Regeling vervallen per 05-07-2012

Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand 2012

Geldend van 01-01-2012 t/m 04-07-2012

Intitulé

Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand 2012

De raad van de gemeente Ede;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 december 2011, kenmerk 690942;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onder c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand,

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand 2012

Artikel 1 Algemene bepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    woonkosten: huur voor de gehuurde woonruimte, of de hypotheekrente ten behoeve van de financiering van de eigen woning

  • b)

    woning: de zelfstandige woning als bedoeld in artikel 7:234 BW

  • c)

    kamerbewoner: de bewoner van woonruimte die niet een zelfstandige woning vormt

  • d)

    de wet: de wet Werk en bijstand zoals die geldt vanaf 1 januari 2012

  • e)

    overige begrippen: hetgeen daaronder in de wet wordt verstaan, voor zover daarvan in deze verordening of de toelichting op deze verordening niet nadrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

Deze verordening heeft alleen betrekking op de verhogingen en verlagingen van de normen van algemene bijstand van belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar.

Artikel 3 De alleenstaande van 21 en 22 jaar

De alleenstaande van 21 of 22 jaar ontvangt de norm, genoemd in artikel 20 eerste lid, onder b van de wet, zonder toeslag.

Artikel 4 Kamerbewoners

  • 1. De alleenstaande kamerbewoner van 23 jaar of ouder ontvangt op de norm genoemd in artikel 20 eerste lid onder b van de wet een toeslag ter hoogte van de helft van het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 2. De kamerbewoner van 21 jaar of ouder, die alleenstaande ouder is, ontvangt op de norm genoemd in artikel 20 tweede lid, onder b van de wet een toeslag ter hoogte van de helft van het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 3. De kamerbewoner, die woonruimte bewoont waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden, ontvangt in afwijking van lid 1 en 2 geen toeslag.

  • 4. Kamerbewoners die een gezin vormen ontvangen de norm genoemd in artikel 21 eerste lid van de wet, verlaagd met de helft van het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 5. Als kamerbewoners die een gezin vormen woonruimte bewonen waaraan voor het gezin geen woonkosten zijn verbonden, wordt de norm, in afwijking van lid 4, verlaagd met het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

Artikel 5 De alleenstaande van 23 jaar of ouder

  • 1. De alleenstaande van 23 jaar of ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, ontvangt op de norm genoemd in artikel 20 eerste lid onder van de wet, onder a, een toeslag ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 2. De alleenstaande van 23 jaar of ouder, in wiens woning één ander persoon (of één gezin dan wel een alleenstaande ouder), zijn hoofdverblijf heeft, ontvangt een toeslag ter hoogte van de helft van het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 3. De alleenstaande van 23 jaar of ouder, in wiens woning meer dan één ander persoon zijn hoofdverblijf heeft, ontvangt geen toeslag.

  • 4. De alleenstaande van 23 jaar of ouder, die een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden, ontvangt in afwijking van de vorige leden geen toeslag.

  • 5. De alleenstaande van 23 jaar of ouder, die gebruik maakt van een door het college ter beschikking gesteld briefadres, of van een ander postadres, ontvangt geen toeslag.

Artikel 6 De alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder

  • 1. De alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder in wiens woning geen ander dan zijn ten laste komende kinderen zijn hoofdverblijf heeft, ontvangt op de norm genoemd in artikel 20 tweede lid, onder b van de wet een toeslag ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 2. De alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, in wiens woning één ander persoon (of één gezin dan wel een alleenstaande ouder) zijn hoofdverblijf heeft, ontvangt een toeslag ter hoogte van de helft van het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 3. De alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, in wiens woning meer dan één ander persoon zijn hoofdverblijf heeft, ontvangt geen toeslag.

  • 4. De alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, die een woning bewoont waaraan voor hem geen woonkosten zijn verbonden, ontvangt in afwijking van de vorige leden geen toeslag.

  • 5. De alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder, die gebruik maakt van een door het college ter beschikking gesteld briefadres, of van een ander postadres, ontvangt geen toeslag.

Artikel 7 Het gezin

  • 1. Het gezin ontvangt samen de norm genoemd in artikel 21 eerste lid van de wet, als in de woning van het gezin geen ander dan ten laste komende kinderen zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2. Als in de woning van het gezin één ander persoon (of één gezin, dan wel een alleenstaande ouder) zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm verlaagd met de helft van het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 3. Als in de woning van het gezin meer dan één ander persoon zijn hoofdverblijf heeft, wordt de norm verlaagd met het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 4. Als het gezin een woning bewoont waaraan voor het gezin geen woonkosten zijn verbonden, wordt de norm verlaagd met het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

  • 5. Het gezin dat gebruik maakt van een door het college ter beschikking gesteld briefadres, of van een ander postadres, ontvangt de norm verlaagd met het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

Artikel 8 Speciale inwonenden

  • 1. Indien bij de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin inwoont of inwonen een of meerdere voormalig pleegkinderen, zorgbehoevende personen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid van de wet en/of Wajonggerechtigde kinderen die niet onder de gezinsnorm vallen, heeft dit voor de beoordeling van de toeslag c.q. de verlaging van de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin dezelfde gevolgen als wanneer het zou gaan om een of meerdere andere personen.

  • 2. Indien bij de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin inwoont of inwonen een of meerdere studerende kinderen als bedoeld in artikel 4 tweede lid van de wet heeft dit geen gevolgen voor de toeslag c.q. verlaging van de alleenstaande, de alleenstaande ouder of het gezin.

Artikel 9 Garantienormen

  • 1. De alleenstaande van 21 jaar en ouder heeft in ieder geval recht op de norm genoemd in artikel 20 eerste lid, onder a van de wet.

  • 2. De alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder heeft in ieder geval recht op de norm genoemd in artikel 20 tweede lid, onder b van de wet.

  • 3. Het gezin waarvan alle leden ouder zijn dan 21 jaar heeft in ieder geval recht op de norm genoemd in artikel 21 eerste lid van de wet, verminderd met het bedrag genoemd in artikel 25 lid 2 van de wet.

Artikel 10 Individualisering

  • 1. Indien de toepassing van het in deze verordening bepaalde tot een niet gerechtvaardigde hardheid zou leiden, kunnen burgemeester en wethouders beslissen in afwijking van voorgaande bepalingen.

  • 2. Indien de toepassing van het in deze verordening bepaalde tot een niet gerechtvaardigd voordeel zou leiden, kunnen burgemeester en wethouders beslissen in afwijking van voorgaande bepalingen.

Artikel 11 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand 2012”.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 13 Intrekking en overgangsrecht

  • 1.

    De “Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand” zoals die gold op 31 december 2011 wordt ingetrokken per 1 januari 2012, met dien verstande dat deze verordening tot uiterlijk 1 juli 2012 van toepassing blijft op de belanghebbenden die onder de werking van het overgangsrecht vallen als bedoeld in artikel 78s van de wet.

  • 2.

    De “Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Ede” zoals die gold op 31 december 2011 wordt ingetrokken per 1 januari 2012.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 februari 2012, V.R. 2011/117.

Toelichting op de Verordening verhoging en verlaging algemene bijstand 2012

Algemeen deel

De wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 (het in werking treden van de “Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden”) maakt het noodzakelijk om het systeem van toeslagen en verlagingen opnieuw vast te stellen. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat de wetswijziging de toets op het huishoudinkomen invoert, en daartoe een aantal begrippen zoals alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin anders definieert.

De bedoeling van de systematiek van verhogingen en verlagingen was en is, dat optimaal rekening kan worden gehouden met specifieke situaties en met de schaalvoordelen die er ontstaan, al naar gelang de woonsituatie. Er wordt van uitgegaan dat de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld als een ander dan de belanghebbende(n) zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft. Dit neemt niet weg, dat die schaalvoordelen niet alleen kosten van huisvesting zelf betreffen, maar ook alle andere kosten van de huishouding die gezamenlijk kunnen worden opgebracht. Bij de beoordeling of de belanghebbende schaalvoordelen heeft is niet bepalend of hij de kosten van het bestaan daadwerkelijk deelt, maar of het redelijk is dat deze kosten kunnen worden gedeeld. De belanghebbende kan er zich dus niet op beroepen dat een inwonende niets afdraagt.

De nieuwe verordening verschilt in zijn uitgangspunten niet van zijn voorganger.

Voor het overige wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De verordening is verplicht gesteld in de wet (artikel 8 lid 1 onder c) en daar dus ook op gebaseerd. De relevante begrippen in de verordening hebben dezelfde betekenis als die in de wet. Dat geldt dus ook voor de per 2012 gewijzigde definities van alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin. Het is daarom overbodig om al deze begrippen weer te definiëren in de verordening.

Door woonkosten te definiëren zoals in artikel 1, wordt duidelijk gemaakt dat het alleen gaat om kosten direct te voldoen voor de enkele bewoning van een bepaalde woning, en niet om kosten van huisvesting in ruimere zin; niet relevant zijn dus kosten van gas, water, licht, verzekering, belastingen, heffingen en dergelijke. In tegenstelling tot rente worden aflossingen op een hypotheek ook niet in aanmerking genomen als woonkosten; dat zijn uitgaven die vermogen opbouwen.

In artikel 1 is in de punten b) en c) een onderscheid gemaakt tussen de woning die zelfstandige woonruimte is, en de onzelfstandige woonruimte die door een kamerbewoner wordt bewoond. Voor de definitie van de zelfstandige woningruimte is aansluiting gezocht bij het Burgerlijk Wetboek. Artikel 7:234 daarvan luidt: “Onder zelfstandige woning wordt verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.”

Deze definitie is voor de Wet werk en bijstand en deze verordening goed bruikbaar. Dit is de woonruimte die bewoond wordt door degene die een deel van die woonruimte ter beschikking aan een of meerdere anderen kan stellen.

De kamerbewoner is dan degene die woonruimte bewoont welke geen zelfstandige woning is. Het gezamenlijk gebruik van wezenlijke voorzieningen (zoals keuken, toilet, douche, aansluitingen voor gas, water en stroom, kabelaansluitingen en dergelijke) dat naast het niet hebben van een eigen toegang kenmerkend is voor kamerbewoning, levert veelal tevens mede de relevante schaalvoordelen op. De schaalvoordelen kunnen overigens ook nog op andere zaken betrekking hebben, zoals het delen van abonnementen of het gezamenlijk gebruik van apparatuur. Opgemerkt zij, dat het bij kamerbewoners niet alleen gaat om inwoning bij een hoofdbewoner, maar dat het ook kan gaan om panden die volledig per kamer worden verhuurd en bewoond.

Het begrip kamerbewoner wordt gehanteerd, en niet het begrip kamerhuurder, om aan te geven dat de juridische basis die aan de bewoning ten grondslag ligt niet van belang is voor de feitelijke beoordeling; het kan gaan om huur, onderhuur, kostgangerschap, bruikleen of welke andere constructie dan ook.

Artikel 2

De normen voor personen van 65 jaar en ouder, genoemd in artikel 22 van de wet, zijn gebaseerd op de hoogte van de uitkeringen op grond van de AOW. In die wet wordt niet gewerkt met verlaging van de basisbedragen in verband met schaalvoordelen. Daarom sluit de wet uit dat de norm van personen van 65 jaar en ouder, wordt verlaagd. Dit volgt uit de formulering van artikel 30 van de wet.

Voor personen van onder de 21 jaar gelden de specifieke jongerennormen van artikel 20 (lid 1 onder a, lid 2 onder a) en 21 tweede lid van de wet; hieraan kan alleen worden getornd in verband met de woonlasten, bijvoorbeeld bij het ontbreken van woonlasten (artikel 27 van de wet). Omdat deze normen al laag zijn, is hiervan afgezien.

Daaruit volgt, dat de verordening uiteindelijk alleen van toepassing is op belanghebbenden van 21 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar. Duidelijk is ook aangegeven dat het alleen om algemene bijstand gaat, en niet om eventuele bijzondere bijstand.

Overigens spreekt het voor zich, dat bij belanghebbenden van 65 jaar of ouder (voor zover deze onder het gemeentelijke bijstandsregime vallen) of bij jongeren, die een deel of delen van hun woning commercieel ter beschikking stellen aan derden, daarvan inkomsten genieten die van invloed zijn op de uiteindelijke uitbetaling; de norm blijft wel intact, maar er worden inkomsten gekort (artikel 33 lid 4 Van de wet).

Artikel 3

In dit artikel is geregeld dat de alleenstaande van 21 en 22 jaar in principe geen toeslag ontvangt. Artikel 29 van de wet geeft de bevoegdheid om de toeslag afwijkend vast te stellen (afwijkend het bepaalde in van artikel 25 van de wet), indien de toeslag een belemmering vormt voor de aanvaarding van arbeid. Dat standpunt wordt onderschreven, en van de bevoegdheid wordt gebruik gemaakt. De afwijkende vaststelling is dus een vaststelling op nihil. Indien echter duidelijk is dat van een belanghebbende van 21 of 22 nooit (of zeer langdurig niet) gevergd kan worden dat hij arbeid tracht te aanvaarden, is deze systematiek niet gerechtvaardigd. Op basis van de tekst van artikel 29 van de wet en de individualiseringsmogelijkheid binnen de verordening kan dan alsnog een toeslag worden verstrekt, in overeenstemming met de toeslagensystematiek van een alleenstaande van 23 jaar en ouder, zoals geregeld in artikel 5.

Het dient te gaan om een definitieve, of tenminste zeer langdurige, onmogelijkheid om werk te aanvaarden. Gedacht kan worden aan medische beperkingen van blijvende, zeer serieuze aard. Nadrukkelijk niet aan eventuele gedeeltelijke (of kort durende) vrijstellingen van de arbeidsplicht, bijvoorbeeld op grond van een opleiding, scholing, inburgeringstraject e.d.

Artikel 4

In dit artikel worden de toeslagen genoemd die van toepassing zijn op de kamerbewoners. De alleenstaande van 21 of 22 jaar ontvangt op grond van artikel 3 van de verordening de norm, genoemd in artikel 20 eerste lid onder b van de wet (= 50%), zonder toeslag. Voor deze categorie is het niet van belang of er sprake is van een kamerbewoner.

Een alleenstaande kamerbewoners vanaf 23 jaar ontvangt een toeslag van 10% op zijn bijstandsnorm van 50%.

Een kamerbewoner die alleenstaande ouder is ontvangt een toeslag van 10% op zijn bijstandsnorm van 70%.

Kamerbewoners die een gezin vormen ontvangen een korting van 10% op hun bijstandsnorm van 100%.

Evenals bij de bewoners van zelfstandige woonruimte is er in voorzien dat kamerbewoners die feitelijk geen eigen woonkosten hebben geen toeslag krijgen (respectievelijk een korting van 20% als zij als gezin zijn aan te merken).

Artikel 5

In dit artikel wordt voor de alleenstaande van 23 jaar of ouder aangegeven welke toeslag er van toepassing is bij inwoning van geen, één of meerdere andere personen.

De alleenstaande van 23 jaar en ouder, die de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in het geheel niet kan delen met een ander, ontvangt de maximale toeslag. Wie de kosten kan delen ontvangt een lagere toeslag, of geen toeslag, al naar gelang het aantal personen dat ook zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres. De mogelijkheid tot delen van kosten, en dus het hebben van schaalvoordelen wordt aanwezig geacht als er andere personen in dezelfde woning verblijven.

In lid 4 is gebruik gemaakt van de in artikel 27 van de wet neergelegde bevoegdheid de toeslag lager vast te stellen (lager dan op grond van artikel 25 van de wet toegekend zou zijn) als de woonsituatie van de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft. Voor personen die geen woonlasten in de zin van deze verordening hebben, wordt de toeslag effectief vastgesteld op nihil. Te denken valt bijvoorbeeld aan krakers, legale gebruikers die geen vergoeding hoeven te betalen of aan personen voor wie iemand anders (nog) de woonlasten betaalt.

In lid 5 is op een vergelijkbare wijze gebruik gemaakt van deze bevoegdheid jegens belanghebbenden die geen woning aanhouden. Ook deze personen zullen veelal lagere algemene bestaanskosten hebben: zij hebben geen vaste woonlasten, geen kosten voor nutsvoorzieningen, bepaalde verzekeringen, (reservering) duurzame gebruiksgoederen, onderhoud e.d. Het gaat om personen die een postadres aanhouden, en om personen die geen adres hebben en aan wie daarom door het college een briefadres beschikbaar is gesteld (veelal het adres van WIZ). Dit laat onverlet dat de gemeente zorg moet dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Artikel 8 van deze verordening, al dan niet in combinatie met artikel 57 van de wet, maakt dit mogelijk.

Artikel 6

In dit artikel wordt voor de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder aangegeven welke toeslag er van toepassing is. Verder wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5.

Artikel 7

In dit artikel wordt voor het gezin als bedoeld in de per 1 januari 2012 gewijzigde wet aangegeven welke verlaging er van toepassing is. Verder wordt verwezen naar de toelichting op artikel 5.

Artikel 8

Sommige personen die eigenlijk deel uitmaken van het gezin naar de nieuwe definitie worden daar door de wet toch van uitgezonderd. Dat betekent dat er met hun inkomen geen rekening wordt gehouden bij het bepalen van de hoogte van de uitkering van de rest van het gezin. Echter kan van deze personen wel worden verwacht dat zij bijdragen aan de kosten, zodat hun inwoning wel gevolgen dient te hebben voor de toeslag of de verlaging.

Ook van een inwonende hulpbehoevende die eigen inkomsten heeft, kan en mag een bijdrage in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden verlangd. Hiervoor wordt dan ook geen uitzondering gemaakt. De wetgever is in artikel 4 vijfde lid van de wet de hulpbehoevende (en zijn verzorger) immers al tegemoetgekomen, door te bepalen dat deze buiten de beoordeling van de toets op het huishoudinkomen valt.

In de voorafgaande verordeningen werd inwoning van studerende kinderen niet van invloed geacht op de hoogte van de toeslag of de verlaging. Artikel 25, eerste lid van de wet bepaalt dat inmiddels ook al voor een deel van deze studerende kinderen. Dit uitgangspunt komt in lid 2 van dit artikel terug.

Artikel 9

Hoewel uit de systematiek van artikel 4 tot en met 7 al volgt dat de belanghebbenden niet onder een bepaald niveau uit kunnen komen, wordt dit in artikel 9 nog eens expliciet vermeld.

Artikel 10

In lid 1 van dit artikel is geregeld, dat er van de verordening kan worden afgeweken als strikte toepassing ervan bijzonder onredelijk zou zijn. Het is niet de bedoeling om iedere lichte onredelijkheid weg te poetsen, maar om schrijnenden gevallen te kunnen oplossen.

In lid 2 is geregeld dat ook onredelijke voordelen kunnen worden gecorrigeerd. Als bijvoorbeeld iemand geen woonlasten heeft, krijgt hij geen toeslag. Als hij woonlasten heeft van een symbolisch bedrag, bijvoorbeeld € 10,00, zou dat tot een toeslag van ongeveer € 227,00 kunnen leiden. Deze ongewenste uitkomsten kunnen worden gecorrigeerd.

Artikel 13

.

Deze verordening vervangt uiteraard zijn voorganger. Omdat er echter voor een aantal belanghebbenden in de wet overgangsrecht geregeld is in artikel 78s van de wet (tot uiterlijk 1 juli 2012) dient de oude verordening voor deze groep wel van toepassing te blijven.

Op grond van de Wet investeren in jongeren was ook een Toeslagenverordening vastgesteld. Omdat de WIJ per 1 januari 2012 wordt ingetrokken, vervalt de rechtsgrond en de zin van die verordening. Ook voor het zittend WIJ-bestand is in artikel 78s van de wet overgangsrecht geregeld (tot uiterlijk 1 juli 2012).