Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2015

Geldend van 13-05-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting 2015

De raad van de gemeente Dronten,

gelezen het voorstel van het college van 21 oktober 2014, No. B14.001421

gelet op artikel 224 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de raadscommissie van november 2014;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting (Verordening toeristenbelasting 2015):

Geconsolideerde tekst van de regeling

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

GBLT: het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn te Zwolle.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ter zake van het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene in de basisregistratie personen van de gemeente Dronten zijn opgenomen, wordt onder de naam ‘toeristenbelasting’ een directe belasting geheven.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2.

  • 2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene, ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.

  • 3. Indien met toepassing van het eerste lid geen belastingplichtige is aan te wijzen, is belastingplichtig degene die overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 verblijf houdt.

Artikel 4 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven ter zake van het verblijf:

  • 1.

    van degene die verblijft in een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet Toelating Zorginstellingen.

  • 2.

    van degene die verblijf houdt in een gemeubileerde woning voor welk verblijf ingevolge de verordening op de heffing en invordering forensenbelasting 2015 is verschuldigd.

  • 3.

    waarvoor de gemeente belasting heft ingevolge de verordening op de heffing en invordering van de watertoeristenbelasting 2015.

  • 4.

    van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste, lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters, c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt in een gelegenheid als bedoeld in artikel 2 van deze verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.

  • 5.

    a. door een scout die tijdelijk in de gemeente verblijft als deelnemer aan een scoutingkamp op scoutingterrein;

    b. door begeleiders van de scout als bedoeld in onderdeel 5a, die tijdelijk in de gemeente verblijft als begeleider bij een scoutingkamp op een scoutingterrein.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten.

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      kampeermiddel: tent, tentwagen, kampeerauto, caravan, dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

    • b.

      kampeerterrein: terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en volgens de inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen geheel ten behoeve van recreatief nachtverblijf.

    • c.

      vaste jaarplaats: een terrein of terreingedeelte op een kampeerterrein, dat is gehuurd van de exploitant van het kampeerterrein, bestemd voor het gedurende een jaar hebben van een zelfde mobiel kampeermiddel of verhuurde woning, dat doorgaans na afloop van het seizoen niet wordt verwijderd.

    • d.

      vaste seizoenplaats: een terrein of terreingedeelte op een kampeerterrein, dat is gehuurd van de exploitant van het kampeerterrein, bestemd voor het gedurende een seizoen hebben van een zelfde mobiel kampeermiddel of verhuurde woning, dat doorgaans na afloop van het seizoen niet wordt verwijderd en waarin het gedurende winterperiode niet toegestaan is om te overnachten.

    • e.

      seizoenplaats: een terrein of terreingedeelte op een kampeerterrein, dat is gehuurd van de exploitant van het kampeerterrein, bestemd voor het gedurende een seizoen hebben van een zelfde mobiel kampeermiddel of verhuurde woning, dat doorgaans na afloop van het seizoen wordt verwijderd.

    • f.

      volgtijdige standplaats: een terrein of terreingedeelte dat deel uitmaakt van een kampeerterrein en dat ter beschikking wordt gesteld voor de volgtijdige plaatsing van verschillende kampeermiddelen.

    • g.

      particulier: een natuurlijk persoon die buiten de uitoefening van een bedrijf of beroep gelegenheid biedt tot verblijf.

    • h.

      verhuurde woning: een huis, niet zijnde een kampeermiddel, een naar aard en inrichting vergelijkbaar onderkomen of een deel van een huis of vergelijkbaar onderkomen, dat ter beschikking wordt gesteld voor het houden van verblijf met overnachting tegen een vergoeding in welke vorm dan ook.

    • i.

      arrangement: een reservering op een toeristische plaats voor een gezin, echtpaar of samen reizende personen gedurende een vooraf vastgelegde periode van minimaal vier weken voor een vast huurbedrag;

    • j.

      voorseizoenarrangement: een arrangement lopend vanaf het begin van het kampeerseizoen en eindigend in de eerste helft van de maand juni;

    • k.

      verlengd voorseizoenarrangement: een arrangement lopend vanaf het begin van het kampeerseizoen en eindigend in de eerste helft van de maand juli;

    • l.

      naseizoenarrangement: een arrangement met een looptijd van ongeveer twee maanden, startend na het hoogseizoen en eindigend bij de afloop van het kampeerseizoen;

    • m.

      maandarrangement: een arrangement met een looptijd van één maand gedurende de maand juni of september;

    • n.

      kampeerseizoen: de periode genoemd in onderdelen j, k, l en m, ingaande op 1 maart en eindigend per 1 oktober;

    • o.

      hoogseizoen: de periode genoemd in onderdeel l, ingaande op 1 juni en eindigend per 1 september.

  • 2. Alleen indien sprake is van particulier verhuurde woningen en van kampeermiddelen op vaste jaarplaatsen, vaste seizoenplaatsen of seizoenplaatsen, alsmede van particulier verhuurde woningen en van kampeermiddelen op volgtijdige standplaatsen, indien sprake is van een voorseizoenarrangement, verlengd voorseizoenarrangement, een naseizoenarrangement of een maandarrangement, kan het aantal overnachtingen op een bij de aangifte gedaan verzoek van de belastingplichtige forfaitair worden vastgesteld.

  • 3. Het aantal personen dat heeft overnacht, wordt met betrekking tot

    • a.

      (mobiele) kampeermiddelen en woningen op vaste jaarplaatsen bepaald op 2,6;

    • b.

      (mobiele) kampeermiddelen en woningen op vaste seizoenplaatsen bepaald op 2,5;

    • c.

      (mobiele) kampeermiddelen en woningen op seizoenplaatsen bepaald op 2,4;

    • d.

      (mobiele) kampeermiddelen en woningen op volgtijdige standplaatsen bepaald op 2,0, indien er sprake is van een voorseizoenarrangement, verlengd voorseizoenarrangement, een naseizoenarrangement of een maandarrangement.

  • 4. Het aantal nachten dat door de in het derde lid bedoelde personen overnacht, wordt:

    • a.

      ingeval van het derde lid, onderdeel a, bepaald op 59 nachten;

    • b.

      ingeval van het derde lid, onderdeel b, bepaald op 54 nachten;

    • c.

      ingeval van het derde lid, onderdeel c, bepaald op 55 nachten;

    • d.

      ingeval van het derde lid, onderdeel d, bepaald op 30 nachten.

  • 5. In afwijking van lid 3 en lid 4 wordt het forfait niet toegepast op verblijf in (mobiele) kampeermiddelen en woningen, die niet door dezelfde persoon of personen worden gehuurd voor de gehele duur van een arrangement, voorseizoenarrangement, verlengd voorseizoenarrangement, naseizoenarrangement of maandarrangement, doch steeds worden gehuurd door wisselende verblijfhoudenden voor een korte periode.

Artikel 7 Belastingtarief

Het tarief bedraagt per persoon per overnachting € 0,95.

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 10 Aanslaggrens

  • 1. Belastingaanslagen van minder dan € 5,00 worden niet opgelegd.

  • 2. Voor toepassing van het eerste lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen als één aanslag aangemerkt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, moet de aanslag worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na dagtekening van de aanslag.

  • 2. Belastingaanslagen waarvan de dagtekening in het desbetreffende belastingjaar ligt en waarvoor de belastingplichtige een machtiging heeft afgegeven om deze af te schrijven door middel van automatische incasso, dienen te worden betaald in zoveel gelijke maandelijkse termijnen als er na de dagtekening van de aanslag nog in het desbetreffende belastingjaar volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden resteren, met dien verstande dat het aantal maandelijkse termijnen niet minder dan twee bedraagt. Voor de overige aanslagen geldt onverkort de in lid 1 van dit artikel neergelegde hoofdregel.

  • 3. Op de in lid 2 van dit artikel geldt als restrictie dat het bedrag per afschrijving op het totaalbedrag van het desbetreffende aanslagbiljet niet minder dan € 5,00 bedraagt.

  • 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij invordering van toeristenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 13 Aanmeldingsplicht

  • 1. De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden, voordat hij voor de eerste maal na het in werking treden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de heffingsambtenaar van GBLT, zoals bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b, van de Gemeentewet.

  • 2. De verplichting als bedoeld in het voorgaande lid geldt niet voor de belastingplichtige die met betrekking tot het jaar voorafgaand aan het belastingjaar in de heffing van de toeristenbelasting betrokken is.

Artikel 14 Registratieplicht

  • 1. De belastingplichtige bedoeld in artikel 3, eerste lid, is gehouden verblijfhoudenden te registeren in een daarvoor bestemd en door de gemeente verstrekt nachtverblijfregister.

  • 2. Het dagelijks bestuur van GBLT stelt genoemd nachtverblijfregister kosteloos beschikbaar.

  • 3. Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de inrichting en gebruik van het nachtverblijfregister.

  • 4. De verplichting als bedoeld in de voorgaande leden geldt niet voor zover de belastingplichtige gebruik maakt van de forfaitaire berekeningswijze van de heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 6.

Artikel 15 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

Het dagelijks bestuur van GBLT kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de toeristenbelasting.

Artikel 16 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Verordening toeristenbelasting 2014 van 28 november 2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2015, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.

  • 4.

    De verordening wordt aangehaald als “Verordening toeristenbelasting 2015”.

Dronten, 27 november 2014

de raad van Dronten,

A.C. Visser-Teeuwen mr. A.B.L. de Jonge

adjunct-griffier voorzitter

Toelichting op de Verordening toeristenbelasting 2015

A. Algemeen

Artikel 224 Gemeentewet maakt het mogelijk om een toeristenbelasting te heffen voor het houden van verblijf door niet-ingezetenen. Het gaat hier om een algemene belasting waarvan de opbrengsten toevloeien aan de algemene middelen van de gemeente. Dat laat onverlet dat tegenover de opbrengsten ook aanzienlijke investeringen staan die direct of indirect ten goede komen aan de recreatief-toeristische sector. Te denken valt aan extra uitgaven openbare orde en veiligheid, voor verkeer, vervoer en waterstaat (zoals recreatieve fietspaden en bewegwijzering), voor evenementen, promotie en VVV en voor investeringen in recreatievoorzieningen en musea.

Hoewel de Gemeentewet daartoe niet verplicht, beperkt de verordening het belastbaar feit tot een verblijf met betaalde overnachting. Deze beperking is aangebracht uit een oogpunt van uitvoerbaarheid. Zonder deze nadere beperking zou bijvoorbeeld ook de logeerpartij bij familie tot belastingheffing moeten leiden. Dit is in de praktijk niet te controleren en te handhaven.

Met de keuze voor overnachtingen tegen een vergoeding in welke vorm ook, sluit de verordening aan bij een in de praktijk bestaand afrekenmoment. Degene die gelegenheid biedt tot overnachting zal immers ervoor zorgdragen dat hij de afgesproken vergoeding ontvangt. Daarnaast zal de ontvangen vergoeding in de (financiële) administratie worden verantwoord. De heffing van de toeristenbelasting sluit daarmee aan bij een al bestaande wettelijke plicht tot het voeren van een administratie. Dit maakt de controle en handhaving uitvoerbaar.

Hoewel niet verplicht voorgeschreven, is de naam ‘toeristenbelasting’ ontleend aan artikel 224 van de Gemeentewet. Opgemerkt wordt dat de naam de lading van de belastingheffing op grond van deze verordening niet volledig dekt. In navolging van de Gemeentewet stelt deze verordening aan de overnachting geen eisen van toeristische of recreatieve aard. Ook in de jurisprudentie is al meermalen bevestigd dat ook betaald verblijf met overnachting zonder toeristische of recreatieve aanleiding, tot belastingplicht leidt.

Een neutraler belastbaar feit

In voorgaande jaren gaf de verordening bij het belastbaar feit ook een opsomming van mogelijke onderkomens waar de overnachting plaatsvond. Deze opsomming blijkt in de praktijk steeds vaker discussies op te roepen. Het sterk commerciële karakter van de verblijfssector maakt dat veel nieuwe benamingen voor nieuwe en bestaande verblijfsvormen worden geïntroduceerd. De afgelopen jaren zijn dan ook regelmatig bezwaarschriften ingediend omdat een bepaalde vorm van verblijf met betaalde overnachting niet in de verordening zou zijn genoemd en zodoende niet tot belastingplicht zou leiden.

Voor een goede spreiding van lasten is het wenselijk dat het belastbaar feit niet onnodig wordt ingeperkt. Doel is alle overnachtingen waarvoor de verblijfhouder een vergoeding in welke vorm dan ook verschuldigd is, in de heffing te betrekken. Alleen dan kan het tarief per overnachting zo laag mogelijk worden gehouden.

Gelet op het voorgaande is het belastbaar feit in de verordening neutraler geformuleerd.

Aanpassing forfaitaire regeling

De huidige forfaitaire regeling legt de toepassing in veel gevallen dwingend op. Maar er zijn verschillende redenen om die benadering los te laten.

In de verblijfssector zijn voornamelijk ondernemers actief. Op deze ondernemers rust op grond van fiscale wetgeving al een administratieplicht. Deze administratie biedt op zich al voldoende informatie om de hoogte van de belastingaanslag te bepalen. Door bij de aanslagregeling op deze administratie aan te sluiten, wordt voorkomen dat ondernemers onnodige aanvullende handelingen moeten verrichten. Daarnaast sluit de aanslagregeling beter aan bij de werkelijke overnachtingen zodat ook hiermee een realistische spreiding wordt bereikt over alle verblijfhoudende niet-ingezetenen.

Naast ondernemers bieden ook particulieren overnachtingsmogelijkheden aan. Zolang dit op kleine schaal gebeurt, is geen sprake van een onderneming en hoeft die particulier ook geen administratie bij te houden. Een sluitende overnachtingsadministratie zou in dat geval wel tot een noemenswaardige verzwaring van de administratieplicht leiden. Om die reden wordt voor deze groep een forfaitaire regeling geopend die op een doelmatige wijze tot een reële belastingheffing te komen.

Er zijn verblijfsvormen waarbij een kampeermiddel of een verhuurde woning ter beschikking wordt gesteld maar geen helder zicht is op het werkelijke aantal personen dat voor overnachting van het kampeermiddel of de verhuurde woning gebruik maakt. Bij die kampeermiddelen of verhuurde woningen dwingen ook de administratieve voorschriften niet tot het dagelijks bijhouden van het aantal personen. Het gaat daarbij vooral om kampeerterreinen met volgtijdige of vaste standplaatsen. Ook hier wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de mogelijkheid geboden om het forfait toe te passen.

In afwijking van de huidige regeling geldt het forfait niet automatisch bij de genoemde kampeermiddelen of verhuurde woningen. Uitgangspunt is het werkelijke aantal overnachtingen. Het forfait wordt alleen op verzoek toegepast voor de genoemde kampeermiddelen of verhuurde woningen. Overigens kan het dagelijks bestuur van GBLT in specifieke situaties die sterke gelijkenis vertonen, op grond van artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) het forfait overeenkomstig van toepassing verklaren.

B ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

GBLT is het openbaar lichaam Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn. Dit gemeenschappelijk belastingkantoor is ontstaan uit een fusie tussen Gemeenschappelijk Belastingkantoor Rijn Midden (h.o.d.n. Tricijn belastingen) dat gevestigd was te Harderwijk en Gemeenschappelijk belastingkantoor Oost Nederland (h.o.d.n. Lococensus) dat gevestigd was te Zwolle. Deze beide openbare lichamen waren bij de fusie per 1 januari 2011 nog slechts enkele jaren actief. Om de belastingplichtigen niet lastig te vallen met herhaaldelijke naamswijzigingen is besloten om de (handels)namen ‘Tricijn belastingen’ en ‘Lococensus’ enkele jaren te handhaven in de respectievelijke waterschapsbeheersgebieden waar deze voormalige openbare lichamen actief waren. Met ingang van 1 januari 2013 voert GBLT voor enkele gemeenten ook de Wet waardering onroerende zaken en de heffing en inning van lokale heffingen uit. Met ingang van 1 januari 2014 vervalt het gebruik van de (handels)namen ‘Tricijn belastingen’ en ‘Lococensus’. Vanaf dat moment wordt de (handels)naam GBLT gebruikt.

Artikel 2 Belastbaar feit

Ter voorkoming van discussies is het belastbaar feit neutraler geformuleerd.

Ingevolge artikel 224 van de Gemeentewet kan slechts toeristenbelasting geheven worden indien is voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    er moet binnen de gemeente verblijf gehouden worden;

  • b.

    door personen die niet als ingezetene in de basisregistratie personen van de gemeente zijn opgenomen.

Het begrip ‘verblijf houden’ is ruim. Het kan ieder soort verblijf betreffen, zoals het verblijven in een ontspanningscentrum, in een museum, op het strand, in een hotel en een pension of op een kampeerterrein.

Om praktische redenen is het belastbare feit beperkt tot het ‘houden van verblijf met overnachten’.

Voorts zijn de woorden ‘tegen betaling van een vergoeding’ opgenomen ten einde te voorkomen dat bijvoorbeeld het logeren bij familie of bekenden ook belast zou worden. Het belasten van overnachtingen bij familie of kennissen zou tegen de geest van de wet ingaan. De woorden ‘in welke vorm dan ook’ zijn opgenomen ten einde ook die gevallen in de belastingheffing te betrekken, waarin de vergoeding in natura wordt voldaan of een woningruil met gesloten beurzen wordt overeengekomen. Zo kunnen bijvoorbeeld leden van een naturistenvereniging via de contributie voor hun verblijf betalen (Hoge Raad, 7 juni 2002, nr. 36.316, LJN: AD3600, Belastingblad 2002, blz. 889).

De woorden ‘tegen betaling van een vergoeding in welke vorm dan ook’ betekenen dat als in het geheel geen vergoeding behoeft te worden betaald, geen toeristenbelasting kan worden geheven. Zo mocht een gemeente geen toeristenbelasting heffen voor het verblijf van kinderen onder zes jaar, omdat het verblijf van deze kinderen op de camping gratis was en de camping ook geen gezinstarief kende (Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 39129, LJN: AS7919; Schouwen – Duiveland).

In de verordening is afgezien van het belastbaar stellen van overnachtingen door uitsluitend toeristen, aangezien het praktisch ondoenlijk is de toeristen te scheiden van hen die uit andere overwegingen binnen de gemeente tegen vergoeding overnachten. Het begrip ‘verblijf houden’ veronderstelt een verblijf van enige duur.

De beperking dat de belasting alleen geheven kan worden indien verblijf wordt gehouden door personen die niet in het basisregistratie personen van de gemeente zijn opgenomen, maakt de toepassing van de toeristenbelasting in andere gevallen dan die waarin sprake is van het houden van nachtverblijf niet eenvoudig. Het is namelijk praktisch nauwelijks uitvoerbaar om van bijvoorbeeld de bezoekers van een ontspanningscentrum, te verlangen dat zij aantonen dat zij in de basisregistratie personen van de gemeente staan ingeschreven. Om die reden is er in deze verordening van afgezien om ook andere verblijfsmogelijkheden in de belastingheffing te betrekken. Hoewel ook heffing van een dagtoeristenbelasting mogelijk is, is in de verordening de heffing van toeristenbelasting gekoppeld aan het houden van verblijf met overnachten.

De toeristenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van de artikelen 31 en verder van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) betreffende de richtige heffing, mogelijk te maken.

Artikel 3 Belastingplicht

Eerste lid

De belasting wordt geheven van ieder die gelegenheid tot overnachting biedt en dit doet tegen de ontvangst van een vergoeding.

In het vervolg van de verordening wordt deze persoon steeds aangeduid als ‘de belastingplichtige’.

De belastingplichtige kan zowel een natuurlijk persoon als een lichaam zijn. Onder de laatstgenoemde categorie valt ook de gemeente zelf voor de door haar geëxploiteerde ondernemingen. Degene die tegen vergoeding gelegenheid tot overnachten biedt, doch die, omdat zijn eigen bedrijf geheel volgeboekt is, zijn gasten elders onderbrengt en hiervoor een vergoeding ontvangt, wordt eveneens als belastingplichtige aangemerkt. Uit de tekst blijkt dat iemand die meerdere verblijfaccommodaties beheert voor het totaal aantal overnachtingen belastingplichtig is.

Onder ‘hem ter beschikking staande ruimten of terreinen’ vallen ook ruimten of terreinen bij derden waarover hij op afroep beschikking kan krijgen. Ook deze staan hem ter beschikking.

Bij het aanwijzen van de belastingplichtige kan zich geen keuzesituatie voordoen. In verband hiermee is het stellen van beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige niet nodig.

Tweede lid

Ingevolge artikel 224, tweede lid, van de Gemeentewet mag de belastingplichtige de belasting als zodanig doorberekenen aan zijn gasten en wel als een extra bedrag dat boven de normale verblijfskosten in rekening wordt gebracht. Zie in dit verband ook Hoge Raad 8 oktober 1993, nr. 15 101, Belastingblad 1994, blz. 5 (Marken).

Derde lid

Het derde lid bepaalt dat degene die verblijf houdt zelf belastingplichtig is, indien er geen belastingplichtige is aan te wijzen als bedoeld in artikel 3, tweede lid. Primair is echter degene die gelegenheid biedt tot verblijf belastingplichtig.

Artikel 4 Vrijstellingen

De Gemeentewet schrijft geen verplichte vrijstellingen voor. Desondanks is ervoor gekozen enkele bijzondere verblijfsvormen vrij te stellen. Het gaat hierbij om verblijfsvormen waarbij de verblijfhouder doorgaans geen vrije keuze heeft. Naast verzorgden en verpleegden in verzorgings-, verpleeg en ziekenhuizen is daarbij in een regeling voorzien voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers zijn gehuisvest.

Eerste lid

De in het eerste lid vermelde vrijstelling is nagenoeg gelijk aan de vrijstelling in artikel 223 van de Gemeentewet bij de forensenbelasting.

Tweede lid

De in het tweede lid opgenomen vrijstelling dient om cumulatie van forensenbelasting en toeristenbelasting te voorkomen. Deze vrijstelling voorkomt dat degene die forensenbelasting is verschuldigd, tevens toeristenbelasting dient af te dragen ter zake van het door derden overnachten tegen vergoeding in zijn verblijf. Ten einde ongewenste verstoringen te voorkomen, is het raadzaam de tarieven van de forensenbelasting en de toeristenbelasting enigszins op elkaar af te stemmen. Hoewel volgens een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 1 oktober 1975, nr. 63/1975, BNB 1976/83 (Wissenkerke) deze cumulatie niet in strijd is met de wet, lijkt het billijk deze anti-cumulatiebepaling op te nemen.

In de praktijk komt het voor dat mensen meer dan 90 dagen een gemeubileerde woonruimte huren (bijvoorbeeld bij een stacaravan of een standplaats). In dat geval doet zich niet alleen het belastbaar feit van de toeristenbelasting voor (overnachten tegen vergoeding) maar ook dat van de forensenbelasting (90 dagen of meer beschikken over een gemeubileerde woonruimte). De gemeente kan er ook voor kiezen om die vrijstelling in de forensenbelasting op te nemen. In dat geval moet de ondernemer de toeristenbelasting afdragen. Hoewel dat op het eerste oog belastend lijkt, vermindert daardoor toch de administratieve lastendruk. De ondernemer hoeft zich namelijk niet af te vragen of er forensenbelasting wordt betaald zodat de heffing van toeristenbelasting achterwege kan blijven. Ook hoeft hij voor de aanslagregeling van de forensenbelasting geen inlichtingen te verstrekken over de huurders.

Derde lid

De in het derde lid opgenomen vrijstelling dient om cumulatie van algemene toeristenbelasting en watertoeristenbelasting te voorkomen.

Vierde lid

De in het vierde lid opgenomen vrijstelling heeft tot doel verblijf in de gemeente van asielzoekers die niet zijn ingeschreven in de basisregistratie, onbelast te laten. Hoewel blijkens de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 26 november 1993, nr. 1135/92, Belastingblad 1994, blz. 205 (Sleen) heffing mogelijk ter zake van het verblijf van asielzoekers, acht de staatssecretaris van binnenlandse zaken een terughoudend beleid van gemeenten gewenst. Dit blijkt uit haar beantwoording van naar aanleiding van de hiervoor genoemde uitspraak van het Hof Leeuwarden gestelde Kamervragen (Belastingblad 1994, blz. 284). In een geval waarin een gemeente toch hief, sprak Hof Arnhem uit dat asielzoekers in een voormalig hotel niet onder de belasting vielen omdat het voormalig hotel blijvend aan die bestemming was onttrokken en het verblijf van de asielzoekers niet viel onder een van de in de verordening opgesomde accommodatiemogelijkheden (Hof Arnhem 4 april 2002, nr. 00/01365, LJN: AE3601, Belastingblad 2002, blz. 992; zie ook Hof ’s-Hertogenbosch, nr. 98/05499, LJN: AB1527, Belastingblad 2001/938).

Voor zover daarvoor motieven aanwezig zijn, kunnen ook andere vrijstellingen worden opgenomen, mits deze niet in strijd zijn met het karakter van de toeristenbelasting en artikel 229, tweede lid, van de Gemeentewet.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

De maatstaf van heffing voor de toeristenbelasting is het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Een overnachting is de keer dat een niet-ingezetene overnacht.

Als mogelijke maatstaven van heffing voor de toeristenbelasting noemt de memorie van toelichting bij de Wet materiële belastingbepalingen differentiaties naar leeftijd (jongerentarief, 65+-tarief), groepsgrootte en een percentage van de overnachtingsprijs. Dit laatste is bevestigd in de jurisprudentie (Hoge Raad, 3 oktober 2003, nr. 38185, LJN: AL6974, Belastingblad 2003, blz. 1238 (Haarlemmermeer)).

Uit het voorstaande valt af te leiden dat de beleidsvrijheid van gemeenten bij de keuze van heffingsmaatstaven is vergroot.

Toch is voor de gemeenten enige voorzichtigheid bij de keuze van een heffingsmaatstaf op zijn plaats. Het is namelijk onzeker hoe belastingrechters zullen oordelen over de heffingsmaatstaven en of zij zullen afwijken van de tot dusver gevolgde lijn in de jurisprudentie. Toekomstige jurisprudentie zal dit moeten uitwijzen.

Naar onze mening ligt het, gezien de aard van de toeristenbelasting als verblijfbelasting, voor de hand dat de te betalen toeristenbelasting zich richt naar de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt (zie ook HR 21 juli 1987, nr. 24.516, BNB 1987/272, Belastingblad 1987, blz. 629).

Artikel 6 Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing

Soms is het moeilijk en arbeidsintensief het aantal overnachtingen exact vast te stellen. Gedacht kan worden aan caravans op vaste standplaatsen waarvan door een wisselend aantal personen regelmatig gebruik wordt gemaakt. Ter vermijding van dit soort moeilijkheden en om de administratie te ontlasten van degenen die anders dan in een hotel, pension of soortgelijke inrichting – waarvan de aard meebrengt dat een behoorlijke administratie wordt bijgehouden – gelegenheid tot overnachten bieden, is in artikel 6 een forfaitaire regeling opgenomen. In situaties waarin een goede administratie wordt bijgehouden (bijvoorbeeld bij bungalows op recreatieparken) kan het zinvol zijn deze niet langer onder de forfaitaire regeling te laten vallen. Zoals onder de algemene toelichting al is aangegeven, is de forfaitaire berekeningswijze beperkt tot situaties waarin doorgaans geen administratie wordt gevoerd, of waar een aanslagregeling naar het werkelijke aantal overnachtingen tot extra administratieve inspanningen leidt.

Dit laatste doet zich bijvoorbeeld voor bij seizoens- of jaarplaatsen waarbij de ondernemer geen goed zicht heeft op de dagelijkse bezetting.

Uit de jurisprudentie valt af te leiden dat de toeristenbelasting naar haar aard een verblijfsbelasting is waaraan als eis moet worden gesteld dat zij het bedrag van de belasting afhankelijk stelt van feiten en omstandigheden, die verband houden met de duur van het verblijf en het aantal personen dat verblijf houdt. Ook is uitgesproken dat de gemeentelijke wetgever met betrekking tot deze feiten en omstandigheden een forfaitaire regeling mag vaststellen. Zie in dit verband HR 21 januari 1981, nr. 20.263, V-N 1981, blz. 494 (Aalten), HR 17 juni 1981, nr. 19.919, BNB 1981/243 (Gasselte), Hof Leeuwarden, 21 augustus 1981, nr. 290.80, V-N 1981, blz. 2030 (Schiermonnikoog), Hof Leeuwarden, 12 november 1982, nr. 399/82 EI, Belastingblad 1983, blz. 535 (Ameland), HR 21 juli 1987, nrs. 24.516, 24.517 en 25.418, Belastingblad 19871, blz. 629, 637 en 641, HR 15 september 1993, nr. 28.125, BNB 1993/355, Belastingblad 1993, blz. 636 (Aalsmeer).

Kampeermiddel/Kampeerterrein

De begrippen ‘kampeermiddel’ en ‘kampeerterrein’ zijn ontleend aan de Wet op de openluchtrecreatie. Hoewel deze wet inmiddels in ingetrokken, bieden de daar gegeven omschrijvingen ons inziens een betere afbakening van de typen onderkomens en van de locatie waar deze worden aangetroffen. Door de nieuwe formulering hoeven stacaravans niet meer afzonderlijk te worden genoemd. Zolang stacaravans niet bouwvergunningplichtig zijn en op een standplaats staan (in de praktijk voor een seizoen of een jaar) kan het forfait van toepassing zijn. Stacaravans die niet op een standplaats staan, kunnen bij verhuur door particulieren ook onder de forfaitaire regeling (voor verhuurde woningen) vallen.

Woning

Het begrip ‘woning’ bouwt voort op het spraakgebruik. Het gaat hier om bouwwerken die mensen tot woning dienen of als zodanig geschikt zijn. Kenmerkend voor een woning is doorgaans dat een gezin in het bouwwerk langere tijd in zelfstandigheid kan verblijven. Voorbeelden van woningen vergelijkbare onderkomens zijn zomerhuisjes, vakantiebungalows, appartementen, woonboten, waterwoningen, stacaravans en chalets. Ook een verdieping of een kamer in een huis vallen onder de omschrijving.

Particulier

Met het begrip ‘particulier’ is aangegeven dat het moet gaan om een natuurlijke persoon die overnachtingsmogelijkheid aanbiedt buiten de uitoefening van een bedrijf of beroep. Te denken valt aan particulieren die een kamer verhuren tijdens een groot evenement zoals de vierdaagse, het bollenseizoen of een jaarlijks terugkerend festival. Voor de vraag of de overnachtingen al dan niet worden aangeboden buiten de uitoefening van een bedrijf of een beroep, kan aansluiting worden gezocht bij het ondernemerschap in de Wet op de inkomstenbelasting (Wet IB). Drijft de belastingplichtige een onderneming en worden de inkomsten uit overnachting binnen die onderneming gegenereerd, dan is er geen sprake van een particulier. Doordat ondernemers voor de aangiften bij de Belastingdienst een administratie moeten voeren, kan hierop voor de toeristenbelasting eenvoudig worden aangesloten.

Om te benadrukken dat de afrekening naar het werkelijke aantal overnachtingen het uitgangspunt is, benoemt lid 2 de situaties waarin een forfaitaire berekeningswijze van toepassing kan zijn. In alle andere situaties geldt de hoofdregel. Gekozen is om het forfait alleen op verzoek toe te passen. Voor de uitvoerbaarheid moet dit verzoek bij de aangifte worden gedaan. Daarnaast kan het dagelijks bestuur van GBLT andere regels stellen om voor toepassing van het forfait in aanmerking te komen. De gekozen formulering heeft tot gevolg dat bij het niet doen van aangifte altijd naar het werkelijke aantal overnachtingen wordt geheven.

Artikel 5 regelt de berekeningswijze in het algemeen. Vervolgens werken artikel 6, leden 3 en 4, de van belang zijnde elementen uit voor de afzonderlijke onderkomens waarop het forfait van toepassing kan zijn.

Artikel 7 Belastingtarief

De toeristenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen, uit welke middelen mede voorzieningen in het belang van het toerisme kunnen worden bekostigd. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Hieraan doet niet af dat het onderkomen waar wordt overnacht, maar een gedeelte van het jaar is opengesteld. Deze beperkte openstelling komt tot uitdrukking in de berekening van het aantal overnachtingen.

Artikel 9 Wijze van heffing

De toeristenbelasting wordt bij aanslag geheven. Doordat de belastingschuld pas aan het einde van het jaar kan worden vastgesteld, vindt de aanslagregeling in het volgende kalenderjaar plaats. Daarop vooruitlopende legt de gemeente in de loop van het belastingjaar voorlopige aanslagen toeristenbelasting op.

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Het gaat hier om drie verschillende heffingstechnieken. Het hangt van de aard en de ingewikkeldheid van de desbetreffende belasting af, welke van deze drie heffingstechnieken het meest doelmatig is. Voorts kunnen overwegingen uit een oogpunt van perceptiekosten of op grond van het beginsel dat de belastingheffing voor de belastingplichtige met de minste pijn moet plaatsvinden, bepalend zijn voor de keuze van de te hanteren heffingstechniek. De toeristenbelasting wordt bij aanslag geheven. Doordat de belastingschuld pas aan het einde van het belastingjaar kan worden vastgesteld, vindt de aanslagregeling in het volgende kalenderjaar plaats. Daarop vooruitlopende legt de gemeente in de loop van het belastingjaar voorlopige aanslagen toeristenbelasting op. Dit brengt mee dat iedere aanslag toeristenbelasting die de ambtenaar belast met de heffing oplegt aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt door middel van een aanslagbiljet.

Aangifte

Als bij wege van aanslag wordt geheven, speelt het al dan niet uitreiken van een aangiftebiljet geen essentiële rol. Het aangiftebiljet is een hulpmiddel voor het krijgen informatie. Ook zonder aangiftebiljet kan een aanslag worden opgelegd, namelijk wanneer alle gegevens die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn, al voorhanden zijn. Toch kan het voorkomen dat een gemeente bij de heffing van de belasting gebruik wil maken van aangiftebiljetten.

Artikel 10 Aanslaggrens

€ 5,00 is gekozen vanuit het oogpunt van efficiencyoverwegingen.

Artikel 11 Termijnen van betaling

In dit artikel zijn de betalingstermijnen geregeld. In artikel 250 van de Gemeentewet staat dat de gemeente in de belastverordening mogen afwijken van de betalingstermijn van artikel 9 van de Invorderingswet 1990. Er is voor gekozen om van de algemene regel van artikel 9 Invorderingswet 1990 af te wijken. Op grond van dat artikel is een aanslag invorderbaar twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet.

Eerste lid

In dit lid is als hoofdregel opgenomen dat de aanslag moet worden betaald in één termijn die vervalt twee maanden na de dagtekening van de aanslag.

Tweede lid

In dit lid is bepaald dat aanslagen die in het desbetreffende belastingjaar zijn opgelegd en waarvoor een machtiging is afgegeven om die bij wijze van automatische incasso af te schrijven, gespreid mogen worden betaald. Het aantal termijnen is dan gelijk aan het aantal in dat belastingjaar nog resterende volle dan wel gedeeltelijke kalendermaanden met een minimum van 2 maandelijkse termijnen.

Derde lid

In het derde lid is een restrictie voor lid 2 opgenomen. Termijnbetalingen via automatische incasso moeten tenminste € 5,00 per incassotermijn bedragen. Dit laatste heeft als reden dat er aan deze afschrijving kosten zijn verbonden en die kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot het te innen bedrag.

Vierde lid

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing verklaard.

Artikel 13 Aanmeldingsplicht

Ten einde tot registratie van de belastingplichtigen te komen – zulks mede ten dienst van de uitreiking van aangiftebiljetten en nachtverblijfregisters, alsmede het opleggen van voorlopige aanslagen – is in de verordening een bepaling opgenomen waarbij iedereen die belastingplichtig is of wordt, verplicht wordt hiervan aan de heffingsambtenaar van GBLT, zoals bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdelen b, van de Gemeentewet melding te doen. Hij moet dit doen voordat hij voor de eerste maal gelegenheid tot overnachten biedt. Degenen die onder de oude verordening reeds belastingplichtig waren hoeven zich niet opnieuw aan te melden.

Artikel 15 Nadere regels door het dagelijks bestuur van GBLT

De heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen is mede geregeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 in combinatie met de Gemeenschappelijke regeling. Op grond van deze wetten kan het dagelijks bestuur van GBLT nadere regels stellen.

Het betreft het stellen van nadere regels ten aanzien van de volgende bevoegdheden:

– de verplichting te verzoeken om uitreiking van een aangiftebiljet;

– de mogelijkheid een voorlopige aanslag op te leggen;

– het berekenen van invorderingsrente.

Deze bevoegdheden waren voor 1 januari 1998 expliciet in de belastingverordening geregeld. Artikel 15 is thans in de verordening opgenomen om expliciet aan de belastingplichtige kenbaar te maken dat ook het dagelijks bestuur van GBLT regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de toeristenbelasting. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze bevoegdheden via de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus - Tricijn neergelegd bij het dagelijks bestuur van GBLT (artikel 232, lid vijf, van de Gemeentewet).

Artikel 16 Overgangsbepaling, inwerkingtreding en citeertitel

Eerste lid

Als een verordening wordt gewijzigd of een vervangende verordening wordt vastgesteld, verdient het aanbeveling eerbiedigende werking aan de oude verordening te geven. Dit houdt in dat de verordening die wordt ingetrokken, van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich vóór die datum van ingang van de heffing van de nieuwe verordening hebben voorgedaan. Voor die belastbare feiten blijft heffing dus mogelijk op basis van de oude verordening, ook al is die verordening ingetrokken. De opgenomen zinsnede ‘laatstelijk gewijzigd bij raadbesluit van <datum>’ moet worden opgenomen als het vaststellen van een ‘basis’ belastingverordening is gevolgd door wijzigingsverordeningen. In dat geval moet worden verwezen naar de laatst vastgestelde wijziging.

Wij merken op dat in de gevallen dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de belastingverordening of de wijziging daarvan op grond van artikel 156, tweede lid, aanhef en onderdeel h, van de Gemeentewet is overgedragen aan het college van burgemeester en wethouders, het woord ‘raadsbesluit’ moet worden vervangen door ‘besluit van het college van burgemeester en wethouders’.

Tweede lid

Algemeen

De inwerkingtredingsleden gemeentelijke belastingen bestaat in de meeste gevallen uit twee leden. Het eerste lid regelt de inwerkingtreding, het tweede lid bepaalt de datum van ingang van de heffing.

Inwerkingtreding Op grond van artikel 139 van de Gemeentewet moeten gemeenten de besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van belastingverordeningen bekend maken. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht leidt tot onverbindendheid van de belastingverordening (HR 31 maart 1993, nr. 28.034, BNB 1993/182, Belastingblad 1993, blz. 274; Hoge Raad 10 augustus 1998, nr. 33.632, LJN: AA2624). Een belastingverordening treedt dus pas in werking na haar bekendmaking (afgezien van terugwerkende kracht in bijzondere gevallen). In de verordening is de inwerkingtreding bepaald direct na de eerste dag na de bekendmaking. Er kan ook gekozen worden voor een andere datum of dag. Het noemen van een concrete datum is ook mogelijk, maar dan moet de bekendmaking wel plaatsvinden vóór die datum. Een datum van inwerkingtreding bevordert de duidelijkheid. Voor de gevallen dat de verordening onverhoopt niet zelf in haar inwerkingtreding voorziet, biedt artikel 142 Gemeentewet een vangnet: de inwerkingtreding is dan de achtste dag na die van de bekendmaking.

Zeker als een belasting wordt ingevoerd is een reële termijn tussen bekendmaking en inwerkintreding van de belastingverordening noodzakelijk om een goede uitvoering daarvan mogelijk te maken. De datum van inwerkingtreding moet zodanig worden vastgesteld, dat niet alleen de heffings- en invorderingsambtenaar de nodige voorbereidingshandelingen kunnen treffen, maar ook de toekomstige belastingplichtigen de gelegenheid hebben om tijdig kennis te nemen van de nieuwe verordening.

Bekendmaking

Bekendmaking geschiedt door plaatsing van de integrale tekst van het besluit tot vaststelling of wijziging van de belastingverordening in het gemeenteblad.

De eisen die voor een gemeenteblad gelden, zijn een register en een nummering voor de overzichtelijkheid. Gemeentebesturen zijn voor het overige volledig vrij in de wijze waarop zij het gemeenteblad vormgeven en uitvoeren en in de frequentie van de verschijning ervan. De editie van het gemeenteblad waarin de verordening is geplaatst, moet algemeen verkrijgbaar zijn, dat wil zeggen in het algemeen voor het nemen van inzage en het verkrijgen van een exemplaar of een afschrift voor burgers beschikbaar zijn. Dit behoeft niet kosteloos te geschieden. Legesheffing is mopgelijk ter bestrijding van de kosten voor het maken van een afschrift.

Het gemeenteblad wordt elektronisch uitgegeven (artikel 139, derde lid, Gemeentewet). Vanaf 1 januari 2014 moet bekendmaking plaatsvinden in het gemeenteblad en moet dat gemeenteblad elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze worden uitgegeven (Wet elektronische bekendmaking, Stb. 2008, 551). De Wet elektronische bekendmaking geeft niet alleen de mogelijkheid om regelgeving elektronisch bekend te maken, maar zij legt ook de verplichting op om doorlopende (‘geconsolideerde’) teksten van verordeningen op het internet beschikbaar te stellen (artikel 140 Gemeentewet). Door de beschikbaarstelling van doorlopende teksten van regelgeving krijgt de burger niet alleen toegang tot de bekendmaking van nieuwe regels, maar ook tot een volledig overzicht van alle op enig moment geldende voorschriften. Er is wat dat betreft een belangrijk onderscheid tussen bekendmaking (als voorwaarde voor inwerkingtreding) en andere vormen van kennisgeving, waaronder het beschikbaar houden van geconsolideerde teksten, die niet van belang zijn voor de inwerkingtreding, maar wel voor de verspreiding en de toegankelijkheid van de betrokken teksten. De Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden verplicht provincies, gemeenten en waterschappen de geconsolideerde teksten op internet beschikbaar te stellen overeenkomstig het Internetpublicatiemodel Decentrale Regelgeving. Dit betekent onder meer dat geconsolideerde regelingen ter beschikking worden gesteld aan de door het ministerie van BZK in het leven geroepen Centrale Voorziening voor Decentrale Regelgeving (CVDR).

Op grond van artikel 142 van de Gemeentewet treedt het bekend gemaakte besluit in werking met ingang van de achtste dag van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is aangegeven (vroeger of later). De datum van inwerkingtreding van een belastingverordening mag echter niet liggen voor vaststelling en bekendmaking ervan.

Het feit dat de belastingverordening pas in werking treedt na bekendmaking, houdt slechts in dat de gemeente vóór dat tijdstip geen belastingaanslagen kan opleggen. De aanslagen kunnen echter wel betrekking hebben op de periode vanaf de datum van ingang van de heffing.

Derde lid In het derde lid is de datum van ingang van de heffing opgenomen. Artikel 217 van de Gemeentewet bepaald dat een belastingverordening een datum van ingang van de heffing moet vermelden. De datum van ingang van de heffing geeft aan vanaf welke datum de in de belastingverordening genoemde (belastbare) feiten in de heffing worden betrokken. Ook bij het wijzigen van een verordening is het nodig om voor de wijzigingsverordening te bepalen vanaf welk moment de (gewijzigde) heffing wordt toegepast.

Vierde lid

Een citeertitel vereenvoudigt de verwijzing naar een bepaalde verordening.