Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Duiven houdende regels omtrent toeslag met betrekking tot het inkomen Verordening Individuele inkomenstoeslag 2018

Geldend van 05-04-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Duiven houdende regels omtrent toeslag met betrekking tot het inkomen Verordening Individuele inkomenstoeslag 2018

De raad van de gemeente Duiven;

overwegende dat door de raad op 10 oktober 2017 besloten is tot een wijziging van de bedragen Individuele inkomenstoeslag in de notitie ‘Minimabeleid 2018’ en deze in de onderhavige Verordening Individuele inkomenstoeslag nog moeten worden aangepast;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 november 2017;

b e s l u i t :

Vast te stellen de Verordening individuele inkomenstoeslag 2018.

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    de wet: de Participatiewet

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Duiven;

  • -

    inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;

  • -

    peildatum: datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt;

  • -

    referteperiode: periode van een jaar voorafgaand aan de peildatum.

Artikel 2. Voorwaarden individuele inkomenstoeslag

  • 1. Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet, kan een belanghebbende gelet op de omstandigheden van die persoon, in aanmerking komen voor een individuele inkomenstoeslag indien hij gedurende de referteperiode een inkomen had dat niet hoger was dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet en geen uitzicht op inkomensverbetering.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van de individuele inkomenstoeslag, in het bijzonder ten aanzien van de invulling van het begrip ’geen uitzicht op inkomensverbetering’.

Artikel 3. Indienen verzoek

Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm.

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

  • 1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:

    • a.

      € 200,00 voor een alleenstaande;

    • b.

      € 300,00 voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 300,00 voor gehuwden zonder kinderen;

    • d.

      € 450,00 voor gehuwden met kinderen.

  • 2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

Artikel 6. Intrekken oude verordening

De Verordening Individuele inkomenstoeslag Duiven 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Individuele inkomenstoeslag Duiven 2018.

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 20 december 2017.

De raad van de gemeente Duiven,

griffier,

mevr. E. (Els) Boers

voorzitter,

drs. H.B.I. (Rik) de Lang

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 12 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 4 onder ‘Langdurig’.

Artikel 2. Voorwaarden Individuele Inkomenstoeslag

In dit artikel worden de voorwaarden vastgelegd om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag. Deze zijn grotendeels gebaseerd op artikel 36 van de Participatiewet.

De gemeente dient vast te leggen wat wordt verstaan onder een ‘laag inkomen’. Het inkomensbegrip is vastgelegd in artikel 1. Artikel 4 stelt de inkomensgrens vast op 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Het college kan nadere regels stellen voor het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Op grond van artikel 8 lid 1 onder b van de Participatiewet is dit een onderdeel dat niet in de verordening kan worden geregeld. Om beleidsregels mogelijk te maken is in lid 2 van dit artikel een grondslag opgenomen om nadere regels op te stellen. Te denken valt aan bijvoorbeeld studenten (die over het algemeen een goed arbeidsmarktperspectief hebben) en personen die in de referteperiode onvoldoende hebben gedaan om aan hun re-integratieverplichtingen te voldoen (bijvoorbeeld op grond van de participatiewet of enige andere sociale verzekeringswet).

Artikel 3. Indienen verzoek

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 3 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.

Artikel 4. Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. 1 Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten. 2

Artikel 5. Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder, gehuwden zonder kinderen en gehuwden met kinderen.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag. 3

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Waarom verschil gehuwden zonder en gehuwden met kinderen

De individuele inkomenstoeslag is in principe bedoeld als vervanging voor duurzame gebruiksgoederen. Hoe meer personen het huishouden bevolken hoe eerder de gebruiksgoederen vervangen moeten worden. Bij gehuwden was geen onderscheid gemaakt tussen twee of meer personen. Dat werd als niet redelijk ervaren en is nu aangepast. Het bedrag voor gehuwden zonder kinderen is gelijkgesteld aan het bedrag voor een alleenstaande ouder.

Indexering

In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.


Noot
1

1 CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., ECLI:NL:CRVB:2008:BE8918 en CRvB 15-02-2011, nr.

08/5141 WWB, ECLI:NL:CRVB:2011:BP5532.

Noot
2

(CRvB 27-03-2012, nr. 10/2488 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0068 en CRvB 31-07-2012, nr.

12/1825 WWB, ECLI:NL:CRVB:2012:BX7178.

Noot
3

CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2529.