Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Echt-Susteren 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Echt-Susteren 2015

De raad van de gemeente Echt-Susteren,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 11-11-2014 met BBV nummer 382930;

gezien het advies van de cliëntenraad maatschappelijke voorzieningen d.d. 21-10-2014;

gelet op het bepaalde in artikel 147, eerste lid van de gemeentewet en de artikel 8, eerste lid, onderdeel b en 36 van de Participatiewet;

Besluit:

Vast te stellen de Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Echt-Susteren 2015.

Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Echt-Susteren 2015.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      arbeidsverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid, sub a Participatiewet, dan wel een verplichting die strekt tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 55 Participatiewet, dan wel verplichtingen die de uitkeringsgerechtigde op grond van de uitkering die hij ontvangt heeft, voor zover die verplichtingen strekken tot arbeidsinschakeling en/of re-integratie;

    • b.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de Wet;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • d.

      inkomen: het inkomen bedoeld in artikel 32 van de wet. Een bijstandsuitkering wordt in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op de individuele inkomenstoeslag als inkomen gezien;

    • e.

      peildatum: de datum waartegen het persoonlijk participatiebudget wordt aangevraagd;

    • f.

      referteperiode: een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum;

    • g.

      SVB: Sociale verzekeringsbank;

    • h.

      UWV: Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • i.

      wet : Participatiewet;

    • j.

      Wsf 2000 Wet studiefinanciering.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Voorwaarden

Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de Individuele inkomenstoeslag de belanghebbende(n) die voldoet aan de voorwaarden van de Participatiewet en:

  • 1.

    gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen uit (deeltijd)arbeid dat gemiddeld niet hoger is dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 2.

    gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op inkomen uit uitkering dat gemiddeld niet hoger is dan 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm en vrijgesteld is van de arbeidsverplichting (artikel 9 lid 1 sub a Participatiewet).

  • 3.

    geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

  • 4.

    Indien in het geval van gehuwden slechts één partner voldoet aan de voorwaarden, komt hem het recht toe van een alleenstaande of een alleenstaande ouder.

Artikel 3 Uitsluitingsgronden

Geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft de belanghebbende die gedurende de referteperiode:

  • 1.

    arbeidsverplichtingen opgelegd heeft gekregen vanuit enige sociale wet of regelgeving en niet in deeltijd werkt;

  • 2.

    een opleiding volgt als bedoeld in de Wsf 2000 dan wel ander door het Rijk bekostigd onderwijs heeft gevolgd of volgt;

  • 3.

    de belanghebbende aan wie tijdens de referteperiode als gevolg van het niet of onvoldoende nakomen van de arbeidsverplichting een afstemming is opgelegd door het UWV, de Svb of het College;

  • 4.

    De belanghebbende die tijdens de referteperiode in onvoldoende mate getracht heeft om zijn uitzicht op inkomensverbetering te verbeteren, dan wel verwijtbaar heeft nagelaten om factoren die dit uitzicht op inkomensverbetering belemmeren op te lossen. Hieronder wordt mede verstaan het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject, door onvoldoende medewerking aan dat traject of door het opnieuw aangaan van schulden.

Artikel 4 Hoogte van de toeslag

  • 1. De Individuele inkomenstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      Voor gehuwden waarvan beide partners hun pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt gezamenlijk € 550;

    • b.

      Voor een alleenstaande ouder die zijn of haar pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt € 550;

    • c.

      Voor een alleenstaande die zijn of haar pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt € 400;

    • d.

      Voor gehuwden waarvan één of beide partners hun pensioengerechtigde leeftijd heeft/hebben bereikt € 420;

    • e.

      Voor een alleenstaande die zijn of haar pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt € 330.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 5 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet of waarbij de toepassing tot onrechtvaardige gevolgen zou leiden beslist het college.

Artikel 6 Inwerkingtreding en intrekken oude regeling en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Persoonlijk Participatiebudget Echt-Susteren 2014.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Echt-Susteren 2015”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad d.d. 18-12-2014.

De raad voornoemd,

mr. M.M.W.H.Y. Hermans CMC drs. J.W.M.M.J. Hessels

griffier burgemeester

Bijlage

Toelichting bij de verordening Individuele inkomenstoeslag Echt-Susteren 2015

Algemene toelichting

De huidige Verordening Persoonlijk Participatiebudget Echt-Susteren 2014 is opgesteld ter uitvoering van de beleidsnota Minimabeleid 2013-2017 “De cirkel doorbroken”, vastgesteld door de raad op 12 december 2012. In verband met de invoering van de Participatiewet ingaande 1 januari 2015 is ervoor gekozen om de naam te veranderen in Individuele inkomenstoeslag om zo meer aan te sluiten bij de door de wetgever vastgestelde regeling, artikel 36Participatiewet.Met het minimabeleid wil de gemeente de vicieuze cirkel doorbreken. Meedoen is het motto, met ondersteuning waar mogelijk. Het minimabeleid is activerend, gericht op zelfredzaamheid en participatie en het aanspreken van mensen op hun eigen verantwoordelijkheid. Werk, arbeidsparticipatie is de beste weg uit armoede, maar is niet voor iedereen weggelegd. De gemeente wil het minimabeleid in samenhang met het beleid op andere terreinen en andere overheden inzetten om te komen tot participatie naar vermogen. De ondersteuning wil de gemeente bezien vanuit het perspectief van de cliënt zo effectief en vanuit het perspectief van de gemeente zo efficiënt mogelijk inzetten.

Op de oude langdurigheidstoeslag bestond veel kritiek omdat deze geen stimulans was om te gaan werken. De toeslag werkte zelfs averechts omdat het voor de klant voordeliger was drie jaar een uitkering te ontvangen (i.p.v. te gaan werken). De individuele inkomenstoeslag is meer gericht op het bevorderen van participatie waardoor deze beter aansluit op het activerende minimabeleid waarin participatie centraal staat.

De invoering van de Participatiewet maakt een aanpassing van de verordening Persoonlijk Participatiebudget Echt-Susteren 2014 noodzakelijk per 1.1.2015. Deze aanpassingen hebben betrekking op de gewijzigde begrippen en doelgroepen, de verwijzingen naar de wettelijke bepalingen en de aanscherping van de re-integratieplicht. Tevens zijn de doelgroepen in het minimabeleid gelijkgeschakeld met de doelgroepen die in het re-integratiebeleid worden gehanteerd.

Tegen deze achtergrond worden vijf doelgroepen onderscheiden:

  • 1.

    De mensen die aan het werk zijn of aan het werk gaan. Zij moeten ondersteund worden om aan het werk te blijven en armoedeval te voorkomen, totdat zij door loopbaanontwikkeling boven de minimagrens (110% van de bijstandsnorm) zijn uitgegroeid.

  • 2.

    Personen met een economische verdiencapaciteit 80 tot 100% van het WML. Dit zijn personen die naar verwachting voor een korte periode een beroep doen op een uitkering omdat ze (tijdelijk) geen inkomsten hebben. Uitgaande van de eigen kracht, zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid, en de begeleiding bij de re-integratie wordt de mogelijkheid gebruik te maken van minimaregelingen beperkt.

  • 3.

    Personen met een economische verdiencapaciteit van 20 tot 80 % van het WML (tijdelijk of permanent). Dit zijn mensen met een gedeeltelijke productiviteit. Veel van deze mensen staan nog aan de kant en doen niet mee. De gemeenten willen hier verandering in aanbrengen door de mogelijkheden die deze mensen wèl hebben, te matchen aan de vraag van de werkgevers, kwalitatief en kwantitatief. Zodoende worden de mogelijkheden economisch productief benut en de arbeidsmarktkansen van de mensen verbeterd. Daarnaast draagt meedoen aan het arbeidsproces bij aan het voorkomen van sociale uitval en uitsluiting, eenzaamheid en bestrijdt het ongelijkheid.

  • 4.

    Personen met een maatschappelijke verdiencapaciteit (en een economische verdiencapaciteit < 20 % van het WML (tijdelijk of permanent). Dit is de burger die, in alle redelijkheid bezien, niet of pas op zeer lange termijn in staat is met werk in het eigen onderhoud te voorzien. Deze mensen worden gestimuleerd om hun talenten maatschappelijk in te zetten. Voor deze mensen draagt het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten bij aan hun participatiemogelijkheden en het voorkomt tevens maatschappelijke uitval. Dit zijn onder andere mensen met een gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht op grond van de Participatiewet, maar ook mensen die volledig arbeidsongeschikt zijn, chronisch zieken voor zover deze personen een inkomen hebben onder de minimagrens van 110%.

  • 5.

    Kinderen. Ten alle tijden willen wij voorkomen dat kinderen niet kunnen meedoen (op school, met sport, sociaal) doordat zij opgroeien in een gezin met een langdurig laag besteedbaar inkomen.

In artikel 8 Participatiewet is bepaald dat in een verordening de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag, vastgelegd moeten worden.

De gedachte achter de toeslag is dat personen die (langdurig) een inkomen op het niveau van het sociaal minimum ontvangen, onvoldoende mogelijkheden hebben om te participeren in de maatschappij. Dit geldt zowel voor personen die werken als voor personen waarvan niet verwacht wordt dat zij binnen afzienbare tijd kunnen gaan werken. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

Bij het bepalen van het recht op bijstand, waar de individuele inkomenstoeslag een bijzondere vorm van is, kan geen onderscheid gemaakt worden naar de bron van het inkomen. Dit betekent dat ook werkenden met een laag inkomen voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking komen. Voorliggende regeling heeft specifiek betrekking op minima behorend tot de doelgroepen 1,3 en 4.

Doelgroep 2 heeft geen recht op de individuele inkomenstoeslag omdat er zicht op een inkomensverbetering bestaat.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Begrippen die in de Participatiewet voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de wet. Voor een aantal begrippen, die als zodanig niet in de Participatiewet zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Voor het begrip inkomen is een van de Participatiewet afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven voor het begrip langdurig, laag inkomen, is de bevoegdheid ontstaan om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 Participatiewet nader te omschrijven. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 Participatiewet.

Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 WWB). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode.

Artikel 2

Het begrip laag inkomen wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 110 % van de bijstandsnorm. Door het inkomen 10 % boven het bijstandsniveau te stellen worden werkenden met een laag inkomen in staat gesteld om een beroep te doen op de individuele inkomenstoeslag. Uitkeringsgerechtigden met een inkomen uit deeltijdarbeid vallen ook onder deze categorie. Met het stellen van de inkomensnorm op 110 % van de bijstandsnorm, wordt aangesloten bij het gemeentelijk minima- en bijzondere bijstandsbeleid.

In principe behoren pensioengerechtigden niet tot de doelgroep van de individuele inkomenstoeslag omdat de bijstandsnorm voor pensioengerechtigden hoger is dan de bijstandsnorm voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Door echter een andere inkomensgrens te hanteren dan 100% (bij de voormalige langdurigheidstoeslag) is er bij de eerder genoemde vaststelling van het minimabeleid ‘de cirkel doorbroken’ voor gekozen om de pensioengerechtigden toch tot de doelgroep van het persoonlijk participatiebudget te laten behoren. In deze lijn wordt nu dezelfde keuze doorgezet bij het recht op individuele inkomenstoeslag. Zij het dat het bedrag van de individuele inkomenstoeslag voor pensioengerechtigden lager is dan voor niet pensioengerechtigden in verband met verschil in hoogte van de uitkeringsnorm.

In lid 4 is geregeld wat te doen indien, in het geval van gehuwden, slechts één van de partners recht heeft op een individuele inkomenstoeslag. In dat geval geldt de norm voor een alleenstaand of een alleenstaande ouder in het geval er ten laste komende kinderen tot het gezin behoren.

Artikel 3

Naast de voorwaarde voor het recht op Individuele inkomenstoeslag zoals gesteld in artikel 2 van deze verordening, zijn in artikel 3 de uitsluitingsgronden voor het recht op Individuele inkomenstoeslag benoemd. Aan de hand van deze uitsluitingsgronden wordt de doelgroep voor het recht op Individuele inkomenstoeslag bepaald. Hierbij is met name aandacht geschonken aan het uitgangspunt dat het minimabeleid werken moet stimuleren. Daarom is er geen recht op Individuele inkomenstoeslag voor hen die inkomen uit een uitkering ontvangen, nog niet (in deeltijd) werken, en die niet (volledig) zijn vrijgesteld van de arbeidsverplichting zoals die, voor de Participatiewet, is opgenomen in artikel 9 lid 1 sub a (doelgroep 2). Daar waar de aanvrager een andere soort uitkering ontvangt dan de Participatiewet, is het aan de aanvrager om aan te tonen dat er geen sprake is van een actieve arbeidsverplichting. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij een ontvanger van een WIA-uitkering die volledig arbeidsongeschikt is.

Omwille van uniformiteit is bepaald dat wanneer de verzoeker in de referteperiode een maatregel heeft gehad vanwege het niet of onvoldoende nakomen van de plicht om zo snel mogelijk aan het werk te gaan (arbeidsverplichting), dan wel te re-integreren, hij geen recht heeft op een individuele inkomenstoeslag.

Tenslotte is bepaald dat het college ook in andere situaties waarbij mensen in onvoldoende mate getracht hebben om tot inkomensverbetering te komen, dan wel verwijtbaar hebben nagelaten om belemmeringen die aan de weg staan tot inkomensverbetering weg te nemen of aan te pakken, het recht heeft de individuele inkomenstoeslag niet toe te kennen. Omwille van de duidelijkheid is in elk geval expliciet aangegeven dat het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject reden is om geen individuele inkomenstoeslag toe te kennen.

Artikel 4

De hoogte van de Individuele inkomenstoeslag is afhankelijk van de gezinssituatie, namelijk: er is sprake van een alleenstaande, alleenstaande ouder of is er sprake van gehuwden.

Artikel 5 tot en met 7

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.