Regeling vervallen per 20-02-2021

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren houdende regels omtrent participatiewet Richtlijnen Participatiewet

Geldend van 28-12-2018 t/m 19-02-2021

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren houdende regels omtrent participatiewet Richtlijnen Participatiewet

Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van Echt-Susteren heeft d.d. 31 oktober 2017 besloten:

  • 1.

    De richtlijnen Participatiewet vast te stellen

  • 2.

    De eerder - door de gemeente - vastgestelde richtlijnen in te trekken

  • 3.

    De nieuw vastgestelde richtlijnen te publiceren

  • De relevante stukken liggen met ingang van 27 december 2018 gedurende zes weken voor eenieder ter inzage in het stadhuis, Nieuwe Markt 55 te Echt en wel op maandag van 9.00 tot 20.00 uur, op woensdag van 9.00 uur tot 17.00 uur en op donderdag en vrijdag van 9.00 uur tot 13.00 uur. In verband met de feestdagen is het gemeentehuis beperkt geopend.

  • Op 31 december 2018 is het gemeentehuis geopend (en telefonisch bereikbaar) van 09:00-13:00 uur.

  • Op 1 januari 2019 is het gemeentehuis gesloten i.v.m. nieuwjaarsdag.

  • Op 2 januari 2019 is het gemeentehuis geopend (en telefonisch bereikbaar) van 11:00-17:00 uur.

1. Het beleid in de 3 gemeenten is inhoudelijk gelijk; zo er al een aanpassing heeft plaatsgevonden, is dat enkel een aanpassing van tekstuele aard.

Richtlijn B002 - eerste termijn inleveren gegevens

De belanghebbende wordt verzocht om binnen 5 werkdagen het (volledig) ingevulde en ondertekende inlichtingenformulier alsmede de gevraagde bewijsstukken in te leveren.

Richtlijn B003 - ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag

De belanghebbende wiens WW-aanvraag is afgewezen dient zich binnen acht dagen na ontvangst van de afwijzing te melden voor een aanvraag Participatiewet. B&W kennen de bijstand in dat geval in beginsel toe per datum van de WW-aanvraag. Bij een latere melding kennen B&W de bijstand toe per datum melding, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die de latere melding rechtvaardigen.

Richtlijn B004 - afhandeling ingetrokken aanvraag

Het intrekken van een aanvraag wordt altijd schriftelijk bevestigd door het verzenden van een brief.

Richtlijn B005 - categorieën aanvragen bij UWV in plaats van college

Voor het aanvragen van uitkering (PW, Ioaw/z, Bbz) dienen burgers zich te wenden tot hun eigen gemeente.

Richtlijn B006 - locatie(s) indienen aanvragen

Voor het indienen van een aanvraag dienen burgers zich te melden bij hun eigen gemeente.

Richtlijn B164 - zoekperiode personen jonger dan 27 jaar

In de Participatiewet is geregeld dat personen jonger dan 27 jaar een zoekperiode van vier weken krijgen. Voor bijstandsaanvragers van 27 jaar of ouder geldt vanaf de datum van melding een inspanningsperiode. Gedurende de zoek- of inspanningsperiode dient de aanvrager zelf actief te zoeken naar werk of een opleiding.

De zoek- of inspanningsperiode van vier weken geldt voor alle bijstandsaanvragers en start vanaf datum melding voor een uitkering. De inspanningsverplichtingen tijdens de zoek- of inspannings- periode worden vooraf namens het college schriftelijk aan aanvrager kenbaar gemaakt.

Voor bijstandsaanvragers vanaf 27 jaar start de afhandelingstermijn vanaf datum melding.

Het college kan een uitzondering op de inspanningsplicht maken, wanneer dit in redelijkheid en billijkheid (nog) niet van de bijstandsaanvrager kan worden gevergd. Dit is het geval indien de aanvrager naar het oordeel van het college:

a. een medisch en/of psychisch probleem heeft;

b. een sociaal probleem heeft;

c. te maken heeft met andere persoonlijke omstandigheden, waardoor de inspanningsplicht niet gevergd kan worden;

d. een vreemdeling is die (nog) geen Nederlands spreekt;

e. in een op verpleging of verzorging gerichte instelling verblijft.

Aanvrager dient tijdens de zoek- of inspanningsperiode:

a. deel te nemen aan de door de gemeente aangeboden workshops;

b. de aanwezigheid bij de workshops en alsook zijn sollicitaties te registeren in het door het college beschikbaar gesteld werkboek;

c. zijn Curriculum Vitae (CV) actueel te maken en te houden;

d. zijn CV op www.werk.nl open te zetten waardoor tevens inschrijving als werkzoekende wordt gerealiseerd en zich aan te melden voor het ontvangen van vacatures via de e-mail;

e. iedere week minimaal drie sollicitaties te doen op vacatures waar hij redelijkerwijs op aangenomen zou kunnen worden;

f. zich in te schrijven bij ten minste 5 uitzendbureaus;

g. in zo breed mogelijke zin de media na te gaan op vacatures, waaronder begrepen het actief raadplegen van de vacaturebank van het UWV Werkbedrijf;

h. gegevens en bewijsstukken aangaande de voorgenoemde activiteiten te bewaren en te overleggen bij de indiening van de aanvraag.

Richtlijn B013 - bijstand voor vaste lasten woning gedetineerde

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand.

Er wordt in beginsel geen bijzondere bijstand verstrekt voor het aanhouden van de woning tijdens detentie. Eventueel met hulp van de reclassering, zal de gedetineerde zelf zorg moeten dragen voor het (kunnen) aanhouden van de woning door tijdige reservering voor deze kosten, het afsluiten van een lening of het tijdelijk (onder)verhuren van de woning. Wanneer sprake is van zeer dringende redenen, is afwijking van artikel 13 Participatiewet mogelijk.

Richtlijn B014 - bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde

Indien een gedetineerde geen recht heeft op weekendverlof komen de noodzakelijk gemaakte reiskosten die door familieleden van de gedetineerde worden gemaakt in verband met een bezoek aan de gedetineerde in aanmerking voor bijzondere bijstand.

De frequentie wordt individueel bepaald. Daarbij wordt vooral rekening gehouden met de aard en de intensiteit van de familierelatie. Vergoeding van reiskosten ligt daarom vooral voor de hand ten aanzien van personen die een gezin vormen met de gedetineerde. In een dergelijk geval kan op basis van een bezoekfrequentie van maximaal één keer per week voor de gezinsleden bijstand worden verleend.

Maximaal wordt vergoed het goedkoopste tarief van openbaar vervoer, na overlegging van de vervoers- of bezoekbewijzen van de strafinrichting.

Richtlijn B015 - bijstand en het vervullen van alternatieve straffen

Het verrichten van onbetaalde arbeid als alternatieve straf kan niet leiden tot een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht.

Richtlijn B016 - meldingsplicht studie

Belanghebbende is verplicht vooraf middels het speciaal daarvoor bedoelde meldingsformulier te melden dat hij een studie wil gaan volgen.

Naar aanleiding van de melding beoordeelt het college of het toestemming kan verlenen voor het volgen van die studie met behoud van uitkering. Middels een beschikking wordt de belanghebbende op de hoogte gesteld van de beslissing. Indien het college toestemming verleent wordt in de beschikking duidelijk omschreven waarvoor toestemming is verleend en onder welke voorwaarden.

De belanghebbende dient binnen een maand na aanvang van de studie een bewijs van inschrijving van het opleidingsinstituut te overleggen

Richtlijn B017 - meldingsplicht vakantie/verblijf in het buitenland

De bijstandsontvanger is verplicht vooraf, vier weken voordat hij/zij op vakantie gaat, schriftelijk (bijv. via het wijzigingsformulier) te melden wanneer en hoe lang hij naar het buitenland gaat. Eenzelfde verplichting geldt met betrekking tot perioden waarin hij 14 dagen of langer buiten de eigen gemeente verblijft. Een dergelijk lang verblijf buiten de eigen gemeente wordt aangemerkt als vakantie in Nederland. De meldingsplicht voor vakantie in Nederland geldt niet voor personen aan wie geen arbeidsverplichtingen zijn opgelegd.

De reden van de meldingsplicht is met betrekking tot het verblijf in het buitenland gelegen in de vier/dertien-weken-termijn en de bepaling van artikel 13 lid 1 PW. De meldingsplicht in verband met vakantie in Nederland is van belang in verband met de controle op de opgelegde arbeidsverplichtingen. Om deze reden zijn personen zonder arbeidsverplichting hiervan vrijgesteld. De administratie houdt de vakantiemeldingen in GWS bij. De administratie boekt een incidenteel heronderzoek op als iemand vier weken op vakantie gaat. Bij verdenkingen dat iemand langer op vakantie is dan de door hem/haar vermelde periode kan natuurlijk altijd een incidenteel heronderzoek worden uitgevoerd. Er wordt twee weken voor vertrek een melding gedaan op het wijzigingsformulier. De generalist zet de datum van terugkeer in de agenda ter controle. Alleen bij overschrijding wordt de consulent voorzieningen ingeschakeld en een werkproces geboekt. De uitkering wordt vooraf dus niet beëindigd bij een melding van een klant waaruit blijkt dat de wettelijke duur wordt overschreden. Het hangt dan namelijk af van een toekomstige onzekere gebeurtenis en is geen grondslag om dan al te beëindigen wegens overschrijding van de verblijfstermijn buitenland. Bij overschrijding vindt dus een intrekking achteraf plaats.

Richtlijn B169 - het kunnen volgen van onderwijs

Jongeren die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen en in verband daarmee aanspraak hebben op studiefinanciering, komen niet in aanmerking voor algemene bijstand (artikel 13 lid 2 onderdeel c onder 1 Participatiewet). Het college kan een uitzondering op de scholingsplicht maken, wanneer een jongere geobjectiveerd aantoont dat hij geen regulier onderwijs kan volgen of wanneer dit in redelijkheid (nog) niet van hem gevergd kan worden. Deze uitzondering is mogelijk, indien de jongere naar het oordeel van het college:

a. een volgens een deskundige vastgesteld cognitief probleem heeft;

b. een volgens een deskundige vastgesteld medisch en/of psychisch probleem heeft;

c. een volgens een deskundige vastgesteld sociaal probleem heeft;

d. te maken heeft met andere persoonlijke omstandigheden, waardoor het verplicht volgen van onderwijs niet gevergd kan worden.

Een uitzondering op de scholingsplicht wordt in ieder geval gemaakt als de jongere:

a. onder de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) valt;

b. (nog) geen aanspraak kan maken op studiefinanciering, bijvoorbeeld doordat de jongere moet wachten tot het eerstvolgende instroommoment;

c. verblijft in een op verpleging of verzorging gerichte instelling;

d. inburgeraar is en (nog) niet beschikt over het taalniveau A2.

De jongere verstrekt zélf documenten waaruit blijkt dat er vanwege onvoldoende capaciteiten en/of belemmeringen geen scholingsmogelijkheden zijn binnen het uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs.

Richtlijn B018 - wijze van korten inkomsten i.v.m. kamerhuurders/kostgangers

De Richtlijn korten inkomsten uit commerciële verhuur bepaalt het volgende: de inkomsten uit commerciële verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de PW op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van € 60,- per maand. De inkomsten van één of meerdere kostganger(s) zoals bedoeld in artikel 33 lid 4 van de PW worden op de uitkering in mindering gebracht onder aftrek van € 348,- per maand. Het bedrag dat wordt vrijgelaten wordt jaarlijks opnieuw berekend. De grondslag van de berekening vloeit voort uit hoofdstuk 6 van de Recofa-richtlijnen VTLB met een afronding op een hele euro.

Het onderstaande is ontleend aan de Beleidsregel commerciële huurprijs kostendelersnorm.

Voor wat betreft de bepaling van een commerciële huurprijs wordt aangesloten bij het bedrag van de ‘basishuur’, genoemd in artikel 17 lid 2 van de Wet op de huurtoeslag aangevuld met de verhoging genoemd in artikel 16 van deze wet, dat wordt gehanteerd bij de bepaling van huurtoeslag door de Belastingdienst (minimumhuurprijs om in aanmerking te komen voor huurtoeslag).

Indien sprake is van een commerciële kostgangersrelatie is er sprake van een commerciële huurprijs als de hoogte van het bedrag aan kostgeld (inclusief huur) meer bedraagt dan 175 % van het bedrag hierboven bedoeld.

Genoemde bedragen zijn de bedragen zoals die gelden per 1 juli 2016; bedragen zijn terug te vinden op www.bureauwsnp.nl /vrij-te-laten-bedrag/de-berekening-van-het-vrij-te-laten-bedrag (hoofdstuk 6 onder woonkosten).

De betaling van de huur moet via het digitale bancaire verkeer verlopen en de belanghebbende moet desgevraagd betalingsbewijzen overleggen.

Richtlijn B019 - saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling

Bij de vaststelling van het vermogen dient rekening gehouden te worden met alle middelen (waaronder het saldo op de lopende rekening). Echter een deel van het saldo van de lopende rekening is bedoeld voor het levensonderhoud van de lopende maand. Daarom laten we bij de aanvraag om bijstand en heronderzoeken naast de vrijlating voor het vermogen (zie richtlijn B137) een bedrag tot maximaal de maanduitkering op de lopende rekening vrij. Onder de maanduitkering verstaan we de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantietoeslag. Let op: dit maximale bedrag wordt uitsluitend vrijgelaten voor het saldo op de lopende rekening.

Richtlijn B020 - moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating

Uitgangspunt is dat het vermogen wordt vastgesteld bij de aanvraag (en later bij wijzigingen tijdens de verlening van bijstand). Van deze hoofdregel kan worden afgeweken door het vermogen eerst voorlopig en pas op een later tijdstip definitief vast te stellen. Dit doet zich voor wanneer de aanvrager verwikkeld is in een echtscheidingsprocedure of indien er sprake is van een verlating. In dat geval kan gewacht worden met de vermogensvaststelling totdat de boedelscheiding een feit is. In de toekenningbeschikking moet dan de mededeling worden opgenomen dat het vermogen na afwikkeling van de echtscheiding wordt vastgesteld en dat bij overschrijding van de toepasselijke vermogensgrens de teveel betaalde bijstand zal worden teruggevorderd. Natuurlijk geldt dat de bijstand moet worden geweigerd indien bij de aanvraag duidelijk is dat het vermogen ruimschoots meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens en de aanvrager daar op dat moment al over kan beschikken.

Richtlijn B021 - vaststellen vermogen bij overname cliënt uit andere gemeente

Bij overname van een belanghebbende uit een andere gemeente dienen het vermogen en de toepasselijke vermogensgrens opnieuw te worden vastgesteld. Artikel 40 lid 1 PW bepaalt namelijk dat het recht op bijstand geldt jegens het college van de gemeente waar belanghebbende woonplaats heeft. Daardoor moet bij verhuizing naar een andere gemeente bijstandsuitkering in de oude gemeente beëindigd worden en een nieuwe aanvraag worden ingediend bij het college van de nieuwe gemeente.

Gezien de algehele verantwoordelijkheid van het college voor de uitvoering van de PW, is het college dus ook verantwoordelijk voor het vaststellen van het vermogen van belanghebbende bij de aanvraag voor bijstand.

Richtlijn B022 - vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

De hoogte van de vermogensgrens is gelijk aan de actuele vermogensgrens die geldt voor de nieuwe leefvorm van de belanghebbende (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden).

Bij wijziging van de leefvorm wordt het vermogen opnieuw vastgesteld (inclusief het vermogen van de kinderen als deze tot het gezin behoren). Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat zodra de kinderen de leeftijd van 18 jaar bereiken (en dus niet langer tot het gezin in de zin van de PW behoren) bij de vermogensvaststelling van de ouder niet langer rekening wordt gehouden met de vermogensbestanddelen van die kinderen. Dit is slechts dan anders indien er voorafgaande aan de bijstandsverlening een vermogensoverheveling heeft plaatsgevonden van de ouder naar de kinderen met als kennelijk doel om het recht op bijstand (langer) te waarborgen.

Richtlijn B024 - vrijlaten giften

Individueel moet worden beoordeeld in hoeverre een gift buiten beschouwing kan worden gelaten. Als het gaat om de hoogte van de gift, wordt beoordeeld of dit leidt tot een bestedingsniveau dat niet meer in overeenstemming is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is (bijvoorbeeld wanneer de belanghebbende maandelijks een gift van 500 euro ontvangt). Gaat het om de bestemming van de gift, dan zal bij een specifieke bestemming (studiekosten of schulden) vrijlating eerder in de rede liggen dan wanneer deze betrekking heeft op de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan (levensonderhoud) of wanneer de gift volledig ter vrije besteding is.

Andere dan de in de wet genoemde vergoedingen voor geleden materiële of immateriële schade (smartengeld) worden in het kader van vaststelling van het recht op en hoogte van de algemene bijstand vrijgelaten, voor zover deze naar het oordeel van het college, gelet op de bijzondere bestemming en de hoogte hiervan, uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.

Voor een eenduidige uitvoering is het raadzaam aan te geven in welke gevallen vergoedingen uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn, zodat dit vrijgelaten kan worden.

De rechter kan in bepaalde gevallen een vergoeding toekennen wegens geleden immateriële schade (smartengeld), voornamelijk bedoeld als compensatie van ondervonden leed en ter genoegdoening. Bij de bepaling van de hoogte van het smartengeld dient de rechter met alle omstandigheden rekening te houden. Door de gemeente wordt beoordeeld in hoeverre zij dit smartengeld in aanmerking neemt. Hierbij zijn 2 factoren van belang: de aard en de omvang van de vergoeding.

De "aard" van de vergoeding.

De gemeente beoordeelt hoe de schadevergoeding is opgebouwd. Het feit dat degene die de vergoeding toekent, de vergoeding aanmerkt als "smartengeld" betekent niet dat de gemeente vanzelfsprekend aanneemt dat dit ook het geval is. De gemeente onderzoekt of het smartengeld niet ook (gedeeltelijk) is bedoeld voor het verlies van inkomen/loon. Alleen indien een vergoeding elementen bevat met een geheel of gedeeltelijk loon dervend karakter, zal deze vergoeding bij de bijstandsverlening in aanmerking moeten worden genomen en zal belanghebbende dat deel moeten aanwenden voor de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Indien een schadevergoeding wordt aangemerkt als compensatie voor inkomensschade, dan moet deze schadevergoeding worden toegerekend aan de periode waarop deze compensatie ziet.

De "hoogte" van de vergoeding.

Bij zeer aanzienlijke uitkeringen kan iemand in een zodanige financiële positie komen te verkeren dat de gemeente het niet meer redelijk vindt dat met de vergoeding geen rekening wordt gehouden. De gemeente kan er dan voor kiezen om (gedeeltelijk) rekening te houden met de vergoeding. De rechter is in Nederland zeer terughoudend met het toekennen van smartengeld. Met andere woorden: als er al smartengeld wordt toegekend dan gaat het meestal om een zeer ernstige situatie. Het ligt dan ook voor de hand om terughoudendheid te betrachten bij het rekening houden met smartengeld voor het bepalen van het recht op en de hoogte van de bijstand.

Op basis van de jurisprudentie wordt van de immateriële schadevergoeding een bedrag van 12.000 euro vrijgelaten. Wanneer de vergoeding meer bedraagt dan 12.000 euro, wordt (eveneens op grond van jurisprudentie) 2/3 deel van de totale vergoeding vrijgelaten, met een minimum 12.000 euro.

Uitkeringen en vergoedingen voor materiële schade worden niet als middelen ( inkomen of vermogen) in aanmerking genomen, tenzij met hetzelfde doel bijstand is verstrekt of hiervoor later bijstand wordt gevraagd.

Richtlijn B147 - wanneer wordt toepassing gegeven aan de inkomstenvrijlating

In de Participatiewet is geregeld, dat gedurende een beperkte periode een deel van de inkomsten uit deeltijdarbeid niet met de uitkering verrekend wordt. De wet kent 3 inkomstenvrijlatingen: de reguliere inkomstenvrijlating, de aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders én een inkomstenvrijlating voor medisch uren-beperkten.

Het college past de reguliere inkomstenvrijlating toe bij 1e werkaanvaarding tijdens de uitkeringsperiode. Van een 1e werkaanvaarding is eveneens sprake indien de bestaande arbeidsuren uitgebreid worden met minimaal 3 uur per week. De vrijlating geldt dan voor alle inkomsten uit arbeid en niet slechts voor de nieuw gegenereerde inkomsten. Toepassing van inkomstenvrijlating geldt zowel voor personen met een uitkering op grond van de Participatiewet, als op grond van de IOAW/Z.

Geen inkomstenvrijlating wordt toegepast over inkomsten die door belanghebbende zijn verzwegen en waarbij de te veel of ten onrechte verstrekte uitkering alsnog wordt teruggevorderd of verrekend.

Het college past de aanvullende inkomstenvrijlating alleenstaande ouders toe indien:

· de alleenstaande ouder de volledige zorg heeft voor een ten laste komend kind tot 12 jaar;

· belanghebbende de periode van zes aaneengesloten maanden reguliere inkomstenvrijlating heeft doorlopen;

· en een volledige uitstroom naar werk (nog) niet haalbaar is.

Geen recht op een reguliere inkomstenvrijlating en/of op aanvullende inkomstenvrijlating alleenstaande ouders bestaat als een uitkeringsgerechtigde:

· illegale inkomsten uit arbeid verworven heeft;

· de inlichtingenplicht niet is nagekomen door geen, onjuiste of onvolledige mededeling van inkomsten uit arbeid te doen;

· binnen 6 maanden na beëindiging van de uitkering weer een beroep op uitkering doet en in de uitkeringsperiode voorafgaand aan de beëindiging een inkomstenvrijlating is toegepast;

· jonger is dan 27 jaar (artikel 31 lid 7 Participatiewet).

De reguliere inkomstenvrijlating en/of op aanvullende inkomstenvrijlating alleenstaande ouders wordt één maal per uitkeringsperiode toegekend. Als dezelfde uitkeringsperiode wordt aangemerkt:

· de periode waarin een uitkering aaneengesloten of na een onderbreking die korter is dan 30 dagen wordt voortgezet;

· de situatie waarin sprake is van voortzetting van een uitkering die in een andere gemeente reeds werd verstrekt;

· de situatie waarin na wijziging van bijvoorbeeld woon- of gezinssituatie de uitkering met een andere norm wordt voortgezet.

Nadat de belanghebbende aan de voorwaarden heeft voldaan, besluit het college ambtshalve dat er recht bestaat op een inkomstenvrijlating. De vrijlating gaat in op de eerste dag van de maand waaraan de inkomsten moeten worden toegerekend. Het college beëindigt de inkomstenvrijlating per direct als deze is toegepast op grond van door de uitkeringsgerechtigde onjuiste en/of onvolledige verstrekte informatie. Het college vordert in dat geval de ten onrechte verstrekte vrijlating terug.

Het college past de inkomstenvrijlating voor medisch uren-beperkten toe nadat is vastgesteld dat iemand daadwerkelijk medisch urenbeperkt is. De beoordeling van de medische urenbeperking wordt uitgevoerd door het UWV. De toepassing van deze inkomstenvrijlating heeft een structureel karakter. Deze vrijlating kan niet worden toegepast in combinatie met de andere inkomstenvrijlatingen.

Richtlijn B029 - inschrijving bij uitzendbureaus

De aanvrager dient zich in te schrijven bij tenminste 5 uitzendbureaus

Richtlijn B030 - beleidsregels ontheffing arbeidsplicht

De wetgever legt in beginsel aan iedere uitkeringsgerechtigde tussen 18 jaar en de pensioengerechtigde leeftijd de plicht tot arbeidsinschakeling op. Deze plicht bestaat uit een arbeidsplicht en een re-integratieplicht.

De arbeidsplicht bestaat uit de plicht om naar algemeen geaccepteerd werk in dienstbetrekking te zoeken, de plicht om als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf ingeschreven te staan  en de plicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden.

De re-integratieplicht bestaat uit de plicht om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, de plicht om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en de plicht mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a Participatiewet.

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om bij dringende redenen een tijdelijke ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichting. De re-integratieplicht blijft echter van toepassing. De ontheffing gaat in beginsel vergezeld van een verplichting om de omstandigheden, die maken dat ontheffing noodzakelijk is, teniet te doen. De maximale duur van een ontheffing is in beginsel één jaar. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een vooraf vastgestelde periode van ontheffing te verlengen of in te korten.

In de volgende situaties is een ontheffing van de sollicitatieplicht mogelijk:

  • bij een alleenstaande ouder met zorgtaken voor een ten laste komend kind tot 12 jaar, voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening;

  • bij een belanghebbende met medische beperkingen, voor zover deze beperkingen de arbeidsinschakeling in zijn geheel nog niet toelaten;

  • bij een belanghebbende die op sociale gronden verminderd belastbaar is, voor zover er sprake is van zodanige belemmeringen dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat belanghebbende geheel of gedeeltelijk aan de verplichtingen voldoet.

 

De ontheffing op grond van sociale omstandigheden wordt verleend voor maximaal 3 maanden. Het college kan bij de beoordeling van de ontheffing gebruik maken van adviezen van onafhankelijke externe deskundigen. Het college kan besluiten een eerder verleende ontheffing in te trekken indien de gronden waarop de eerder verleende ontheffing zich wijzigen of zijn vervallen.

 

Richtlijn B032 - belanghebbende beschikt niet meer over bewijsstukken

Wanneer de belanghebbende niet meer beschikt over bepaalde bewijsstukken (bijvoorbeeld bankafschriften) dan zal hij eerst voor eigen rekening (zie CRvB 06‑07‑1999, nr. 97/12345 ABW) moeten proberen om nieuwe exemplaren hiervan te verkrijgen. Alleen wanneer dit in het geheel niet mogelijk is of wanneer de hieraan verbonden kosten in geen verhouding staan tot het belang van de te verkrijgen gegevens voor de vaststelling van het recht op bijstand, kan het verkrijgen van nieuwe bewijsstukken achterwege blijven. De gemeente kan dan proberen om de gegevens op een andere manier te verifiëren.

 

Richtlijn B033 - periode over te leggen bankafschriften

Bij aanvraag en heronderzoek is de belanghebbende verplicht van alle bank-, giro-, spaar- en effectenrekeningen (van alle gezinsleden) alle afschriften te overleggen die betrekking hebben op de periode van drie maanden voorafgaande aan de datum van de aanvraag of het heronderzoek (de lengte van deze periode is in overeenstemming met constante jurisprudentie van de CRvB). Bij gerichte individuele fraudeonderzoeken kan deze periode worden verlengd.

De klant is zelf verantwoordelijk voor het aanleveren en zo nodig opvragen van de afschriften.

 

Richtlijn B034 – procedure inleveren maandelijks ROF/inkomstenverklaring

MER-gemeenten hebben een eenduidig beleid.

 

Via het wijzigingsformulier moet de klant uit eigen beweging melden dat er wijzigingen in zijn situatie zijn opgetreden / gaan optreden. Dit moet hij doen binnen vijf werkdagen nadat de wijziging is opgetreden. Klanten met inkomsten dienen maandelijks een wijzigingsformulier met een specificatie van hun inkomsten in te leveren. Klanten met vaste inkomsten per maand uit dienstverband kunnen volstaan met de inlevering van een salarisspecificatie. Bij andere vaste inkomsten zoals WAO, AOW, alimentatie of buitenlands pensioen wordt de indieningsplicht van het wijzigingsformulier gekoppeld aan momenten waarvan bekend is dat wijzigingen optreden (voorbeeld, WAO: 2 x per jaar; AOW: januari-juli, alimentatie: 1 x per jaar). Afwijkingen op individuele basis zijn mogelijk afhankelijk van het risico. De verantwoordelijkheid voor het tijdig doorgeven van wijzigingen berust volledig bij de cliënt.

 

Richtlijn B036 - meldingsplicht vrijwilligerswerk

Belanghebbende dient melding te maken van het vrijwilligerswerk door middel van het wijzigingsformulier. De meldingsplicht geldt niet voor traditioneel vrijwilligerswerk (zoals bijvoorbeeld bestuurslid van een vereniging).

 

Richtlijn B037 - duur aanvultermijn bij aanvraag op grond van artikel 4:5 lid 1 Awb

De aanvultermijn bij de aanvraag bedraagt in beginsel 5 werkdagen. Indien belanghebbende redelijkerwijs meer tijd nodig heeft, kan deze termijn langer worden vastgesteld. De maximale aanvultermijn bedraagt 8 weken.

 

Richtlijn B038 - duur hersteltermijn tijdens bijstand

In het geval belanghebbende verwijtbaar de van belang zijnde gegevens niet, niet tijdig of niet volledig heeft verstrekt of anderszins onvoldoende medewerking verleent, schort het college het recht op uitkering op conform de procedure van artikel 54 PW. De termijn waarbinnen belanghebbende zijn verzuim kan herstellen bedraagt in beginsel vijf werkdagen. Indien belanghebbende redelijkerwijs meer tijd nodig heeft om het verzuim te herstellen wordt de termijn verlengd. De maximale duur van de opschorting bedraagt op grond van artikel 54 lid 1 PW acht weken.

 

Richtlijn B043 - afzien van verlaging en waarschuwing i.p.v. verlaging

Het college ziet af van een verlaging als:

  • elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

  • de gedraging meer dan één jaar voor constatering daarvan door het college heeft plaatsgevonden, of

  • de gedraging meer dan één jaar geleden door het college is geconstateerd en naar aanleiding van deze gedraging nog geen besluit door het college heeft plaatsgevonden.

Als het college afziet van een verlaging wordt belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

 

Richtlijn B048 - ingangsdatum verlaging

De verlaging wordt met terugwerkende kracht toegepast, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm. Voor zover de bijstand over de afgelopen maand reeds is uitbetaald gaat de verlaging de eerstvolgende kalendermaand in. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm. De duur van de verlaging is gelijk aan de termijnen die in de afstemmingsverordening worden vermeld.

 

Richtlijn B049 - termijn heroverweging besluit tot verlaging

In de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ  is bepaald: een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

 

Richtlijn B150 - verlagen algemene bijstand, bijzondere bijstand, inkomens- of studietoeslag

In de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ is het volgende bepaald dat de verlaging wordt opgelegd op de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde uitkeringsnorm:

  • de op de leef- en woonsituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm conform de Participatiewet, eventueel aangevuld met de bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor 18 tot 21 jarigen;

  • de bijzondere bijstand, voor zover deze te relateren is aan de afstemmingswaardige gedraging;

  • de op belanghebbende van toepassing zijnde grondslag bedoeld in artikel 5 lid 4 IOAW/IOAZ

 

Richtlijn B157 - afspraken met OM bij fraudebedrag onder €50.000,00

Er zijn door de MER-gemeenten geen aparte afspraken gemaakt met het OM over een fraudebedrag onder € 50.000,00.

 

Richtlijn B118 - verrekening van bij aanvraag verstrekte voorschotten

Over het algemeen worden voorschotten altijd volledig verrekend met de toegekende bijstand. Zou belanghebbende daardoor in een lastige financiële positie komen dan kan van dat principe worden afgeweken. Een en ander wordt individueel beoordeeld.

Een alternatief voor direct volledig te verrekenen is het voorschot in een aantal termijnen terug te betalen. Wordt voor een dergelijke regeling gekozen dan zal belanghebbende een daartoe strekkende machtiging moeten ondertekenen. Hierbij moet rekening worden gehouden met brutering van het bedrag dat op 31 december van het betreffende jaar nog resteert.

 

Richtlijn B163 - tegenprestatie naar vermogen

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

  • a.

    naar hun aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt, en

  • b.

    niet zijn bedoeld als re-integratievoorziening, en

  • c.

    worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht, en

  • d.

    niet leiden tot verdringing van regulier werk.

Het college bepaalt de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie op basis van individueel maatwerk en stelt op basis van maatwerk de voorwaarden die daarbij gelden vast.

 

Het college kan belanghebbende een tegenprestatie opdragen ongeacht zijn afstand tot de arbeidsmarkt. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met:

  • a.

    het vermogen van de belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten;

  • b.

    de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van de belanghebbende;

  • c.

    de persoonlijke wensen en kwaliteiten van de belanghebbende;

  • d.

    de maatschappelijke activiteiten of het vrijwilligerswerk dat de belanghebbende al verricht.

 

Het college draagt geen tegenprestatie op aan:

  • a.

    de belanghebbende die, naar het oordeel van het college, aantoonbaar voldoende maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht;

  • b.

    de belanghebbende die mantelzorg verricht voor zover het verrichten van die mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk en aantoonbaar voldoende is;

  • c.

    de alleenstaande ouder met ontheffing als bedoeld in artikel 9a lid 1 Participatiewet;

  • d.

    de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

  • e.

    de belanghebbende voor wie naar het oordeel van het college het uitvoeren van een tegenprestatie belemmerend werkt op zijn re-integratie;

  • f.

    de belanghebbende die, naar het oordeel van het college, aantoonbaar voldoende arbeid in deeltijd verricht.

 

Het college geeft de belanghebbende de gelegenheid om zelf op zoek te gaan naar onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die hij kan verrichten. Het college stelt hiervoor een redelijke termijn vast. Het college kan deze termijn verlengen, indien daarvoor naar het oordeel van het college redenen zijn. Indien de belanghebbende niet binnen de gestelde termijn onbeloonde werkzaamheden heeft gevonden, dan bepaalt het college de invulling van de tegenprestatie.

Bij het opdragen van de tegenprestatie geeft het college een duidelijke omschrijving van de te verrichten werkzaamheden, de duur en omvang van de tegenprestatie, zodat voor de uitkeringsgerechtigde duidelijk is wat van hem wordt verwacht.

 

De werkzaamheden die de gemeente als tegenprestatie oplegt, voldoen aan de volgende eisen:

  • 1.

    Het zijn onbeloonde, maatschappelijk nuttige activiteiten;

  • 2.

    De werkzaamheden zijn beperkt in omvang en tijdsduur (maximaal 20 uur per week gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar);

  • 3.

    De werkzaamheden leiden niet tot verdringing op de arbeidsmarkt;

  • 4.

    De tegenprestatie mag geen belemmering voor de re-integratie gericht op arbeidsinschakeling vormen;

  • 5.

    De werkzaamheden worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid;

  • 6.

    Het hoeven geen werkzaamheden te zijn waarmee de kansen op betaald werk worden vergroot (de tegenprestatie staat los van de arbeidsplicht en het re-integratietraject);

  • 7.

    De werkzaamheden zijn afgestemd op de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden. Dus geen werk dat iemand vanwege de gezondheid of om een andere reden niet kan of mag doen;

  • 8.

    De uitkeringsgerechtigde is verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid en aansprakelijkheid;

  • 9.

    Het weigeren van een tegenprestatie kan een maatregel tot gevolg hebben;

  • 10.

    Elk jaar moet de uitkeringsgerechtigde een tegenprestatie leveren.

 

Het college kan in ieder geval de volgende activiteiten als tegenprestatie inzetten:

  • Ondersteunende activiteiten bij maatschappelijke organisaties;

  • Ondersteunende activiteiten in wijken;

  • Additioneel beheer openbare ruimte;

  • Ondersteunende activiteiten bij evenementen;

  • Ondersteunende activiteiten bij stichtingen en verenigingen.

Het college draagt de tegenprestatie op voor de duur van maximaal 6 maanden per kalenderjaar en voor maximaal 20 uur per week. Bij een onderbroken of korte duur van de tegenprestatie legt de college de tegenprestatie binnen een aaneengesloten periode van maximaal 10 werkdagen, maximaal 6 maal per kalender jaar op.

 

Het college draagt geen tegenprestatie op indien er geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Indien de uitkeringsgerechtigde aantoonbaar voldoende vrijwilligerswerk of maatschappelijke activiteiten verricht, wordt eveneens geen tegenprestatie opgelegd. Het college houdt hierbij rekening met de volgende omstandigheden en voorwaarden:

  • 1.

    de maximale belastbaarheid van de uitkeringsgerechtigde, rekening houdend met de individuele omstandigheden;

  • 2.

    het aantal uren dat de uitkeringsgerechtigde vrijwilligerswerk, maatschappelijke activiteiten of mantelzorg verricht;

  • 3.

    de maximale duur en omvang van de tegenprestatie zoals dit in de verordening is vastgesteld.

Het college draagt zorg voor het afsluiten van een wettelijke aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering voor de uitkeringsgerechtigden tijdens het verrichten van de tegenprestatie.

 

Richtlijn B166 - waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete

Indien de overtreding van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of slechts een gering benadelingsbedrag, wordt volstaan met de oplegging van een waarschuwing. Indien belanghebbende bij een overtreding van de inlichtingenplicht binnen vier weken na het verstrijken van de inlichtingentermijn, uit eigen beweging, alsnog voldoet aan zijn informatieplicht wordt eveneens volstaan met de oplegging van een waarschuwing.

 

Richtlijn B172 - hoogte verlaging bij schending geüniformeerde verplichtingen

Als een belanghebbende een verplichting ex artikel 18 lid 4 Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt de verlaging vastgesteld op 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand. Het college kan de verlaging op grond van artikel 18 lid 11 Participatiewet herzien, zodra uit houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen weer nakomt. Het verzoek tot herziening op grond van artikel 18 lid 11 Participatiewet dient schriftelijk te worden ingediend bij het college. Het college kan de verlaging enkel herzien in de gevallen dat de duur van de opgelegde verlaging langer is dan één maand. Herziening van de verlaging kan niet plaatsvinden vóór de maand waarin het verzoek tot herziening is ingediend. Indien het college de verlaging op grond van artikel 18 lid 11 Participatiewet herziet, wordt de hoogte van het percentage van de verlaging gehalveerd.

 

Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden gerekend vanaf de datum van het besluit waarin de verlaging wordt toegepast, opnieuw een verplichting niet nakomt (recidive), worden de duur van de verlaging verdubbeld. Bij derde en meer opvolgende verwijtbare gedragingen wordt deze verdubbelde duur telkens verlengd met één maand extra.

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden (samenloop) wordt voor het bepalen van de hoogte van de verlaging uitgegaan van de som van de verlagingen van de afzonderlijke gedragingen, tot een maximum van een verlaging van 100% gedurende één maand.

 

De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de bijzondere persoonlijke omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert. In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering wordt in ieder geval vermeld:

  • 1.

    de reden van de verlaging;

  • 2.

    de duur van de verlaging;

  • 3.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

  • 4.

    de reden van afwijking, indien wordt afgeweken van de vastgelegde percentages en/of duur van de verlaging.

 

Richtlijn B173 - hoogte verlaging bij schending niet-geüniformeerde verplichtingen (B173)

Een verlaging wordt opgelegd op de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.

Onder uitkeringsnorm wordt verstaan:

  • de op de leef- en woonsituatie van toepassing zijnde bijstandsnorm conform de PW, eventueel aangevuld met de bijzondere bijstand voor levensonderhoud voor 18 tot 21 jarigen;

  • de bijzondere bijstand, voor zover deze te relateren is aan de afstemmingswaardige gedraging.

Als de belanghebbende de in de wetten opgenomen verplichtingen naar het oordeel van het college niet of in onvoldoende mate nakomt wordt de uitkering verlaagd. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de bijzondere persoonlijke omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

 

Gedragingen van een belanghebbende waardoor algemeen geaccepteerde arbeid niet wordt verkregen of een verplichting op grond van artikel 9, 9a en 55 Participatiewet en niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

 

Verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Eerste categorie

  • Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV of het niet tijdig laten verlengen van de registratie

10% uitkeringsnorm gedurende 1 maand.

Tweede categorie

50% uitkeringsnorm gedurende 1 maand.

Derde categorie

het niet of in onvoldoende mate naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, 4e lid PW.

100% uitkeringsnorm gedurende 1 maand.

 

Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid Participatiewet

Indien een belanghebbende voorafgaande aan de ingangsdatum van de bijstandsverlening het beschikbare vermogen op een onverantwoorde wijze heeft besteed waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan eerder dan noodzakelijk een beroep moet doen op bijstand.

100% uitkeringsnorm gedurende 1 maand

Indien er sprake is van het niet of niet volledig tot uitbetaling komen van een voorliggende voorziening vanwege verrekening, waarbij op grond van een wettelijk voorschrift artikel 4:93 vierde lid van de Awb, buiten toepassing is gelaten.

100% uitkeringsnorm gedurende 1 maand

Indien belanghebbende op een andere wijze door eigen toedoen afhankelijk wordt van bijstand.

100% uitkeringsnorm gedurende 1 maand

Indien de belanghebbende verwijtbaar geen beroep doet op een voorliggende voorziening en de aanspraak op de voorliggende voorziening niet is vast te stellen.

50% uitkeringsnorm gedurende 1 maand

Indien een belanghebbende niet of in onvoldoende mate voldoet aan een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de PW.

50% uitkeringsnorm gedurende 1 maand

Zeer ernstige misdragingen:

van een zeer ernstige misdraging is sprake als verwijtbaarheid is vastgesteld en dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de PW als bedoeld in artikel 9, zesde lid van die wet of onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of de IOAZ wordt de uitkeringsnorm verlaagd. Van een zeer ernstige misdraging is sprake als verwijtbaarheid is vastgesteld en dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.

Bij ernstige gedragingen in de vorm van verbaal geweld, discriminatie of intimidatie.

  • 50% uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij 1e ernstige gedraging.

  • 100% uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij 2e ernstige gedraging.

  • 100% uitkeringsnorm gedurende 2 maanden vanaf 3e ernstige gedraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

Bij ernstige gedragingen in de vorm van zaakgericht fysiek geweld of mensgericht fysiek geweld.

  • 100% uitkeringsnorm gedurende 1 maand bij 1e ernstige gedraging

  • 100% uitkeringsnorm gedurende 2 maanden bij 2e ernstige gedraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging

  • 100% uitkeringsnorm gedurende 3 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden (samenloop), wordt voor het bepalen van de hoogte van de verlaging uitgegaan van de som van de verlagingen van de afzonderlijke gedragingen, tot een maximum van een verlaging van 100% gedurende één maand.

Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden gerekend vanaf de datum van het besluit waarin de verlaging wordt toegepast, opnieuw een verplichting niet nakomt (recidive) worden de termijnen verdubbeld. Bij derde en meer opvolgende verwijtbare gedragingen wordt de duur telkens verlengd met één maand extra.

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering wordt in ieder geval vermeld:

a. de reden van de verlaging;

b. de duur van de verlaging;

c. het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

d. de reden van afwijking, indien wordt afgeweken van de in de verordening genoemde percentages en/of duur van de verlaging.

Het opleggen van deze maatregel kan daarnaast tot gevolg hebben dat een door belanghebbende aangevraagde of aan te vragen Individuele inkomenstoeslag niet toegekend wordt.

 

Richtlijn B057 - ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

De gemeente waar belanghebbende domicilie houdt, is gehouden bijstand te verstrekken. Een tijdelijk verblijf in een inrichting buiten onze gemeente leidt niet zonder meer tot verlies van de woonstede in de gemeente mits:

  • de woning wordt aangehouden,

  • de belanghebbende het voornemen heeft om terug te keren

  • en de kans op terugkeer naar de woning reëel is.

 

Het verblijf in een hospice wordt geacht volledig aan deze omschrijving te voldoen.

De bijstandsnorm wordt gedurende de eerste drie maanden gehandhaafd. Na 3 maanden wordt de norm in principe aangepast naar de norm voor een in een inrichting verblijvende (eventueel vermeerderd met bijzondere bijstand voor de betaling van vaste lasten). Voorbeeld: zo belanghebbende op 18 april wordt opgenomen, wordt de norm in principe dus per 18 juli aangepast.

Als sprake is van een permanent verblijf in een inrichting wordt de gemeente waar de inrichting gevestigd is als woonplaats aangemerkt.

 

Richtlijn B058 - bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens verblijf in inrichting

Voor de vaste lasten (huur/hypotheekrente en nutsvoorzieningen) kan gedurende maximaal 3 maanden bijzondere bijstand worden verleend. Dit geldt ook voor gehuwden waarvan beide partners in een inrichting verblijven. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand voor nutsvoorzieningen dient pragmatisch te werk te worden gegaan. Het vastgestelde voorschot is gebaseerd op bewoning van de woning. Daar de woning momenteel niet wordt bewoond, dient niet klakkeloos te worden uitgegaan van het huidige voorschot. Zo kan bijvoorbeeld in overleg met het energiebedrijf een reëel voorschot, afgestemd op de nieuwe situatie, bepaald worden. De overige woonlasten zoals bijvoorbeeld onroerend zaakbelasting, verzekering en dergelijke worden voor de berekening van de bijzondere bijstand niet meegenomen. Als maximale termijn voor de doorbetaling van vaste lasten wordt een periode van drie maanden aangehouden met de mogelijkheid tot verlenging op individuele basis.

 

Richtlijn B059 - beleid inzake bijstandsverlening aan daklozen

De gemeente is niet aangewezen voor bijstandsverlening aan adreslozen. Belanghebbenden zonder adres kunnen zich voor bijstand wenden tot de afdeling sociale zaken van de gemeente Venlo.

 

Richtlijn B065 - wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode

Wanneer de belanghebbende gaat verhuizen of komt te overlijden, wordt de bijzondere bijstand beëindigd.

 

Richtlijn B066 - drempelbedrag

Er wordt geen drempelbedrag gehanteerd voor de kosten voor bijzondere bijstand.

 

Richtlijn B068 - Adresgegevens zorgverzekeraar

Voor vragen over de collectieve verzekering kan de gemeente contact opnemen met het accountteam van CZ. Hier kan ook informatiemateriaal aangevraagd worden.

Telefoonnummer 013 5938585.

e-mail: serviceteam.zakelijkdirect@cz.nl

Ringbaan West 236, 5038 KE Tilburg

Postbus 90152, 5000 LD Tilburg

 

Voor vragen over de gemeentelijke premienota kan de gemeente bellen met de afdeling Debiteuren 013-594 9000. Verzekerden dienen altijd verwezen te worden naar CZ Klantenservice, telefoonnummer 900-949 naar info@cz.nl 

Richtlijn B069 - waar en wanneer medisch advies vragen

Aanvragen binnen MER kunnen worden voorgelegd aan Argonaut of Spijtenburg. Het advies wordt aangevraagd wanneer een medische onderbouwing nodig wordt geacht of wanneer we duidelijkheid willen hebben over de vraag in hoeverre betrokkene beperkingen ondervindt bij het vinden van passende arbeid.

 

Richtlijn B070 - standaard aanvullende of collectieve ziektekostenverzekering

Voor inwoners van de gemeenten Maasgouw, Roerdalen en Echt-Susteren hebben de gemeenten een collectieve zorgverzekering afgesloten. Het gaat daarbij om een korting van 6% op de basisverzekering. Daarnaast hebben de gemeenten een aanvullende zorgverzekering afgesloten waarmee een aantal veel voorkomende kosten zijn verzekerd. Bij deze aanvullende verzekering worden ook de eigen bijdragen WMO en Wlz, die door het CAK worden opgelegd, verzekerd tot een maximum bedrag per jaar. Verder hebben de colleges van de drie MER-gemeenten besloten om de zogenoemde €25,00 regeling ook in 2017 te handhaven. Dat betekent dat inwoners uit de drie gemeenten, in plaats van een collectieve zorgverzekering, kunnen kiezen voor een maandelijkse bijdrage van maximaal €25,00 als bijdrage aan een aanvullende zorgverzekering naar keuze.

In geval van schulden hanteert de zorgverzekeraar de volgende regels:

  • Heeft een verzekerde premieachterstand en nog niet aangemeld als wanbetaler? Dan kan de verzekerde deelnemen aan de collectieve verzekering.

  • Zodra iemand als wanbetaler is aangemeld kan er geen aanmelding worden gedaan voor een collectieve verzekering tenzij een verzekerde met terugwerkende kracht in de collectiviteit van de gemeente wordt verzekerd, de gemeente de premiemaand nota betaalt aan de zorgverzekeraar en de achterstand daarmee is opgelost.

  • Er kan altijd om coulance worden gevraagd. Vraag de coulance aan bij de zorgverzekeraar en geef ook de reden(en) voor de aanvraag tot coulance door. De zorgverzekeraar beoordeelt dan of coulance mogelijk is. Dit wordt alleen in uitzonderlijke gevallen goedgekeurd voor verzekerden die zijn aangemeld als wanbetaler.

Richtlijn B073 - brillen en contactlenzen

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor brillen en contactlenzen. Hierin wordt in voldoende mate tegemoet gekomen door de zorgverzekering. De gemeenten bieden voldoende mogelijkheden om hieraan deel te nemen door de collectieve zorgverzekering of de individuele vergoeding voor de aanvullende verzekering. Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen nog in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk wanneer er sprake is van een ernstige geestelijk en/of lichamelijke omstandigheid.

 

Richtlijn B074 - overig beleid inzake medische kosten

Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt voor medische kosten. Hierin wordt in voldoende mate tegemoet gekomen door de zorgverzekering. De gemeenten bieden voldoende mogelijkheden om hieraan deel te nemen door de collectieve zorgverzekering of de individuele vergoeding voor de aanvullende verzekering. Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen nog in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk wanneer er sprake is van een ernstige geestelijk en/of lichamelijke omstandigheid.

 

Richtlijn B084 - babyuitzet

Er wordt voor deze kosten geen bijzondere bijstand verstrekt. Het gaat om algemene bestaanskosten waarvoor betrokkene kan reserveren. Slechts incidenteel kan er sprake zijn van een bijzondere situatie waarin de mogelijkheid van bijzondere bijstand afgewogen moet worden. Een algemene richtlijn kan hiervoor niet worden gegeven. Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen nog in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk wanneer er sprake is van een ernstige geestelijk en/of lichamelijke omstandigheid.

   

Richtlijn B086 - verzorging en hulp

Er wordt voor deze kosten geen bijzondere bijstand verstrekt. Er is sprake van een voorliggende voorziening in de vorm van een collectieve zorgverzekering. Hierin hebben de gemeenten Echt-Susteren en Maasgouw een vergoeding voor de eigen bijdrage voor hulp bij het huishouden meegenomen. Wanneer betrokkene kiest om niet deel te nemen aan de collectieve verzekering dan is dat geen reden om bijzondere bijstand te verstrekken. Verder kennen de drie MER-gemeenten een vergoedingsregeling van maximaal €25,=- per verzekerde per maand voor een voor een compensatie van de premie voor een zelf gekozen aanvullende zorgverzekering. Met deze mogelijkheid kan de verzekerde een aanvullende zorgverzekering zoeken die de kosten voor verzorging en hulp betaalt. Ook hierbij is dus sprake van (de mogelijkheid van) een voorliggende voorziening. Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen nog in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk wanneer er sprake is van een ernstige geestelijk en/of lichamelijke omstandigheid.

 

Richtlijn B087 - communicatie en signalering

De juridische grondslag voor het recht op bijzondere bijstand voor alarmerings- en/of telefoonkosten is gelegen in artikel 35 lid 1 Participatiewet.

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt ter vergoeding van (noodzakelijke) kosten in het individuele geval die naar het oordeel van het college niet betaald kunnen worden uit de algemene bijstand (of een daarmee in hoogte vergelijkbaar inkomen) of de bij belanghebbende aanwezige draagkracht.

Daarnaast geldt dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 Participatiewet). In het kader van communicatie- en/of alarmeringsvoorzieningen geldt de Regeling zorgverzekering als voorliggende voorziening.

 

Voor de beantwoording van de vraag of er recht bestaat op bijzondere bijstand zullen daarom telkens in het individuele geval de volgende vier vragen beantwoord moeten worden (CRvB 28-05-2002, nr. 99/6309 NABW; zie Recht op bijzondere bijstand):

 

  • 1.

    Betreft het (aantoonbare) noodzakelijke kosten van het bestaan?

    Voor zover belanghebbende aanspraak maakt op teksttelefoon (doventelefoon) of alarmeringsapparatuur op grond van Zvw en de Regeling zorgverzekering moet de noodzaak worden aangenomen. Aanspraak op waarschuwings- of alarmeringsapparatuur bestaat voor auditief en lichamelijk gehandicapten (artikel 2.26 Regeling zorgverzekering).

    De aanschaf van een telefoon is in beginsel niet noodzakelijk (zie CRvB 29-10-2002, nrs. 00/1545 NABW e.a.)

  • 2.

    Betreft het kosten waarin de algemene bijstand voorziet?

    Telefoonkosten, waaronder de aansluitkosten begrepen, behoren tot de (incidenteel voorkomende) algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke in beginsel uit de bijstandsnorm dienen te worden bestreden (zie CRvB 25-06-2002, nr. 99/5112 NABW).

  • 3.

    Is er sprake van bijzondere omstandigheden?

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen?

 

Voorliggende voorziening

Indien het hebben van communicatie- of alarmeringsmiddelen gebaseerd is op een medische noodzaak zijn de regelingen op grond van de Wlz en Zvw voorliggende voorzieningen.

 

Richtlijn B094 - kosten schuldhulpverlening

De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van de schuldhulpverlening. De MER-gemeenten hebben een overeenkomst voor de uitvoering van schuldhulpverlening gesloten met PLANgroep. Wanneer een burger zich meldt bij de gemeente of PLANgroep zal – ongeacht inkomen en/of vermogen – de mogelijkheid van schuldhulpverlening door PLANgroep worden onderzocht. Dienstverlening door PLANgroep wordt voor bijzondere bijstandsverlening dan ook gezien als een voorliggende voorziening. In de meeste situaties valt schuldhulpverlening binnen het scala aan trajecten dat door de gemeenten wordt ingekocht. Mocht in een incidentele situatie verdere financiële ondersteuning noodzakelijk blijken voor de voortgang van het traject dan is een beoordeling in het kader van de bijzondere bijstand een optie. Beoordeeld zal dan moeten worden of een situatie bijzonder en noodzakelijk is waarbij vervolgens rekening gehouden wordt met de vermogens- en inkomenspositie van betrokkene.

 

Richtlijn B095 - kosten van sociaal culturele en educatieve activiteiten

De oude regelingen voor sociaal culturele activiteiten voor zowel volwassen als kinderen hielden op te bestaan per 1 januari 2015.

De volgende regelingen kwamen hiervoor in de plaats: (de gehanteerde begrippen worden omschreven in de beleidsregel die van toepassing is)

Voor volwassenen kennen we:

  • 1.

    Persoonlijk participatiebudget pensioengerechtigden

    Onverminderd het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor het Persoonlijk Participatiebudget de pensioengerechtigde belanghebbende die voldoet aan de voorwaarden van de Participatiewet en:

    • °

      Op 31 december van de referteperiode pensioengerechtigd is.

    • °

      gedurende de referteperiode aangewezen is geweest op een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm.

    • °

      geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de wet.

    • °

      Indien in het geval van gehuwden slechts één partner voldoet aan de voorwaarden, komt hem het recht toe van een alleenstaande.

    • °

      Het Persoonlijk Participatiebudget moet worden besteed aan activiteiten die actieve deelname aan de samenleving bevorderen.

 

Geen recht op een Persoonlijk Participatiebudget heeft de belanghebbende die tijdens de referteperiode in onvoldoende mate getracht heeft om zijn uitzicht op inkomensverbetering te verbeteren, dan wel verwijtbaar heeft nagelaten om factoren die dit uitzicht op inkomensverbetering belemmeren op te lossen. Hieronder wordt mede verstaan het door eigen toedoen vroegtijdig beëindigen van een schuldhulpverleningstraject, door onvoldoende medewerking aan dat traject of door het opnieuw aangaan van schulden.

 

Hoogte van de toeslag

• Voor gehuwden gezamenlijk € 450,-;

• Voor een alleenstaande € 330,-.

 

  • 1.

    Maatschappelijk actief bonus

In aanmerking voor de maatschappelijk actief bonus komt:

  • I.

    belanghebbende met een uitkering, op aanvraagdatum gemiddeld niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm en voor wie volledige arbeidsverplichtingen gelden;

  • I.

    de niet-uitkeringsgerechtigde zonder inkomen uit arbeid

 

Voorwaarden

• belanghebbende heeft op de aanvraagdatum geen inkomen hoger dan 120%

• belanghebbende heeft geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet en

• belanghebbende heeft in het peiljaar gedurende 6 maanden minimaal 6 uur per week onbetaald maatschappelijk nuttige activiteiten verricht in enig georganiseerd verband.

De hoogte van de bonus bedraagt € 250,00 per persoon per kalenderjaar en wordt toegekend op schriftelijke aanvraag. De aanvraag moet zijn ingediend uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het peiljaar.

 

Geen recht op een MAB heeft de belanghebbende:

• die in het peiljaar recht heeft op de individuele inkomenstoeslag of het persoonlijk participatiebudget voor pensioengerechtigden;

• die gedurende een periode van 6 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum een maatregel en/of boete vanuit enige sociale wet of regelgeving opgelegd heeft gekregen dan wel

• die een opleiding volgt als bedoeld in de Wsf 2000 dan wel ander door het Rijk bekostigd onderwijs volgt.

 

  • 3.

    Jeugdsportfonds

Jongeren tot 18 jaar die behoren tot een gezin waar het inkomen niet hoger is dan 120% van de gezinsnorm kunnen een bijdrage krijgen voor sportactiviteiten in verenigingsverband. De bijdrage bedraagt per jaar maximaal €220,= en is bestemd voor de betaling van contributie en voorzieningen als sportkleding en sportattributen. De maximum bijdrage van het JSF is in elke gemeente gelijk. De contributie wordt rechtstreeks door het Jeugdsportfonds betaald aan de vereniging en sportkleding en –attributen worden in natura verstrekt. Gezinnen met kinderen die tot de doelgroep behoren kunnen zich aanmelden via intermediairs van het Jeugdsportfonds waaronder de gemeente. De gemeenten Roerdalen en Maasgouw hebben een overeenkomst met het Jeugdsportfonds Limburg. Echt-Susteren heeft dit niet. Aanvragen voor een sportvoorziening lopen in Echt-Susteren via de Stichting Leergeld Westelijke Mijnstreek.

 

  • 4.

    Stichting Leergeld

De stichting Leergeld is een zelfstandige stichting die wordt gefinancierd door de gemeente en door sponsoring vanuit het bedrijfsleven. De stichting maakt gebruik van de diensten van vrijwilligers. De stichting beoordeelt op welke manier kinderen tot 18 jaar in gezinnen waar het inkomen niet hoger is dan 120% bijstandsnorm ondersteund kunnen worden bij activiteiten die gerelateerd zijn aan het onderwijs van de kinderen. Daarbij kan gedacht worden aan computer, bijdrage aan schoolactiviteiten, fiets en dergelijke. Verstrekkingen gebeuren in natura of worden rechtstreeks aan de verstrekker voldaan. De hoogte van de verstrekking bepaalt de plaatselijke stichting Leergeld zelf. De gemeente Maasgouw is aangesloten bij de Stichting Leergeld Leudal-Maasgouw, Roerdalen is aangesloten bij de Stichting Leergeld Roermond e.o. en Echt-Susteren is aangesloten bij de Stichting Leergeld westelijke mijnstreek. De stichtingen werken nauw samen met andere partners op dit terrein: het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds.

 

Richtlijn B098 - kosten van scholing en opleiding

Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van scholing en opleiding. Volgt belanghebbende een opleiding of scholing die noodzakelijk wordt geacht voor de inschakeling in arbeid dan wordt hiervoor geen bijzondere bijstand verstrekt. Deze kosten kunnen (indien noodzakelijk) uit het Participatiebudget vergoed worden.

 

Richtlijn B105 - overbrugging scherpe terugval in inkomen

Er kan geen beleid geformuleerd worden vanwege de vele redenen die de oorzaak kunnen zijn voor de terugval in het inkomen. Per situatie zal beoordeeld moeten worden in hoeverre hier sprake is van individuele bijzondere omstandigheden, waarna de mogelijkheid van bijzondere bijstand beoordeeld kan worden.

   

Richtlijn B148 - extra kosten chronisch zieken, gehandicapten en ouderen

De landelijke regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten hielden op te bestaan. Gemeenten kregen de mogelijkheid om zelf beleid te maken voor de doelgroep. Voor de hogere algemene kosten van het bestaan als gevolg van ziekte, handicap of ouderdom verstrekken de colleges geen categoriale bijzondere bijstand. Wel wordt aan mensen uit de doelgroep de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan de collectieve verzekering van de gemeente. Ook kan de keuze gemaakt worden voor een vergoedingsregeling € 25,00 per verzekerde per maand voor een aanvullende verzekering bij een zorgverzekeraar naar keuze. Daarmee kan de belanghebbende een aanvullend verzekeringspakket kiezen dat is toegespitst op zijn/haar persoonlijke behoefte. Met deze twee verzekeringsvormen moet belanghebbende zich voldoende kunnen verzekeren. Slechts in zeer uitzonderlijke situaties kan betrokkene een beroep doen op bijzondere bijstand voor medische kosten.

 

Richtlijn B152 - zelfzorgmiddelen bij een chronische aandoening

Zelfzorggeneesmiddelen zijn bedoeld voor het voorkomen of behandelen van de aandoeningen of symptomen van goedaardige en voorbijgaande aard. Deze geneesmiddelen zijn zonder voorschrift verkrijgbaar. Zelfzorggeneesmiddelen vinden we vooral terug in de volgende groepen geneesmiddelen:

  • pijnstillers en koortswerende middelen;

  • geneesmiddelen tegen hoest en verkoudheden;

  • geneesmiddelen tegen maag- en darmklachten;

  • vitamines, mineralen en tonica;

  • geneesmiddelen tegen huidaandoeningen.

Zelfzorggeneesmiddelen worden helemaal niet meer door de zorgverzekering vergoed, ook niet als ze chronisch gebruikt worden en op doktersrecept zijn voorgeschreven.

De kosten van zelfzorggeneesmiddelen behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau. Het verstekken van bijzondere bijstand voor deze kosten is niet mogelijk.

 

Richtlijn B153 - tandheelkundige hulp

Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen nog in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk wanneer er sprake is van een ernstige geestelijk en/of lichamelijke omstandigheid. Een zorgverzekering wordt gezien als een voldoende verzekering tegen deze kosten. Daarnaast kunnen mensen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm en een vermogen beneden de vermogensgrens PW gebruik maken van een collectieve verzekering van de gemeente danwel een gemeentelijke vergoeding van maximaal €25,00 per verzekerde per maand voor een zelf afgesloten aanvullende zorgverzekering.

 

Richtlijn B154 - geneeskundige geestelijke gezondheidszorg

Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen nog in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk wanneer er sprake is van een ernstige geestelijk en/of lichamelijke omstandigheid. Een zorgverzekering wordt gezien als een voldoende verzekering tegen deze kosten. Daarnaast kunnen mensen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm en een vermogen beneden de vermogensgrens PW gebruik maken van een collectieve verzekering van de gemeente danwel een gemeentelijke vergoeding van maximaal €25,00 per verzekerde per maand voor een zelf afgesloten aanvullende zorgverzekering.

 

Richtlijn B155 - fysiotherapie en oefentherapie

Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen nog in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk wanneer er sprake is van een ernstige geestelijk en/of lichamelijke omstandigheid. Een zorgverzekering wordt gezien als een voldoende verzekering tegen deze kosten. Daarnaast kunnen mensen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm en een vermogen beneden de vermogensgrens PW gebruik maken van een collectieve verzekering van de gemeente danwel een gemeentelijke vergoeding van maximaal €25,00 per verzekerde per maand voor een zelf afgesloten aanvullende zorgverzekering.

 

Richtlijn B160 - eigen risico

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor - onder het verplicht eigen risico vallende - kosten. Deze behoren tot de algemene kosten van bestaan en dienen uit het inkomen te worden voldaan.

 

Richtlijn B162 - gemeentelijke uitvoeringsregels inzake individuele inkomenstoeslag

De 3 gemeenten voeren eenzelfde beleid, vastgelegd in de verordening individuele inkomenstoeslag en de beleidsregels individuele inkomenstoeslag. Voor de inhoud van de regeling wordt verwezen naar genoemde verordening en beleidsregels in het handboek.

 

Richtlijn B174 - gemeentelijke regels inzake individuele studietoeslag

De 3 gemeenten voeren eenzelfde beleid, vastgelegd in de verordening individuele studietoeslag en de beleidsregels individuele studietoeslag. Voor de inhoud van de regeling wordt verwezen naar genoemde verordening en beleidsregels in het handboek.

 

Richtlijn B114 - gevallen waarin bijstand in natura wordt verstrekt

In het geval van problematische schulden of een dreigend afglijden door psychosociale problemen, dakloosheid of verslaving kan een deel van de bijstand in natura worden verleend.

Bijstand in natura kan onder andere bestaan uit: woonruimte met gebruik van water en energie, verzekeringen, duurzame gebruiksgoederen, kleding en etenswaren.

De kosten van de verstrekkingen worden in mindering gebracht op de uitkering van belanghebbende en wel zodanig dat het resterende deel tenminste even hoog is als de norm bij verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 23 lid 1 PW.

 

Richtlijn B119 - adres voorzitter GS

Voorzitter van Gedeputeerde Staten van Limburg

Postbus 5700

6202 MA MAASTRICHT

 

Richtlijn V002 – gegevens BBZ-commissie

Er is geen regionale Bbz-commissie die B&W adviseert inzake bijstandsverlening aan zelfstandigen.

 

Richtlijn V005 – rapporterende instanties zelfstandigen

Voor het onderzoek naar de levensvatbaarheid van een zelfstandig bedrijf of beroep maakt het college gebruik van de diensten van onder andere het IMK en Intermezzo. Indien het een agrarisch bedrijf betreft, wordt gebruik gemaakt van RVO.

In de voorbereidingsfase kan het college het Centrum voor Ondernemingsbegeleiding en het Instituut midden- en kleinbedrijf (Imk) inschakelen. Een afschrift van het adviesrapport wordt aan de zelfstandige verstrekt.

 

Richtlijn V014 – aangewezen gemeente voor bijstandsverlening schippers

In artikel 36 Bbz is bepaald welke gemeenten bijstand moet verlenen aan binnenschippers. Voor schippers die verblijven op het grondgebied van de provincie Limburg is, met uitzondering van Bergen, Gennep, Mook en Middelaar, de gemeente Maasgouw daartoe aangewezen.

 

Richtlijn W002 - procedure aanvraag en toekenning re-integratievoorzieningen

De aanvraagprocedure is niet aan de orde als een re-ïntegratievoorziening wordt toegekend als een aan het recht op bijstand verbonden plicht op grond van artikel 9 lid 1 onderdeel b Participatiewet. Dit geldt ook in gevallen waarin belanghebbende een uitkering krachtens de IOAW of IOAZ ontvangt.

Als een niet-uitkeringsgerechtigde of een persoon met een ANW-uitkering in aanmerking wil komen voor een re-integratievoorziening, kan hij hiervoor een aanvraag indienen.

 

Het college draagt zorg voor het ondersteunen en waar nodig het aanbieden van voorzieningen aan belanghebbenden, die de kortste weg vormen naar werk, dan wel terugkeer naar uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.

Ter uitvoering van die ondersteuning kan het college nadere regels en prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor die voorziening die beschikbaar is en die adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

 

Voorzieningen die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet, naar het oordeel van het college, het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Geen recht op ondersteuning bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening, die naar het oordeel van het college, in voldoende mate kan bijdragen aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende. Geen voorziening naar werk wordt aangeboden aan belanghebbenden voor wie inzet van een voorziening niet doelmatig is.

Daarnaast bestaat geen recht op ondersteuning bestaat indien en zolang de belanghebbende geen, dan wel in onvoldoende mate, inlichtingen verstrekt, zodat door het college niet bepaald kan worden welke voorziening aangeboden dient te worden.

 

Binnen het kader van de door de gemeenteraad vastgestelde subsidie- of budgetplafond voor de verschillende voorzieningen, kan het college een plafond instellen voor een specifieke voorziening.

Een door het college vastgesteld plafond, vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

 

Richtlijn W003 - afspraken met cliënt over de gevolgen van het niet nakomen/ voortijdig afbreken van een re-ïntegratietraject

Bij een voortijdige, aan de belanghebbende verwijtbare beëindiging van een voorziening, kunnen de gemaakte en nog door het college te maken kosten van de voorziening van de belanghebbende worden teruggevorderd.

Indien de gemeente kosten ten behoeve van een voorziening heeft gemaakt en op enig moment blijkt dat dat belanghebbende te laat of onjuiste of onvolledige gegevens heeft overgelegd, kan het college de volledig gemaakte en nog te maken kosten van de voorziening terugvorderen van de belanghebbende.

 

Het college kan een voorziening beëindigen indien:

  • a.

    de belanghebbende de aan de voorziening verbonden verplichtingen niet nakomt;

  • b.

    de belanghebbende niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

  • c.

    naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

  • d.

    de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de belanghebbende;

  • e.

    de belanghebbende niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

  • f.

    de belanghebbende niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

 

Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening niet of in onvoldoende mate voldoet aan de verplichtingen, verlaagt het college de uitkering conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ.

 

Richtlijn W007 - plan van aanpak/trajectplan

Het college stelt voor belanghebbende een plan van aanpak op. Dit plan bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a.

    een uitwerking van de ondersteuning, indien ondersteuning wordt verleend;

  • b.

    de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling (arbeids- en re-integratieverplichting) en de gevolgen van het niet naleven van die verplichtingen.

Het plan van aanpak wordt periodiek in samenspraak met de belanghebbende geëvalueerd en indien nodig bijgesteld.

 

Richtlijn W009 - sociale activering

Het college kan sociale activering aanbieden ter bevordering van arbeidsparticipatie gericht op maatschappelijke participatie. Sociale activering heeft een maximale duur van twaalf maanden.

Deze termijn kan telkens met 12 maanden worden verlengd.

 

Richtlijn W010 - scholing

De 3 gemeenten voeren eenzelfde beleid, vastgelegd in de “re-ïntegratieverordening Participatiewet IOAW en IOAZ”.

 

Het college kan een voorziening, in de vorm van scholing, aanbieden aan uitkeringsgerechtigden of jongeren mits dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan het vergroten van de kansen op de arbeidsmarkt. De scholing voldoet in ieder geval aan de volgende eisen:

  • a.

    de scholing is noodzakelijk voor de kortste weg naar arbeidsinschakeling;

  • b.

    de scholing is arbeidsmarktrelevant;

  • c.

    de scholing kan gericht zijn op het behalen van een startkwalificatie voor zover de uitkeringsgerechtigde hierover niet beschikt.

 

De goedkoopste toereikende mogelijkheid moet worden benut. Bij de inzet van scholing wordt gekeken naar de arbeidsmarktrelevantie. Gekozen wordt voor die scholing die het snelst leidt tot het beoogde doel.

 

Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), niveau twee (zie artikel 6, eerste lid, onderdeel d, Participatiewet). Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

 

Het college biedt aan uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een scholing die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert. Het college betrekt bij de beoordeling van de scholing:

  • a.

    het oordeel van degene in wiens opdracht de uitkeringsgerechtigde de additionele werkzaamheden uitvoert;

  • b.

    de scholingswens van de uitkeringsgerechtigde.

 

Richtlijn W011 - loonkostensubsidie (overige doelgroepen)

Het betreft hier de loonkostentegemoetkoming. Het college kan een loonkostentegemoetkoming verstrekken aan een werkgever die een kwetsbare uitkeringsgerechtigde of een jongere een dienstbetrekking aanbiedt. Onder “kwetsbare uitkeringsgerechtigde” wordt verstaan de belanghebbende die:

  • a.

    voorafgaand aan de indienstneming gedurende 6 maanden geen betaalde werkzaamheden heeft verricht; of

  • b.

    geen startkwalificatie bezit; of

  • c.

    ouder is dan 50 jaar; of

  • d.

     alleenstaande ouder is.

De hoogte van de loonkostentegemoetkoming bedraagt:

  • -

    maximaal € 500, - per maand voor een dienstbetrekking van minimaal 36 uur per week, waarbij de totale tegemoetkoming per uitkeringsgerechtigde of jongere per werkgever maximaal € 3.000, - kan bedragen;

  • -

    maximaal € 400, - per maand voor een dienstbetrekking van 28 tot 36 uur per week, waarbij de totale tegemoetkoming per uitkeringsgerechtigde of jongere per werkgever maximaal € 2.400, - kan bedragen;

  • -

    maximaal € 300, - per maand voor een dienstbetrekking van 20 tot 28 uur per week, waarbij de totale tegemoetkoming per uitkeringsgerechtigde of jongere per werkgever maximaal € 1.800, - kan bedragen;

  • -

    maximaal € 150, - per maand voor een dienstbetrekking van 12 tot 20 uur per week, waarbij de totale tegemoetkoming per uitkeringsgerechtigde of jongere per werkgever maximaal € 900, - kan bedragen.

 

De loonkostentegemoetkoming wordt niet langer dan voor de duur van de arbeidsovereenkomst toegekend met een maximum van zes maanden.

 

Richtlijn W012 - persoonlijke ondersteuning

Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde dan wel aan de persoon die direct voorafgaande aan zijn dienstverband uitkeringsgerechtigde was, of aan een jongere, persoonlijke ondersteuning aanbieden (structurele begeleiding door een jobcoach) indien hij naar het oordeel van het college zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

De jobcoach ondersteunt met een persoonlijk trainings- of inwerkprogramma en/of verzorgt de begeleiding en de nazorg op de werkvloer. De jobcoach begeleidt ook de werkgever.

 

Richtlijn W013 - beschut werk

Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon:

  • a.

    die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt;

  • b.

    die aantoonbaar in staat is tot het verrichten van loonvormende arbeid voor minimaal 4 dagen en voor minimaal 25 uur per week, gedurende minimaal 40 weken per jaar.

  • c.

    die zelfstandig in staat is de plek waar de arbeid wordt uitgevoerd te bereiken.

 

Voordat een belanghebbende in de voorselectie (artikel 11 lid 2 Re-integratieverordening) wordt opgenomen, dienen gedurende minimaal 12 en maximaal 23 maanden aantoonbaar andere voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling ten behoeve van die belanghebbende te zijn ingezet. Tot die aantoonbare inzet van een andere voorziening behoort in elk geval dat belanghebbende gedurende een periode van minimaal 12 en maximaal 23 maanden, aantoonbaar gedurende minimaal 8 dagdelen van 4 uur per week heeft deelgenomen aan sociale activering of arbeidsmatige dagbesteding.

Voordat het college persoon voordraagt voor de selectie van het UWV, vraagt het college advies van de uitvoerende partij van beschut werk.

 

Om beschut werk mogelijk te maken kan het college de volgende ondersteunende voorzieningen aanbieden:

  • a.

    fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

  • b.

    een uitsplitsing van taken;

  • c.

    aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

 

Het college bepaalt jaarlijks de omvang van het aanbod beschut werk en legt middels de budgetcyclus vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. In verband hiermee overlegt het college met het UWV, aan de gemeente gelieerde bedrijven en met andere reguliere werkgevers.

Het college kan andere voorzieningen inzetten, indien er een beperkt aantal plekken zijn voor beschut werken.

 

Richtlijn W014 - no-riskpolis

De gemeentelijke no-riskpolis is per 1 januari 2016 vervallen. In verband hiermee is deze richtlijn vervallen. De no-riskpolis is een verzekering die kan worden ingezet als ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. Vanaf 1 januari 2016 kan het UWV de kosten van een no-riskpolis vergoeden aan de werkgever of aan de werkgever een no-riskpolis verstrekken. Hiermee is de gemeentelijke no-riskpolis komen te vervallen per die datum. In plaats daarvan komt de no-riskpolis bij het UWV, vooralsnog voor de periode 2016 tot 2021.

 

Richtlijn W015 - loonkostensubsidie artikel 10d Participatiewet

Het college kan een werkgever loonkostensubsidie verstrekken indien deze een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een belanghebbende voor tenminste 6 maanden en tenminste 12 uur per week, mits belanghebbende

  • a.

    behoort tot de doelgroep als omschreven in artikel 7, 1e lid onder a Participatiewet;

  • b.

    niet in staat is met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen en

  • c.

    mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft bij een werkgever binnen een regulier dienstverband.

 

De subsidie is afhankelijk van de loonwaarde en bedraagt maximaal 70% van het minimumloon. Het college stelt de loonwaarde vast met behulp van het loonwaardebepalingssysteem van Matchcare.

De aanvraag wordt altijd schriftelijk door de werkgever ingediend.

 

De loonwaarde wordt vastgesteld op de werkplek, in principe vóórdat een dienstbetrekking met de werkgever wordt aangegaan. Dit, tenzij

- een werkgever al een dienstbetrekking is aangegaan met een persoon die direct voorafgaande aan de dienstbetrekking deelnam aan voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs of entreeonderwijs

- er sprake was van directe plaatsing (zonder proefplaatsing).

De aanvraag voor loonwaardebepaling en loonkostensubsidie kan dan tot uiterlijk twee maanden na aanvang van het dienstverband worden ingediend.

 

Het college stelt jaarlijks (bij beschut werk: 1 keer per 3 jaar) de loonwaarde en de hoogte van de loonkostensubsidie schriftelijk vast in een beschikking aan de werkgever. De loonkostensubsidie wordt vastgesteld met ingang van de datum waarop het dienstverband is ingegaan. Deze dag ligt niet voor de dag waarop de loonkostensubsidie is aangevraagd. De uitbetaling vindt maandelijks plaats nadat door de werkgever de loonstrook van die betreffende maand is overgelegd.

 

Forfaitaire loonkostensubsidie.

Nadat het college in overleg met de werkgever van mening is dat de vaststelling van de loonwaarde van die persoon achterwege kan blijven en de dienstbetrekking tot stand komt, bedraagt de hoogte van de loonkostensubsidie gedurende een periode van maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking 50 procent van het wettelijk minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag op grond van artikel 15 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgestelde vergoeding voor werkgeverslasten. Na een periode van maximaal zes maanden volgt een loonwaarde meting conform het loonwaardebepalingssysteem Matchcare.

   

De werkgever is verplicht om

  • -

    (voortijdige) beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een maand bij het college te melden;

  • -

    ziekte van de werknemer, die tot de doelgroep garantiebanen behoort, op de dag van ziekmelding aan het college te melden, zodat de loonkostensubsidie kan worden stopgezet;

  • -

    de juiste informatie te verstrekken, ofwel wijzigingen ten opzichte van eerder verstrekte informatie aan het college door te geven.

 

Richtlijn W016 - ondersteuning leer-werktrajecten

De 3 gemeenten voeren eenzelfde beleid, vastgelegd in de “re-integratieverordening Participatiewet IOAW en IOAZ”.

 

Het college kan ondersteuning bij leer-werktraject aanbieden aan personen van:

  • a.

    16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht nog niet is geëindigd of

  • b.

    18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald en

  • c.

    voor zover deze ondersteuning, naar het oordeel van het college, nodig is voor het volgen van een leer-werktraject.

De ondersteuning kan worden geboden in de vorm van:

  • a.

    assessment of onderzoek t.a.v. werknemersvaardigheden;

  • b.

    onderzoek in welke sector, branche, beroepsrichting een leerwerktraject mogelijk is;

  • c.

    plan van aanpak met doelstelling ten aanzien van ontwikkelen van werknemersvaardigheden, beroepsvaardigheden en uitstroom;

  • d.

    inzet branche gerichte opleiding.

 

Richtlijn W017 - overige voorzieningen

De 3 gemeenten voeren eenzelfde beleid, vastgelegd in de “re-integratieverordening Participatiewet IOAW en IOAZ”.

 

Proefplaatsing

Het college kan een belanghebbende in staat stellen voorafgaande aan een regulier dienstverband of een dienstverband waarbij loonkostensubsidie wordt verstrekt, werkervaring op te doen in de vorm van een proefplaatsing. Het doel van de proefplaatsing is de belanghebbende werkervaring op te laten doen in zijn toekomstige functie om daarmee uitval na aanvang van het dienstverband te voorkomen.

Bij proefplaatsing verricht de belanghebbende onbeloonde werkzaamheden met behoud van uitkering. De overige voorwaarden voor proefplaatsing zijn:

  • a.

    belanghebbende verricht minimaal 12 uur per week onbeloonde werkzaamheden;

  • b.

    de werkgever spreekt schriftelijke intentie uit om belanghebbende ná proefplaatsing een arbeidsovereenkomst aan te bieden voor minimaal 12 uur per week voor minimaal 6 maanden;

  • c.

    de werkgever voert tijdens de proefplaatsing goed werkgeverschap, en draagt zorg voor een WA-verzekering voor belanghebbende en een werkplek die voldoet aan de eisen van de Arbowet.

 

Participatieplaats

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om, aan uitkeringsgerechtigden van 27 jaar of ouder, en voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele participatieplaatsen aan te bieden. De participatieplaats dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • a.

    de uitkeringsgerechtigde verricht minimaal 12 uur per week onbeloonde additionele werkzaamheden;

  • b.

    de inlener voert goed werkgeverschap en draagt zorg voor het afsluiten van een WA-verzekering voor de uitkeringsgerechtigde.

Het college beoordeelt of de participatieplaats bijdraagt aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde. Na 9 maanden na aanvang van de participatie-plaats oordeelt het college of voortzetting van de participatieplaats, met het oog op in de persoon gelegen factoren, zijn kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk verbetert.

Het college biedt aan degene die op grond van dit artikel additionele werkzaamheden verricht en die niet beschikt over een startkwalificatie na een periode van zes maanden na aanvang van die werkzaamheden een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan in de vorm van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert (tenzij belanghebbende niet leerbaar is).

Het college verlengt de participatieplaats tot maximaal 24 maanden, indien het college, bij uitvoering van het tweede lid van dit artikel, van oordeel is dat de participatieplaats de arbeidsmarktkansen van de uitkeringsgerechtigde vergroot.

Degene die een participatieplaats vervult heeft recht op een premie. Deze premie bedraagt 300 euro per zes maanden, mits in die zes maanden voldoende is meewerkt aan het vergroten van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor, naar het oordeel van het college, de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

 

Arbeidsontwikkelingstraject

Het college kan een arbeidsontwikkeltraject aanbieden ter bevordering van werknemersvaardig-heden ter voorbereiding op een regulier dienstverband met of zonder loonkostensubsidie. Het traject is gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt door het opdoen van werkervaring en het aanleren van werknemersvaardigheden. Een arbeidsontwikkeltraject heeft een maximale duur van 12 maanden. Deze termijn kan telkens met 12 maanden worden verlengd.

 

Detachering

Het college kan detachering inzetten om de werkervaring van de uitkeringsgerechtigde of de jongere te vergroten, met als doel uitstroom naar de reguliere arbeid te bevorderen. Belanghebbende is dan in dienst van de uitvoerende organisatie en verricht werkzaamheden tegen een inleenvergoeding. De duur van detachering is maximaal een jaar en niet langer dan de duur van de arbeidsovereenkomst. De duur kan met maximaal 12 maanden worden verlengd.

De uitvoerende organisatie en de werknemer gaan een arbeidsovereenkomst aan voor minimaal 6 maanden. De uitvoerende organisatie betaalt het minimumloon aan de werknemer. De uitvoerende organisatie sluit een inleenovereenkomst met een inlenende organisatie waarin het aantal uren en de duur van de arbeidsovereenkomst opgenomen zijn. De inlenende werkgever betaalt het 1e jaar een inleenvergoeding van minimaal 30% minimumloon, en in het 2e jaar van minimaal 50%.

 

Werkstage

Het college kan een werkstage aanbieden. Door de inzet van de werkstage mogen concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en mag geen onaanvaardbare verdringing van regulier werk plaatsvinden. De voorziening wordt ingezet voor belanghebbenden die vanwege onvoldoende startkwalificaties of ontbrekende werkervaring niet direct de stap naar een reguliere baan kunnen maken. Aan de werkstage zijn verder de volgende voorwaarden verbonden:

  • a.

    werken met behoud van uitkering;

  • b.

    werken bij een publiek/privaat bedrijf of instelling;

  • c.

    geen arbeidsovereenkomst en geen loonkostensubsidie;

  • d.

    maximale duur 3 maanden.

 

Bij de werkstage kunnen de volgende aanvullende voorzieningen worden ingezet:

- begeleidingskosten ten behoeve van de belanghebbende aan de werkgever;

- vergoeding van scholingskosten;

- aanvullende dienstverlening als ondersteuning van werkgever dan wel de belanghebbende, voor zover noodzakelijk voor een succesvol traject gericht op duurzame arbeidsinschakeling.

 

Het college kan overige voorzieningen inzetten die leiden tot de kortste weg naar arbeidsinschakeling, zoals workshops en trainingen. Het college kan eveneens een vergoeding verstrekken voor de kosten die een uitkeringsgerechtigde of jongere moet maken in het kader van zijn arbeidsinschakeling, die naar het oordeel van het college noodzakelijk wordt geacht om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

Het college stelt nadere regels ten aanzien van de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen alsmede de hoogte en de voorwaarden waaronder deze kosten kunnen worden vergoed.

 

Richtlijn B001 – voorbeelden van inrichtingen

Inrichting: 

  • ziekenhuizen

  • psychiatrische inrichtingen [zoals bijvoorbeeld het Vincent van Gogh instituut te Venray]

Geen inrichtingen: 

  • blijf-van-mijn-lijfhuizen

  • projecten voor begeleid zelfstandig wonen

  • opvang voor dak- en thuislozen (sociale pensions)

 

Richtlijn A001 - mandaat

Het mandaatbesluit is te vinden op het intranet. Hierin zijn alle mandaten vastgelegd.

 

Richtlijn A002 – adres rechtbank sector bestuursrecht

Rechtbank Limburg (Roermond)

Bezoekadres: Willem II Singel 67 6041 HV Roermond

Correspondentieadres: Postbus 950 6040 AZ Roermond

telefoonnummer: (0475) 352 222

 

Richtlijn A027 – rechtstreeks beroep bij de rechtbank

Het college acht de bezwaarfase vanwege de volledige bestuurlijke heroverweging in beginsel onmisbaar.

 

2. Het beleid van Maasgouw en Echt-Susteren is inhoudelijk gelijk; de gemeente Roerdalen heeft geen specifiek beleid vastgesteld.

Geadviseerd wordt, het beleid van Maasgouw en Echt-Susteren te volgen.

Richtlijn B012 - Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunningen en naturalisatie

Kosten naturalisatie: voor de kosten van naturalisatie wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Legeskosten die zijn verbonden aan naturalisatie behoren niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan. Een (legale) vreemdeling heeft ten aanzien van zijn recht op inkomensvoorzieningen dezelfde rechten als een Nederlander. Om die reden is het niet noodzakelijk voor vreemdelingen om zich te naturaliseren.

Legeskosten voor verblijfsvergunning: volgens artikel 35 lid 1 Participatiewet bestaat recht op bijzondere bijstand indien de aanvrager niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en deze kosten niet kunnen worden voldaan uit een inkomen op minimumniveau of vermogen. Tevens dient de aanvrager ten tijde van het ontstaan van deze kosten een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling te zijn. In de meeste gevallen zullen daarom de legeskosten voor de behandeling van een eerste aanvraag voor de verlening van een verblijfsvergunning niet in aanmerking komen voor bijstandsverlening.

Voor vreemdelingen die reeds in Nederland verblijven kan er wel recht bestaan op bijzondere bijstand voor legeskosten. Denk hierbij wel aan het volgende: legeskosten voor de verlenging van een verblijfsvergunning behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten de belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen. De afwezigheid van de mogelijkheid om voor deze kosten te reserveren en de onmogelijkheid om voor deze kosten een lening af te sluiten, kunnen wel een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35 lid 1 Participatiewet vormen. Dit geldt ook als het gaat om legeskosten die zijn verbonden aan een (eerste) verblijfsvergunning voor kinderen in het kader van gezinshereniging waarbij de aanvraag is ingediend door de legaal in Nederland verblijvende ouder.

Het regionale IND-loket is in Eindhoven. De grootte van de reisafstand naar het IND-loket en het feit dat het gaat om incidenteel voorkomende reiskosten, leiden niet tot bijzondere omstandigheden.

Bijzondere bijstand is alleen mogelijk als de noodzakelijke uitgaven de reserveringscapaciteit van een cliënt te boven gaan. Verder is bijstand mogelijk als de cliënt in het geheel niet heeft kunnen reserveren. Dat geldt ook als de cliënt wel heeft kunnen reserveren, maar dit (om uiteenlopende redenen) niet daadwerkelijk heeft gedaan. De hoogte van de te verlenen bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk te maken (leges)kosten. De bijstand in beginsel om niet verstrekt. Slechts als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen kan of zal beschikken wordt de bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt.

Richtlijn B076 - kosten bewindvoering

Onder de kosten van bewindvoering verstaan wij de kosten ten gevolge van een door de Kantonrechter uitgesproken onder bewindstelling. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening.

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering indien de goederen van een meerderjarige door de Kantonrechter onder bewind zijn gesteld. Voor de kosten van bewindvoering in het kader van de WSNP bestaat in principe geen recht op bijzondere bijstand, omdat de kosten voor deze vorm van bewindvoering voldaan moeten worden uit de opbrengst van het bewindvoeringstraject.

Het bedrag waarop de Kantonrechter de beloning voor de bewindvoerder heeft vastgesteld komt voor bijstandsverlening in aanmerking. Dit, tot maximaal de bedragen zoals opgenomen in de Aanbevelingen van het Landelijk Overleg kantonrechters.

Kosten van budgetbeheer kunnen via bijzondere bijstand worden vergoed, ongeacht het bureau waarvoor mensen kiezen. Wél wijzen we hen actief op de mogelijkheden van budgetbeheer via PLANgroep (in combinatie met schuldhulpverlening) of andere bureaus waar wij goede ervaringen mee hebben.

Richtlijn B077 - kosten curatele

Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor kosten van curatele die door de Kantonrechter afwijkend zijn vastgesteld van de hoofdregel van 5% van de netto opbrengst van de onder bewind staande goederen. Het bedrag waarop de Kantonrechter de beloning voor de curator heeft vastgesteld komt voor bijstandsverlening in aanmerking.

Curatoren verzoeken soms vooraf - dus voordat deze kosten door de Kantonrechter zijn vastgesteld - de kosten van curatele te voldoen. In bijzondere gevallen kan op basis van de in rekening gebrachte voorschotten bijzondere bijstand worden verleend. Aan het besluit dient de verplichting te worden verbonden om vooraf de beschikking houdende de ondercuratelestelling van de kantonrechter te overleggen en achteraf de beschikking houdende de vaststelling van de vergoeding, op basis waarvan de hoogte van de bijstand definitief kan worden vastgesteld.

Richtlijn B078 - kosten rechtsbijstand

Het betreft de kosten met betrekking tot het voeren van procedures bij de rechter. Voorbeelden hiervan zijn: de eigen bijdrage voor een advocaat en griffierecht. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 PW). Denk in dit verband aan:

  • Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Op grond van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) kan belanghebbende met een laag inkomen in aanmerking komen voor een toevoeging van een advocaat. Een toevoeging van een advocaat vindt slechts plaats als de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk acht. In dat geval worden de kosten (exclusief de eigen bijdrage) van de advocaat vergoed op grond van de Wrb.

  • Een rechtsbijstandsverzekering. Indien belanghebbende over zo'n verzekering beschikt is het een voorliggende voorziening. Het feit dat de belanghebbende geen rechtsbijstandsverzekering heeft afgesloten is geen grond om een verzoek om bijzondere bijstand in de kosten van rechtsbijstand af te wijzen.

 

Uit de jurisprudentie van de CRvB blijkt dat er recht op bijzondere bijstand bestaat voor de kosten van rechtsbijstand indien op grond van een toevoeging krachtens de Wrb rechtsbijstand is/wordt verleend. De aard van het rechtsgeding doet niet ter zake!

 

De volgende kosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand:

  • Vertaalkosten; advocaten kunnen kosteloos gebruik maken van een gesubsidieerd tolkencentrum

  • Reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van rechtszittingen. In beginsel is het niet noodzakelijk dat belanghebbende in persoon aanwezig is op de rechtszitting zodat reiskosten ten behoeve van belanghebbende niet noodzakelijk zijn.

  • De kosten gemaakt in de bezwaarfase anders dan de eigen bijdrage op grond van de Wrb.

  • Verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur (zie punt b. van Wet op de rechtsbijstand). De eigen bijdrage kan uit de norm worden voldaan.

  • Wanneer het juridisch traject gestart wordt via het Juridisch Loket wordt een korting toegepast op de eigen bijdrage van €53,= (2017). Ook wanneer het juridisch traject niet gestart is via het Juridisch Loket – en er dus geen korting wordt toegepast – dan wordt voor dit bedrag van €53,= geen bijzondere bijstand verstrekt.

 

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten. De belanghebbende dient hiervan bewijsstukken te overleggen. De bijzondere bijstand voor kosten van rechtsbijstand wordt in beginsel om niet verleend (artikel 48 lid 1 PW).

 

Richtlijn B079 - hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in inrichting

Voordat bijstand wordt verstrekt, moet altijd een onderzoek worden gedaan naar de onderhoudsplicht van de ouders. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk indien:

  • de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. Hiervan is in ieder geval sprake wanneer:

o beide ouders overleden zijn of in het buitenland wonen;

o de jongere in het kader van de Wet op de jeugdzorg buiten het gezinsverband van zijn ouder of zijn ouders is geplaatst;

o het op individuele gronden niet verantwoord is dat de jongere bij zijn ouders woont (indicatiestelling door een hulpverleningsinstantie).

 

De voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand aan personen van 18 t/m 20 jaar zijn opgenomen in artikel 12 PW. Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders.

Bij de beoordeling van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de noodzakelijke bestaanskosten voor een jongere, rust op het college de plicht om zich een zo goed mogelijk beeld te vormen over de hoogte van de noodzakelijke bestaanskosten van de aanvrager. Daarbij zullen zij onder andere in aanmerking kunnen nemen of voor de aanvrager zelfstandige huisvesting wel of niet noodzakelijk is.

De verstrekking van aanvullende bijzondere bijstand aan jongeren van 18 t/m 20 jaar leidt ertoe dat de totale bijstand is opgebouwd uit een deel algemene bijstand (lage kinderbijslagnorm inclusief vakantietoeslag) en een aanvullend deel bijzondere bijstand (exclusief vakantietoeslag).

Wordt aanvullend op de lage norm bijzondere bijstand verstrekt voor levensonderhoud, dan is de hoogte van aanvulling dusdanig dat de hoogte van de totale bijstandsuitkering gelijk is aan de hoogte van de bijstandsuitkering die in een vergelijkbare situatie zou gelden voor personen van 21 jaar.

Een nadere uitwerking volgt nog en zal apart aan de colleges worden voorgelegd.

 

Richtlijn B085 - Maaltijdvoorziening

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook kosten van voeding. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen bijstand worden verleend voor deze kosten.

Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er aanleiding zijn bijzondere bijstand te verlenen voor deze kosten. Hiervan is sprake indien iemand vanwege medische, psychische of sociale redenen niet zelf in de bereiding van de maaltijd kan voorzien en er tevens geen gezinslid aanwezig is die dit kan. Het feit dat iemand Tafeltje-Dek-je krijgt of bijvoorbeeld diepvriesmaaltijden koopt wil dus niet per definitie zeggen dat er ook een noodzaak is voor de maaltijdvoorziening. De consulent dient in het individuele geval de noodzaak van de extra kosten vast te stellen. Indien twijfel bestaat over de noodzaak dient een onafhankelijk medisch advies ingewonnen te worden bij onze adviesinstantie.

 

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd op de meerkosten van de maaltijdvoorziening ten opzichte van het bedrag van de "gebruikelijke" kosten van voeding zoals opgenomen in de prijzengids NIBUD (tabel 23). De vergoeding is dus gelijk aan de kosten minus dat bedrag.

  

Richtlijn B089 - reiskosten woon-werkverkeer (verwervingskosten)

Reiskosten in verband met werk:

In principe wordt géén reiskostenvergoeding verstrekt in verband met werkaanvaarding; dit is een zaak die werkgever en werknemer zelf moeten regelen. In de situatie echter:

- dat door de werkgever géén dan wel een zeer lage vergoeding wordt toegekend

- én de cliënt toch nog van een aanvullende uitkering afhankelijk blijft

- én de enkele reisafstand tussen wonen en werken meer dan 10 km bedraagt (een afstand van minder dan 10 kilometer wordt verondersteld bij normale fysieke gesteldheid met de fiets afgelegd te kunnen worden) wordt reiskostenvergoeding toegekend op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klasse.

Enkel en alleen als het naar objectieve maatstaven gemeten niet mogelijk is om van het openbaar vervoer gebruik te maken geldt een kilometervergoeding gelijk aan de door de fiscus gehanteerde maximale onbelaste vergoeding (nu 19 cent per kilometer).

 

Reiskosten in verband met re-ïntegratie (waartoe ook behoort: het inburgeringstraject):

Indien de enkele reisafstand tussen wonen en re-integreren meer dan 10 km bedraagt wordt de cliënt reiskostenvergoeding toegekend op basis van de kosten van openbaar vervoer 2e klasse. Enkel en alleen als het naar objectieve maatstaven gemeten niet mogelijk is om van het openbaar vervoer gebruik te maken geldt een kilometervergoeding gelijk aan de door de fiscus gehanteerde maximale onbelaste vergoeding (thans 19 cent per kilometer).

 

Richtlijn B092 - reiskosten bezoek Werkplein

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren ook de kosten van vervoer voor de deelname aan het maatschappelijk verkeer. Hieronder wordt ook begrepen het doen van aanvragen en het komen voor gesprekken e.d. op het UWV Werkbedrijf. Aangezien de algemene bijstand dan wel een inkomen op bijstandsniveau voorziet in deze kosten kan er in beginsel geen afzonderlijke bijstand worden verleend voor deze kosten.

 

Richtlijn B096 - bewassing en kledingslijtage

Deze kosten behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Belanghebbenden dienen deze kosten uit hun regulier inkomen te voldoen. In enkele gevallen moet de belanghebbende voor zijn was meer kosten maken dan onder normale omstandigheden:

  • wanneer de belanghebbende wegens lichamelijke omstandigheden niet in staat is de was zelf te verzorgen;

  • wanneer de belanghebbende ten gevolge van ziekte of handicap van zichzelf of een gezinslid meer was heeft dan normaal.

 

De bijzondere bijstand blijft beperkt tot de meerkosten. Naast de waskosten hebben de meerkosten ook betrekking op extra slijtage. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de normbedragen die de GMD in een richtlijn heeft opgenomen voor meerkosten van bewassing en kledingslijtage.

De noodzaak voor extra kosten voor bewassing en kledingslijtage dient altijd te worden vastgesteld door onze onafhankelijke medische adviesinstantie. Voor de leeftijdsgroep van 0 tot 4 jaar is er geen recht op bijzondere bijstand voor deze kosten daar er zich in deze groep niet zodanige gevallen van kledingslijtage of bewassing voordoen dat er sprake is van meerkosten ten opzicht van een kind zonder beperkingen. Extra kosten voor bewassing en kledingslijtage als gevolg van incontinentie komen evenmin in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking omdat er geen noodzakelijke kosten zijn als gebruik kan worden gemaakt van incontinentiemiddelen.

   

Richtlijn B102 – verhuiskosten

Verhuiskosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen op bijstandsniveau door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Indien de kosten voorzienbaar waren, versterkt dit het argument dat belanghebbende wordt geacht hiervoor te reserveren.

 

Verhuiskosten waaraan een medische of sociale indicatie ten grondslag ligt, worden als bijzonder noodzakelijke kosten beschouwd. Voor deze kosten kan bijzondere bijstand worden verleend. Hier geldt wel dat de WMO eerst moet worden beoordeeld als een voorliggende voorziening.

Verhuiskosten zijn kosten die direct verband houden met de verhuizing. De kosten van transport kunnen worden aangevraagd in de gemeente van vertrek. De kosten die te maken hebben met vestiging dienen aangevraagd te worden in de gemeente waar men naar toe verhuist. Verhuiskosten, zoals transportkosten van de inboedel, aansluitkosten van gas, water en licht kunnen niet in de vorm van leenbijstand worden vergoed, aangezien ze niet onder de limitatieve opsomming van artikel 48 PW en artikel 51 PW vallen. Wanneer het noodzakelijke kosten betreft, dient hiervoor bijzondere bijstand om niet te worden toegekend.

 

Richtlijn B103 - eerste maand huur en administratiekosten

De kosten voor de eerste maand huur voor een nieuwe woning alsmede de verschuldigde administratiekosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Dergelijke kosten maken deel uit van de kosten in verband met een verhuizing, welke behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die, behoudens bijzondere omstandigheden, uit het eigen inkomen op bijstandsniveau behoren te worden voldaan (door reservering vooraf of gespreide betaling achteraf).

 

Dit betekent overigens niet dat voor deze kosten per definitie geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Deze richtlijn is onlosmakelijk verbonden met richtlijn B102 Verhuiskosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er bijzondere bijstand worden verstrekt. Deze laatste beoordeling is gericht op de vraag of zich in het individuele geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het reserveren voor deze kosten of het sluiten van een lening niet mogelijk is. Hiervan zou sprake kunnen zijn indien de verhuizing onvoorzienbaar was.

 

Vorm van de bijstand: het bedrag van de 1e maand huur/administratiekosten wordt als leen-bijstand verstrekt als

  • binnenkort naar verwachting voldoende middelen voor de kosten beschikbaar zijn (artikel 48 lid 2 sub a PW;

  • er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 48 lid 2 sub b PW).

In andere gevallen wordt de bijstand voor de eerste maand huur om niet verstrekt.

 

Waarborgsom: op grond van artikel 48 lid 2 sub c PW wordt bijzondere bijstand voor een waarborgsom altijd in de vorm van een geldlening verstrekt. De aanvrager ontvangt de waarborgsom op een later tijdstip namelijk weer terug.

 

Richtlijn B145 - berekening woonkostentoeslag huurders

De gemeenten maken gebruik van de standaardmethode die voor de berekening beschikbaar is. Het formulier hiervoor is beschikbaar in het handboek Schulinck onder: “Meer normen en bedragen” op de startpagina. De ontvangen huurtoeslag dient in mindering te worden gebracht op de woonkostentoeslag.

 

Richtlijn B146 - berekening woonkostentoeslag eigenaren

Zie hiervoor het standaard berekeningsformulier. In de meeste gevallen zal de bijstandsnorm niet toereikend zijn voor de bekostiging van de uit de eigen woning voortvloeiende lasten. Bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag als aanvulling op de algemene bijstand is dan noodzakelijk. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met de vermogensgrens volgens de PW. De vrijlating uit artikel 34 lid 2 PW is niet van toepassing.

Daarbij kan het voorkomen dat deze toeslag de maximale vergoeding die de huurgrens (i.v.m. huurtoeslag) te boven gaat. Aan een dergelijke hoge woonkostentoeslag wordt dan een verhuisplicht verbonden. Aanvrager krijgt meestal een jaar de tijd om woonruimte te verkrijgen, waarvan de lasten meer in overeenstemming zijn met zijn inkomstenniveau.

Indien een jaar niet voldoende is gebleken, kan verlengd worden met maximaal nog een jaar.

Indien de cliënt een belastingteruggave ontvangt in verband met de betaling van hypotheekrente dient hierbij bij de vaststelling van de woonlasten rekening te worden gehouden. Voorkeur geniet om maandelijks via voorlopige teruggave te korten. Dit betekent dat de cliënt een gedeelte van de bijzondere bijstand dient terug te betalen in verband met ontvangen middelen.

 

Richtlijn V001 – duur aanvultermijn zelfstandigen

De “aanvultermijn” voor zelfstandigen bedraagt normaal gesproken 5 werkdagen. Voor stukken die specifiek betrekking hebben op de financieel-economische bedrijfsvoering (bijvoorbeeld de jaarrekening of het ondernemingsplan) is dit doorgaans echter niet realistisch. Daarvoor moet een langere termijn worden toegestaan. Dit wordt van situatie tot situatie bezien.

 

Richtlijn V006 – beleid startende zelfstandigen

Uitkeringsgerechtigden die een bijstandsuitkering ontvangen kunnen zich gedurende een voorbereidingsperiode van maximaal 1 jaar oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap. Alvorens dat jaar in gaat, onderzoekt de gemeente of de uitkeringsgerechtigde over de vaardigheden, die noodzakelijk zijn om een bedrijf te runnen, beschikt. Ook onderzoekt de gemeente of het idee van de aanvrager kans van slagen heeft.

 

Nadat plannen en motivatie duidelijk zijn vindt door de gemeente een eerste beoordeling plaats over het uit de beschikbare gegevens meest wenselijk te achten traject (arbeid in loondienst of zelfstandig ondernemerschap). Blijkt tijdens de eerste beoordeling door de gemeente dat belanghebbende duidelijk is aangewezen op een traject naar arbeid in loondienst, dan wordt uiteraard op het verzoek van belanghebbende negatief gereageerd.

 

Blijkt dit zo te zijn, dan kan het oriëntatiejaar ingaan. In deze periode kunnen wij de bijstandsuitkering voortzetten. De klant hoeft niet aan de sollicitatieverplichting te voldoen. Dat geldt overigens óók voor een eventuele partner. Er wordt immers door belanghebbende en diens partner gezamenlijk aangevraagd.

Tijdens de voorbereidingsperiode dient begeleiding door een externe organisatie te worden aanvaard. Tenslotte kan bijstand worden verleend ter voorziening in de met de voorbereiding samenhangende kosten in de vorm van een renteloze lening. De lening wordt omgezet in een bedrag om niet als aan het eind van de voorbereidingsperiode niet wordt gestart. Wanneer het bedrijf wel start, wordt de lening rentedragend.

 

Na afloop van een succesvolle voorbereidingsperiode verwachten wij van belanghebbende dat hij een ondernemingsplan bij ons overlegt. In de startperiode kan een beroep gedaan worden op een rentedragend krediet of een borgtocht voor een lening bij een bank. Het maximale bedrag van de lening en het rentepercentage is terug te vinden via ‘normen en bedragen’ (startpagina Handboek).

 

Tevens kan gedurende de opstartperiode maximaal 36 maanden aanvullende algemene bijstand worden verleend. Dit is in eerste instantie in de vorm van een renteloze lening. Achteraf wordt aan de hand van de jaarstukken en belastingaangiftes gekeken of de verleende bijstand (gedeeltelijk) om niet kan worden verstrekt.

3. Er is of wordt géén afzonderlijk beleid geformuleerd.

Richtlijn B007 - overdrachtstermijn

De richtlijn hoeft niet gevuld te worden; aanvragen worden rechtstreeks bij de gemeente ingediend.

Richtlijn B026 - ex-partner betaalt woonkosten

Het bestaande beleid in de MER-gemeenten is vervallen met het in werking treden van de Participatiewet. Er vindt geen korting plaats. Zie de toelichting Schulinck bij deze beleidswijzer.

Richtlijn B055 - anticumulatiebepaling verlaging algemene bijstand

Nu de gemeenteraden van de drie MER gemeenten hebben besloten geen gebruik te maken van de bevoegdheid beleid vast te stellen ten aanzien van verlaging van de bijstandsnorm op grond van het zijn van een schoolverlater en/of door het ontbreken van woonlasten (krakers) of het niet hebben van een woning (daklozen), hoeft deze richtlijn niet meer gevuld te worden.

Richtlijn B144 - verlaging algemene bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar

In verband met het in werking treden van de Participatiewet is deze richtlijn komen te vervallen.

Richtlijn B060 - bijstand voor ALO-kop bij co-ouders

Voorgesteld wordt om het voorbeeldbeleid van Schulinck te volgen: voor beleid aangaande het gemis van de alleenstaand ouder-kop (de zogenaamde Alo-kop) wordt verwezen naar het handboek (beleidswijzer: ”Bijstand voor gemis aan Alo-kop”).

De Participatiewet biedt gemeenten twee juridische grondslagen om bijstand te verlenen aan een alleenstaande ouder die de ALO-kop misloopt.

  • 1.

    Allereerst kan het recht op bijstand worden afgestemd (verhoogd) op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet, omdat het gaat om algemene kosten van levensonderhoud. De toepasselijke bijstandsnorm is niet toereikend om hierin te voorzien.

  • 2.

    Het college kan er ook voor kiezen periodieke bijzondere bijstand te verstrekken, met toepassing van artikel 35 lid 1 Participatiewet. Er is immers sprake van noodzakelijke kosten: de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen. Deze kosten kunnen niet uit eigen middelen worden voldaan, omdat de alleenstaande oudernorm gelijk is aan de norm voor een alleenstaande en dus ontbreekt een kind-component. De bijzondere situatie is dat de belanghebbende als alleenstaande ouder geen ALO-kop ontvangt.

Geadviseerd om te kiezen voor optie 1 omdat dit de meest zuivere redenering is.

 

Wanneer het gaat om co-ouderschap, waarbij de ouders de gelijke zorg hebben voor de kinderen (50/50), is het bovenstaande niet van toepassing. Als slechts een van de ouders de ALO-kop ontvangt, is het aan beide ouders om deze toeslag gelijkelijk te verdelen. Als gemeenten overgaan tot bijstandsverlening voor het gemis aan ALO-kop zouden beide ouders tezamen feitelijk te veel ondersteund worden. Dit klemt te meer aangezien niet gemeenten, maar de Belastingdienst verantwoordelijk is voor verstrekking van de ALO-kop. Slechts in zeer individuele situaties kan het college bijstand hiervoor verstrekken op grond van artikel 18 lid 1.

 

Richtlijn B082 - indirecte schoolkosten schoolgaande kinderen

In principe wordt voor deze kosten geen bijzondere bijstand verstrekt omdat er sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). Slechts in uitzonderlijk situaties kan op individuele basis bijzondere bijstand worden verleend. Mogelijk kan via de Stichting Leergeld een bijdrage worden verstrekt.

  

Richtlijn B093 - suppletie GKB-lening

Gemeenten hebben geen beleid (Echt-Susteren en Roerdalen) of geven aan dat er geen suppletie moet worden verstrekt (Maasgouw). GKB-lening is niet van toepassing: geen beleid op dit punt geformuleerd.

 

Richtlijn B052 - verlaging algemene bijstand wegens het ontbreken van woonlasten

Nu de gemeenteraden van de drie MER gemeenten hebben besloten geen gebruik te maken van de bevoegdheid beleid vast te stellen ten aanzien van verlaging van de bijstandsnorm op grond van het zijn van een schoolverlater en/of door het ontbreken van woonlasten (krakers) of het niet hebben van een woning (daklozen), hoeft deze richtlijn niet meer gevuld te worden.

 

Richtlijn B053 - verlaging algemene bijstand schoolverlaters

Nu de gemeenteraden van de drie MER gemeenten hebben besloten geen gebruik te maken van de bevoegdheid beleid vast te stellen ten aanzien van verlaging van de bijstandsnorm op grond van het zijn van een schoolverlater en/of door het ontbreken van woonlasten (krakers) of het niet hebben van een woning (daklozen), hoeft deze richtlijn niet meer gevuld te worden.

 

Richtlijn B055 – anticumulatiebepaling verlaging algemene bijstand

Nu de gemeenteraden van de drie MER gemeenten hebben besloten geen gebruik te maken van de bevoegdheid beleid vast te stellen ten aanzien van verlaging van de bijstandsnorm op grond van het zijn van een schoolverlater en/of door het ontbreken van woonlasten (krakers) of het niet hebben van een woning (daklozen), hoeft deze richtlijn niet meer gevuld te worden.

 

Richtlijn B067 - stappenplan berekening bijzondere bijstand

In verband met de invoering van de inkomensgrens in de bijzondere bijstand kan deze richtlijn vervallen.

 

Richtlijn B097 - bijzondere bijstand voormalig alleenstaande ouders

Deze richtlijn wordt niet gevuld om reden dat er geen compensatie van inkomensdaling in verband met normwijziging meer plaats hoeft te vinden. In de Participatiewet is geen sprake meer van een normwijziging, nu de hoogte van de norm alleenstaande ouder en alleenstaande gelijkgesteld is.

 

Richtlijn B170 - nadere regels bewijsopdracht

Evenals voorheen wordt aangesloten bij de tekst in het handboek; geen apart gemeentelijk beleid.

 

Richtlijn B171 - overgangsrecht en matigen boete

Aangesloten wordt bij de tekst in het handboek en de uitwerking van richtlijn B167: aanvullende criteria van omstandigheden die leiden tot verminderde verwijtbaarheid

 

Richtlijn B080 - hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in inrichting

Evenals voorheen wordt aangesloten bij de tekst in het handboek; geen apart gemeentelijk beleid.

 

Richtlijn B083 - ouderbijdrage jeugdhulp

Deze richtlijn wordt niet gevuld om reden dat de ouderbijdrage met ingang van 1 januari 2016 is afgeschaft.

 

Richtlijn B165 - kosten mentorschap

Evenals voorheen wordt aangesloten bij de tekst in het handboek; geen apart gemeentelijk beleid.

 

Richtlijn V004 – marginale zelfstandigen

Evenals voorheen wordt aangesloten bij de tekst in het handboek; geen apart gemeentelijk beleid.

 

Richtlijn W005 - overzicht gemeentelijke re-integratiepartners

Deze richtlijn wordt niet gevuld om reden dat er geen inkoop op aanbesteding heeft plaatsgevonden en geen contracten met externe reïntegratiebedrijven zijn afgesloten. Daar waar nodig worden mensen op maat en op basis van individuele inkoop, voor een re-integratietraject aangemeld.

 

Richtlijn V006 – beleid startende zelfstandigen

Uitkeringsgerechtigden die een bijstandsuitkering ontvangen kunnen zich gedurende een voorbereidingsperiode van maximaal 1 jaar oriënteren op het zelfstandig ondernemerschap. Alvorens dat jaar in gaat, onderzoekt de gemeente of de uitkeringsgerechtigde over de vaardigheden, die noodzakelijk zijn om een bedrijf te runnen, beschikt. Ook onderzoekt de gemeente of het idee van de aanvrager kans van slagen heeft.

 

Nadat plannen en motivatie duidelijk zijn vindt door de gemeente een eerste beoordeling plaats over het uit de beschikbare gegevens meest wenselijk te achten traject (arbeid in loondienst of zelfstandig ondernemerschap). Blijkt tijdens de eerste beoordeling door de gemeente dat belanghebbende duidelijk is aangewezen op een traject naar arbeid in loondienst, dan wordt uiteraard op het verzoek van belanghebbende negatief gereageerd.

 

Blijkt dit zo te zijn, dan kan het oriëntatiejaar ingaan. In deze periode kunnen wij de bijstandsuitkering voortzetten. De klant hoeft niet aan de sollicitatieverplichting te voldoen. Dat geldt overigens óók voor een eventuele partner. Er wordt immers door belanghebbende en diens partner gezamenlijk aangevraagd.

Tijdens de voorbereidingsperiode dient begeleiding door een externe organisatie te worden aanvaard. Tenslotte kan bijstand worden verleend ter voorziening in de met de voorbereiding samenhangende kosten in de vorm van een renteloze lening. De lening wordt omgezet in een bedrag om niet als aan het eind van de voorbereidingsperiode niet wordt gestart. Wanneer het bedrijf wel start, wordt de lening rentedragend.

 

Na afloop van een succesvolle voorbereidingsperiode verwachten wij van belanghebbende dat hij een ondernemingsplan bij ons overlegt. In de startperiode kan een beroep gedaan worden op een rentedragend krediet of een borgtocht voor een lening bij een bank. Het maximale bedrag van de lening en het rentepercentage is terug te vinden via ‘normen en bedragen’ (startpagina Handboek).

 

Tevens kan gedurende de opstartperiode maximaal 36 maanden aanvullende algemene bijstand worden verleend. Dit is in eerste instantie in de vorm van een renteloze lening. Achteraf wordt aan de hand van de jaarstukken en belastingaangiftes gekeken of de verleende bijstand (gedeeltelijk) om niet kan worden verstrekt.

 

Richtlijn W008 - hulpverleningsinstellingen

In deze richtlijn kan het college een overzicht geven van de lokale of regionale hulpverleningsinstellingen. Deze zijn ook terug te vinden binnen de sociale kaart.

 

Richtlijn A017 - wijze waarop cliëntenparticipatie concreet vorm is gegeven

In deze richtlijn kan het college aangeven op welke wijze de cliëntenparticipatie in de Verordening cliëntenparticipatie concreet vorm is gegeven.

   

Richtlijn V031 - overzicht hoogte verlagingen

Dit wordt al uitgewerkt in Richtlijn B173 (hoogte verlaging bij schending niet-geüniformeerde verplichtingen).

 

Richtlijn V021 - samenvatting beleid inburgering

Nu deze regeling niet door de uitvoeringsdienst MER wordt uitgevoerd, dient het geen belang deze richtlijn te vullen.

 

Richtlijn V022 - hoogte bestuurlijke boete wet inburgering

Nu deze regeling niet door de uitvoeringsdienst MER wordt uitgevoerd, dient het geen belang deze richtlijn te vullen.

4.: Verschillen tussen gemeenten

Richtlijn B027 - waarde auto bij vermogensvaststelling

Maasgouw laat een auto met een waarde van 2000 euro of minder vrij, maar als auto méér waard is wordt het hele bedrag meegenomen. Echt-Susteren laat altijd een bedrag van € 2.500 vrij. Roerdalen kent geen vrijlating.

Advies: beleid Echt-Susteren volgen en een bedrag van € 2.500 vrijlaten.

In de jurisprudentie wordt aangegeven dat auto’s tot een bepaalde waarde algemeen gebruikelijk zijn en dus bij de vermogensvaststelling buiten beschouwing worden gelaten. Ook een auto die in het individuele bijzondere geval voor de belanghebbende noodzakelijk is, wordt bij de vermogens-vaststelling buiten beschouwing gelaten.

Indien de waarde van een auto (of motor) meer bedraagt dan € 2.500, wordt het meerdere als vermogen aangemerkt. De waarde van de auto wordt vastgesteld volgens de ANWB-koerslijst (auto's verkopen aan een particulier). Auto's ouder dan zeven jaar staan niet in de koerslijst van de ANWB. De waarde van deze auto’s wordt gesteld op nihil, tenzij aangemerkt kunnen worden als bijzonder (bijvoorbeeld duur merk of oldtimer).

Een zelfde gedragslijn kan worden gevolgd bij vaststelling van vermogen in verband met bezit van een motor. De ProMotor advieslijn (070-3145075) kan worden gebeld.

Richtlijn B061 - vaststelling vermogen bij co-ouderschap

In het huidige beleid wordt aangegeven dat het vermogen van het kind naar rato (dat wil zeggen afhankelijk van het aantal dagen dat het kind bij de ouder verblijft) wordt toegeschreven aan de desbetreffende ouder. In samenspraak met Schulinck wordt voorgesteld om niet meer naar rato te verdelen.

Als de ouder kan beschikken over de bankrekening(-en)/vermogen van het kind dan dient dit in het geheel meegenomen te worden bij de berekening van het vermogen van de bijstand ontvangende ouder. Juridisch is dit het juiste uitgangspunt. Bij een zuivere co-ouderschapregeling openen ouders vaak een speciale kindrekening waarop door beide ouders een bijdrage gestort wordt voor de kosten van levensonderhoud (en bijvoorbeeld ook kinderbijslag en kindgebonden budget). In die situatie kan van deze speciale kindrekening de helft van het saldo worden meegenomen bij de vaststelling van het vermogen van de bijstand ontvangende ouder. De andere ouder moet immers ook voor de helft voorzien in de kosten van levensonderhoud van het kind. Uit de bankafschriften moet dan wel duidelijk blijken dat het om een kindrekening gaat.

Richtlijn B035 - categorieën die zijn vrijgesteld inleveren maandelijks ROF/inkomstenverklaring

Zie de opmerkingen onder B034. Voorgesteld wordt de tekst van Echt-Susteren te volgen.

Nu we werken met het inleveren van een wijzigingsformulier is het geven van een vrijstelling van het inleveren van maandelijkse ROF/inkomstenverklaring niet langer van toepassing.

Richtlijn B106 – overige bijzondere kosten

Reiskosten naar specialist in het ziekenhuis

Het kan voorkomen dat mensen een bezoek moeten brengen aan de specialist in het ziekenhuis. De kosten hiervoor worden slechts in een beperkt aantal situaties vergoed door de zorgverzekeraars. Dit geldt dan voor mensen die rolstoelafhankelijk zijn, een oncologische behandeling of nierdialyse moeten ondergaan of slechtziend zijn en daarvoor begeleiding nodig hebben tijdens het reizen. Wanneer men niet tot deze doelgroepen behoort moet men de reiskosten naar het ziekenhuis zelf betalen. Voor mensen met een minimum inkomen kan dit bezwaarlijk zijn.

Deze reiskosten worden niet gezien als medische kosten. Het is een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van medische voorzieningen en kunnen daarom in principe voor vergoeding in aan aanmerking komen. De zorgverzekeraars hebben de vergoeding van vervoerskosten ook uitdrukkelijk beperkt tot de vier bovengenoemde doelgroepen. Wanneer reiskosten een bezwaar vormen voor minima zou dit de toegang tot het noodzakelijke medische circuit kunnen beperken. Er wordt van uitgegaan dat voldoende noodzakelijke medische voorzieningen geboden worden in de ziekenhuizen van Roermond, Weert, Sittard en het universiteitsziekenhuis in Maastricht. Wanneer er een noodzaak is om andere ziekenhuizen te bezoeken dan zal deze noodzaak aangetoond moeten worden.

Mensen die behoren tot de doelgroep voor bijzondere bijstand kunnen aanspraak maken op een gemeentelijke bijdrage. In elk geval moet het vervoer gebaseerd zijn op de goedkoopste manier van reizen. De kosten voor openbaar vervoer worden vergoed met een maximum van de kosten openbaar vervoer. Voor vervoer met eigen auto geldt een bedrag van €0,19 per kilometer maar ook met een maximum van de kosten openbaar vervoer.

 

* Intrekking vergoeding eigen bijdrage WMO in Echt-Susteren

In Echt-Susteren worden vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstand verstrekt voor drie eigen bijdragen die geleverd moeten worden voor WMO-voorzieningen namelijk:

- huishoudelijke hulp

- woonvoorzieningen

- scootmobiel en driewielfiets

Deelname aan de collectieve zorgverzekering bij CZ levert ook een vergoeding van de eigen bijdragen WMO en WLZ (Wet langdurige zorg). Hierdoor kunnen bijvoorbeeld eigen bijdragen voor huishoudelijke- of persoonlijke zorg worden vergoed maar ook eigen bijdragen voor aanpassingen in huis of voor hulpmiddelen.

Voorgesteld wordt om de bijzondere bijstand voor deze kostensoorten niet meer te vergoeden.

 

Richtlijn B136 - ROF of mutatieformulier

Zie de opmerkingen onder B034. Voorgesteld wordt de tekst van Echt-Susteren te volgen.

 

Voor het doorgeven van wijzigingen dient het wijzigingsformulier te worden gebruikt. Het betreft een formulier waarop cliënten uit eigen beweging moet melden dat er wijzigingen in zijn situatie zijn opgetreden of gaan optreden. Als zich een wijziging in de situatie voordoet, dan moet het formulier uiterlijk binnen 5 werkdagen na de wijziging worden opgestuurd.

 

Verhuizen:

Het is belangrijk dat de klant zo snel mogelijk een adreswijziging doorgeeft bij de gemeente waar hij/zij gaat wonen. Deze gegevens worden automatisch verwerkt via een koppeling met de Basis Registratie Personen.

 

Inkomsten:

Het uitgangspunt is dat alle inkomsten aan ons moeten worden doorgegeven. Als de klant, partner en/of inwonende kinderen gaan werken in loondienst of als zelfstandige, dienen de netto inkomsten te worden doorgegeven. Als de inkomsten nog niet bekend zijn, dient er een schatting te worden gemaakt van de netto inkomsten; op basis van deze schatting zullen de inkomsten voorlopig worden verrekend met de uitkering. Later vindt de definitieve afrekening plaats.

Als de klant en/of de partner meer dan 36 uur per week gaat werken, is waarschijnlijk geen uitkering meer nodig. De uitkering wordt dan zo spoedig mogelijk geblokkeerd. De klant dient zo snel mogelijk een kopie van het arbeids-, of uitzendcontract in te leveren.

Als de klant een specificatie van de inkomsten uit werk heeft ontvangen, dient hij hiervan zo spoedig mogelijk een kopie op te sturen. Ontvangt de klant en/of zijn partner een vergoeding voor vrijwilligerswerk? Dan moeten deze ook worden doorgegeven. Meestal is er sprake van een vergoeding van onkosten, die voor de uitkering buiten beschouwing kan blijven. Ontvangt de klant en/of zijn partner heffingskortingen van de belastingdienst dan dient een kopie van de beschikking (voor- en achterkant) van de Belastingdienst onmiddellijk opgestuurd te worden naar de gemeente.

 

Vermogen / bezittingen:

Met vermogen bedoelen wij, de bezittingen die de klant, zijn partner en/of zijn minderjarige kinderen hebben in de vorm van contant geld, geld op bankrekeningen en in de vorm van roerende en onroerende goederen, zoals een auto, boot, caravan en een huis. Het winnen van een prijs door de klant, zijn partner en of zijn minderjarige kinderen dient hij door te geven. Dit kan van invloed zijn op de hoogte van zijn vermogen. Schenkt iemand de klant, zijn partner en of zijn minderjarige kinderen iets, bijvoorbeeld een auto of een geldbedrag dan dient hij dit door te geven.

 

Overige wijzigingen:

Een studie kan consequenties hebben voor het recht op uitkering. Bovendien kan deze van invloed zijn op de kansen van de klant, zijn partner en/of zijn minderjarige kinderen op werk. Ontvangt de klant, zijn partner en/of zijn inwonende kinderen studiefinanciering, dan dient hij daarvan een specificatie op te sturen, zodra hij die heeft ontvangen. Heeft de klant, de partner en/of de minderjarige kinderen een andere bankrekening gekregen, dan dient een kopie van de bankpas te worden opgestuurd. De klant en/of zijn partner mogen ieder maximaal vier weken per jaar met vakantie in het buitenland. De vakantie dient op het wijzigingsformulier te worden doorgegeven.

 

Richtlijn B151 - dieetkosten

Bijzondere bijstand voor deze kosten is alleen nog in zeer uitzonderlijke situaties mogelijk wanneer er sprake is van een ernstige geestelijk en/of lichamelijke omstandigheid. Een zorgverzekering wordt gezien als een voldoende verzekering tegen deze kosten. Daarnaast kunnen mensen met een inkomen tot 120% van de bijstandsnorm en een vermogen beneden de vermogensgrens PW gebruik maken van een collectieve verzekering van de gemeente danwel een gemeentelijke vergoeding van maximaal €25,00 per verzekerde per maand voor een zelf afgesloten aanvullende zorgverzekering.

 

Richtlijn B167 - aanvullende criteria van omstandigheden die leiden tot verminderde verwijt-baarheid 

Echt-Susteren formuleerde geen aanvullende criteria, terwijl Maasgouw en Roerdalen dit juist wel deden. Daarbij sloten Beide laatstgenoemde gemeenten aan bij het boetebeleid dat ook door de sociale verzekeringsbank werd gehanteerd. Inmiddels is er op dit punt jurisprudentie ontstaan waarop onderstaand tekst is gebaseerd.

 

Met de invoering van het in het sociale zekerheidsrecht gecreëerde boeteregime (1 januari 2013) is de hoogte van de op te leggen sanctie sterk verhoogd. De wetgever wil voorkomen dat de aanscherping van de bestuurlijke boete leidt tot een disbalans tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke afdoening. In de praktijk is helaas gebleken dat toepassingen van de Fraudewet vaak zijn doel voorbij schiet. Ook belanghebbenden die niet de intentie hebben te frauderen kunnen soms in situaties terecht komen waarbij hun inlichtingenverplichting geschonden wordt.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in deze op 24 november 2014 een belangrijke uitspraak gedaan. De CRvB heeft bepaald dat boetes die na 1 januari 2013 zijn opgelegd indringender getoetst moeten worden aan het evenredigheidsbeginsel van artikel 5:46 lid 2 Awb. Het college kan als gevolg hiervan niet meer automatisch een boete opleggen van 100% van het benadelingsbedrag. Dit is slechts mogelijk als aangetoond wordt dat de gedraging van de belanghebbende zo ernstig verwijtbaar is dat het opleggen van dit maximumbedrag in beginsel gerechtvaardigd is.

Op basis van de bevindingen van de Nationale ombudsman en de uitspraak van de CRvB heeft de minister de volgende aanbevelingen voor de toepassing van de boetes gedaan:

  • De boete dient in ieder geval proportioneel te zijn, waarbij wordt gekeken naar de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende;

  • een coulante benadering van de overtredingen van de inlichtingenplicht als plausibel is dat een andere oorzaak dan het willen frauderen hieraan ten grondslag ligt;

  • bij vergissingen en geringe termijnoverschrijdingen kan volstaan worden met het geven van een waarschuwing;

  • respecteer de beslagvrije voet, ook bij recidive (zie boeteverordening).

 

Het opleggen van een bestuurlijke boete is in tegenstelling tot een maatregel ook mogelijk als iemand geen uitkering meer heeft.

De gemeente mag boetes tot 340 euro opleggen zonder de betrokkene te horen (de lichte procedure). Is een boete hoger dan 340 euro (de zware procedure), zal de gemeente altijd de betrokkene moeten uitnodigen zijn zienswijze naar voren te brengen.

Voor het opleggen van een bestuurlijke boete geldt een bijzondere procedure met elementen die aan het strafprocesrecht zijn ontleend omdat deze volgens het internationaal recht wordt beschouwd als een “criminal charge”. Deze aanvullende eisen zijn in de Algemene wet bestuursrecht vastgelegd. Door de functiescheiding die aan de hoorplicht is gekoppeld zullen meerdere medewerkers een rol spelen in de procedure. Daarnaast worden aan de rapportages en de beschikking voor de boeteoplegging aanvullende eisen gesteld.

 

Een fraudeschuld (met een boete) betekent een uitsluiting van een minnelijk traject in de schuldhulp-verlening. Het kan voor de rechter ook aanleiding zijn om een aanvraag in het kader van de WSNP af te wijzen. Als er sprake is van schulden dan heeft de gemeente alleen de mogelijkheid om via budgetbeheer te helpen. Dit geldt niet alleen voor nieuwe trajecten. Als er sprake is van een vordering als gevolg van het schenden van de informatieplicht is de gemeente verplicht deze te verrekenen met de uitkering waardoor de volledige financiële ruimte wordt gebruikt. Er is dan geen financiële ruimte meer voor schuldhulp.

 

De CRvB heeft in de uitspraak van 24 november 2014 vastgesteld dat een boete van 100% van het benadelingsbedrag enkel mag worden opgelegd als opzet is bewezen. Van opzet is sprake als de gedraging met alle gevolgen die erbij horen, willens en wetens de bedoeling zijn van degene die gehandeld heeft in strijd met zijn inlichtingenplicht. De overtreder weet de volledige impact van de gedraging.

Wanneer er sprake is van grove schuld bedraagt de boete 75% van het benadelingsbedrag. Van grove schuld is sprake als “een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid” aanwezig is en mede “grove onachtzaamheid” omvat. Om van grove schuld te kunnen spreken is enkel onachtzaamheid (het onzorgvuldig handelen of nalaten door belanghebbende) onvoldoende.

Bij grove schuld weet betrokkene dat hij handelt in strijd met de inlichtingenplicht maar heeft niet de bedoeling om zichzelf door het plegen van fraude te bevoordelen. Voorbeeld: het verrichten van een vriendendienst zonder tegenprestatie terwijl deze activiteiten wel een economische waarde vertegenwoordigen.

 

In geval van een overtreding van de inlichtingenplicht, waarbij geen sprake is van opzet, grove schuld of verminderde verwijtbaarheid, is het uitgangspunt dat de boete, conform het evenredigheidsbeginsel, wordt vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag.

 

In geval van een overtreding van de inlichtingenplicht, waarbij sprake is van verminderde verwijtbaarheid, bedraagt de boete 25% van het benadelingsbedrag. Voor de uitleg van het begrip verminderde verwijtbaarheid wordt aansluiting gezocht bij het boetebeleid dat de Sociale Verzekering Bank (SVB) hanteert. In de volgende gevallen is verminderde verwijtbaarheid aanwezig:

De betrokkene verkeerde op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan zijn verplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de informatie niet tijdig of volledig is verstrekt. Te denken valt aan een ernstige ziekte of het overlijden van de partner of kinderen van de betrokkene, onvoorzien ontslag, faillissement of het weglopen van een kind.

  • De betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen. Hiervan is sprake als de betrokkene vanwege zijn geestelijke toestand kortstondig administratief onbekwaam is.

  • De betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd.

 

Voorts wordt verminderde verwijtbaarheid aanwezig geacht als er sprake is van een samenstel van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid bijvoorbeeld bij (gedeeltelijke) omissies van de uitvoering (bijvoorbeeld het laten voortduren van een incorrecte situatie, terwijl de uitvoering van het bestaan hiervan wist).

Geen verwijtbaarheid is aanwezig als het niet nakomen van een verplichting niet aan de belanghebbende kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen. Te denken valt aan een plotselinge ziekenhuisopname van de belanghebbende.

De boetes mogen niet hoger zijn dan de maximumboetes zoals die van toepassing kunnen zijn conform artikel 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht. Dit betekent dat in het geval er sprake is van opzet de boete maximaal 81.000 euro kan bedragen. In alle overige gevallen (waaronder in geval van grove schuld) bedraagt de maximale boete € 8.100,00.

 

De waarschuwingsmogelijkheden zijn uitgebreid naar enerzijds situaties waarin sprake is van een gering benadelingsbedrag en anderzijds naar een deel van de zogenoemde zelfmelders. Dit zijn mensen die weliswaar iets te laat, maar wel uit eigen beweging aan hun inlichtingenplicht voldoen. Het benadelingsbedrag moet worden terugbetaald. Tevens wordt een waarschuwing opgelegd. Deze regel kan al toegepast worden in afwachting van de wijziging van de wet en van het boetebesluit.

In beginsel zal tot een bedrag van 100 euro geen boete worden opgelegd. In deze situaties kan worden volstaan met terugvordering of verrekening van de ten onrechte gemaakte kosten van uitkering. Tevens wordt een waarschuwing opgelegd. Deze waarschuwing telt overigens niet meer voor de eventuele recidive.

 

Bij recidive geldt dat voor de berekening van de boete 150% van het benadelingsbedrag als uitgangspunt wordt genomen. Op dit bedrag wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid (100% bij opzet tot 25% bij verminderde verwijtbaarheid). Voorbeeld: het benadelingsbedrag bij de recidive bedraagt 2.000 euro, de grondslag van de berekening bedraagt dan 3.000,00 euro (150% van 2.000), vervolgens wordt op dit bedrag het percentage toegepast, bijvoorbeeld 75% of 50% afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.

 

Richtlijn B099 - verwervingskosten (algemeen)

Roerdalen en Echt-Susteren hebben geen specifiek beleid vastgesteld; geadviseerd wordt het beleid Maasgouw te volgen.

 

Onder algemene verwervingskosten moeten die kosten worden verstaan die belanghebbende moet maken om zijn beroep te kunnen uitoefenen, met uitzondering van de reiskosten woon-werkverkeer en de kosten van kinderopvang. Bij verwervingskosten zoals hier bedoeld kan worden gedacht aan kosten die het gevolg zijn van werkaanvaarding zoals de aanschaf van (persoonlijke) gereedschappen of kleding, bijvoorbeeld een overall en veiligheidsschoenen voor een timmerman. Iedereen die werkt heeft in meerdere of mindere mate verwervingskosten. Zolang deze kosten tot het normale uitgavenpatroon behoren, wordt hiermee geen rekening gehouden. Zij kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm. Verlening van bijstand vanuit het participatiebudget is mogelijk voor die (eenmalige) verwervingskosten die nadrukkelijk het gevolg zijn van werkaanvaarding (voor zover zij voor rekening van de belanghebbende komen en waartoe diens middelen/voorliggende voorzieningen ontoereikend zijn).

 

De bijstand wordt in eerste instantie in de vorm van een lening verstrekt. Indien belanghebbende na 6 maanden na aanvang van de arbeid nog werkzaam is, wordt de lening omgezet in bijstand om niet.

 

Richtlijn B100 - kosten kinderopvang (verwervingskosten)

Echt-Susteren heeft geen specifiek beleid vastgesteld; geadviseerd wordt het beleid van Maasgouw en Roerdalen te volgen.

 

Mits belanghebbende voor de kinderopvangtoeslag in aanmerking komt:

  • a.

    ten behoeve van degenen die in het kader van re-integratie een (duaal) traject richting werk volgen dan wel geheel/gedeeltelijk uitstromen uit de gemeentelijke uitkering waardoor kinderopvang noodzakelijk is, re-integratiemiddelen vanuit het participatiebudget in te zetten voor de kosten van de eigen bijdrage kinderopvang;

  • b.

    indien aan de uitkering geen arbeidsvoorwaarden zijn verbonden en er een verplicht inburgeringtraject wordt gevolgd, de vergoeding vanuit de bijzondere bijstand te verstrekken;

  • c.

    bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding, de inkomsten uit arbeid volledig in aanmerking nemen. Dit betekent dat de hoogte van de vergoeding niet hoger kan zijn dan het bedrag gelijk aan de inkomsten uit arbeid minus de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Rekenvoorbeeld kinderopvang:

    PW norm alleenstaande € 930,00

    ALO-kop (fiscus) - 255,00

    € 1.185,00

    eigen bijdrage kinderopvang - 200,00

    totaal € 1.385,00

    af: inkomsten uit arbeid (incl. heffingskortingen)  - 1.300,00

    maximale bijdrage € 85,00

  • d.

    voor de duur van de toekenning aan te sluiten bij de regels met betrekking tot de duur van de toekenning van bijzondere bijstand (zie richtlijn B064).

 

Richtlijn B101 – Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

Het beleid in de drie gemeenten ligt op dit punt aanzienlijk uit elkaar. Het grootste verschil is het feit dat Maasgouw deze kosten om-niet verstrekt terwijl de andere twee gemeenten – op verschillende manieren – de bijstand als lening verstrekt. Het voert hier wat ver om het beleid op dit punt wat meer af te stemmen. Er zal een apart over dit onderwerp naar de gemeenten gaan.

 

Richtlijn B135 - het archiveren en bewaren van dossiers

De gemeenten hanteren een iets verschillend beleid. Geadviseerd wordt Echt-Susteren te volgen. Het beschreven beleid van Echt-Susteren sluit het meest aan bij de beleidsuitgangspunten zoals Schulinck die hanteert.

 

Gemeenten zijn verplicht hun PW dossiers conform de Archiefwet op te slaan. De bewaartermijnen die op grond van deze wet gelden (5 jaar) zijn korter dan de maximale termijn waarbinnen het college kan terugvorderen (20 jaar).

De bewaartermijn is voor cliëntendossiers Werk en bijstand teruggebracht van 20 naar 7 jaar na beëindiging uitkering en/of niet meer openstaande schuld. Het afdelingshoofd is gemandateerd een lijst vast te stellen van de dossiers die niet voor vernietiging in aanmerking komen.

 

Richtlijn V003 – bijzondere bijstand specifieke kosten zelfstandigen

Alleen Maasgouw heeft beleid geformuleerd; Roerdalen en Echt-Susteren passen dit wél toe in de praktijk. Geadviseerd wordt Maasgouw te volgen.

 

Aan de zelfstandige, die vóór de toekenning van bijstand een arbeidsongeschiktheidsverzekering of ongevallenverzekering had afgesloten, kan voor verschuldigde premie (bovenop periodieke bijstand) bijzondere bijstand worden verleend, indien hij een hoger risico loopt om tijdelijk arbeidsongeschikt te worden. De verstrekking van bijzondere bijstand geschiedt voor de periode van maximaal 1 jaar aansluitend aan de bijstandsverlening tijdens de startperiode van het bedrijf. Een en ander dient individueel te worden beoordeeld.

 

Richtlijn B028 - reservering uitvaartkosten bij vermogensvaststelling

De MER-gemeenten kennen slechts geringe verschillen in beleid. De teksten kunnen met elkaar in overeenstemming worden gebracht en als volgt worden geformuleerd:

 

Waar hier wordt gesproken over uitvaart(verzekering) wordt bedoeld: zowel begrafenis als crematie.

Een ieder wordt geacht een verzekering af te hebben gesloten voor de kosten van begrafenis of crematie. Dit kan zowel een verzekering in natura zijn, een verzekering die in contanten uitkeert of een eigen reservering voor die kosten. De reserveringen, verzekering of anderszins, voor begrafenis of crematie worden in beginsel vrijgelaten. Indien zij niet voldoen aan onderstaande bepalingen worden zij, voor zover als zij te gelde gemaakt kunnen worden, op grond van artikel 31 lid 1 PW als middel in aanmerking genomen.

Uitvaartverzekering welke in natura uitkeert, wordt altijd vrijgelaten. Uitvaartverzekering welke contanten uitkeert kan worden vrijgelaten indien:

  • de waarde niet bovenmatig hoog is. Waardes die een totaalbedrag van 5.000 euro, ongeacht of dit wordt besteed aan begrafenis of crematie, niet overschrijden, worden niet bovenmatig geacht.

  • het tegoed bij overlijden wordt uitgekeerd en anderzijds niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar is dan wel slechts opvraagbaar of afkoopbaar is tegen zeer ongunstige voorwaarden.

Reserveringen in contanten voor deze kosten - of deze in het verleden werden gedaan of op het moment van de bijstandsaanvraag - worden maximaal vrijgelaten tot een bedrag van €5.000,=, ongeacht of dit bedrag wordt besteed aan begrafenis of crematie. Hieraan wordt echter de uitdrukkelijke voorwaarde verbonden dat het tegoed aantoonbaar zodanig is gereserveerd middels een polis of overeenkomst dat alleen bij overlijden wordt uitgekeerd en dat dit niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar is. Het tegoed moet alleen bij overlijden opneembaar zijn (er zal dus een gemachtigde moeten zijn aangewezen die het geld kan opnemen). Betrokkene zal zelf dergelijke overeenkomst moeten afsluiten bij een bank. Wanneer een bank of andere instelling niet bereid is hieraan mee te werken zullen gereserveerde middelen niet kunnen worden vrijgelaten.

 

Richtlijn B031 - betekenis "onverwijld uit eigen beweging" in artikel 17 lid 1 Participatiewet

De MER-gemeenten verschillen iets in omschrijving van het begrip “onverwijld”. Op termijn zullen de gemeenten het handhavingsplan en daarna de beleidsregels handhaving vaststellen. Hierin zal ook de omschrijving van het begrip “onverwijld” worden opgenomen. Geadviseerd wordt om tot dat moment de volgende omschrijving hanteren:

 

Onder "onverwijld uit eigen beweging". wordt verstaan dat de belanghebbende de bedoelde inlichtingen in ieder geval via het wijzigingsformulier, binnen 10 werkdagen (jurisprudentie) doorgeeft aan de gemeente. Het moet hem duidelijk zijn dat, zonder dat daar gericht naar gevraagd behoeft te worden, alle wijzigingen, van belang voor het recht op uitkering, door middel van dat formulier moeten worden doorgegeven.

 

Richtlijn B040 - personen zonder identiteitsbewijs

Beleid MER-gemeenten vrijwel identiek; geadviseerd wordt, de formulering Maasgouw te volgen.

 

Bij elke eerste aanvraag wordt een geldig legitimatiebewijs verlangd. Bij een vervolgcontact verzoekt de medewerker om een legitimatiebewijs, tenzij hij zonder twijfel weet wie hij tegenover zich heeft.

De belanghebbende die bij de aanvraag van bijstand niet beschikt over een (geldig) identiteitsbewijs zal zelf en voor eigen rekening een dergelijk document opnieuw moeten aanvragen. Met inachtneming van artikel 4:5 lid 1 Awb wordt een hersteltermijn gegeven waarbinnen hij alsnog een identiteitsbewijs kan overleggen. In uitzonderlijke gevallen kan bij wijze van voorschot op grond van de PW leenbijstand worden verstrekt. Zo mogelijk wordt het benodigde bedrag direct aan de betrokken instantie betaald.

 

Richtlijn B041 - personen zonder geldig identiteitsbewijs

Echt-Susteren wijkt iets af van Maasgouw en Roerdalen (ook verlopen identiteitsbewijs bij eerste aanvraag in Echt-Susteren) geaccepteerd. Geadviseerd wordt de formulering van Maasgouw te volgen.

 

Belanghebbende dient zich bij eerste aanvraag te kunnen legitimeren met een geldig identiteitsbewijs. Is de identiteit van belanghebbende met Nederlandse nationaliteit eenmaal vastgesteld, dan wordt ook een verlopen identiteitsbewijs of rijbewijs geaccepteerd als legitimatie, tenzij er twijfels bestaan over het voortduren van het Nederlanderschap van betreffende belanghebbende.

 

Richtlijn B042 - uitleg budgetteringsplicht artikel 57 Participatiewet

Beleid gemeenten verschilt iets: Echt-Susteren volgt strikt de wet, Maasgouw en Roerdalen kiezen voor voorzichtige insteek. Geadviseerd wordt de formulering van Echt-Susteren te volgen.

 

De budgetteringsverplichting kan worden opgelegd indien bij belanghebbende sprake is van schulden waardoor de betaling van de maandelijkse vaste lasten in het gedrang kan komen. Zodra de budget-teringsverplichting door middel van een beschikking is opgelegd, gaat de gemeente pas over tot rechtstreekse betaling van de maandelijkse huur- en energierekeningen van de belanghebbende aan de desbetreffende schuldeisers door middel van inhoudingen op de uitkering.

 

Richtlijn B062 - moment aanvragen bijzondere bijstand (terugwerkende kracht)

De MER-gemeenten hanteren een iets verschillend beleid, dat als volgt kan worden geharmoniseerd:

 

Bijzondere bijstand moet in beginsel vooraf worden aangevraagd. Er kunnen zich situaties voordoen waarbij een aanvraag pas achteraf kan plaatsvinden. In ieder geval zal er in die situaties vastgesteld moeten worden of:

1. Op het moment van de aanvraag nog vast te stellen is of de kosten die gemaakt zijn noodzakelijk waren;

2. Of de aanvrager – op het moment dat de kosten werden gemaakt – bijstandsbehoeftig was.

Wanneer op een van de vragen negatief moet worden geantwoord dan kan er geen sprake zijn van bijstand met terugwerkende kracht.

Onder terugwerkende kracht wordt in dit verband verstaan dat de kosten moeten zijn gemaakt binnen de periode van maximaal 1 jaar voorafgaande aan de aanvraag.

 

Richtlijn B063 – draagkrachtpercentages

De MER-gemeenten hanteren geen draagkrachtpercentages. De inkomensgrens voor de verstrekking van bijzondere bijstand en minimaregelingen is vastgelegd op 120% van de voor betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm. Dit is een harde inkomensgrens. Dit wil zeggen dat hiervan slechts kan worden afgeweken in zeer uitzonderlijke individuele omstandigheden. In deze harde inkomensgrens werden enige nuanceringen aangebracht ten aanzien van bewoners van een inrichting en kostendelers. In de notitie “Werkinstructie inkomensgrens 120% - hoe gaan we hiermee om?” wordt aangegeven hoe omgegaan dient te worden met de individualisering, het in aanmerking te komen inkomen en het in aanmerking te nemen vermogen. Deze notitie is in het handboek opgenomen onder: “Gemeentelijke beleidsstukken/meer gemeentelijke bijlagen”.

Richtlijn B064 - draagkrachtperiode bijzondere bijstand

De MER-gemeenten hanteren hierin een iets verschillend beleid, dat als volgt kan worden geharmoniseerd:

 

“Draagkrachtperiode” is een niet correcte benaming. Bedoeld wordt de periode waarover het inkomen wordt vastgesteld. De periode, waarvoor de inkomensgrens wordt toegepast, is afhankelijk van de vraag of de cliënt bekend is in de gemeentelijke uitkering. Wanneer betrokkene een uitkering ontvangt van de gemeente zijn alle inkomens- en vermogensgegevens bekend. In dat geval kan de periode vastgesteld worden voor een langere termijn. We gaan daarbij uit van een periode tot 31 december van het jaar van de toekenning plus twee kalenderjaren. Ook wanneer te verwachten is dat het inkomen niet of nauwelijks wijzigt kan de periode waarover het inkomen werd vastgesteld voor een langere periode (jaar uit plus twee kalenderjaren) worden toegekend. Dit geldt bijvoorbeeld voor mensen met een Wao-uitkering en voor mensen boven de pensioengerechtigde leeftijd. Wanneer de cliënt niet bekend is bij de gemeente zal met regelmaat onderzocht moeten worden of de inkomens- en vermogensgegevens nog overeenstemmen met de informatie die de gemeente heeft. Daarom wordt er in deze situaties een periode voor de vaststelling van het inkomen gehanteerd van 1 jaar vanaf de datum toekenning. Uiteraard zijn alle uitkeringsgerechtigden verplicht om alle wijzigingen door te geven die van belang zijn voor de uitkering.

 

Richtlijn B088 - stookkosten

Roerdalen heeft geen specifiek beleid vastgesteld. Het beleid van Maasgouw en Echt-Susteren is nagenoeg gelijk; enige verschil zit in de berekening. Omdat Echt-Susteren er in het verleden om praktische en pragmatische voor heeft gekozen niet zélf te gaan rekenen maar advies te vragen omtrent de hoogte van de meerkosten wordt geadviseerd in het beleid van Echt-Susteren te volgen.

 

Wanneer de belanghebbende om medische redenen zijn woning extra moet verwarmen kan voor de bijkomende kosten bijzondere bijstand worden verleend (uiteraard rekening houdend met een voorliggende voorziening). Voorbeeld: reumapatiënten die een gelijkmatige hogere temperatuur in huis nodig hebben. Vooraf dient voor de vaststelling van deze medische noodzaak een medisch advies te worden gevraagd (inclusief de hoogte van de kosten). Indien de noodzaak eenmaal is vastgesteld bij een chronische aandoening kan de bijzondere bijstand jaarlijks opnieuw worden vastgesteld met toepassing van de CBS-prijsindex.

Als wegens individuele gronden reden bestaat om bijzondere bijstand ter verstrekken moet bepaald worden of en in welke mate sprake is van hogere energiekosten in vergelijking met de voorafgaande periode. De aanvrager dient de eindafrekening van de voorafgaande periode ter inzage te geven waaruit blijkt dat van een stijging sprake is. Over het gemiddeld energiegebruik van een woning kan contact worden opgenomen met het energiebedrijf.

 

Richtlijn B091 - reiskosten bezoek zieke familieleden

Het beleid van Maasgouw, Echt-Susteren en Roerdalen is nagenoeg gelijk; enige verschil zit in de berekening. Het verschil zit in het feit dat Echt-Susteren en Roerdalen de frequentie van het te vergoeden bezoek nadrukkelijk aangeven terwijl Maasgouw uitgaat van een individuele beoordeling. Geadviseerd wordt, in deze het beleid van Maasgouw te volgen.

 

Het betreft kosten die gemaakt moeten worden om het traject van thuis naar het verblijfadres van het zieke familielid (veelal ziekenhuis of verpleeginrichting) af te leggen. Afhankelijk van de afstand die afgelegd moet worden, kan de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening zijn.

Uitgangspunt is dat de kosten kunnen worden vergoed van bezoeken aan (directe) familieleden. De frequentie wordt individueel bepaald en hangt onder meer af van de aard en de intensiteit van de familierelatie alsook van de ernst van de situatie. Een en ander zal individueel beoordeeld moeten worden.

 

De hoogte van de vergoeding is gelijk aan het openbaar vervoertarief (2de klas). Alleen indien het niet mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen geldt een kilometervergoeding van € 0,19 (belastingdienst) voor het gebruik van de eigen auto met een maximum van de kosten openbaar vervoer. Hierbij wordt uitgegaan van de kortste route volgens de ANWB-routeplanner.

Tevens komen de reiskosten voor het bezoek van een gezinslid of verwant in de 1e graad die verblijft in een AWBZ-inrichting (verpleeginrichting of gezinsvervangend tehuis) voor vergoeding in aanmerking. Hierbij wordt uitgegaan van 1 bezoek per week door 1 persoon.

 

Richtlijn B108 - gevallen waarin bij leenbijstand zekerheden als pand of hypotheek worden verlangd

Het beleid van Maasgouw en Echt-Susteren is nagenoeg gelijk; Roerdalen maakt geen gebruik van de mogelijkheid bijstand onder verband van krediethypotheek te verstrekken (in voorkomende gevallen wordt leenbijstand verstrekt). Geadviseerd wordt, de tekst van Echt-Susteren te volgen.

 

Het college verleent bijstand als geldlening onder verband van pand of hypotheek als de door belanghebbende of zijn gezin bewoonde eigen woning met bijbehorend erf een waarde heeft van meer dan € 49.900,00 (bedrag genoemd in artikel 34 lid 2 onder d Participatiewet per 1 juli 2016) en er (naar verwachting) meer bijstand verleend wordt op jaarbasis dan het wettelijk netto minimumloon op maandbasis.

De kosten van taxatie, registratie en vestiging van het hypotheek- of pandrecht worden in het uiteindelijke hypotheek- of leningbedrag meegefinancierd.

 

Hypotheek wordt gevestigd op registergoederen (huizen en geregistreerde woonschepen). Pandrecht wordt gevestigd op niet-registergoederen (woonwagens en niet-geregistreerde woonschepen).

 

Richtlijn B115 - moment uitbetalen vakantietoeslag

De MER-gemeenten hebben hierover verschillende beleid opgenomen in het handboek. Intern werden hierover de volgende afspraken gemaakt:

De vakantietoeslag in de MER-gemeenten wordt uitbetaald in de maand juni, direct na de reguliere betalingen levensonderhoud over de maand mei.

 

Richtlijn B139 - Moment uitbetalen algemene bijstand exclusief vakantietoeslag

Hierover werden binnen de MER-UO afspraken gemaakt. Hierover kan de volgende tekst worden opgenomen in het handboek:

 

De uitkering voor algemene bijstand wordt maandelijks betaald op de 10e van de maand volgend op de maand waarop de betaling betrekking heeft. Wanneer deze dag in het weekend valt wordt de betaling op de vrijdag voor de 10e gedaan.

 

Richtlijn W001 - afspraken UWV over aanbieden voorzieningen aan personen met UWV-uitkering

Maasgouw en Roerdalen hebben geen beleid geformuleerd. Geadviseerd wordt Echt-Susteren te volgen:

Op dit moment is de afspraak dat er geen voorzieningen worden aangeboden aan mensen die een uitkering ontvangen van het UWV.

  

(versie 25 juli 2017)