Regeling vervallen per 21-01-2021

Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 20-01-2021

Intitulé

Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm 2019

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dronten,

gelet op de Participatiewet;

overwegende dat het college bevoegd is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot verlaging van de uitkering zoals is gesteld in artikel 27 en 28 van de Participatiewet.

B E S L U I T:

Vast te stellen de hierna volgende Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm 2019

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (Awb), Gemeentewet (GW) en de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Participatiewet;

    • b.

      rekennorm: dit betreft de norm gehuwden op grond van artikel 21 onder b van de wet;

    • c.

      nutsvoorziening: kosten voor verbruik van water, gas, elektriciteit of andere energie;

    • d.

      kostganger: degene die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt en ook een vergoeding betaalt voor de maaltijden;

    • e.

      NIBUD prijzengids: prijzengids van Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

De bepalingen van deze beleidsregels gelden voor uitkeringsgerechtigden van 18 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 3 Verlaging woonsituatie

  • 1.

    Er vindt geen verlaging van de woonsituatie plaats op grond van artikel 27 van de wet.

  • 2.

    Wanneer er een bijdrage plaats vindt in de woonlasten, middels betaling van deze lasten door een derde of doordat een derde de lasten niet in rekening brengt bij rechthebbende, zal de hoogte van de woonlasten worden gezien als inkomen, tot een maximum van het bedrag van de normhuur op grond van artikel 17, lid 2 Wet op de huurtoeslag, verhoogd met het bedrag van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage genoemd in artikel 16 Wet op de huurtoeslag

Artikel 4 Verlaging schoolverlaters

  • 1.

    De verlaging voor een schoolverlater als bedoeld in artikel 28 van de wet bedraagt 20% van de rekennorm.

  • 2.

    Deze verlaging wordt toegepast gedurende zes maanden na het tijdstip van de beëindiging van onderwijs of een beroepsopleiding.

  • 3.

    De verlaging wordt niet toegepast als de schoolverlater jonger is dan 21 jaar en de norm voor jongeren van 18 tot 21 jaar ontvangt op grond van artikel 20, lid 1 onder a en onder b of op grond van artikel 20, lid 2 onder a en onder b van de wet.

  • 4.

    Wordt de algemene bijstand op grond van bijzondere bijstand aangevuld tot de norm voor 21 jaar of ouder (artikel 21 van de wet) of tot de kostendelersnorm (artikel 22a van de wet), dan wordt de verlaging toegepast tot maximaal de hoogte van de bijzondere bijstand.

  • 5.

    De verlaging wordt zodanig afgestemd dat de schoolverlater blijft beschikken over een bedrag gelijk aan het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud als bedoeld in artikel 3.18 Wet studiefinanciering 2000 en de eventuele toeslag als bedoeld in artikel 3.5 van de Wet studiefinanciering 2000.

  • 6.

    De verlaging wordt niet toegepast als de schoolverlater voortijdig de opleiding heeft moeten staken vanwege bijzondere omstandigheden en deze omstandigheden het verder volgen van onderwijs volledig beletten.

Artikel 5 Commerciële huur

  • 1.

    Voor de bepaling van de minimale hoogte van een commerciële (onder)huurprijs wordt aangesloten bij het bedrag van de normhuur op grond van artikel 17, lid 2 Wet op de huurtoeslag, verhoogd met het bedrag van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage genoemd in artikel 16 Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    Indien het gaat om een (onder)huurprijs inclusief nutsvoorzieningen, wordt het bedrag onder lid 1 verhoogd met 20 procent van de gemiddelde normbedragen voor nutsvoorzieningen, zoals bedoeld in de NIBUD prijzengids.

  • 3.

    Voor de bepaling van de minimale hoogte van een commerciële huurprijs voor een kostganger, wordt het bedrag genoemd onder lid 1 en 2 verhoogd met het gemiddelde normbedrag voor maaltijden, zoals bedoeld in de NIBUD prijzengids.

  • 4.

    Op gemotiveerde gronden kan het college een lagere prijs zien als een commerciële huurprijs.

Artikel 6 Eisen aan overeenkomst

  • 1.

    De (onder)huur- of kostgangersovereenkomst moet schriftelijk en op individuele basis vastgelegd zijn.

  • 2.

    Periodieke prijsverhogen blijken uit de overeenkomst of (kunnen) worden doorgevoerd.

  • 3.

    De kosten moeten aantoonbaar zijn, middels bewijs van betaling van ten minste:

    • a.

      de laatste drie maanden voor aanvraagdatum;

    • b.

      of vanaf datum inwoning.

Artikel 7 Inkomsten uit (onder)huur of kostgeld

  • 1.

    Inkomsten uit commerciële huur of onderhuur, hoger dan het bepaalde in artikel 5 van deze beleidsregels worden gezien als inkomsten voor de verhuurder.

  • 2.

    Het college kan afwijken van voorgaande artikelen, wanneer verhuurder of kostgever zelf kan aantonen dat er meer kosten gemaakt worden.

Artikel 8 Inwerkingtreding en intrekking

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2019.

  • 2.

    De Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm 2018 worden ingetrokken.

Artikel 9 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels individualisering uitkeringsnorm 2019.

Ondertekening

Dronten, 3 december 2018

drs. T. van Lenthe I.A. Bakker

gemeentesecretaris burgemeester

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Geen nadere toelichting.

Artikel 2 Leeftijdsbepaling en individualisering

Geen nadere toelichting.

Artikel 3 Verlaging woonsituatie

De uitkering in het kader van de Participatiewet dient voldoende te zijn om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De kosten van het wonen maken daar deel van uit. Indien betrokkene geen woonlasten heeft, werd voorheen de uitkering verlaagd. Dit is met de invoering van de Participatiewet niet meer mogelijk voor mensen die onder de kostendelersnorm vallen.

Om artikel 27 van de wet wel van toepassing te laten zijn op de alleenstaanden en gehuwdennorm, zonder medebewoners, zou dan oneerlijke situaties meebrengen. Gekozen is dan ook de voor rechthebbende betaalde woonlasten of niet in rekening gebrachte woonlasten te zien als inkomsten.

Onder woonlasten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de betrokkene een eigen woning bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6 november 2001, nrs 99/7 en 99/29 NABW).

Deze inkomsten worden maximaal vastgesteld op het bedrag van de normhuur op grond van artikel 17, lid 2 Wet op de huurtoeslag, verhoogd met het bedrag van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage genoemd in artikel 16 Wet op de huurtoeslag.

In 2018 ging dat om een bedrag van € 225,08 per maand. Het bedrag voor 2019 is nog niet bekend.

Artikel 4 Verlaging schoolverlaters

De verlaging voor schoolverlaters van artikel 28 Participatiewet is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een betere financiële positie te brengen dan toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). De verlaging bedraagt 20% van de rekennorm. Hierbij speelt de overweging een rol dat de schoolverlater financieel gestimuleerd wordt richting de arbeidsmarkt (werk boven uitkering).

Bij gehuwden die beiden schoolverlater zijn, wordt de verlaging niet verdubbeld. Deze blijft dan 20%. Wel is denkbaar, dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast, verlengd wordt, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.

De verlaging wordt zodanig vastgesteld dat de schoolverlater ten minste blijft beschikken over de norm voor levensonderhoud die in de studiefinanciering is opgenomen. Dit vloeit voort uit de memorie van toelichting.

De verlaging is bedoeld om schoolverlaters te stimuleren arbeid te accepteren of door te leren. In bijzondere gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld bij (ernstige) ziekte, psychische of andere bijzondere omstandigheden. Als de schoolverlater vanwege deze omstandigheden de opleiding niet kon afmaken en ook niet kan doorleren, blijft de verlaging achterwege.

Artikel 5 Commerciële huur

Lid 1

Om aan te kunnen nemen dat sprake is van een commerciële huurprijs zal in ieder geval sprake moeten zijn van een voor de betreffende woonruimte in het economisch verkeer gebruikelijke huurprijs, die in verhouding staat tot de geleverde diensten en die periodiek wordt aangepast.

In ECLI:NL:RBNHO:2016:4266 werd door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat het hanteren van een percentage van de gehuwdennorm als marktconforme huurprijs niet in overeenstemming was met de wet en de bedoeling van de wetgever.

Naar aanleiding van recente uitspraken van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2017:243 en ECLI:NL:CRVB:2017:3120) wordt daarom nu aangesloten bij het begrip basishuur, uit de Wet op de huurtoeslag.

De basishuur is de eigen bijdrage die een huurtoeslagontvanger in elk geval zelf moet bekostigen. De hoogte van de basishuur is afhankelijk van het inkomen. De overheid stelt jaarlijks een minimum basishuur vast, die als norm geldt voor huurtoeslagontvangers met een minimuminkomen. Wie (iets) meer verdient betaalt een hogere basishuur. De basishuur bedroeg in 2018 € 225,08 per maand. Het bedrag voor 2019 is nog niet bekend.

Bij de beoordeling van de uitzonderingssituatie op de kostendelersnorm is het hanteren van een forfaitair systeem voor de vaststelling of sprake is van een commerciële huurprijs geen onjuiste maatstaf en gaat het een redelijke wetsuitleg niet te buiten voor zover de betaalde huurprijs met dit systeem als commerciële huurprijs wordt aangemerkt. In dat geval is een individuele afweging niet meer aan de orde.

Lid 2

Het bedrag van nutsvoorzieningen en kostgeld was tot en met 2018 gebaseerd op de rekenmethode van het vrij te laten bedrag in schuldregelingen, zoals vastgesteld door een commissie van rechter-commissarissen in insolventies. Het bedrag voor nutsvoorzieningen was in 2018 € 32,86 per maand. Door een verandering van de beslagvrije voet (mogelijk per 1 januari 2019) verdwijnen deze bedragen uit de rekenmethode. Gemeenten wordt daarom geadviseerd om aansluiting te zoeken bij de normen die het NIBUD hanteert.

Nutsvoorzieningen volgens NIBUD 2018-2019

Voor het gemiddeld gasverbruik wordt tabel 7.1 van de NIBUD prijzengids gehanteerd.

Voor het gemiddeld elektriciteitsverbruik wordt tabel 7.2 van de NIBUD prijzengids gehanteerd.

Voor het gemiddeld waterverbruik is geen tabel beschikbaar, op de website van het NIBUD staat het gemiddeld waterverbruik wel genoemd (gebaseerd op Vewin).

Bedragen nutsvoorzieningen in 2018-2019

Gas € 102,00 per maand.

Elektriciteit € 46,00 per maand.

Water € 14,45 per maand.

Totaal € 162,50 per maand. 20 procent* van € 162,50 is € 32,50 per maand.

* Er is gekozen voor 20 procent, omdat dit het dichtst in de buurt komt van het bedrag dat gold in 2018.

Lid 3

Voor de kosten van voeding wordt uitgegaan van gemiddelde voedingsprijzen. In tabel 5.1 van de NIBUD prijzengids staan de kosten voor kinderen en volwassenen. Onze doelgroep bestaat uit mensen in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. De NIBUD prijzengids 2018-2019 gaat uit van mannen en vrouwen in de leeftijd van 14 tot 70 jaar. Het gemiddelde bedrag is € 6,10 per dag. Per maand is dit € 185,54 (in 2018-2019).

Lid 4

Geen nadere toelichting.

Artikel 6 Eisen aan overeenkomst

De CRvB heeft voor dergelijke gevallen de volgende richtlijnen opgesteld:

  • de belanghebbende dient aan te tonen dat er sprake is van een zakelijke overeenkomst waarbij de wederzijdse rechten en plichten geregeld en nauwkeurig afgebakend zijn;

  • de belanghebbende dienst desgevraagd op een voor het college eenvoudig te controleren wijze aan te tonen dat hij regelmatig aan de betreffende derde op zakelijke basis een vergoeding betaalt voor de inwoning c.q. een vergoeding ontvangt voor de door op namens hem ten behoeve van de huishouding verrichte verzorgende taken. Dit kan door middel van bankafschriften;

  • het is uit een oogpunt van goede uitvoering van de Participatiewet niet onredelijk om een schriftelijk contract ter staving van de commerciële relatie te verlangen;

  • het is gebruikelijk dat betrokkenen afspreken dat de verschuldigde vergoeding periodiek wordt verhoogd. Zie CRvB 22-02-2000, nrs. 98/5983 en 98/5984 NABW.

Artikel 7 Inkomsten uit (onder)huur of kostgeld

In artikel 5 is gesteld wat naar inschatting van het college de kosten van (onder)huur of kostgangerschap zijn. Wordt er minder ontvangen, dan verliest de verhuurder of kostgever en is er geen commerciële relatie. Wordt er meer ontvangen, dan wordt er verdiend en de verdiensten zijn inkomsten in het kader van de Participatiewet.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Geen nadere toelichting.

Artikel 9 Citeertitel

Geen nadere toelichting.