Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening op de heffing en invordering van watertoeristenbelasting 2015

Geldend van 13-12-2014 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van watertoeristenbelasting 2015

De raad van de gemeente Dronten,

gelezen het voorstel van het college van 21 oktober 2014, No. B14.001423

gelet op artikel 224 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie van november 2014;

B E S L U I T:

I.vast te stellen de volgende Verordening op de heffing en invordering van watertoeristenbelasting (Verordening watertoeristenbelasting 2015)

Geconsolideerde tekst van de regeling

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    vaartuig: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebezigd voor vakantie of andere recreatieve doeleinden;

  • b.

    lengte: de lengte over alles;

  • c.

    vaste ligplaats: een ligplaats die naar plaatselijk gebruik, zulks ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders, is bestemd voor het regelmatig afmeren of ter anker leggen van een zelfde vaartuig gedurende een periode van ten minste een maand;

  • d.

    etmaal: een aaneengesloten tijdvak van 24 uren, aanvangend om 21.00 uur;

  • e.

    maand: een aaneengesloten tijdvak van 30 etmalen;

  • f.

    seizoen: het tijdvak van 1 april tot en met 31 oktober;

  • g.

    schipper: de gezagvoerder van een vaartuig of degene die deze vervangt;

  • h.

    passanten: diegenen die verblijf houden in de gemeente, met of op een vaartuig, zonder het hebben van een vaste ligplaats;

  • i.

    GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus – Tricijn te Zwolle.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente op vaartuigen waarvoor wegens de aanwezigheid in het watergebied van de gemeente in welke vorm dan ook een vergoeding wordt betaald door personen, die niet als ingezetene in de basisregistratie personen van de gemeente zijn opgenomen, wordt onder de naam ‘watertoeristenbelasting’ een directe belasting geheven.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is degene die tegen vergoeding gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 aan hem ter beschikking staande ligplaatsen dan wel op hem ter beschikking staande vaartuigen.

  • 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

  • 3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig de schipper, de eigenaar of de gebruiker van een vaartuig als in artikel 2 bedoeld dan wel een andere persoon die werkelijk verblijf houdt aan boord van een dergelijk vaartuig.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf:

  • 1.

    door degenen die verblijf houden aan boord van:

    • a.

      een vaartuig dat is ingericht en wordt gebruikt tot verpleging of verzorging van zieken, van gebrekkigen, van hulpbehoevenden of van bejaarden;

    • b.

      kano’s, roei en volgboten;

    • c.

      motor- en zeilboten met een lengte van ten hoogste 4 meter;

    • d.

      een vaartuig dat zich op last of bevel van de overheid in het gemeentelijke watergebied bevindt;

    • e.

      een vaartuig in directe dienst van het Rijk, de provincie Flevoland, het waterschap of de gemeente Dronten;

    • f.

      een vaartuig dat in eigendom toebehoort aan de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij;

    • g.

      een vaartuig in gebruik voor onderhoud aan de waterwegen, welk onderhoud in opdracht van het Rijk, de provincie Flevoland, het waterschap Zuiderzeeland of de gemeente Dronten wordt uitgevoerd.

  • 2.

    van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters, c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven naar het aantal etmalen dat verblijf is gehouden.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt een gedeelte van een etmaal voor een vol etmaal gerekend.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

Ter zake van vaartuigen met een vaste ligplaats wordt, indien een belastingplichtige als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is aangewezen:

  • a.

    het aantal personen die verblijf hebben gehouden, bepaald op;

    • i.

      2,1 bij een vaartuig met een lengte van 4, doch ten hoogste 7 meter;

    • ii.

      2,3 bij een vaartuig met een lengte van meer dan 7, doch ten hoogste 9 meter;

    • iii.

      2,5 bij een vaartuig met een lengte van meer dan 9, doch ten hoogste 12 meter;

    • iv.

      2,5 bij een vaartuig met een lengte van meer dan 12 meter.

  • b.

    Het aantal etmalen dat door de onder a bedoelde personen verblijf is gehouden bepaald op:

    • i.

      16,7 bij een vaartuig met een lengte van 4, doch ten hoogste 7 meter;

    • ii.

      18,2 bij een vaartuig met een lengte van 7, doch ten hoogste 9 meter;

    • iii.

      18,3 bij een vaartuig met een lengte van 9, doch ten hoogste 12 meter;

    • iv.

      18,5 bij een vaartuig met een lengte van meer dan 12 meter.

Artikel 7 Opteren voor niet forfaitaire maatstaf van heffing

In afwijking van het bepaalde in artikel 6, wordt op een door de belastingplichtige bij de aangifte gedane aanvraag de maatstaf van heffing vastgesteld op het werkelijke aantal etmalen en het werkelijk aantal personen dat verblijf heeft gehouden, indien blijkt dat dit aantal lager is dan het op de voet van artikel 6 berekende aantal.

Artikel 8 Belastingtarief

Het tarief bedraagt per persoon per etmaal € 0,95.

Artikel 9 Belastingtijdvak

Het belastingjaar is gelijk aan het seizoen.

Artikel 10 Wijze van heffing

Belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 11 Aanslaggrens

  • 1. Belastingaanslagen van minder dan € 5,00 worden niet opgelegd.

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 12 Termijn van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, moet de aanslag worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na dagtekening van de aanslag.

  • 2. Belastingaanslagen waarvan de dagtekening in het desbetreffende belastingjaar ligt en waarvoor de belastingplichtige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende belastingjaar volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande dat het aantal maandelijkse termijnen niet minder dan twee bedraagt. Voor de overige aanslagen geldt onverkort de in lid 1 van dit artikel neergelegde hoofdregel.

  • 3. Op de in lid 2 van dit artikel geldt als restrictie dat het bedrag per afschrijving op het totaalbedrag van het desbetreffende aanslagbiljet niet minder dan € 5,00 bedraagt.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 13 Kwijtschelding

Bij invordering van watertoeristenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 14 Aanmeldingsplicht

De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot verblijf verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de heffingsambtenaar van GBLT bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b, van de Gemeentewet.

Artikel 15 Registratieplicht

  • 1. De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden verblijfhoudenden te registeren in een daarvoor bestemd en door de gemeente verstrekt nachtverblijfregister.

  • 2. Het dagelijks bestuur van GBLT stelt genoemd nachtverblijfregister kosteloos beschikbaar.

  • 3. Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de inrichting en gebruik van het nachtverblijfregister.

  • 4. De verplichting als bedoeld in de voorgaande leden geldt niet voor zover de belastingplichtige gebruik maakt van de forfaitaire berekeningswijze van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 6.

Artikel 16 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de watertoeristenbelasting.

Artikel 17 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Verordening watertoeristenbelasting 2014 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

  • 4.

    De verordening wordt aangehaald als “Verordening watertoeristenbelasting 2015”.

Dronten, 27 november 2014

de raad van Dronten,

A.C. Visser-Teeuwen mr. A.B.L. de Jonge

adjunct-griffier voorzitter

Toelichting op de Verordening watertoeristenbelasting 2015

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In artikel 1 is waar mogelijk aansluiting gezocht bij reeds bestaande, in de wetgeving gehanteerde, begrippen. De begrippen ‘lengte’ en ‘schipper’ (onderdelen b en g) zijn afkomstig uit de Binnenschepenwet (Stb. 1981, 678).

De omschrijving van het begrip ‘vaartuig’ (onderdeel a) is zodanig, dat daarin het karakter van de watertoeristenbelasting tot uitdrukking komt. Niet ieder verblijf aan boord van een varend voorwerp wordt in de heffing betrokken, doch in beginsel slechts het toeristische of recreatieve verblijf. Een vaartuig aan boord waarvan dergelijk verblijf plaatsvindt, zal doorgaans een pleziervaartuig zijn. De omschrijving is echter zodanig dat ook toeristisch verblijf aan boord van andere dan als zodanig bestemde pleziervaartuigen in de heffing kan worden betrokken.

In de omschrijving van het begrip ‘etmaal’ (onderdeel d) is de aanvangstijd 21.00 uur zodanig gekozen, dat verblijf gedurende de weekeinden zo nauwkeurig mogelijk kan worden gemeten. Veel waterrecreanten hebben de gewoonte, wanneer zij een weekend aan boord van hun vaartuig doorbrengen, op vrijdagavond te arriveren en op zondagavond weer te vertrekken.

Wanneer nu als aanvangstijd van het etmaal het op zich voor de hand liggende tijdstip 0.00 uur zou worden gekozen, zou zulks impliceren, dat bij een verblijf van minder dan 48 uren, 3 etmalen belast zouden worden. Bij het in artikel 1 gekozen tijdstip, wordt dit ongewenste resultaat vermeden. Aangenomen mag worden dat de overgrote meerderheid van de waterrecreanten, die de nacht van zondag op maandag niet aan boord van hun vaartuig doorbrengen, om 21.00 uur vertrokken zal zijn.

Het bij de omschrijving van het begrip ‘seizoen’ (onderdeel f) gekozen tijdvak is ingegeven door het feit dat buiten dit tijdvak doorgaans de beweegbare bruggen in toeristische vaarroutes niet of minder regelmatig bediend worden.

GBLT is het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus – Tricijn (onderdeel i). Dit gemeenschappelijk belastingkantoor is ontstaan uit een fusie tussen Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden (h.o.d.n. Tricijn belastingen) dat gevestigd was te Harderwijk en Gemeenschappelijk belastingkantoor Oost Nederland (h.o.d.n. Lococensus) dat gevestigd was te Zwolle. Deze beide openbare lichamen waren bij de fusie per 1 januari 2011 nog slechts enkele jaren actief.

Om de belastingplichtigen niet lastig te vallen met herhaaldelijke naamswijzigingen is besloten om de (handels)namen ‘Tricijn belastingen’ en ‘Lococensus’ enkele jaren te handhaven in de respectievelijke waterschapsbeheersgebieden waar deze voormalige openbare lichamen actief waren. Met ingang van 1 januari 2013 voert GBLT voor enkele gemeenten ook de Wet waardering onroerende zaken en de heffing en inning van lokale heffingen uit. Met ingang van 1 januari 2014 vervalt het gebruik van de (handels)namen ‘Tricijn belastingen’ en ‘Lococensus’. Vanaf dat moment wordt de (handels)naam GBLT gebruikt.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan slechts watertoeristenbelasting geheven worden indien is voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    er moet binnen de gemeente verblijf gehouden worden;

  • b.

    door personen die niet in de basisregistratie personen zijn opgenomen.

Het begrip ‘verblijf houden’ is ruim. De algemene toeristenbelasting heeft in veel gevallen te maken met verblijf in onderkomens die een seizoen of langer op dezelfde plaats blijven staan, bij de watertoeristenbelasting is van plaatsgebondenheid van enig onderkomen in beginsel geen sprake. Een vaartuig is in principe mobiel. Met name in de sfeer van de pleziervaart is vrijwel steeds sprake van vaartuigen die niet voortdurend op dezelfde plaats liggen. Zelfs indien een vaartuig een vaste ligplaats heeft, wil dit nog niet zeggen dat dat vaartuig daar ieder etmaal te vinden is en al ligt het vaartuig wél steeds op dezelfde plaats dan is het nog niet regelmatig bemand. Dit maakt de heffing van watertoeristenbelasting niet eenvoudig. Bij de watertoeristenbelasting gaat het immers, evenals bij de algemene toeristenbelasting, om een verblijfsbelasting. Het verblijf van personen aan boord van vaartuigen, die zich binnen de gemeentegrenzen bevinden, staat centraal. Voor de heffing gaat het erom dit verblijf op een zo volledig mogelijke en tevens efficiënte wijze binnen het fiscale bereik te brengen.

De heffing van een watertoeristenbelasting is niet in alle gemeenten die met waterrecreatie te maken hebben mogelijk. In de heffing dient in beginsel alle verblijf aan boord van vaartuigen in het gemeentelijke watergebied door personen, die niet in de basisregistratie van personen zijn opgenomen, te worden betrokken. Om praktische redenen dient de heffing te worden vastgeknoopt aan een nader criterium: voor verblijf dient in enigerlei vorm een vergoeding te worden betaald. In tegenstelling tot hetgeen het geval is bij de algemene toeristenbelasting is in deze verordening niet aangeknoopt bij het nadere criterium ‘met overnachten’. Geacht wordt dat ‘verblijf tegen vergoeding’ en ‘aan boord van vaartuigen’ als aanknopingspunten voor de belastingheffing reeds voldoende gekwalificeerd.

Het onderscheid komt derhalve slechts uit pragmatische overwegingen voort. Er zijn gemeenten waar bij deze invulling van de heffingsmaatstaf alle of vrijwel alle verblijf binnen de gemeente door niet ingeschreven personen aan boord van vaartuigen in de heffing kan worden betrokken. Te denken valt aan gemeenten wier watergebied slechts één of enkele beheersbare toegangsroutes en uitgangen kent. Een beheersbare toegang wordt bijvoorbeeld gevormd door een kanaal of een sloot waarover een al dan niet beweegbare brug ligt of waarin zich een sluis bevindt. In dergelijke gevallen is het mogelijk ieder vaartuig dat het gemeentelijke watergebied met een bezoek vereert voor de watertoeristenbelasting aan te spreken. Anders ligt het echter indien het gemeentelijke watergebied meerdere toegangsroutes kent die niet alle beheersbaar zijn. Deze situatie zal het meest frequent voorkomen. In een dergelijke situatie zal het in het algemeen niet eenvoudig zijn alle verblijf in de heffing te betrekken.

De heffing van de watertoeristenbelasting is slechts zinvol en uit verdelingsoogpunt in voldoende mate te rechtvaardigen, wanneer een substantieel deel van het voor de watertoeristenbelasting relevante verblijf inde heffing wordt betrokken via het genoemde criterium. Dit zal met name het geval zijn indien een niet marginaal deel van de in het gemeentelijke watergebied aanwezige vaartuigen gebruik maakt van betaalde ligplaatsen in dat gebied. Ook kan van belang zijn dat degene die de belasting bij de verblijfhoudende watertoeristen ophaalt, zelf daartoe gebruik maakt van een vaartuig, zodat hij of zij de toeristische vaartuigen op het water kan bezoeken.

Artikel 3 Belastingplicht

Als belastingplichtige is in eerste instantie aangewezen degene die tegen vergoeding gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 aan hem ter beschikking staande ligplaatsen dan wel op hem ter beschikking staande vaartuigen. In dat geval mag de belastingplichtige de belasting doorberekenen aan de verblijfhoudende recreant. Slechts wanneer een dergelijke belastingplichtige niet kan worden aangewezen wordt de verblijfhouder zelf als belastingplichtige aangewezen.

Deze regeling, die is gebaseerd op artikel 224 van de Gemeentewet, komt qua opzet overeen met de desbetreffende regeling in de verordening inzake de algemene toeristenbelasting. Inschakeling van de verblijfbieder in het heffingsproces is voor de gemeente een praktische oplossing. Bij de aanwijzing van de verblijfbieder als belastingplichtige kan vooral gedacht worden aan eigenaren, pachters, huurders of gebruikers van jachthavens die tegen vergoeding ligplaatsen ter beschikking stellen. Ook kan gedacht worden aan een verhuurder van boten, voor zover althans die boten binnen het watergebied van de gemeente blijven.

Zie in dit verband ook HR 8 oktober 1993, nr. 15 101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

Bij het aanwijzen van de belastingplichtige doet zich geen keuzesituatie voor. In verband hiermee is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig.

Artikel 4 Vrijstellingen

Eerste lid

Het eerste lid bevat vrijstellingen voor verblijf aan boord van een aantal categorieën vaartuigen. Het betreft vaartuigen die zijn ingericht voor verpleging of verzorging van zieken, gebrekkigen, hulpbehoevenden of bejaarden (onderdeel a) en kleine vaartuigen (onderdelen b en c).

Voorts is een vrijstelling voorzien ingeval het verblijf aan boord van een vaartuig plaatsvindt dat zich op last of bevel van de overheid in het gemeentelijke watergebied bevindt (onderdeel d)

Tweede lid

De in het tweede lid opgenomen vrijstelling heeft tot doel verblijf in de gemeente van asielzoekers die niet zijn ingeschreven in het persoonsregister, onbelast te laten. Hoewel blijkens de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 november 1993, nr. 1135/92, Belastingblad 1994, blz. 205 (Sleen) heffing mogelijk is ter zake van het verblijf van asielzoekers, acht de staatssecretaris van binnenlandse zaken een terughoudend beleid van gemeenten gewenst. Dit blijkt uit haar beantwoording van naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden gestelde kamervragen (Belastingblad 1994, blz. 284).

Voor zover daarvoor motieven aanwezig zijn, kunnen ook andere vrijstellingen worden opgenomen, mits deze niet in strijd zijn met het karakter van de watertoeristenbelasting en artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

Ingevolge artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.

Behalve de beperkingen opgenomen in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet zijn gemeente vrij in het opnemen van heffingsmaatstaven van hun verordening.

Als mogelijke maatstaven van heffing voor de (water)toeristenbelasting noemt de memorie van toelichting bij de Wet materiële belastingbepalingen differentiaties naar leeftijd (jongerentarief, 65+-tarief), groepsgrootte en een percentage van de overnachtingsprijs. Dit laatste is bevestigd in de jurisprudentie (Hoge Raad, 3 oktober 2003, nr. 38185, LJN: AL6974, belastingblad 2003, blz. 1238 (Haarlemmermeer)). Uit het voorgaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven is vergroot.

Toch is enige voorzichtigheid bij de keuze van een heffingsmaatstaf op zijn plaats. Het is namelijk onzeker hoe belastingrechters zullen oordelen over de heffingsmaatstaven en of zij zullen afwijken van de tot dusver gevolgde lijn in de jurisprudentie. Toekomstige jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen.

Gezien de aard van de watertoeristenbelasting als verblijfsbelasting, ligt het voor de hand dat de te betalen watertoeristenbelasting zich richt naar de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt (zie ook HR 21 juli 1987, nr. 24 516, BNB 1987/272, Belastingblad 1987, blz. 629). Dit is het geval indien de belasting wordt geheven naar het aantal etmalen dat verblijf is gehouden.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

Onder omstandigheden kan de maatstaf van heffing ook op forfaitaire wijze berekend worden. De maatstaf van heffing kan slechts op forfaitaire wijze worden berekend, indien het gaat om vaartuigen met een vaste ligplaats.

In andere gevallen is van een zodanig wisselende en mobiele groep watertoeristen sprake, dat slechts vaststelling van het werkelijke aantal etmalen verblijf tot een bevredigend resultaat kan leiden. Bovendien is ervan uitgegaan dat slechts indien de verblijfbieder als belastingplichtige is aangemerkt een forfaitaire berekening van het verblijf op haar plaats is. Het karakter van de watertoeristenbelasting brengt dit met zich mee. Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat de watertoeristenbelasting naar haar aard een verblijfsbelasting is waaraan als eis moet worden gesteld dat zij het bedrag van de belasting afhankelijk stelt van feiten en omstandigheden die verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt. Ook is uitgesproken dat de gemeentelijke wetgever met betrekking tot deze feiten en omstandigheden een forfaitaire regeling mag vaststellen. Zie in dit verband HR 21 januari 1981, nr. 20 263, V-N 1981, blz. 494 (Aalten), HR 17 juni 1981, nr. 19 919, BNB 1981/243 (Gassekte), Hof Leeuwarden 21 augustus 1981, nr. 290.80, V-N 1981, blz. 2030 (Schiermonnikoog), Hof Leeuwarden, 12 november 1982, nr. 399/82 EI, Belastingblad 1983, blz. 535 (Ameland), HR 21 juni 1987, nrs. 24 516, 24 517 en 24 518, Belastingblad 1987, blz. 629, 637 en 641, HR 15 september 1993, nr. 28 125, BNB 1993/355, Belastingblad 1993, blz. 636 en HR 6 november 1996, nr. 31 254, Belastingblad 1997, blz. 5.

Uit het arrest van 6 november 1996 blijkt dat het forfait de daadwerkelijke situatie dient te benaderen. Bij afwijkingen van 25% of meer daarvan – aldus de Hoge Raad – geen sprake.

Artikel 7 Opteren voor niet forfaitaire maatstaf van heffing

In dit artikel wordt de belastingplichtige de mogelijkheid geboden om bij het doen van de aangifte te opteren voor toepassing van de hoofdregel in plaats van de forfaitaire regeling, indien blijkt dat het werkelijke aantal etmalen dat verblijf is gehouden lager is dan het forfaitair berekende aantal. Uit het woord ‘blijkt’ kan woorden afgeleid dat hier een zware vorm van bewijs kan worden verlangd, dit te meer omdat achteraf niet meer kan worden nagaan hoeveel personen werkelijk verblijf hebben gehouden anders dan op grond van de gevoerde administratie. Daarom wordt in dit artikel duidelijk aangegeven dat moet blijken dat het aantal etmalen in werkelijkheid lager is dan het forfaitair berekende aantal etmalen.

Het verzoek kan per ligplaats of voor het totaal van het verblijf worden gedaan, zulks ter keuze van de belastingplichtige. Of een verblijfbieder in staat zal zijn een verzoek per ligplaats in te dienen, is naar verwachting afhankelijk van de kwaliteit van zijn boekhouding en de omvang van het door hem beheerde watergebied.

Artikel 8 Belastingtarief

De watertoeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het watertoerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

Artikel 9 Belastingtijdvak

Om praktische redenen is het belastingtijdvak gelijkgesteld aan het seizoen dat in artikel 1, onderdeel f, nader is omschreven. Buiten dit seizoen zal het voor de watertoeristenbelasting relevante verblijf niet veel voorkomen.

Artikel 10 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Het gaat hier om drie verschillende heffingstechnieken. Het hangt van de aard en de ingewikkeldheid van de desbetreffende belasting af, welke van deze drie heffingstechnieken het meest doelmatig is. Voorts kunnen overwegingen uit een oogpunt van perceptiekosten of op grond van het beginsel dat de belastingheffing voor de belastingplichtige met de minste pijn moet plaatsvinden, bepalend zijn voor de keuze van de te hanteren heffingstechniek. In dit artikellid is bepaald dat de heffing bij wege van aanslag wordt geheven. Dit brengt mee dat iedere aanslag hondenbelasting die de ambtenaar belast met de heffing oplegt aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt door middel van een aanslagbiljet.

Aangifte

Als bij wege van aanslag wordt geheven, speelt het al dan niet uitreiken van een aangiftebiljet geen essentiële rol. Het aangiftebiljet is een hulpmiddel voor het krijgen informatie. Ook zonder aangiftebiljet kan een aanslag worden opgelegd, namelijk wanneer alle gegevens die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, al voorhanden zijn. Toch kan het voorkomen dat een gemeente bij de heffing van de belasting gebruik wil maken van aangiftebiljetten.

Artikel 12 Termijn van betaling

In dit artikel zijn de betalingstermijnen geregeld. In artikel 250 van de Gemeentewet staat dat de gemeente in de belastverordening mogen afwijken van de betalingstermijn van artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Er is voor gekozen om van de algemene regel van artikel 9 Invorderingswet 1990 af te wijken. Op grond van dat artikel is een aanslag invorderbaar twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

Eerste lid

In dit lid is als hoofdregel opgenomen dat de aanslag moet worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na de dagtekening van de aanslag.

Tweede lid

In dit lid is bepaald dat aanslagen die in het desbetreffende belastingjaar zijn opgelegd en waarvoor een machtiging is afgegeven om die bij wijze van automatische incasso af te schrijven, gespreid mogen worden betaald. Het aantal termijnen is dan gelijk aan het aantal in dat belastingjaar nog resterende volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden met een minimum van 2 maandelijkse termijnen.

Derde lid

In het derde lid is een restrictie voor lid 2 opgenomen. Termijnbetalingen via automatische incasso moeten tenminste € 5,00 per incassotermijn bedragen. Dit laatste heeft als reden dat er aan deze afschrijving kosten zijn verbonden en die kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot het te innen bedrag.

Vierde lid

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing verklaard.

Artikel 14 Aanmeldingsplicht

Ten einde tot registratie van de belastingplichtigen te komen – zulks mede ten dienst van de uitreiking van aangiftebiljetten en nachtverblijfregisters, alsmede het opleggen van voorlopige aanslagen – is in de verordening een bepaling opgenomen waarbij iedereen die belastingplichtig is of wordt, verplicht wordt hiervan aan de heffingsambtenaar van GBLT, bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b, van de Gemeentewet melding te doen. Hij moet dit doen voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot overnachten biedt. Degenen die onder de oude verordening reeds belastingplichtig waren hoeven zich niet opnieuw aan te melden.

Artikel 16 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

De heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen is mede geregeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 in combinatie met de Gemeenschappelijke regeling. Op grond van deze wetten kan het dagelijks bestuur van GBLT nadere regels stellen.

Het betreft het stellen van nadere regels ten aanzien van de volgende bevoegdheden:

– de verplichting te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet;

– de mogelijkheid een voorlopige aanslag op te leggen;

– het berekenen van invorderingsrente.

Deze bevoegdheden waren voor 1 januari 1998 expliciet in de belastingverordening geregeld. Artikel 16 is thans in de verordening opgenomen om expliciet aan de belastingplichtige kenbaar te maken dat ook het dagelijks bestuur van GBLT regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de toeristenbelasting. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze bevoegdheden via de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus - Tricijn neergelegd bij het dagelijks bestuur van GBLT (artikel 232, lid vijf, van de Gemeentewet).

Artikel 17 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

Eerste lid

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdient het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. De opgenomen zinsnede ‘laatstelijk gewijzigd bij raadbesluit van <datum>’ moet worden opgenomen als het vaststellen van een ‘basis’ belastingverordening is gevolgd door wijzigingsverordeningen. In dat geval moet worden verwezen naar de laatst vastgestelde wijziging. Wij merken op dat in de gevallen dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de belastingverordening of de wijziging daarvan op grond van artikel 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, van de Gemeentewet is overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders, het woord ‘raadsbesluit’ moet worden vervangen door ‘besluit van het college van burgemeester en wethouders’.

Tweede lid

Algemeen

De inwerkingtredingsleden gemeentelijke belastingen bestaat in de meeste gevallen uit twee leden. Het eerste lid regelt de inwerkingtreding, het tweede lid bepaalt de datum van ingang van de heffing.

Inwerkingtreding Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, LJN: AA2624). Een belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking (afgezien van terugwerkende kracht in bijzondere gevallen). In de verordening is de inwerkingtreding bepaald direct na de eerste dag na de bekendmaking. Er kan ook gekozen worden voor een andere datum of dag. Het noemen van een concrete datum is ook mogelijk, maar dan moet de bekendmaking wel plaatsvinden vóór die datum. Een datum van inwerkingtreding bevordert de duidelijkheid. Voor de gevallen dat de verordening onverhoopt niet zelf in haar inwerkingtreding voorziet, biedt artikel 142 Gemeentewet een vangnet: de inwerkingtreding is dan de achtste dag na die van de bekendmaking.

Zeker als een belasting wordt ingevoerd is een reële termijn tussen bekendmaking en inwerkintreding van de belastingverordening noodzakelijk om een goede uitvoering daarvan mogelijk te maken. De datum van inwerkingtreding moet zodanig worden vastgesteld, dat niet alleen de heffings- en invorderingsambtenaar de nodige voorbereidingshandelingen kunnen treffen, maar ook de toekomstige belastingplichtigen de gelegenheid hebben om tijdig kennis te nemen van de nieuwe verordening.

Bekendmaking

Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening in het gemeenteblad.

De eisen die voor een gemeenteblad gelden, zijn een register en een nummering voor de overzichtelijkheid. Gemeentebesturen zijn voor het overige volledig vrij in de wijze waarop zij het gemeenteblad vormgeven en uitvoeren en in de frequentie van de verschijning ervan. De editie van het gemeenteblad waarin de verordening is geplaatst, moet algemeen verkrijgbaar zijn, dat wil zeggen in het algemeen voor het nemen van inzage en het verkrijgen van een exemplaar of een afschrift voor burgers beschikbaar zijn. Dit behoeft niet kosteloos te geschieden. Legesheffing is mopgelijk ter bestrijding van de kosten voor het maken van een afschrift.

Het gemeenteblad wordt elektronisch uitgegeven (artikel 139, derde lid, Gemeentewet). Vanaf 1 januari 2014 moet bekendmaking plaatsvinden in het gemeenteblad en moet dat gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze worden uitgegeven (Wet elektronische bekendmaking, Stb. 2008, 551). De Wet elektronische bekendmaking geeft niet alleen de mogelijkheid om regelgeving elektronisch bekend te maken, maar zij legt ook de verplichting op om doorlopende (‘geconsolideerde’) teksten van verordeningen op het internet beschikbaar te stellen (artikel 140 Gemeentewet). Door de beschikbaarstelling van doorlopende teksten van regelgeving krijgt de burger niet alleen toegang tot de bekendmaking van nieuwe regels, maar ook tot een volledig overzicht van alle op enig moment geldende voorschriften. Er is wat dat betreft een belangrijk onderscheid tussen bekendmaking (als voorwaarde voor inwerkingtreding) en andere vormen van kennisgeving, waaronder het beschikbaar houden van geconsolideerde teksten, die niet van belang zijn voor de inwerkingtreding, maar wel voor de verspreiding en de toegankelijkheid van de betrokken teksten. De Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden verplicht provincies, gemeenten en waterschappen de geconsolideerde teksten op internet beschikbaar te stellen overeenkomstig het Internetpublicatiemodel Decentrale Regelgeving. Dit betekent onder meer dat geconsolideerde regelingen ter beschikking worden gesteld aan de door het ministerie van BZK in het leven geroepen Centrale Voorziening voor Decentrale Regelgeving (CVDR).

Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven (vroeger of later). De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag echter niet liggen voor vaststelling en bekendmaking ervan.

Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente vóór dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing.

Derde lid In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de Gemeentewet bepaald dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.

Vierde lid

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.