Verordening leerlingenvervoer gemeente Dronten 2018

Geldend van 07-06-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening leerlingenvervoer gemeente Dronten 2018

De raad van de gemeente Dronten,

Gelezen het voorstel van het college van 20 maart 2018, nr. B18.000747,

Gelet op artikel 4, eerste lid Wet op het primair onderwijs, artikel 4, eerste lid Wet op de expertisecentra en artikel 4, eerste lid Wet op het voortgezet onderwijs,

Gezien het advies van de raadscommissie van 17 mei 2018,

Besluit vast te stellen de Verordening leerlingenvervoer gemeente Dronten 2018.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    aangepast vervoer: vervoer per besloten taxi, taxibus, rolstoelbus of bus;

  • b.

    afstand: lengte van de route tussen de woning en de toegankelijke school, gemeten langs de kortste weg die voor de leerling begaanbaar en veilig is;

  • c.

    begeleider: de ouder of de persoon door de ouders ingezet, die de leerling tijdens het leerlingenvervoer begeleidt;

  • d.

    eigen vervoer: leerlingenvervoer met gebruikmaking van een eigen vervoermiddel;

  • e.

    gehandicapte leerling: leerling met een structurele lichamelijke, verstandelijke, psychische of zintuiglijke handicap;

  • f.

    inkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c en e Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid Wet op het primair onderwijs;

  • g.

    leerling: persoon, als leerling ingeschreven bij een school als bedoeld in dit artikel onder q;

  • h.

    leerlingenvervoer: vervoer van de leerling met eigen vervoer, openbaar vervoer of aangepast vervoer tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school of de opstapplaats en de dichtstbijzijnde toegankelijke school, dat aansluit op het begin of het einde van de schooldag;

  • i.

    ondersteuningsplan:

    • I.

      voor het primair onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a, zevende tot en met tiende lid Wet op het primair onderwijs; of

    • II.

      voor het voortgezet onderwijs: ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 17a, zevende tot en met tiende lid Wet op het voortgezet onderwijs;

  • j.

    onderwijssoort: primair onderwijs of voortgezet onderwijs;

  • k.

    openbaar vervoer: personenvervoer dat voor iedereen beschikbaar is en dat volgens een dienstregeling of in de vorm van vraagafhankelijk vervoer wordt uitgevoerd per bus, trein, metro, tram, veerdienst of auto;

  • l.

    opstapplaats: plaats aangewezen door het college, waar het aangepast vervoer begint;

  • m.

    ouders: één of meer ouders, pleegouders, voogden of verzorgers van de leerling;

  • n.

    primair onderwijs: het onderwijs dat wordt gegeven op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor zover er speciaal onderwijs wordt gegeven;

  • o.

    reistijd: totale duur van de reis tussen het verlaten van de woning en de aankomst op school bij het begin van de schooldag, of de totale duur van de reis tussen het verlaten van de school bij het einde van de schooldag en de aankomst bij de woning;

  • p.

    samenwerkingsverband:

    • I.

      voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid Wet op het primair onderwijs; of

    • II.

      voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid Wet op het voortgezet onderwijs;

  • q.

    school:

    • I.

      basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 Wet op het primair onderwijs; of

    • II.

      school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de artikel 1 en artikel 2 Wet op de expertisecentra; of

    • III.

      school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 en artikel 2 Wet op het voortgezet onderwijs;

  • r.

    schooldag: de periode tussen het begin en het einde van de lessen volgens de schoolgids;

  • s.

    schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaropvolgend;

  • t.

    toegankelijke school: school van de godsdienstige of levensbeschouwelijke richting dan wel de openbare school waarop de leerling is aangewezen, of de school waarop de leerling is aangewezen op grond van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap;

  • u.

    vervoersvoorziening: voorziening die het de leerling mogelijk maakt om de school te bezoeken, in de vorm van:

    • I.

      gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider; of

    • II.

      aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen.

  • v.

    voortgezet onderwijs: het onderwijs dat wordt gegeven op een school voor voortgezet onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor zover er voortgezet onderwijs wordt gegeven;

  • w.

    woning: plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft.

Artikel 2. Bevoegdheden college

  • 1.

    Aan ouders van leerlingen die in de gemeente verblijven verstrekt het college op aanvraag de vervoersvoorzieningen die het college voor schoolbezoek noodzakelijk acht.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een vervoersvoorziening op aanvraag verstrekt worden aan een in de gemeente verblijvende leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is.

  • 3.

    Het college is belast met het uitvoeren van deze verordening en kan over de onderwerpen in deze verordening nadere regels of beleidsregels vaststellen.

  • 4.

    Het college besluit over het al dan niet verstrekken, wijzigen, intrekken, terugvorderen en verrekenen van vervoersvoorzieningen.

  • 5.

    Het college besluit over de voorwaarden en verplichtingen die aan het verstrekken van een vervoersvoorziening verbonden zijn.

  • 6.

    Het college besluit over de wijze en het tijdstip van de verstrekking van een vervoersvoorziening en over de periode waarvoor de voorziening wordt verstrekt.

  • 7.

    Het college houdt rekening met de verantwoordelijkheid van de ouders voor het schoolbezoek van hun kinderen en met de in redelijkheid te vergen inzet van de ouders.

  • 8.

    Als het college een bekostiging van vervoerskosten verstrekt, dan wordt de goedkoopst mogelijke wijze van het noodzakelijke vervoer vergoed.

Artikel 3. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

  • 1.

    Een vervoersvoorziening wordt verstrekt voor de afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school of de opstapplaats en de dichtstbijzijnde toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee brengt en de aanvrager schriftelijk instemt met het vervoer naar de verder weg gelegen school.

  • 2.

    Wanneer een vervoersvoorziening wordt aangevraagd voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere toegankelijke school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar de verder weg gelegen school als de aanvrager schriftelijk verklaart dat de aanvrager bezwaren heeft tegen het onderwijs van de school die dichterbij de woning is gelegen.

  • 3.

    Het college houdt rekening met bezwaren als bedoeld in het vorige lid wanneer de bezwaren te maken hebben met de richting van het onderwijs op de school en niet wanneer de bezwaren te maken hebben met de onderwijsmethode die de school hanteert.

  • 4.

    Het college kan bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan betrekken dat is opgesteld door het samenwerkingsverband.

  • 5.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de afstand tussen de woning en de school wordt vastgesteld.

  • 6.

    Het college kan bij nadere regels bepalen hoe wordt omgegaan met afwijkende schooltijden.

  • 7.

    Het college kan bij nadere regels bepalen wanneer een vervoersvoorziening mogelijk is voor vervoer naar andere locaties dan de woning en de school.

Artikel 4. Aanvraagprocedure en beslistermijn

  • 1.

    Een aanvraag van een vervoersvoorziening kan alleen worden ingediend door de ouders van een in de gemeente verblijvende leerling.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan een aanvraag van een vervoersvoorziening ook worden ingediend door een meerderjarige en handelingsbekwame leerling die in de gemeente verblijft.

  • 3.

    Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het formulier dat door het college is vastgesteld.

  • 4.

    Het aanvraagformulier moet volledig worden ingevuld, ondertekend en ingediend bij het college, voorzien van de bij de aanvraag noodzakelijke bijlagen.

  • 5.

    Als het voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, dan kan het college de aanvrager verzoeken om aanvullende gegevens te verstrekken.

  • 6.

    Het college kan bij het beoordelen van de aanvraag van een vervoersvoorziening adviezen van deskundigen betrekken die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zijn.

  • 7.

    Het college kan bij nadere regels bepalen hoe wordt omgegaan met de advisering van deskundigen.

  • 8.

    Het college beslist over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 9.

    Het college kan de beslistermijn genoemd in het vorige lid met maximaal acht weken verlengen. Een verlenging van de termijn wordt schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager.

  • 10.

    Een vervoersvoorziening wordt niet verstrekt met ingang van een datum die voorafgaat aan de datum van ontvangst van de aanvraag en niet met ingang van een datum die voorafgaat aan het schoolbezoek van de leerling.

Artikel 5. Doorgeven van wijzigingen

  • 1.

    Een aanvrager van een vervoersvoorziening is verplicht om het college onmiddellijk schriftelijk in kennis te stellen van wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de verstrekte vervoersvoorziening.

  • 2.

    Als een wijziging invloed heeft op de verstrekte vervoersvoorziening, dan vervalt de aanspraak daarop en kan het college een nieuw besluit nemen over het verstrekken van een vervoersvoorziening.

  • 3.

    Als de aanvrager van een vervoersvoorziening een wijziging als bedoeld in het eerste lid niet doorgeeft aan het college en het college een wijziging vaststelt, die tot gevolg heeft dat er ten onrechte een vervoersvoorziening is verstrekt, dan vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening direct en kan het college een nieuw besluit nemen over het verstrekken van een vervoersvoorziening.

  • 4.

    Het college kan ten onrechte betaalde bedragen terugvorderen of verrekenen met een eventuele nieuw verstrekte vervoersvoorziening.

Artikel 6. Andere vergoedingen

Wanneer de aanvrager van een vervoersvoorziening een andere vergoeding ontvangt voor de kosten van deze vervoersvoorziening, dan kan het college deze vergoeding deels of geheel in mindering brengen op de te verstrekken vervoersvoorziening, dan wel als eigen bijdrage in rekening brengen.

Hoofdstuk 2. Het vervoer van leerlingen in het primair onderwijs

Artikel 7. Toepassingsbereik van hoofdstuk 2

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op leerlingen in het primair onderwijs.

  • 2.

    Het college verstrekt alleen een vervoersvoorziening aan ouders van een leerling als bedoeld in het eerste lid, wanneer de afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing op leerlingen als bedoeld in het eerste lid die door hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen of door hun handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

  • 4.

    Bij de bekostiging van het vervoer kan het college een eigen aandeel in de kosten of een eigen bijdrage vragen als bedoeld in artikel 14 en artikel 15 van deze verordening.

  • 5.

    Bij weigering tot of nalatigheid in het voldoen van het eigen aandeel of de eigen bijdrage als genoemd in het vorige lid, vervalt de aanspraak op de vervoersvoorziening.

Artikel 8. Bekostiging vervoer per fiets

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 7, tweede en derde lid verstrekt het college aan de ouders van de leerling als bedoeld in artikel 7, eerste lid die zelfstandig naar school fietst, een vervoersvoorziening in de vorm van een kilometervergoeding voor de fiets.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regels bepalen wat de maximale afstand is tussen woning en school die de leerling geacht wordt te kunnen fietsen.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging als bedoeld in het eerste lid wordt berekend.

Artikel 9. Bekostiging van vervoer per fiets voor leerling en begeleider

  • 1.

    Het college verstrekt aan de ouders van een leerling als bedoeld in artikel 7, eerste lid een vervoersvoorziening in de vorm van een kilometervergoeding voor de fiets voor de leerling en een begeleider, wanneer er aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 8, de leerling jonger is dan elf jaar en de leerling de afstand naar de school niet zelfstandig per fiets kan overbruggen.

  • 2.

    Het college kan de kilometervergoeding bedoeld in het vorige lid ook verstrekken wanneer de leerling elf jaar is of ouder en de ouders voor het college voldoende aantonen dat de leerling de afstand naar de school niet zelfstandig per fiets kan overbruggen.

  • 3.

    Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, dan wordt voor de begeleider slechts eenmaal een kilometervergoeding verstrekt.

  • 4.

    Voor het toekennen van een vervoersvoorziening op basis van dit artikel geldt de leeftijd van de leerling op 1 augustus voor het hele schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft.

  • 5.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging als bedoeld in het eerste lid wordt berekend.

Artikel 10. Bekostiging openbaar vervoer

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 7, tweede en derde lid verstrekt het college aan de ouders van de leerling als bedoeld in artikel 7, eerste lid een vervoersvoorziening in de vorm van een bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, wanneer:

    • a.

      de leerling niet zelfstandig en niet onder begeleiding van het vervoer per fiets gebruik kan maken; en

    • b.

      de leerling zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging als bedoeld in het eerste lid wordt berekend.

Artikel 11. Bekostiging openbaar vervoer voor leerling en begeleider

  • 1.

    Het college verstrekt aan de ouders van een leerling als bedoeld in artikel 7, eerste lid een vervoersvoorziening in de vorm van een bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, wanneer er aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 10, de leerling jonger is dan elf jaar en de leerling de afstand naar de school niet zelfstandig per openbaar vervoer kan overbruggen.

  • 2.

    Het college kan de bekostiging als bedoeld in het vorige lid ook verstrekken wanneer de leerling elf jaar is of ouder en de ouders voor het college voldoende aantonen dat de leerling niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

  • 3.

    Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, dan wordt voor de begeleider slechts eenmaal een bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer verstrekt.

  • 4.

    Voor het toekennen van een vervoersvoorziening op basis van dit artikel geldt de leeftijd van de leerling op 1 augustus voor het hele schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft.

  • 5.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging als bedoeld in het eerste lid en het tweede lid worden berekend.

Artikel 12. Bekostiging eigen vervoer

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 7, tweede en derde lid verstrekt het college aan de ouders van de leerling als bedoeld in artikel 7, eerste lid een vervoersvoorziening in de vorm van een bekostiging van eigen vervoer, wanneer de leerling niet zelfstandig en niet onder begeleiding van het vervoer per fiets of het openbaar vervoer gebruik kan maken en de ouders de leerling vervoeren of laten vervoeren met eigen vervoer.

  • 2.

    De bekostiging van het eigen vervoer als bedoeld in het eerste lid bestaat voor het vervoer van één of meer leerlingen uit een kilometervergoeding voor het gebruik van eigen vervoer.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid verstrekt het college geen bekostiging eigen vervoer aan ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van het college voor het vervoer van één of meer leerlingen een bekostiging ontvangen.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging van eigen vervoer wordt berekend.

Artikel 13. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1.

    Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van een leerling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, wanneer:

    • a.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 10 of artikel 11 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

    • b.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 10 of artikel 11 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

    • c.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 11 en door de ouders, naar het oordeel van het college, voldoende wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en er geen andere oplossing mogelijk is;

    • d.

      de ouders de leerling niet kunnen vervoeren of laten vervoeren met eigen vervoer als bedoeld in artikel 12; of

    • e.

      de leerling een gehandicapte leerling is, die naar het oordeel van het college, niet in staat is om zelfstandig of onder begeleiding van het openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 2.

    Wanneer begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk is, zal het college van de begeleiding in het aangepast vervoer alleen de vervoerskosten vergoeden en geen andere begeleidingskosten.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de reistijd per openbaar vervoer en de reistijd per aangepast vervoer wordt berekend.

Artikel 14. Drempelbedrag en eigen aandeel in de kosten

  • 1.

    Tenzij het college bij nadere regels anders bepaalt, betalen ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs, als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs bezoekt, van wie het gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan het drempelbedrag genoemd in artikel 4, zevende lid Wet op het primair onderwijs, een eigen aandeel in de kosten van het leerlingenvervoer.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze het drempelbedrag als bedoeld in het eerste lid jaarlijks wordt aangepast, op welke wijze het eigen aandeel in de kosten wordt berekend en op welke wijze de ouders het eigen aandeel betalen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op gehandicapte leerlingen die door hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen of door hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Artikel 15. Financiële draagkracht en eigen bijdrage

  • 1.

    Tenzij het college bij nadere regels anders bepaalt, betalen ouders van een leerling in het basisonderwijs een eigen bijdrage waarvan de hoogte afhankelijk is van de financiële draagkracht van de ouders, wanneer de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer dan twintig kilometer bedraagt.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regels op welke wijze de financiële draagkracht en de eigen bijdrage als bedoeld in het eerste lid worden berekend.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op leerlingen van een speciale school voor basisonderwijs voor wie geldt dat de afstand tot de dichtstbijzijnde openbare of bijzondere school voor basisonderwijs meer dan twintig kilometer bedraagt.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing op gehandicapte leerlingen die wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen of door hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Hoofdstuk 3. Het vervoer van leerlingen in het voortgezet onderwijs

Artikel 16. Toepassingsbereik van hoofdstuk 3

  • 1.

    Dit hoofdstuk is van toepassing op leerlingen in het voortgezet onderwijs.

  • 2.

    Tenzij het college bij nadere regels anders bepaalt, verstrekt het college alleen een vervoersvoorziening aan ouders van een leerling als bedoeld in het eerste lid wanneer de leerling vanwege een handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer is aangewezen of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

  • 3.

    Waar in dit hoofdstuk de ouders worden genoemd, kan in plaats van ouders ook sprake zijn van een meerderjarige en handelingsbekwame leerling.

Artikel 17. Bekostiging vervoer per fiets

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 16, tweede lid verstrekt het college aan de ouders van de leerling als bedoeld in artikel 16, eerste lid die zelfstandig naar school fietst, een vervoersvoorziening in de vorm van een kilometervergoeding voor de fiets.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regels bepalen wat de maximale afstand is tussen woning en school die de leerling geacht wordt te kunnen fietsen.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging als bedoeld in het eerste lid wordt berekend.

Artikel 18. Bekostiging van vervoer per fiets voor leerling en begeleider

  • 1.

    Het college verstrekt aan de ouders van een leerling als bedoeld in artikel 16, eerste lid een vervoersvoorziening in de vorm van een kilometervergoeding voor de fiets voor de leerling en een begeleider, wanneer er aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 17 en de leerling de afstand naar de school niet zelfstandig per fiets kan overbruggen.

  • 2.

    Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, dan wordt voor de begeleider slechts eenmaal een kilometervergoeding verstrekt.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging als bedoeld in het eerste lid wordt berekend.

Artikel 19. Bekostiging openbaar vervoer voor leerling en begeleider

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 16, tweede lid verstrekt het college aan de ouders van een leerling als bedoeld in artikel 16, eerste lid een vervoersvoorziening in de vorm van een bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer van de leerling en een begeleider, wanneer:

    • a.

      de leerling niet zelfstandig en niet onder begeleiding van het vervoer per fiets gebruik kan maken; en

    • b.

      de leerling niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

  • 2.

    Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, dan wordt voor de begeleider slechts eenmaal een bekostiging van de kosten van het openbaar vervoer verstrekt.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging als bedoeld in het eerste lid en het tweede lid worden berekend.

Artikel 20. Bekostiging eigen vervoer

1. Met inachtneming van artikel 16, tweede lid verstrekt het college aan de ouders van de leerling als bedoeld in artikel 16, eerste lid een vervoersvoorziening in de vorm van een bekostiging van eigen vervoer, wanneer de leerling niet zelfstandig en niet onder begeleiding van het vervoer per fiets of het openbaar vervoer gebruik kan maken en de ouders de leerling vervoeren of laten vervoeren met eigen vervoer.

2. De bekostiging van het eigen vervoer als bedoeld in het eerste lid is voor het vervoer van één of meer leerlingen een kilometervergoeding voor het gebruik van eigen vervoer.

3. In afwijking van het tweede lid verstrekt het college geen bekostiging eigen vervoer aan ouders die één of meer leerlingen laten vervoeren door andere ouders die van het college voor het vervoer van één of meer leerlingen een bekostiging ontvangen.

4. Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de hoogte van de bekostiging van eigen vervoer wordt berekend.

Artikel 21. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

  • 1.

    Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van een leerling als bedoeld in artikel 16, eerste lid, wanneer:

    • a.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 19 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;

    • b.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 19 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets;

    • c.

      aanspraak bestaat op bekostiging als bedoeld in artikel 19 en door de ouders, naar het oordeel van het college, voldoende wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en er geen andere oplossing mogelijk is;

    • d.

      de ouders de leerling niet kunnen vervoeren of laten vervoeren met eigen vervoer als bedoeld in artikel 20; of

    • e.

      de leerling een gehandicapte leerling is, die naar het oordeel van het college, niet in staat is om zelfstandig of onder begeleiding van het openbaar vervoer gebruik te maken.

  • 2.

    Tenzij het college anders bepaalt, vergoedt het college van de begeleiding in het aangepast vervoer alleen de vervoerskosten en geen andere begeleidingskosten.

  • 3.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze de reistijd per openbaar vervoer en de reistijd per aangepast vervoer wordt berekend.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 22. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 3 verstrekt het college op aanvraag een vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer aan de in de gemeente wonende ouders van de leerling die, met het oog op het volgen van voor hem passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, in een internaat of pleeggezin verblijft.

  • 2.

    Aan ouders als bedoeld in het eerste lid verstrekt het college een vervoersvoorziening voor weekeindevervoer van de leerling voor de, eenmaal per weekeinde gemaakte, reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de weekeinden niet vallen binnen de in het derde lid bedoelde schoolvakanties.

  • 3.

    Aan ouders als bedoeld in het eerste lid verstrekt het college een vervoersvoorziening voor het vakantievervoer van de leerling voor de, eenmaal per schoolvakantie van twee dagen of meer, gemaakte reis van het internaat of het pleeggezin waar de leerling verblijft, naar de woning van de ouders en terug, voor zover de vakantie voorkomt in de schoolgids van de school die de leerling bezoekt.

  • 4.

    Hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a.

Artikel 23. Afwijken van bepalingen in deze verordening

Het college kan in bijzondere gevallen, gelet op de belangen van een aanvrager, artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, als toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college leidt tot onbillijke of onevenredige gevolgen.

Artikel 24. Inwerkingtreding, intrekken oude regeling, overgangsbepaling en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

  • 2.

    De Verordening leerlingenvervoer gemeente Dronten 2015, vastgesteld door de raad op 30 april 2015, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

  • 3.

    De Verordening leerlingenvervoer gemeente Dronten 2015 blijft van toepassing op aanvragen van een vervoersvoorzieningen waarop is beslist voor de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 4.

    Op aanvragen van een vervoersvoorziening die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening en waarop op het moment van inwerkingtreding nog niet is beslist, is deze verordening van toepassing.

  • 5.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Dronten 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  • 6.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening leerlingenvervoer gemeente Dronten 2018.

Ondertekening

Dronten, 31 mei 2018

De raad van Dronten,

D. Petrusma MMC mr. A.B.L. de Jonge

griffier voorzitter

Toelichting

1. ALGEMEEN

1.1Juridisch kader

De algemene regels voor het leerlingenvervoer zijn opgenomen in de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO), de Wet op de expertisecentra (hierna WEC) en de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna WVO) . Zie artikel 4 WPO, artikel 4 WEC en artikel 4 WVO. Deze wetten geven het college de opdracht om ouders van leerlingen een vergoeding te geven van de vervoerskosten die het college noodzakelijk acht voor het schoolbezoek. In plaats van een vergoeding in geld te geven, kan het college het vervoer ook ‘in natura’ laten verzorgen. Het vervoer in natura heet in deze verordening ‘aangepast vervoer’.

In artikel 4, eerste lid WPO, artikel 4, eerste lid WEC en artikel 4, eerste lid WVO is opgenomen dat de gemeenteraad ten behoeve van het lokale leerlingenvervoer een nadere regeling vaststelt . De Verordening leerlingenvervoer gemeente Dronten 2018 is zo’n nadere regeling. De verordening regelt welke vervoersvoorzieningen mogelijk zijn, wie er in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening, hoe er een aanvraag kan worden ingediend en welke criteria er worden gehanteerd bij het beoordelen van aanvragen. De verordening is juridisch gezien een algemeen verbindend voorschrift, dat wil zeggen dat de regels van de verordening bindend zijn voor alle inwoners van de gemeente en zelfstandige rechtsnormen bevatten.

1.2 Leerlingenvervoer

De verordening bepaalt dat het leerlingenvervoer in de gemeente Dronten kan bestaan uit een vervoersvoorziening in de vorm van:

  • 1.

    Een gehele of gedeeltelijke bekostiging van de door het college noodzakelijk geachte vervoerkosten van de leerling en zo nodig diens begeleider. Dit kan een vergoeding zijn voor de kosten van eigen vervoer (fiets, auto, ander vervoermiddel) of een vergoeding voor de kosten van openbaar vervoer.

  • 2.

    Het aanbieden van aangepast vervoer dat de gemeente verzorgt of doet verzorgen (vervoer per taxi of taxibus).

Het college houdt bij het verstrekken van vervoersvoorzieningen rekening met de inzet die redelijkerwijs van de ouders zelf mag worden verlangd. De ouders blijven verantwoordelijk voor het schoolbezoek van hun kinderen. Het college kan deze verantwoordelijkheid niet overnemen. Het college kan de ouders wel ondersteunen bij het mogelijk maken van het schoolbezoek. Hierbij staan zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en maatwerk centraal. Het college zal dus eerst kijken of een leerling zelfstandig met de fiets of in het openbaar vervoer kan reizen voordat er gekeken wordt naar een bekostiging voor eigen vervoer of het aanbieden van aangepast vervoer.

1.3 Primair en voortgezet onderwijs

De verordening volgt de indeling van het Nederlandse onderwijs in primair en voortgezet onderwijs. Hoofdstuk 2 van de verordening geldt voor leerlingen in het primair onderwijs. Hoofdstuk 3 van de verordening geldt voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. De overige hoofdstukken bevatten de noodzakelijke algemene en bijzondere bepalingen die nodig zijn voor het verstrekken van vervoersvoorzieningen.

Primair onderwijs

Primair onderwijs is de overkoepelende term voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en het onderwijs op speciale scholen:

  • I.

    Basisonderwijs is het onderwijs voor kinderen van ongeveer 4 tot en met 12 jaar en kan worden gegeven op een:

    • 1.

      Openbare basisschool;

    • 2.

      Basisschool voor bijzonder onderwijs (onderwijs vanuit een godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging);

    • 3.

      Basisschool voor algemeen bijzonder onderwijs (onderwijs vanuit een specifieke pedagogische visie of onderwijsmethode).

  • II.

    Speciaal basisonderwijs: scholen voor kinderen die extra hulp nodig hebben bij leren en opgroeien, die niet in het reguliere basisonderwijs beschikbaar is;

  • III.

    Speciaal onderwijs. Hierin worden vier clusters onderscheiden:

    • 1.

      Onderwijs voor kinderen met een visuele beperking;

    • 2.

      Onderwijs voor kinderen met een auditieve beperking of een spraakprobleem;

    • 3.

      Onderwijs voor kinderen met een lichamelijke of verstandelijke beperking;

    • 4.

      Onderwijs voor kinderen die zeer moeilijk opvoedbaar zijn, langdurig ziek zijn of die een psychiatrische stoornis of gedragsstoornis hebben.

Het onderwijs van cluster 1 en cluster 2 wordt gegeven in instellingen. Deze instellingen vallen ook onder het speciaal onderwijs. Een orthopedagogisch-didactisch centrum (OPDC) kan worden aangemerkt als ‘school’, wanneer er onderwijs wordt gegeven.

Voortgezet onderwijs

Er zijn vier verschillende typen voortgezet onderwijs (leerlingen van ongeveer 12 tot 18 jaar):

  • 1.

    Praktijkonderwijs. Het praktijkonderwijs leidt rechtstreeks op voor de arbeidsmarkt en is voor leerlingen die moeite hebben met het overige voortgezet onderwijs;

  • 2.

    Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Het vmbo bereidt leerlingen voor op het mbo en de havo. Voor extra ondersteuning is er het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo).

  • 3.

    Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). Het havo bereidt scholieren voor op een hogere beroepsopleiding (hbo).

  • 4.

    Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Het vwo bereidt leerlingen voor op een studie aan een universiteit.

Naast het reguliere voortgezet onderwijs is er sprake van voortgezet speciaal onderwijs op scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet speciaal onderwijs. Dit onderwijs is voor gehandicapte, slechthorende, slechtziende of langdurig zieke leerlingen. Tenslotte zijn er nog aparte scholen voor voortgezet onderwijs voor jongeren die aan topsport doen.

2. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

b. afstand

De afstand tussen de woning en de school wordt gemeten met een routeplanner. Het college kan bij nadere regels bepalen welke routeplanner wordt gebruikt.

De route hoeft niet in alle gevallen toegankelijk te zijn voor gemotoriseerd verkeer, zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) van 12 juni 1995, nr. R03.93.5575. Ook kan de afstand op de heenweg verschillen van de afstand op de terugweg (zie ABRvS van 27 december 1989, nr. R03.88.7309).

e. gehandicapte leerling

Van belang is, dat de handicap structureel is. Als er sprake is van een tijdelijke handicap, bijvoorbeeld een gebroken been, dan valt het vervoer van de leerling onder de verantwoordelijkheid van de ouders. Maar als de leerling een groot gedeelte van het schooljaar in verband met – bijvoorbeeld – het herstel van een operatie of revalidatie niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen, dan kunnen ouders een aanvraag voor een vervoersvoorziening indienen. Het college hanteert een termijn van drie maanden als grens. Structureel betekent dan langer dan drie maanden.

f. inkomen

Het peiljaar voor het inkomen is, op grond van artikel 4, zevende lid WPO, het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint waarvoor een vervoersvoorziening wordt gevraagd.

g. leerling

Voor basisscholen en speciale scholen voor basisonderwijs geldt dat kinderen de leeftijd van vier jaar moeten hebben bereikt om als leerling te worden toegelaten (artikel 39, eerste lid WPO). In artikel 39, derde lid WPO is bepaald dat kinderen vanaf drie jaar en tien maanden ten hoogste vijf dagen (schoolgewenningsdagen) de basisschool mogen bezoeken. Deze kinderen zijn echter geen leerlingen in de zin van de wet en de ouders kunnen dan ook geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening voor de schoolgewenningsdagen.

Ouders van leerlingen die rijdende scholen bezoeken (scholen voor kinderen van kermisexploitanten of circusmedewerkers als bedoeld in Titel B van het Besluit trekkende bevolking WPO) kunnen geen aanspraak maken op een vervoersvoorziening. De kosten voor noodzakelijk vervoer van deze leerlingen vormen onderdeel van de bekostiging van die scholen.

h. leerlingenvervoer

Het leerlingenvervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag. Alleen wanneer de leerling door een structurele handicap slechts een deel van het onderwijsprogramma kan volgen, kan er op andere tijden vervoerd worden. Overige omstandigheden, zoals sociale omstandigheden, tijdelijke lichamelijke problemen (korter dan 3 maanden) of leeftijd zijn geen grond voor het vervoer tijdens schooltijd.

i. ondersteuningsplan

Het ondersteuningsplan speelt in het passend onderwijs een belangrijke rol. De bevoegd gezagsorganen in het samenwerkingsverband leggen in het ondersteuningsplan afspraken vast over de wijze waarop voor alle leerlingen passend onderwijs kan worden gerealiseerd.

Het ondersteuningsplan bevat onder meer een beschrijving van de voorzieningen voor extra ondersteuning van leerlingen, afspraken over de verdeling en besteding van de middelen voor extra ondersteuning, de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs, de procedure en criteria voor terug- of overplaatsing naar reguliere scholen en de wijze waarop ouders worden geïnformeerd.

j. onderwijssoort

In de begripsomschrijving worden alleen de onderwijssoorten genoemd die voor de verordening van belang zijn. Naast primair en voortgezet onderwijs zijn er ook nog de onderwijssoorten beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs.

k. openbaar vervoer

De definitie van het begrip ‘openbaar vervoer’ is gebaseerd op de begripsomschrijving in artikel 1 Wet personenvervoer 2000. Hieraan is de mogelijkheid van vraagafhankelijk openbaar vervoer (zoals Regiotaxi) toegevoegd.

l. opstapplaats

Een opstapplaats is een centrale plaats in een buurt of wijk waar de leerlingen kunnen instappen in het aangepast vervoer. Deze leerlingen worden dus niet thuis opgehaald. De omschrijving van het begrip opstapplaats wordt pas van belang op het moment dat het college gebruik gaat maken van opstapplaatsen in het aangepast vervoer. Een reistijd naar de opstapplaats van dertig minuten, al dan niet onder begeleiding van de ouders, vindt de ABRvS redelijk (26 februari 1992, nr. R03.89.0419/83-107).

o. reistijd

De omschrijving van het begrip ‘reistijd’ is van belang om de tijd die een leerling met het openbaar vervoer onderweg is te kunnen vergelijken met de tijd die nodig is om diezelfde leerling met aangepast vervoer naar en van school te vervoeren. Immers, wanneer de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht, komt de leerling in aanmerking voor aangepast vervoer.

p. samenwerkingsverband

Onder 1°: Een samenwerkingsverband primair onderwijs omvat volgens artikel 18a, tweede lid WPO alle binnen een bepaalde regio gelegen vestigingen van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daar speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

Scholen voor speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in de regio van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

Onder 2°: Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs omvat volgens artikel 17a, tweede lid WVO alle binnen een bepaalde regio gelegen vestigingen van scholen voor voortgezet onderwijs, scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daar voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en cluster 4. Een uitzondering vormen vestigingen van scholen waarvoor het bestuur is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband.

Scholen voor voortgezet speciaal onderwijs of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en cluster 4, die geen vestigingen hebben in het gebied van het samenwerkingsverband, kunnen toch deelnemen aan dit samenwerkingsverband.

Instellingen behorend tot cluster 1 en cluster 2 behoren niet tot het samenwerkingsverband.

t. toegankelijke school

Met een toegankelijke school wordt bedoeld de school die de leerling de juiste onderwijsrichting (levensbeschouwing of openbaar) biedt of de school die de leerling het juiste onderwijs biedt gelet op de handicap van de leerling.

In de WPO is bepaald dat het samenwerkingsverband primair onderwijs beoordeelt of een leerling is aangewezen op een speciale school voor basisonderwijs van het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs van cluster 3 en cluster 4 (artikel 18a, zesde lid WPO). Het samenwerkingsverband laat zich daarbij adviseren door deskundigen.

De WVO kent een vergelijkbare bepaling: het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs beoordeelt of een leerling is aangewezen op het voortgezet speciaal onderwijs (artikel 17a, zesde lid WVO). Ook hier geldt dat het samenwerkingsverband zich daarbij laat adviseren door deskundigen.

Het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs zijn sinds 1 augustus 2015 in het passend onderwijs geïntegreerd. Dit betekent dat het samenwerkingsverband beslist of een leerling toegelaten wordt tot het praktijkonderwijs of het leerwegondersteunend onderwijs.

Voor instellingen voor cluster 1 en cluster 2 geldt een afwijkende procedure. In de WEC is bepaald dat een commissie van onderzoek beoordeelt of een leerling in aanmerking komt voor het onderwijs op de instelling of op begeleiding vanuit de instelling, waarbij de leerling is ingeschreven op een andere school (artikel 41, tweede lid WEC).

w. woning

Onder ‘woning’ wordt in de verordening verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft. Hierbij is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven. Als de leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft, bijvoorbeeld in verband met noodzakelijke opvang, dan moet een aanvraag voor een vervoersvoorziening bij die gemeente worden ingediend. Vakantie van de ouders geldt overigens niet als reden voor noodzakelijke opvang van de leerling elders.

Het adres waar kinderen een bepaalde tijd vóór aanvang en/of na afloop van de schooldag worden opgevangen (de buitenschoolse opvang) valt niet onder het begrip ‘woning’.

Artikel 2. Bevoegdheden college

De WPO, WEC en WVO bepalen dat het college rekening kan houden met de van de ouders “redelijkerwijs te vergen inzet” voor het schoolbezoek van hun kinderen. In artikel 2, zevende lid van de verordening is deze verantwoordelijkheid nog eens expliciet vastgelegd. Ouders kunnen hun verantwoordelijkheid niet overdragen aan het college. Wanneer het college bijvoorbeeld een vervoersvoorziening verstrekt in de vorm van een bekostiging van de kosten van openbaar vervoer voor de leerling en een begeleider, dan is het redelijk om van de ouders te vragen dat zij de begeleiding leveren (zelf of iemand anders).

In artikel 2 worden expliciet de bevoegdheden van het college vastgelegd. Het college heeft de wettelijke taak om de vervoersvoorzieningen te verstrekken die het college noodzakelijk acht voor het schoolbezoek van de in de gemeente verblijvende leerlingen. Bij de motivering van een besluit en de afweging van belangen betrekt het college de inzet die van de ouders verwacht mag worden. In nadere regels kan het college sommige onderwerpen uit de verordening verder uitwerken.

Het zesde lid bepaalt, dat het college bij de toekenning van de vervoersvoorziening tevens de termijn van de verstrekking vastlegt. In de beschikking dient deze termijn te worden genoemd. De verordening biedt dus ruimte om per verstrekking de termijn vast te leggen. Een eigen aandeel in de kosten of een eigen bijdrage moet echter jaarlijks opnieuw worden vastgesteld. Hiervoor dient de aanvrager jaarlijks de inkomensgegevens in te dienen, ook al wordt de vervoersvoorziening voor een langere periode verstrekt.

Het college bepaalt wanneer er bekostiging plaatsvindt, de wijze van uitbetaling en het tijdstip van de uitbetaling. Uitbetaling kan per maand, per kwartaal, of per jaar geschieden. Ook kan betaling voorafgaand aan het vervoer of achteraf plaatsvinden. Omdat ouders het vervoer vaak niet kunnen voorfinancieren, ligt betaling vooraf voor de hand, maar het college kan per geval bepalen hoe de betaling geschiedt.

Artikel 3. Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school

In artikel 4 WPO, artikel 4 WEC en artikel 4 WVO is vastgelegd dat de raad in de verordening de “op godsdienst of levensbeschouwing van ouders berustende keuze van een school dient te eerbiedigen”. Tevens is in genoemde artikelen vastgelegd dat de verordening geen onderscheid mag maken tussen openbaar en bijzonder onderwijs.

Een toegankelijke school is daarom een school van de – door de ouders – verlangde godsdienstige of levensbeschouwelijke richting of een openbare school. De toegankelijke school kan ook de soort school zijn waarop de leerling is aangewezen op grond van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische handicap.

De dichtstbijzijnde school is de school die het dichtstbij gelegen is, gemeten langs de kortste weg die voor de leerling begaanbaar en veilig is. Wanneer een leerling een school bezoekt die verder weg gelegen is dan een vergelijkbare school van dezelfde gewenste richting, dan blijft de aanspraak op een vervoersvoorziening in principe beperkt tot een voorziening voor het vervoer naar de dichtst bij de woning gelegen school.

Als de situatie zich zou voordoen dat vervoer naar een verder van de woning van de leerling gelegen school van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper is (of niet meer kosten met zich brengt), dan kan het college aan de ouders vragen ermee in te stemmen dat de leerling naar die school wordt vervoerd.

Godsdienst of levensbeschouwing (richting van de school)

Als erkende richtingen binnen het bijzonder onderwijs gelden het katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), reformatorisch onderwijs, evangelisch onderwijs, joods onderwijs, islamitisch onderwijs, hindoe onderwijs en antroposofisch onderwijs (vrije scholen). De richting die een specifieke school heeft, kan worden gevonden in de BRIN-registratie (via www.duo.nl).

Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting’ gerekend. Onderwijskundige methoden zijn bijvoorbeeld: jenaplanscholen, montessorischolen, daltonscholen, freinetscholen of nutsscholen.

Verklaring van bezwaar

Als een leerling een school bezoekt die op grote afstand is gelegen, terwijl er dichterbij andere, ook voor de leerling toegankelijke scholen zijn, dan moeten de ouders bij de aanvraag van een vervoersvoorziening schriftelijk verklaren dat zij bezwaren hebben tegen het onderwijs van de dichterbij gelegen school. Het onderwijs van de dichterbij gelegen school is bijvoorbeeld openbaar onderwijs, terwijl de ouders willen dat de leerling bijzonder onderwijs bezoekt.

De verklaring van bezwaar dient zich te richten tegen de richting van het bijzonder onderwijs of tegen het openbaar onderwijs, en niet tegen de onderwijskundige methode die op de school gehanteerd wordt. Het college is niet bevoegd de bezwaren van ouders tegen een bepaalde richting inhoudelijk te verifiëren.

Scholen binnen het samenwerkingsverband passend onderwijs

In artikel 4, vijfde lid WPO is het volgende vastgelegd. Als een leerling van een basisschool naar een speciale school voor basisonderwijs gaat, dan wordt een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning (of de opstapplaats) en:

a. De dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is en de ouders met het vervoer naar die speciale school voor basisonderwijs instemmen; of

b. Een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee brengt en de ouders met het vervoer naar die school instemmen.

Extra ondersteuning van leerlingen (passend onderwijs)

De zorgplicht van de school waar de leerling wordt aangemeld is een van de kernpunten van het passend onderwijs. Wanneer de school waar de leerling is aangemeld niet zelf in de benodigde onderwijsondersteuning kan voorzien, is het de verantwoordelijkheid van deze school om een andere school te vinden die wel een passende onderwijsplek kan bieden. Als de leerling niet binnen het regulier onderwijs geplaatst kan worden, dan kan een plek in het speciaal onderwijs worden overwogen.

Bij de beoordeling of een school zelf in de benodigde ondersteuning kan voorzien vormt het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband het uitgangspunt. In dit plan wordt beschreven welke ondersteuning de school kan bieden, op welke wijze verwijzing naar het speciaal onderwijs plaatsvindt en hoe ouders worden geïnformeerd. Het ondersteuningsplan meldt ook welke scholen bepaalde specifieke ondersteuning kunnen bieden.

Op overeenstemming gericht overleg met gemeenten

In artikel 18a, negende lid WPO en artikel 17a, negende lid WVO is bepaald dat samenwerkingsverbanden over het ondersteuningsplan “op overeenstemming gericht overleg” (OOGO) voeren met de gemeenten in de regio. Het beleid van een samenwerkingsverband kan immers gevolgen hebben voor het beleid van een gemeente en andersom.

Het leerlingenvervoer kan in het OOGO besproken worden. In het ondersteuningsplan hebben de scholen opgenomen op welke scholen extra ondersteuning wordt geboden. Het leerlingenvervoer kan hierop worden afgestemd. Hieruit volgt logischerwijs dat de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan kan betrekken, zoals is vastgelegd in artikel 3, vierde lid van deze verordening.

Instellingen voor cluster 1 en cluster 2

Voor instellingen speciaal onderwijs cluster 1 en cluster 2 beoordeelt een commissie van onderzoek of een leerling is aangewezen op het onderwijs van de instelling of op begeleiding vanuit de instelling.

Wanneer de leerling niet toegelaten wordt op de instelling, kunnen ouders hun kind inschrijven bij een reguliere school of een school voor speciaal onderwijs. De ouders kiezen zelf voor een school, maar kunnen daarbij advies krijgen van de commissie van onderzoek. Bepaalt deze commissie dat de leerling extra ondersteuning nodig heeft op een reguliere school, dan krijgt de leerling begeleiding vanuit de instelling.

De school is vol (wachtlijst)

Wanneer de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor een leerling omdat de school vol is wordt een vervoersvoorziening toegekend naar de eerstvolgende dichtstbijzijnde, toegankelijke school. De aanspraak op vervoer naar deze verder weg gelegen school blijft bestaan, zolang er een wachtlijst is voor de dichtstbijzijnde school.

Dislocaties en nevenvestigingen

Als een school die een leerling bezoekt meer dan één locatie heeft, dan geldt de locatie of nevenvestiging die door de leerling feitelijk wordt bezocht als ‘school’.

Symbiose

Wanneer een leerling van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs gedurende ten minste 180 minuten per week onderwijs volgt op een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, is er sprake van symbiose (artikel 24 van de WEC en Titel IV van het Onderwijskundig besluit WEC). Daarvoor moet wel een overeenkomst tussen de scholen gesloten zijn. De leerling volgt in dat geval onderwijs op twee verschillende locaties. Komt de leerling in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar de school waar hij staat ingeschreven, dan bestaat er in beginsel ook aanspraak op leerlingenvervoer naar de school waar een symbiose-overeenkomst mee gesloten is, voor zover deze reis voldoet aan de voorwaarden van de verordening. Het gaat dan om vervoer in aansluiting op het begin en einde van de schooldag.

Vervoer naar andere locaties (artikel 3, zevende lid)

Het is voorstelbaar dat in sommige specifieke situaties vervoer naar een andere locatie dan woning of school, bijvoorbeeld een locatie voor naschoolse opvang, voor het college goedkoper is dan vervoer naar woning of school. In dat geval kan het college besluiten tot het verstrekken van een vervoersvoorziening naar een ander locatie. Dit zal altijd een uitzondering zijn, want wettelijk gezien hoeft het college alleen een vervoersvoorziening te verstrekken voor het vervoer tussen woning en school.

Bij vervoer naar andere locaties kan het ook gaan om vervoer naar een stageadres. Het college kan dit vervoer nader uitwerken in nadere regels.

Artikel 4. Aanvraagprocedure en beslistermijn

Ouders die een vervoersvoorziening voor hun kind willen aanvragen, kunnen een aanvraag indienen bij het college. Het college stelt een aanvraagformulier beschikbaar.

Indienen van gegevens ten behoeve van de aanvraag

Ouders zijn op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht de gegevens in te dienen die van belang zijn voor de beslissing op de aanvraag. De gegevens dienen juist en volledig te zijn. Het college bepaalt of dat daadwerkelijk het geval is. Onder gegevens vallen ook de eventueel in te dienen bijlagen of bewijsstukken, zoals een medische verklaring, verklaring van een school, werkgeversverklaring, verklaring van de rijksinspecteur der belasting of een verklaring van bezwaren tegen de richting van een school.

Als het aanvraagformulier niet correct is ingevuld of als de aanvraag niet compleet is, dan vraagt het college de aanvrager om binnen een bepaalde termijn het aanvraagformulier te corrigeren of om de aanvraag compleet te maken. De beslistermijn wordt opgeschort tot het moment waarop de aanvraag compleet is (artikel 4:15 Awb).

Reageert de aanvrager niet, dan kan het college de aanvraag buiten behandeling laten (artikel 4:5, eerste lid Awb). Een besluit om de aanvraag buiten behandeling te laten is een Awb-besluit en moet aan de aanvrager bekend worden gemaakt (artikel 4:5, vierde lid Awb).

Advies van deskundigen (artikel 4 zesde en zevende lid)

Voor het beoordelen van een aanvraag kan het college advies inwinnen. Het college kan niet altijd zelf beoordelen of een leerling in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening of voor welk type voorziening de leerling in aanmerking komt. Het gaat dan bijvoorbeeld om de vraag of een leerling door zijn handicap in het geheel niet van openbaar vervoer gebruik kan maken, of alleen onder begeleiding daarvan gebruik kan maken. Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze advies van deskundigen wordt gevraagd.

Beslistermijn (artikel 4, achtste lid)

Artikel 4:13 Awb bepaalt dat de termijn waarbinnen een beschikking wordt gegeven kan worden opgenomen in een wettelijk voorschrift, zoals een verordening. Daarom is in artikel 4, zesde lid opgenomen dat het college binnen acht weken een beschikking geeft.

Een beschikking treedt pas in werking als deze bekend is gemaakt (artikel 3:44 Awb).

Verlenging beslistermijn (artikel 4, negende lid)

Het kan voorkomen dat de beslistermijn voor het college niet haalbaar is. Bijvoorbeeld, omdat het gevraagde oordeel van deskundigen uitblijft, of omdat er sprake is van een bijzondere situatie. In dergelijke gevallen kan het college de beslistermijn verlengen met maximaal 8 weken. Als het college de beslistermijn overschrijdt zonder een besluit te nemen, dan kan de aanvrager op grond van artikel 6:2 Awb rechtsmiddelen inzetten (bezwaar en beroep instellen).

Ingangsdatum vervoersvoorziening (artikel 4, twaalfde lid)

Een vervoersvoorziening kan bestaan uit een bekostiging van vervoerskosten of uit de aanbieding van aangepast vervoer. Een bekostiging start meestal op de ingangsdatum die genoemd is in het aanvraagformulier, maar kan niet starten op een datum voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Er vindt geen bekostiging met terugwerkende kracht plaats. Ook kan de ingangsdatum niet liggen op een datum voorafgaand aan het schoolbezoek. Als de leerling aangepast vervoer krijgt, dan moet rekening worden gehouden met de tijd die een vervoerder nodig heeft om het vervoer te beginnen.

Datum van aanvraag voor het nieuwe schooljaar

In de verordening wordt geen datum genoemd waarvóór een aanvraag die het eerstvolgende schooljaar betreft moet zijn ingediend. Er kunnen immers gegronde redenen zijn voor het later indienen van een aanvraag, bijvoorbeeld wanneer het nog niet vaststaat of een leerling op een bepaalde school wordt toegelaten. Het college kan, bij voorlichting aan de ouders, wijzen op het belang van het tijdig indienen van een aanvraag zodra bekend is welke school de leerling gaat bezoeken.

Artikel 5. Doorgeven van wijzigingen

Ouders zijn verplicht om wijzigingen die van invloed zijn op de toegekende vervoersvoorziening direct door te geven aan het college. Van invloed zijn onder meer:

  • wijziging van het woonadres van de leerling;

  • verandering van school;

  • wijziging van het adres van de school;

  • wijziging van de schooltijden;

  • verandering van de reistijd, bijvoorbeeld door een wijziging in het openbaar vervoer;

  • wijziging in de begeleiding van de leerling.

Een wijziging kan voor het college aanleiding zijn om een verstrekte vervoersvoorziening in te trekken (herziening verleningsbesluit) en een nieuw besluit te nemen (artikel 5, tweede lid). Als er sprake is van een eigen aandeel in de kosten of een eigen bijdrage, dan is deze gebaseerd op het inkomen van de ouders in het verleden. Een wijziging in het inkomen van de ouders heeft dus meestal geen invloed op de bekostiging van de vervoerskosten voor datzelfde jaar. Als echter sprake is van een structurele daling in het inkomen van de ouders, dan kan het college besluiten om de bekostiging toch aan te passen.

Het college kan, zonder dat ouders iets hebben doorgegeven, zelf wijzigingen constateren die van invloed kunnen zijn op de vervoersvoorziening. Daarbij kan blijken dat ouders ten onrechte bekostiging (hebben) ontvangen. Artikel 5, vierde lid, biedt in dergelijke situaties een basis om de ten onrechte betaalde bekostiging terug te vorderen of te verrekenen met een eventuele nieuw te verstrekken bekostiging. Zie ook artikel 4:57 Algemene wet bestuursrecht (over onverschuldigde betaling).

Artikel 6. Andere vergoedingen

Als kan worden aangetoond dat een aanvrager van leerlingenvervoer via een andere weg (bijvoorbeeld via werkgever of zorgverzekering) vergoeding ontvangt voor de kosten van het vervoer naar school, dan mag het college die vergoeding aftrekken van de bekostiging die de aanvrager zou hebben gekregen op basis van deze verordening. Ook is het mogelijk om, bij aangepast vervoer, deze vergoeding als eigen bijdrage in rekening te brengen.

Het bovenstaande geldt echter niet voor vergoedingen die aan ouders van schoolgaande kinderen in het voortgezet onderwijs worden verstrekt op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Deze vergoeding is opgebouwd uit verschillende componenten, zoals lesgeld, en is niet uitsluitend bestemd voor reiskosten. Daarom wordt deze vergoeding niet verrekend met de vervoersvoorziening.

Artikel 7. Toepassingsbereik van hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2 van de verordening betreft leerlingen van scholen in het primair onderwijs. Het hoofdstuk is zo opgebouwd dat bij de beoordeling van een aanvraag van een vervoersvoorziening eerst wordt gekeken of een bekostiging van het vervoer per fiets een passende voorziening is (artikel 8). Dit is ook de goedkoopste vervoersvoorziening. Als de bekostiging van het vervoer per fiets niet een passende voorziening is, dan onderzoekt het college achtereenvolgens of een duurdere voorziening passend is:

  • Bekostiging van het vervoer per fiets voor de leerling en een begeleider (artikel 9);

  • Bekostiging van het openbaar vervoer voor de leerling (artikel 10);

  • Bekostiging van het openbaar vervoer voor de leerling en een begeleider (artikel 11);

  • Bekostiging van het eigen vervoer (artikel 12);

  • Bekostiging van het aangepast vervoer (artikel 13).

Afstandscriterium (artikel 7 tweede lid)

In artikel 4, achtste lid WPO en artikel 4, zevende lid WEC is vastgelegd dat de verordening kan bepalen dat geen aanspraak op bekostiging bestaat bij een beperkte afstand tussen woning en school. Artikel 4, zevende lid WPO bepaalt dat een afstand van 6 kilometer hierbij de bovengrens is. Deze afstand wordt in de verordening als criterium aangehouden. De afstand moet per route, zowel voor de heen- als voor de terugweg, worden bepaald.

Het afstandscriterium geldt niet voor gehandicapte leerlingen die niet of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken (artikel 7 derde lid).

Structurele handicap (artikel 7, derde lid)

Ouders van leerlingen die door hun structurele handicap niet of niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling en, als dat nodig is, een begeleider, ongeacht de afstand tussen woning en school (de zes kilometer grens geldt voor deze leerlingen niet).

Doorslaggevend is niet de vraag of een leerling gehandicapt is, maar de vraag of de leerling, door de handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken. Soms zal een gewenningsperiode nodig zijn waarin de leerling kan leren on van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Artikel 8. Bekostiging van vervoer per fiets

Artikel 8 bepaalt dat een fietsvergoeding kan worden verstrekt. Het college moet dan van oordeel zijn dat de leerling gebruik kan maken van het vervoer per fiets. Hierbij worden factoren als leeftijd, eventuele handicap, de veiligheid van de route en de afstand in overweging genomen. Het is mogelijk een fietsvergoeding voor de zomermaanden te verstrekken en een andere vervoersvoorziening voor de overige maanden.

De wijze waarop de hoogte van de bekostiging wordt berekend, kan door het college worden opgenomen in nadere regels.

Artikel 9. Bekostiging van vervoer per fiets voor leerling en begeleider

Als een leerling niet zelfstandig naar school kan fietsen, maar wel onder begeleiding, dan kan het college een fietsvergoeding verstrekken voor de leerling en de begeleider.

Het eerste lid van artikel 9 bepaalt dat het college zonder verdere onderbouwing van de aanvrager een fietsvergoeding voor de leerling en de begeleider kan verstrekken wanneer de leerling jonger is dan elf jaar. Als de leerling elf jaar is of ouder, dan moet de noodzaak van de begeleiding worden aangetoond.

Voor de leeftijdsgrens van elf jaar is het vierde lid van belang. Wanneer de leerling op 1 augustus van het schooljaar tien jaar is, geldt voor het hele schooljaar dat de leerling als tienjarige wordt gezien, ook al wordt de leerling in de loop van het schooljaar elf jaar.

Artikel 10. Bekostiging van openbaar vervoer

Het college bekostigt de goedkoopst mogelijke wijze van openbaar vervoer. Het gaat hierbij om de kosten die met de OV-chipkaart (of eventueel een andere, binnen de gemeente of regio geldende betaalmogelijkheid) worden gemaakt, rekening houdend met kortingen die voor de leerling binnen het systeem kunnen gelden. Het college kan in nadere regels de wijze waarop de kosten worden berekend verder uitwerken.

Artikel 11. Bekostiging van openbaar vervoer voor leerling en begeleider

Als de ouders voor het college voldoende kunnen aantonen dat het kind niet in staat is zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken, maar wel in het openbaar vervoer kan reizen met een begeleider, dan kunnen de ouders in aanmerking voor de bekostiging van de vervoerskosten van de leerling en een begeleider. Het college gaat er zonder verdere onderbouwing van uit, dat bij leerlingen jonger dan elf jaar begeleiding noodzakelijk kan zijn. Als de leerling elf jaar is of ouder, dan moet de noodzaak van de begeleiding worden aangetoond.

Een begeleider kan bijvoorbeeld nodig zijn wanneer de leerling tijdens de reis moet overstappen of wanneer de route van een bushalte naar de school gevaarlijke punten kent.

Begeleiding

Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dan moeten zij zelf voor een oplossing zorgen Zo kan bijvoorbeeld een familielid, een kennis, een oppas, een van de buren, een ouder van een andere leerling of een klassenassistent de leerling begeleiden. Met de begeleiding van een jongere leerling door een oudere leerling moet uiteraard heel voorzichtig worden omgegaan. Een en ander hangt af van factoren als leeftijd, verkeerssituaties en dergelijke. Wie de leerling ook begeleidt, de bekostiging vindt plaats aan de ouders van de leerling. Als een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, dan wordt de begeleider slechts eenmaal bekostigd.

Artikel 12. Bekostiging van eigen vervoer

Van eigen vervoer is sprake wanneer ouders de leerling zelf naar school vervoeren of laten vervoeren met een eigen vervoermiddel (auto, bromfiets, etc.).

Als ouders in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening en zij met toestemming van het college de leerling zelf vervoeren, wordt een vergoeding per kilometer verstrekt. De berekening van de hoogte van deze vergoeding kan door het college worden vastgelegd in nadere regels.

Ouders vervoeren meer dan één leerling (artikel 12, derde lid)

Artikel 12, derde lid, bepaalt dat ouders die meer dan één leerling vervoeren, aanspraak kunnen maken op bekostiging op basis van een kilometervergoeding. De kilometervergoeding geldt voor het eigen vervoermiddel en wordt niet per leerling verstrekt. Als ouders toestemming vragen om meerdere kinderen met een eigen busje te vervoeren, dan kan het college bij wijze van uitzondering op grond van artikel 23 (de hardheidsclausule) een andere bekostiging vaststellen. Dit vervoer kan goedkoper zijn dan aangepast vervoer per leerling.

Artikel 13. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer wordt in principe slechts in uitzonderingsgevallen versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 13 vastgelegd.

Eerste lid, onderdeel a: Reistijd met openbaar vervoer is meer dan anderhalf uur en kan met aangepast vervoer tot 50% of minder worden teruggebracht.

Bij een reisduur tot anderhalf uur met het openbaar vervoer komt de vrijheid van de ouders om voor een bepaalde school te kiezen niet in de knel, zo oordeelde de ABRvS.

Het kan voorkomen dat voor de heenreis (woning-school) de reistijd van anderhalf uur met het openbaar vervoer overschreden wordt, terwijl dit voor de terugreis niet het geval is (of andersom). In een dergelijk geval wordt er voor de heenreis aangepast vervoer toegekend, en voor de terugreis bekostiging op basis van openbaar vervoer.

Overigens kunnen ouders, als zij op basis van het criterium reistijd aanspraak op aangepast vervoer maken, niet van het college eisen dat de totale reistijd ook daadwerkelijk tot 50% of minder wordt teruggebracht.

Eerste lid, onderdeel b: Openbaar vervoer ontbreekt.

Soms ontbreekt openbaar vervoer in zijn geheel of rijdt het openbaar vervoer zo weinig frequent dat een leerling daar geen gebruik van kan maken voor het overbruggen van de afstand tussen woning en school of terug. In dat geval kan het college:

  • De vervoersonderneming verzoeken om wijzigingen aan te brengen in de dienstregeling, zodat het openbaar vervoer bruikbaar wordt voor het reizen naar de school en terug;

  • Het bevoegd gezag van de school verzoeken de schooltijden (beter) af te stemmen op de dienstregeling van het openbaar vervoer.

Eerste lid, onderdeel c: Begeleiding van de leerling in het openbaar vervoer is niet mogelijk.

Als de ouders menen dat het voor hen niet mogelijk is om hun kind in het openbaar vervoer te begeleiden of te laten begeleiden, bijvoorbeeld omdat deze begeleiding tot ernstige benadeling van het gezin zou leiden, dan moeten de ouders dit voor het college op een bevredigende wijze aantonen.

Eerste lid, onder d: de ouders kunnen de leerling niet vervoeren met eigen vervoer

Hiervan kan sprake zijn als het eigen vervoer ontbreekt of wanneer het gebruiken van eigen vervoer in redelijkheid niet kan worden verlangd (leidt tot ernstige benadeling van het gezin).

Eerste lid, onderdeel e: Leerling kan door zijn handicap niet van het openbaar vervoer gebruik maken.

Als de leerling door een structurele handicap niet in staat is om, zelfs niet onder begeleiding, van het openbaar vervoer gebruik te maken, verstrekt het college een voorziening in de vorm van aangepast vervoer.

Tweede lid: Kosten van de begeleiding.

Soms is begeleiding in het aangepast vervoer noodzakelijk, bijvoorbeeld wanneer een leerling verzorging nodig heeft, of in het geval een leerling een gedragsstoornis heeft. In dit geval worden alleen de kosten van het vervoer die aan deze begeleiding verbonden zijn vergoed. Ook kan het college voor de begeleider een plaats beschikbaar stellen in het aangepast vervoer. Voor medische begeleiding tijdens het vervoer is het college niet verantwoordelijk. Wanneer het college aan de vervoerder vraagt om begeleiding in te zetten bij het vervoer, dan kan het college wel een uurtarief voor de begeleider bekostigen. Hiervoor kan het college gebruik maken van de hardheidsclausule in de verordening (artikel 23).

Artikel 14. Drempelbedrag en eigen aandeel in de kosten

Artikel 4, zevende lid WPO maakt het mogelijk om ouders van leerlingen in het basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs, die een gezamenlijk inkomen boven een bepaalde drempel hebben, zelf een deel van de kosten van het vervoer te laten dragen.

Het college legt in nadere regels vast of een eigen aandeel in de kosten wordt gevraagd en zo ja, op welke wijze de hoogte van het eigen aandeel wordt berekend. Deze berekening moet voldoen aan de eisen van artikel 4 van de WPO.

Geen eigen aandeel in de kosten bij gehandicapte leerlingen (artikel 14, derde lid) en ook niet bij leerlingen in het voortgezet onderwijs.

Aan de ouders van gehandicapte leerlingen mag geen eigen aandeel in de kosten worden gevraagd als hun gezamenlijke inkomen hoger is dan het drempelbedrag. Aan ouders van leerlingen die een school voor voortgezet onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bezoeken kan geen eigen aandeel in de kosten worden gevraagd, omdat de WVO en de WEC deze mogelijkheid niet bieden.

Inkomen

Onder inkomen moet worden verstaan: het inkomensgegeven, zoals bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in het peiljaar.

Als peiljaar moet worden aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd (zie artikel 4, zevende lid WPO). Het college kan in nadere regels vastleggen welk drempelbedrag geldt voor welk jaar en hoe dit bedrag jaarlijks wordt aangepast.

Artikel 15. Financiële draagkracht en eigen bijdrage

Artikel 4, elfde lid WPO maakt het mogelijk om een bijdrage aan de ouders te vragen in de kosten van het vervoer, wanneer de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school meer is dan 20 kilometer. Deze eigen bijdrage kan alleen worden gevraagd wanneer het een school voor regulier basisonderwijs betreft. De bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van de ouders.

Er wordt geen bijdrage gevraagd wanneer het gaat om leerlingen die door hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, of door hun handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

De eigen bijdrage wordt per gezin geheven, in tegenstelling tot het eigen aandeel (uit artikel 14), dat per leerling in rekening wordt gebracht.

Het college legt in nadere regels vast op welke wijze de hoogte van de eigen bijdrage wordt berekend. Deze berekening moet voldoen aan de eisen van artikel 4 van de WPO.

Artikel 16. Toepassingsbereik van hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3 van de verordening betreft leerlingen van scholen in het voortgezet onderwijs.

Volgens artikel 4, vierde lid WEC en artikel 4, eerste lid WVO komen leerlingen voor een vervoersvoorziening in aanmerking als zij:

  • a.

    Door hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen; of

  • b.

    Door hun handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

Er is voor het college geen wettelijke verplichting om een bekostiging voor openbaar vervoer te verstrekken aan ouders van leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) die zelfstandig met het openbaar vervoer reizen. Het college is echter van mening dat deze vervoersvoorziening wel past bij het gemeentelijk beleid, omdat:

  • In de gemeente Dronten geen voortgezet speciaal onderwijs beschikbaar is;

  • Deze vervoersvoorziening kan zorgen voor een stimulans om van het aangepast vervoer over te stappen op het openbaar vervoer;

  • Deze vervoersvoorziening kan bijdragen aan het vergroten van de zelfredzaamheid van de leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs.

Daarom biedt artikel 16, tweede lid van de verordening de mogelijkheid voor het college om in nadere regels vast te leggen dat er een bekostiging voor openbaar vervoer mogelijk is voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs die zelfstandig in het openbaar vervoer reizen.

Artikel 17. Bekostiging van vervoer per fiets

Zie de toelichting bij artikel 8.

Artikel 18. Bekostiging van vervoer per fiets voor leerling en begeleider

Zie de toelichting bij artikel 9. De leeftijdsgrens van elf jaar geldt hier uiteraard niet.

Artikel 19. Bekostiging van openbaar vervoer voor leerling en begeleider

Ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs die door hun handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen in aanmerking voor bekostiging van de vervoerskosten voor de leerling en de begeleider, ongeacht de afstand van de woning tot de school. Het gaat niet om de vraag of een leerling gehandicapt is, maar om de vraag of de leerling, door de handicap, al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken.

Begeleiding

Begeleiding in het vervoer is primair een taak van de ouders. Als zij niet in staat zijn hun kind te begeleiden, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Zie ook de toelichting op artikel 11. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs kan de begeleiding, wanneer dat een goede en werkbare oplossing is, ook bestaan uit het gebruik van een digitale applicatie (op telefoon of tablet) waarmee de leerling wordt ondersteund in het gebruik van openbaar vervoer.

Artikel 20. Bekostiging van eigen vervoer

Zie de toelichting bij artikel 12.

Artikel 21. Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer

Een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer dient in principe slechts in uitzonderingsgevallen te worden versterkt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 21 vastgelegd.

Artikel 21 is identiek aan artikel 13, dat geldt voor leerlingen in het primair onderwijs. Zie voor een toelichting op artikel 21 daarom de toelichting op artikel 13.

Artikel 22. Vervoersvoorziening voor weekeinde en vakantie

Artikel 4, zesde lid WEC verplicht de raad om in de verordening bepalingen op te nemen voor het weekeinde- en vakantievervoer.

Artikel 22, eerste lid

Het eerste lid van artikel heeft twee belangrijke elementen:

  • 1.

    Een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie wordt alleen verstrekt als het verblijf van de leerling in een internaat of een pleeggezin noodzakelijk is met het oog op het volgen van passend speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs (artikel 4, zesde lid WEC). Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs op een school die ver van de woning is gelegen. Dit betekent dat het college geen vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie verstrekt, als de leerling passend onderwijs kan volgen op een school die redelijkerwijs met dagelijks vervoer vanuit het ouderlijk huis bereikt kan worden. Ook betekent dit dat er geen vervoersvoorziening van en naar de woning van de ouders wordt verstrekt als de leerling om medische of sociale redenen in een internaat of pleeggezin verblijft, en daar in de buurt een school bezoekt. De gemeente moet dus nagaan op welke gronden een leerling op een internaat of bij een pleeggezin is geplaatst.

  • 2.

    Het college van de gemeente waar de ouders wonen verstrekt de vervoersvoorziening voor het weekeinde- en vakantievervoer, als de ouders daarvoor in aanmerking komen (artikel 4, zesde lid WEC). Het college van de gemeente waar de leerling in een internaat of een pleeggezin verblijft heeft hierin geen rol. Wanneer de leerling in aanmerking komt voor dagelijks vervoer van het internaat of pleeggezin naar de school en terug, verstrekt het college van de gemeente waar de leerling in het internaat of het pleeggezin verblijft deze voorziening.

Artikel 22, tweede en derde lid

Het tweede lid bepaalt dat een vervoersvoorziening kan worden verstrekt voor de reizen van het internaat of pleeggezin naar de woning van de ouders en terug in het weekeinde. Het derde lid bepaalt dat een vervoersvoorziening kan worden verstrekt voor reizen in de vakanties. Het college van de gemeente waar de ouders wonen bepaalt welke vervoersvoorziening wordt verstrekt.

Artikel 22, vierde lid

In het vierde lid is vastgelegd dat de bepalingen van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van de verordening van overeenkomstige toepassing zijn op de toekenning van een vervoersvoorziening voor het weekeinde en de vakantie, op enkele bepalingen na.

De algemene bepalingen van hoofdstuk 1 en de slotbepalingen van hoofdstuk 5 zijn uiteraard ook van toepassing.

Artikel 23. Afwijken van bepalingen

Artikel 23 bepaalt dat het college kan afwijken van bepalingen in de verordening wanneer strikte toepassing voor een belanghebbende onbillijke of onevenredige gevolgen heeft. Met deze bepaling wordt aangesloten bij artikel 4, twaalfde lid WPO, artikel 4, tiende lid WEC en artikel 4, zevende lid WVO.

De toepassing van de hardheidsclausule moet beperkt blijven tot bijzondere individuele gevallen, die een aanvullende belangenafweging noodzakelijk maken. Het gebruik van de hardheidsclausule moet een uitzondering zijn, want het college is in principe gehouden aan toepassing van de verordening, op grond van beginselen als gelijkheid en rechtszekerheid.

Voorkomen moet worden, dat er een ongewenst precedent ontstaat (doordat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld). Wanneer een afwijkende situatie vaak voorkomt, dan ligt het voor de hand om de verordening te wijzigen in plaats van een herhaalde toepassing van de hardheidsclausule. Het college kan bij de overweging om de hardheidsclausule toe te passen zo nodig advies vragen van deskundigen.

Artikel 24. Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeertitel

Artikel 24 regelt wanneer de nieuwe verordening in werking treedt en wanneer de oude wordt ingetrokken. De overgangsbepaling regelt wanneer de oude verordening nog van toepassing is en wanneer de nieuwe.