Verordening Wet Kinderopvang Gemeente Echt-Susteren 2006

Geldend van 14-09-2007 t/m heden

Intitulé

Verordening Wet Kinderopvang Gemeente Echt-Susteren 2006

De raad van de gemeente Echt-Susteren,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren d.d. 9 mei 2006;

gelet op het bepaalde in artikel 25 van de Wet Kinderopvang (Wk) en artikel 149 van de Gemeentewet;

Overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

Overwegende dat het noodzakelijk is om tegemoet te komen in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie;

Besluit:

Vast te stellen de: Verordening Wet Kinderopvang Gemeente Echt-Susteren 2006.

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    het college: het college van burgemeester en wethouders;

  • 2.

    de wet:: de Wet Kinderopvang (Wk);

  • 3.

    Awir: Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

  • 4.

    Tegemoetkoming:

    • 1)

      een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang in het kader van de wet;

    • 2)

      een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang als gevolg van sociaal-medische indicatie in het kader van deze verordening;

  • 5.

    kinderopvang als gevolg van sociaal-medische indicatie: Kinderopvang die noodzakelijk is:

    • 1)

      als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking van de ouder.

    • 2)

      voor een goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

HOOFDSTUK 2 - VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE

Artikel 2 - Aanvraag sociaal-medische indicatie

  • 1. Het college stelt op aanvraag van de ouder vast of hij of zijn partner dan wel het kind van de ouder een geïndiceerde persoon is als bedoeld in artikel  1 lid e onder 1 en 2, en in welke mate uit dien hoofde, voor zover andere voorzieningen geen passender oplossing kunnen bieden, kinderopvang in de zin van deze wet noodzakelijk is.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de ouder zijn woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. Alvorens te besluiten, wint het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang als bedoeld in het eerste lid advies in van een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders  kan periodiek herindicatie verrichten van personen als bedoeld in het eerste lid. De herindicatie vindt plaats overeenkomstig het derde lid.

  • 5. Bij de beoordeling of een ouder aanspraak heeft op een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie is artikel 9 lid 1 en 2 van de Awir op overeenkomstige wijze van toepassing.

Artikel 3 - Te verstrekken gegevens

  • 1. Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • 1)

      naam en adres van de ouder;

    • 2)

      indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    • 3)

      naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • 4)

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Artikel 4 - Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 5 - Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • 1.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • 2.

    de omvang van de kinderopvang, die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 6 - Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie vast te stellen indien de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten  van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen.

Artikel 7 - Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie is afhankelijk van:

    • 1)

      het toetsingsinkomen van de ouder en, indien hij een partner heeft, dat van zijn partner, en

    • 2)

      de kosten van de kinderopvang per kind die worden bepaald door:

      • §

        het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van het college noodzakelijk is,

      • §

        de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

      • §

        de soort kinderopvang

  • 2. De maximaal te vergoeden prijs, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b 2  wordt bepaald overeenkomstig het bedrag dat genoemd wordt in de op grond van artikel 7 lid 4 van de wet vastgestelde algemene maatregel van bestuur.

  • 3. De tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie wordt verleend voor het aantal uren kinderopvang dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is.

  • 4. De hoogte van de tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie is voorts mede afhankelijk van de bijdragen in de kosten van kinderopvang die de ouder en diens partner per kind ontvangen in het kader van het al dan niet als werknemer verrichten van tegenwoordige arbeid.

  • 5. Het college stelt bij besluit nadere regels omtrent de hoogte en de berekeningswijze van de tegemoetkoming voor kinderopvang van sociaal-medische indicatie.

HOOFDSTUK 3 - AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 8 - Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • 1)

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • 2)

      indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner, en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • 3)

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • 4)

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • 5)

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • 6)

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. De aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 4 - VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 9 - Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 10 - Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 11 - Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaats vindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 12 - De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 13 - Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het college verstrekt de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24 eerste lid, onderdeel a, of tweede lid onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3. Het gestelde in lid 2 is niet van toepassing als het gaat om kinderopvang als gevolg van een sociaal-medische indicatie.

Artikel 14 - Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • 1.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • 2.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • 3.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • 4.

    de periode en de omvang van de kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • 5.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • 6.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • 7.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 15 - De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. Het collega kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

HOOFDSTUK 5 - VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 16 - Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 17 - Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

HOOFDSTUK 6 - VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 18 - Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of de partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

HOOFDSTUK 7 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 19 - Vervallen oude regeling

De bestaande Verordening Wet Kinderopvang, vastgesteld op 23 september 2004, komt te vervallen.

Artikel 20 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 15 juli 2006.

Artikel 21 - Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Kinderopvang gemeente Echt-Susteren 2006.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 juni 2006.

De raad voornoemd,

de griffier,                          de burgemeester,

M.Hermans,                       Mr. E. Schaftenaar,

Nota-toelichting

3. Toelichting bij de verordening  

ALGEMENE TOELICHTING

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang (Wk) in werking getreden. De Wet Kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijk te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wk. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “tegemoetkoming”.

Artikel 25 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

De meeste gemeenten beschikken over een algemene subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening tegemoetkoming kosten kinderopvang en de algemene subsidieverordening, en meer in het bijzonder of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. Deze modelverordening is zo opgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening. In dat geval is de algemene subsidieverordening niet

van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van detegemoetkomingen

In deze modelverordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten “open-einde regeling”. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om gemeenten in staat te stellen greep te houden op de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in de modelverordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • ·

    De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de modelverordening wordt bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.

  • ·

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop het besluit tot verstrekking van die tegemoetkoming is genomen.

  • ·

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • ·

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

    Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

    Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

    Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

    De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

    De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

    Aanwijzen van eigen doelgroepen

    De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijke doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeks in de wet Kinderopvang opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van deze doelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen dus geen beleidsvrijheid. Over de wijze waarop de aanspraak op – en de hoogte van de tegemoetkoming moet worden vastgesteld worden gemeenten in een later stadium afzonderlijk geïnformeerd zodra alle relevante uitvoeringsregelingen bekend zijn.

    De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn.