Regeling vervallen per 04-11-2020

Beleidsregel gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang gemeente Ede 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 03-11-2020

Intitulé

Beleidsregel gemeentelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang gemeente Ede 2013

Artikel 1 Doelgroepen

Het college verstrekt een bijdrage in de kosten van kinderopvang als bedoeld in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen aan:

  • a.

    de alleenstaande ouder met een of meer kinderen jonger dan 12 jaar, met een inkomen op het voor hem geldende sociaal minimum, die een door de gemeente Ede geïnitieerd traject volgt dat is gericht op toetreding tot de arbeidsmarkt;

  • b.

    de alleenstaande ouder met een of meer kinderen jonger dan 12 jaar, die inkomsten uit parttime arbeid heeft met daarbij een aanvulling van de gemeente Ede tot het voor hem geldende sociaal minimum;

  • c.

    de alleenstaande ouder met een of meer kinderen jonger dan 12 jaar, met een inkomen niet hoger dan 110% van het voor hem geldende sociaal minimum, aansluitend op het moment dat diens uitkering van de gemeente Ede is beëindigd door toetreding tot de arbeidsmarkt;

  • d.

    gezinnen die op grond van een sociaal-medische indicatie kosten van kinderopvang moeten maken.

Artikel 2 Voorwaarden voor toekenning

  • 1. De bijdrage als bedoeld in artikel 1 wordt slechts toegekend nadat de ouder aantoonbaar heeft onderzocht of en in hoeverre er in de eigen omgeving opvang mogelijk is die de kosten van kinderopvang beperkt, waarbij onder meer het eigen sociale netwerk en de mogelijkheid tot het gebruik van een peuterspeelzaal van belang zijn.

  • 2. De bijdrage als bedoeld in artikel 1, onder a, wordt slechts toegekend voor de uren die noodzakelijk worden geacht om te kunnen voldoen aan de verplichtingen die zijn verbonden aan het traject.

  • 3. De bijdrage als bedoeld in artikel 1, onder b en c, wordt slechts toegekend voor de uren die noodzakelijk worden geacht om de betaalde arbeid te kunnen verrichten.

  • 4. De bijdrage aan gezinnen als bedoeld in artikel 1, onder d, wordt slechts toegekend na het stellen van een indicatie voor de noodzaak tot een concreet aantal uren kinderopvang door een onafhankelijk arts. De bijdrage wordt toegekend voor maximaal een half jaar. Verlenging is mogelijk na een herbeoordeling.

Artikel 3 Hoogte van de bijdrage

  • 1. De bijdrage voor de doelgroep als bedoeld in artikel 1 onder a, b en c bedraagt per uur 5% van de van toepassing zijnde maximum uurprijs als bedoeld in artikel 4, eerste lid van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang.

  • 2. De bijdrage voor de doelgroep als bedoeld in artikel 1 onder d is afhankelijk van het inkomen van de belanghebbende(n), het aantal kinderen, het aantal uren en het soort opvang, en wordt berekend door middel van toepassing van artikel 4 en 6 van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang.

Artikel 4 Inlichtingenplicht

  • 1. De belanghebbende doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een bijdrage.

  • 2. De belanghebbende is verplicht aan het college, daarnaar gevraagd, medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze beleidsregels.

Artikel 5 Vaststelling recht

  • 1. Het college stelt het recht op een bijdrage ambtshalve of, als dit niet mogelijk is, op schriftelijke aanvraag vast.

  • 2. Het college bepaalt, als dit noodzakelijk is, welke gegevens voor de vaststelling van het recht op een bijdrage moeten worden verstrekken, alsmede het de wijze en het tijdstip waarop.

Artikel 6 Herziening en intrekking

Het college kan het recht op een bijdrage herzien of intrekken:

  • -

    als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld artikel 4 lid 1 geleid heeft tot een ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding;

  • -

    als anderszins een bijdrage ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekt is.

Artikel 7 Terugvordering

Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 6 genomen heeft, kan heteen ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding terugvorderen.

Artikel 8 Hardheidsclausule en individualisering

  • 1. Indien onverkorte toepassing van de bepalingen van deze Beleidsregel leidt tot een bijzonder ongerechtvaardigde uitkomst, kan gemotiveerd van deze bepalingen worden afgeweken.

  • 2. Indien een situatie moet worden beoordeeld waarin deze Beleidsregel niet voorziet, kan door middel van gemotiveerde individualisering worden beslist in de geest van de Beleidsregel.

Artikel 9 Slotbepalingen

Deze Beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 11 december 2012.
Burgemeester en wethouders,
de secretaris, w.g. WIELINGA
de burgemeester, w.g. VAN DER KNAAP

Toelichting

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2013 verandert er iets in de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag voor de (voorheen) gemeentelijke doelgroep. Dit zijn mensen die een traject naar werk volgen, inburgeraars, niet uitkeringsgerechtigden (nuggers), studenten en tienermoeders. De belastingdienst gaat ingaande 1 januari 2013 het wettelijke deel van de kinderopvangtoeslag, net als bij de werkende ouders, aan deze doelgroep uitbetalen. Voor het eigen aandeel van de kosten houden gemeenten de vrijheid om beleid te ontwikkelen om deze kosten geheel of gedeeltelijk te compenseren.

Naast de kinderopvangtoeslag voor bovengenoemde doelgroepen verstrekte de gemeente een tegemoetkoming aan de doelgroep die in verband met een Sociaal Medische Indicatie (SMI) kinderopvang nodig heeft. De uitvoering daarvan blijft volledig bij de gemeenten. Ook hier heeft gemeente beleidsvrijheid.

Artikel 1.13 (nieuw) van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen geeft aan dat de gemeente een aanvulling op de kinderopvangtoeslag kan geven. Kinderopvang is voor een deel van uitkeringsgerechtigde de alleenstaande ouders met jonge kinderen essentieel om uitstroom naar werk te realiseren. Daarom wordt voorgesteld om een deel van het eigen aandeel van de kinderopvangkosten te blijven vergoeden. Hetzelfde geldt voor alleenstaande ouders die parttime werken en een aanvullende bijstandsuitkering hebben. Tot slot drukt de eigen bijdrage ook zwaar op het (geringe) inkomen van een alleenstaand ouder die uit de bijstand uitstroomt. Tot een inkomen van 110% van het sociaal minimum kan daarom ook een bijdrage worden toegekend, om te voorkomen dat de alleenstaand ouder na uitstroom uit de bijstand in een armoedeval terecht komt.

Er is niet gekozen voor een volledige compensatie, omdat men dient te wennen aan het feit dat bij een inkomen uit arbeid hoort dat een (uiteindelijk volledige) eigen bijdrage dient te worden voldaan

Echter voordat gebruik gemaakt kan worden van de regeling zal de belanghebbende altijd eerst op zoek moeten gaan naar andere mogelijkheden. Zo moet de vanzelfsprekendheid om gebruik te maken van deze voorziening af. De belanghebbende moet altijd eerst onderzoeken of er in de eigen omgeving een oplossing voor de kinderopvang mogelijk is. Voor de doelgroep die een traject volgt naar werk geldt immers dat men zich voorbereidt op toetreding tot de arbeidsmarkt en dan bestaat de mogelijkheid voor vergoeding uiteindelijk ook niet meer. Verder zal ook gekeken moeten worden of opvang op de peuterspeelzaal tot de mogelijkheden behoort voor kinderen van 2 tot 4 jaar. Deze kosten zijn namelijk aanzienlijk lager dan de kosten van reguliere kinderopvang.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel is door verwijzing naar de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (meer bepaald artikel 1.1 eerste lid) bepaald wat onder kinderopvang wordt verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. Verder zijn de doelgroepen omschreven. De doelgroepen zijn in principe beperkt tot alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar, die een traject richting arbeid volgen, die reeds parttime werken of die net uit de uitkering zijn uitgestroomd, alsmede de gezinnen waarbij een sociaal-medische indicatie geldt. Daarbij is het echter mogelijk om met toepassing van artikel 8 in uitzonderingsgevallen de doelgroep uit te breiden. Er wordt alleen een bijdrage verstrekt voor vormen van opvang die ook op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 2

In dit artikel is geregeld dat het alleen kan gaan om een bijdrage in de kosten voor kinderopvang die noodzakelijk zijn. Die noodzaak zit zowel op het ontbreken van andere, goedkopere oplossingen (bv. een groepje ouders die wisselend op elkaars kinderen passen) alsook op de relatie met het traject of de werktijden. Een sociaal-medische indicatie moet door een arts zijn vastgesteld en dient zo nodig periodiek te worden herbeoordeeld.

Artikel 3

Dit artikel regelt de hoogte van de bijdrage van de gemeente. De bijdrage is gekoppeld aan de bedragen die in het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang als maximum uurprijs voor een bepaalde soort opvang zijn genoemd.

Voor de doelgroep met een sociaal-medische indicatie is bepaald, dat deze wordt berekend conform hetgeen in een vergelijkbare situatie (kinderen, uren, opvangsoort, inkomen) door de Belastingdienst zou worden toegekend met toepassing van het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen in kosten kinderopvang. In artikel 4 van dat Besluit is de maximum uurprijs geregeld, en in artikel 6 door middel van koppeling met een lijst de tegemoetkoming bij een bepaald inkomen.

Artikel 4

De belanghebbende dient aan het college alle informatie te verstrekken om te kunnen komen tot een juiste beoordeling. Daaronder wordt mede verstaan, dat alle relevante wijzigingen tijdig dienen te worden doorgegeven.

Artikel 5

Vanuit het oogpunt van een klantgerichte en efficiënte behandeling wordt het recht op een vergoeding zo mogelijk ambtshalve vastgesteld. Dit is mogelijk, als bij degenen die een traject volgen of die parttime inkomsten hebben alle noodzakelijke gegevens voor de vaststelling voorhanden zijn dan wel, bij ontbreken, alsnog op verzoek overgelegd (moeten) worden. Bij gezinnen met een sociaal-medische indicatie zal de vaststelling eerder op een schriftelijke aanvraag moeten geschieden.

Zowel voor de ambthalve vaststelling als de schriftelijke aanvraag geldt dat het college bepaalt welke gegevens, voor zover dat (nog) noodzakelijk is, moeten worden verstrekt, alsmede de manier waarop en de termijn waarbinnen dat moet gebeuren.

Artikel 6 en 7

Een onjuiste vaststelling moet kunnen worden gecorrigeerd, en hetgeen teveel is verstrekt, moet teruggevorderd kunnen worden.

Artikel 8

Bij de beoordeling van een aanvraag moet de mogelijkheid open blijven om in specifieke gevallen van de Beleidsregel af te wijken, als toepassing tot een ongewenste, onrechtvaardige uitkomst zou leiden.

Tevens kan het zich voordoen dat een situatie niet in de Beleidsregel is uitgewerkt. Dan moet er toch, in de geest van de Beleidsregel, een wenselijk resultaat kunnen worden bereikt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan bijstandsgerechtigde gehuwden (en daarmee gelijk gestelden) voor wie het niet mogelijk is om hun re-integratietraject of hun inburgeringstraject op dusdanige tijden te volgen, dat een der partners beschikbaar blijft om de kinderen op te vangen.