft hiertoe de bevoegdheid.

Tweede lid

In het tweede lid is aangegeven op welke wijze het evenredige deel aan hondenbelasting wordt vastgesteld, indien de heffingsplicht gedurende het belastingjaar aanvangt.

Derde lid

Wanneer de belastingplicht eindigt of de heffingsmaatstaf wijzigt, door afname van het aantal honden, dan is de heffing eveneens voor een evenredig deel verschuldigd.

Echter ontheffing van minder dan € 5,00 wordt niet verleend.

Vierde lid

Wanneer ná het opleggen van de aanslag de belastingplicht in de loop van het jaar eindigt of de heffingsmaatstaf wijzigt, door afname van het aantal honden, is de ambtenaar belast met de heffing niet in de gelegenheid geweest om daar bij het vaststellen van de aanslag rekening mee te houden. Artikel 242 van de Gemeentewet geeft aan op welke wijze de belastingplichtige aanspraak kan maken op ontheffing. Op de aanvraag zoals die kan worden ingediend, moet worden beslist bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit opent voor de belastingplichtige in voorkomende gevallen de volledige fiscale rechtsgang. Hiermee is deze procedure uit het oogpunt van de rechtsbescherming van de belastingplichtige met voldoende waarborgen omkleed.

Het staat de ambtenaar belast met de heffing ook vrij om op grond van eigen gegevens uit eigener beweging een dergelijke ontheffing te verlenen zonder een aanvraag van de belastingplichtige af te wachten (automatisch verminderen).

Vijfde lid

Het vijfde lid bepaald een minimumbedrag met betrekking tot de heffing. Indien het belastingbedrag minder beloopt dan het in dit artikellid ingevulde bedrag, dan wordt dit bedrag niet geheven. Doelmatigheid van de heffing staat hierbij voorop; de bepaling voorkomt dat aanslagen voor betrekkelijk geringe bedragen moeten worden opgelegd. De kosten van de aanslagoplegging zouden het bedrag van de belasting in deze gevallen immers al snel kunnen overstijgen. Conform artikel 239, eerste lid, van de Gemeentewet, mogen meerdere aanslagen op één aanslagbiljet worden verenigd, bijvoorbeeld een aanslag hondenbelasting en een aanslag onroerende-zaakbelastingen. Voor deze aanslagen geldt het voorgaande voor het totale aanslagbedrag van het aanslagbiljet. GBLT heeft besloten om aanslagbiljetten met verenigde aanslagen niet op te leggen wanneer het totale aanslagbedrag van het aanslagbiljet minder dan € 5,00 bedraagt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

In dit artikel zijn de betalingstermijnen geregeld. In artikel 250 van de Gemeentewet staat dat de gemeente in de belastingverordening mogen afwijken van de betalingstermijn van artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Er is voor gekozen om van de algemene regel van artikel 9 Invorderingswet 1990 af te wijken.

Eerste lid

In dit lid is als hoofdregel opgenomen dat de aanslag moet worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na de dagtekening van de aanslag.

Tweede lid

In dit lid is bepaald dat aanslagen die in het desbetreffende belastingjaar zijn opgelegd en waarvoor een machtiging is afgegeven om die bij wijze van automatische incasso af te schrijven, gespreid mogen worden betaald. Het aantal termijnen is dan gelijk aan het aantal in dat belastingjaar nog resterende volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden met een minimum van 2 maandelijkse termijnen.

Derde lid

In het derde lid is een restrictie voor lid 2 opgenomen. Termijnbetalingen via automatische incasso moeten tenminste € 5,00 per incassotermijn bedragen. Dit laatste heeft als reden dat er aan deze afschrijving kosten zijn verbonden en die kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot het te innen bedrag.

Vierde lid

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing verklaard.

Artikel 12 Kwijtschelding

Alleen voor de eerste hond wordt, indien aan de voorwaarden voor kwijtschelding is voldaan, kwijtschelding verleend. Voor het laagste belastingtarief.

Artikel 13 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

De heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen is mede geregeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 in combinatie met de Gemeenschappelijke regeling. Op grond van deze wetten kan het dagelijks bestuur van GBLT nadere regels stellen.

Het betreft het stellen van nadere regels ten aanzien van de volgende bevoegdheden:

– de verplichting te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet;

– de mogelijkheid een voorlopige aanslag op te leggen;

– het berekenen van invorderingsrente.

Deze bevoegdheden waren voor 1 januari 1998 expliciet in de belastingverordening geregeld. Artikel 8 is thans in de verordening opgenomen om expliciet aan de belastingplichtige kenbaar te maken dat ook het dagelijks bestuur van GBLT regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze bevoegdheden via de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus - Tricijn neergelegd bij het dagelijks bestuur van GBLT (artikel 232, zes lid, van de Gemeentewet).

Artikel 14 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

Eerste lid

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdiend het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. De opgenomen zinsnede ‘laatstelijk gewijzigd bij raadbesluit van 12 november 2012’ moet worden opgenomen als het vaststellen van een ‘basis’ belastingverordening is gevolgd door wijzigingsverordeningen. In dat geval moet worden verwezen naar de laatst vastgestelde wijziging

Tweede lid

Algemeen

De inwerkingtredingsleden gemeentelijke belastingen bestaat in de meeste gevallen uit twee leden. Het eerste lid regelt de inwerkingtreding, het tweede lid bepaalt de datum van ingang van de heffing.

Inwerkingtreding Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, LJN: AA2624). Een belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking (afgezien van terugwerkende kracht in bijzondere gevallen). Een datum van inwerkingtreding bevordert de duidelijkheid.

Derde lid In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de Gemeentewet bepaald dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.

Vierde lid

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.