Verordening op de heffing en invordering van een Baatbelasting herinrichting Bovenstestraat

Geldend van 25-12-2014 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van een Baatbelasting herinrichting Bovenstestraat

De raad der gemeente Echt

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt;

Gelet op het bepaalde in de artikelen 269, 272 letter b en 273 a van de Gemeentewet;

Besluit

Vast te stellen de navolgende:

“Verordening op de heffing en invordering van een Baatbelasting herinrichting Bovenstestraat”.

Artikel 1 Begripsbepaling

Deze verordening verstaat onder:

  • 1.

    Een onroerend goed danwel het onroerende goed: gebouwde en ongebouwde eigendommen met inbegrip van de bij die eigendommen behorende aanhorigheden;

  • 2.

    Tekening:

  • 3.

    De bij deze verordening behorende en daarvan deeluitmakende gewaarmerkte tekening;

Artikel 2 Aard der belasting

  • 1. Onder de naam baatbelasting herinrichting Bovenstestraat, wordt ter verkrijging van een billijke bijdrage in de ten laste van de gemeente komende kosten van herinrichting van de Bovenstestraat, Plats en Jodenstraat en de aansluitingen op Wijnstraat, Diepstraat, Vrijthof, Peijerstraat, Parkeerstraat, de Steeg, Gasthuissteeg, en Hofakker-Steeg een belasting geheven terzake van de onroerende goederen zoals op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte tekening binnen de rode omlijning is aangegeven.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde kosten van herinrichting houden verband met de navolgende voorzieningen.

    • a.

      het aanbrengen van sierbestrating en plaatsen van straatmeubilair;

    • b.

      het planten van bomen en andere groenvoorzieningen;

    • c.

      het plaatsen van een aangepaste verlichting;

    • d.

      overige kosten: extra directie kosten, extra toezicht, verkeersmaatregelen.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van degene die van het onroerend goed als bedoeld in artikel 1 het genot heeft krachtens zakelijk recht;

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens zakelijk recht aangemerkt hij die bij het begin van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat., tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander de genothebbende krachtens zakelijk recht was.

Artikel 4 Grondslag

  • 1. De grondslag voor de belasting is op de oppervlakte van het in artikel 2 bedoeld onroerend goed.

  • 2. Voorzover een onroerend goed gedeeltelijk is gelegen binnen het gebied, het welk op de bij deze verordening behorende tekening in rode omlijning is aangegeven, wordt voor de berekening naar de in het vorige lid bedoelde grondslag, de oppervlakte van het onroerend goed, die gelegen is buiten het gebied het welk op de bij deze verordening behorende tekening in rode omlijning is aangegeven, buiten beschouwing gelaten.

  • 3. Voor de berekening naar de in lid 1 bedoelde grondslag, wordt de oppervlakte, gelegen op een afstand van meer dan 50 meter van de wet (gemeten vanaf de grens van de weg; tot de weg wordt ook gerekend het aangrenzend trottoir) eveneens buiten beschouwing gelaten.

Artikel 5 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 6 Tarief

De belasting bedraagt per jaar per m² oppervlakte fl. 1,12.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wijze van aanslag.

Artikel 8 Tijdsduur van de heffing.

De belasting wordt, behoudens in geval van heffing ineens als bedoeld in artikel 9, jaarlijks geheven gedurende een termijn van dertig achtereenvolgende jaren.

Artikel 8A Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald:

    • a.

      Bij niet-automatische incasso:

      in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later.

    • b.

      Bij automatische incasso:

      in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid onder b geldt, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000,00. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 9 Voldoening ineens van de belasting

  • 1. Op een bij burgemeester en wethouders in te dienen schriftelijk verzoek van de belastingplichtige wordt de belasting ineens geheven voor de belastingjaren waarvoor nog geen aanslag is opgelegd. De belasting is in dat geval gelijk aan de constante waarde van de belastingjaren waarvoor nog geen aanslag is opgelegd, beoordeeld naar het begin van het eerste belastingjaar waarvoor nog een aanslag moet worden opgelegd.

  • 2. De constante waarde, bedoeld in het vorige lid, wordt berekend naar een rentevoet van 7,75% per jaar.

Artikel 10 Machtiging tot overdracht van bevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd één of meer gemeente-ambtenaren aan te wijzen, die in hun plaats treden met betrekking tot de uitvoering van enige wettelijke bepaling betreffende de heffing en invordering van de belasting.

Artikel 11 Overdracht van bevoegdheden tot het verlenen van afschrijving van belasting en uitstel van betaling.

  • 1. Bevoegd tot het verlenen van afschrijving van belasting, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet van 22 mei 1845. Stb 1926 nr. 344 (invorderingswet), zijn burgemeester en wethouders.

  • 2. Bevoegd tot het verlenen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 17, tweede lid van de Wet van 22 mei 1845, zijn de door burgemeester en wethouders aangewezen gemeente-ambtenaren.

  • 3. Artikel 17, tweede lid, van de Wet van 22 mei 1845, op de invordering van ’s Rijks directe belastingen (stb. 1926, 344) zoals dat lid luidde voor de inwerkingtreding van de Wet van 26 maart 1987 tot berekening van rente inzake belastingen en premies volksverzekeringen (stb. 1987, 120) blijft van toepassing tot 1 januari 1997.

  • 4. Voor de berekening van interest als bedoeld in de in het eerste lid bedoelde bepaling, vinden de krachtens die bepaling gegeven regelen inzake rijksbelastingen zoals die golden tot en met 31 maart 1987, overeenkomstige toepassing tot 1 januari 1997.

  • 5. De artikelen 18 tot en met 18c van de Wet van 22 mei 1845 blijven buiten toepassing tot 1 januari 1997.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1990.

  • 2. Zij kan worden aangehaald als “verordening baatbelasting herinrichting Bovenstestraat 1990”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 26 oktober 1989.

De raad voornoemd,

De secretaris, de Voorzitter,

Bijlage A (behorende bij de “verordening op de heffing en invordering van een baatbelasting herinrichting Bovenstestraat 1990”)

Overzicht werkelijke kosten herinrichtingsgebied.

  • A.

    Het aanbrengen van sierbestrating en het plaatsen van straatmeubelair. Fl. 356.675,06

  • B.

    Het planten van bomen en andere groenvoorzieningen - 64.932,46

  • C.

    Het plaatsen van aangepaste verlichting - 74.412,08

  • D.

    Overige kosten: extra directiekosten extra toezicht en verkeersmaatregelen - 91.256,24

Totale kosten investering baatopleverende extra-voorzieningen

fl. 587.275, 84

Afgerond fl. 587.275,-