Regeling vervallen per 18-04-2015

Verordening voor het houden van een raadplegend referendum Ede

Geldend van 18-04-2015 t/m 17-04-2015

Intitulé

Verordening voor het houden van een raadplegend referendum Ede

De raad van de gemeente Ede

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 maart 2015, kenmerk 27148;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

Besluit:

Vast te stellen de Verordening voor het houden van een raadplegend referendumEde

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    raad: de gemeenteraad van Ede;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Ede;

  • c.

    gemeente: de gemeente Ede

  • d.

    concept raadsbesluit: een aan de raad voorgelegd besluit dat op de agenda van de raadsvergadering is opgenomen;

  • e.

    referendum: stemming waarbij de kiesgerechtigden zich uitspreken over een maatschappelijk vraagstuk of een concept raadsbesluit (raadplegend referendum);

  • f.

    kiesgerechtigde: diegene die op de datum van het voorgenomen referendum achttien jaar is en op de tweeenveertigste dag voorafgaand aan het referendum op grond van het bepaalde in de Kieswet niet is uitgesloten van het kiesrecht en op diezelfde dag is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente.

Artikel 2 Omvang van het referendum

  • 1. Een referendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden van het gehele grondgebied van de gemeente.

  • 2. Wanneer het onderwerp van het referendum slechts betrekking heeft op een of meer delen van het grondgebied van de gemeente, kan de raad besluiten het referendum alleen onder de kiesgerechtigden van dat deel respectievelijk van die delen te laten plaatsvinden.

  • 3. Wanneer de raad gebruik maakt van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid, stelt hij in het referendumbesluit de exacte ligging of beschrijving van het betreffende deel respectievelijk de betreffende delen van het grondgebied van de gemeente vast.

Artikel 3 Onderwerp van het referendum

  • 1. De raad kan besluiten de kiesgerechtigden door middel van een referendum te raadplegen over maatschappelijke vraagstukken en concept raadsbesluiten.

  • 2. Geen onderwerp van een referendum zijn concept raadsbesluiten:

    • a.

      over individuele kwesties, zoals benoemingen, ontslagen, schorsingen, kwijtscheldingen en schenkingen;

    • b.

      over de hoogte van geldelijke voorzieningen voor ambtsdragers, gewezen ambtsdragers en hun nabestaanden;

    • c.

      over de vaststelling, wijziging of intrekking van de arbeidsvoorwaardenregeling en daaruit voortvloeiende besluiten met betrekking tot de griffier en de medewerkers van de griffie;

    • d.

      over de vaststelling van de gemeentelijke begroting en de rekening;

    • e.

      over de vaststelling van gemeentelijke tarieven en belastingen;

    • f.

      over het voor kennisgeving aannemen van notities, rapporten en dergelijke;

    • g.

      in het kader van deze verordening;

    • h.

      ter uitvoering van een besluit van een hoger bestuursorgaan of de wetgever waarover de raad geen beleidsvrijheid heeft;

    • i.

      die naar het oordeel van de raad hun grondslag vinden in een eerder genomen besluit waarover een referendum is gehouden of kon worden gehouden;

    • j.

      waarvan het belang van het referendum in een onevenredige verhouding staat tot het spoedeisende belang van de gemeente, waaronder mede kan worden begrepen de belangen van verplichtingen aan derden of

    • k.

      waarvan de raad van mening is dat er andere dringende redenen aanleiding zijn om geen referendum te houden.

Paragraaf 2 Initiatief en beslissing

Artikel 4 Initiatief tot het houden van een referendum

  • 1. Eén of meer leden van de raad en het college kunnen een voorstel doen tot het houden van een referendum.

  • 2. Het voorstel wordt uiterlijk zeven dagen voorafgaand aan een raadsvergadering op de daartoe gebruikelijke wijze schriftelijk ingediend bij de voorzitter van de raad en bevat een probleemstelling met daarbij een toelichting.

  • 3. De raad toetst het voorstel aan de in artikel 3, tweede lid, gestelde uitzonderingen en besluit aansluitend of een referendum kan worden gehouden.

  • 4. Wanneer de raad besluit om een concept raadsbesluit aan een referendum te onderwerpen, wordt de stemming over dat concept raadsbesluit, zoals dat luidt na verwerking van de aanvaarde amendementen, aangehouden.

Artikel 5 Datum

De raad stelt tegelijk met het besluit om een referendum te houden, of zo spoedig mogelijk daarna, gehoord het college, de dag vast waarop het referendum wordt gehouden.

Artikel 6 Vraagstelling

De raad stelt vast welke vraag/vragen bij het te houden referendum aan de kiesgerechtigden wordt/worden voorgelegd.

Artikel 7 Budget

De raad stelt het voor het referendum benodigde budget vast.

Artikel 8 Uitvoering

Het college is belast met de organisatie en de uitvoering van het referendum.

Artikel 9 Bekendmaking

  • 1. Het besluit tot het houden van een referendum en de daarmee samenhangende besluiten waaronder

    • a.

      het besluit of het referendum wordt gehouden onder de kiesgerechtigden van het gehele grondgebied van de gemeente of slechts onder die van één of meer delen daarvan,

    • b.

      de exacte ligging of omschrijving van dat gebiedsdeel/gebiedsdelen,

    • c.

      het onderwerp en de vraag/vragen daarover die bij het referendum aan de kiesgerechtigden wordt/worden voorgelegd,

    • d.

      de datum van het referendum en

    • e.

      het besluit over de geldigheid van de stempas en de bepaling van de delen van het grondgebied van de gemeente, als bedoeld in artikel 10, derde lid,worden op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt.

  • 2. De stukken die betrekking hebben op het onderwerp, waarover het referendum wordt gehouden, liggen vanaf uiterlijk de eenentwintigste dag voor de dag waarop het referendum wordt gehouden, voor een ieder ter inzage. Op de gebruikelijke wijze wordt kennis gegeven waar en wanneer deze stukken ter inzage liggen.

Paragraaf 3 Procedure rond de stemming

Artikel 10

  • 1. Ten behoeve van het referendum wordt een afzonderlijk kiesregister bijgehouden, waarin de kiesgerechtigden voor het referendum worden opgenomen.

  • 2. Iedere kiesgerechtigde voor het referendum ontvangt ten minste veertien dagen voor het referendum een stempas.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in de Kieswet kan de raad besluiten, dat deze stempas alleen geldig is voor gebruik in het stemlokaal/stemlokalen, dat/die ligt/liggen in het door de raad te bepalen deel van het grondgebied van de gemeente waar de kiesgerechtigde als kiezer is geregistreerd en waar het referendum plaats vindt. Uit de stempas blijkt in welk gedeelte van het gemeentelijk grondgebied en in welk stemlokaal/stemlokalen de stempas geldig is.

  • 4. Het eerste, tweede en derde lid gelden ook wanneer sprake is van een combinatie met een verkiezing van de leden van een vertegenwoordigend lichaam of met een ander referendum.

  • 5. De kiesgerechtigde met een stempas kan een andere kiesgerechtigde machtigen om voor hem aan het referendum deel te nemen. De kiesgerechtigde tekent daartoe het formulier dat voorkomt op de stempas en laat de pas door de gemachtigde medeondertekenen. Hij draagt de aldus in een volmachtbewijs omgezette stempas aan de gemachtigde over. De bepalingen van de Kieswet over het stemmen bij volmacht zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in de Kieswet kan de gemachtigde het volmachtbewijs uitsluitend gebruiken in het stemlokaal/stemlokalen gelegen in het deel van het grondgebied van de gemeente waar de oorspronkelijke stempas geldig is.

Artikel 11

  • 1. Het referendum vindt plaats in stemlokalen die worden gebruikt voor de verkiezingen van de leden van vertegenwoordigende lichamen.

  • 2. Aan de kiesgerechtigden voor het referendum wordt een referendumkaart uitgereikt. Daarvan wordt aantekening gemaakt in het kiesregister.

  • 3. De referendumkaart vermeldt de vraagstelling en de daarbij behorende keuzemogelijkheden.

  • 4. Deelname aan het referendum heeft plaats door de voorkeur op de referendumkaart kenbaar te maken en deze in de stembus te deponeren.

  • 5. Het stembureau houdt aantekening van het deponeren van een referendumkaart in de stembus.

Artikel 12

  • 1. Het stembureau stelt na sluiting van het stemlokaal vast hoeveel referendumkaarten zich in de stembus bevinden en telt vervolgens de vóór- en tegenstemmen en, voor zover van toepassing, de aantallen die hun stem voor één van de voorgelegde keuzes hebben uitgebracht.

  • 2. Niet of onduidelijk ingevulde referendumkaarten worden als ongeldig aangemerkt.

  • 3. Voor wat betreft de beoordeling van de geldigheid van de referendumkaarten wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de desbetreffende onderdelen van de Kieswet.

  • 4. Van de uitkomst van de telling wordt een proces-verbaal opgemaakt.

  • 5. De raad bepaalt hoe deze uitkomst bekend wordt gemaakt.

  • 6. Na de telling worden de stempassen, volmachtbewijzen en referendumkaarten in verzegelde pakken bewaard gedurende drie maanden of uiterlijk totdat de raad definitief heeft besloten over het onderwerp, waarover de kiesgerechtigden zich bij referendum hebben uitgesproken.

Artikel 13

Voor zover de bepalingen van deze paragraaf daar niet of niet volledig in voorzien, zijn de bepalingen van de Kieswet en het Kiesbesluit van overeenkomstige toepassing op de procedure rond de stemming.

Paragraaf 4 Status van het concept raadsbesluit na het referendum

Artikel 14 Definitieve besluitvorming

  • 1. De raad neemt zo mogelijk in de eerstvolgende vergadering na het houden van het referendum, maar niet later dan vier maanden nadien, een definitief besluit over het aangehouden concept raadsbesluit dat onderworpen was aan het referendum.

  • 2. Dit besluit wordt bekend gemaakt.

Paragraaf 5 Strafbepalingen

Artikel 15

Met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft degene die:

  • a.

    stempassen, volmachtbewijzen of referendumkaarten namaakt of vervalst met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • b.

    stempassen, volmachtbewijzen of referendumkaarten die hij zelf heeft nagemaakt of vervalst of waarvan de valsheid of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, opzettelijk als echt en onvervalst gebruikt of door anderen doet gebruiken, dan wel deze met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, in voorraad heeft met het met het oogmerk deze wederrechtelijk te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

  • c.

    als gemachtigde stemt voor een persoon, wetende dat deze is overleden;

  • d.

    bij een referendum door gift of belofte een kiesgerechtigde omkoopt om volmacht te geven tot het uitbrengen zijn stem;

  • e.

    stelselmatig personen aanspreekt of anderszins persoonlijk benadert ten einde hen te bewegen het formulier op hun stempas, bestemd voor het stemmen bij volmacht, te ondertekenen en deze kaart af te geven.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 16 Inwerkingtreding

Dezeregeling treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening voor het houden van een raadplegend referendum Ede.

Ondertekening

Aldus vastgesteld en besloten in de openbare vergadering in de raad van de gemeente Ede, gehouden op 2 april 2015, zaaknummer 27148
De raad voornoemd,
de griffier, w.g. HAGELSTEIN
de voorzitter, w.g. VAN DER KNAAP.

Toelichting Verordening voor het houden van een raadplegend referendum Ede

Algemeen

a. Landelijke regelgeving

Eind 2004 is de Tijdelijke referendumwet vervallen. Het ontwerp voor de beoogde opvolger van die wet, de Referendumwet, heeft niet de vereiste parlementaire meerderheid behaald. Daarmee is een (voorlopig) einde gekomen aan de landelijke regeling, die het mogelijk maakte een referendum te houden.

In april 2014 heeft de Eerste Kamer twee initiatiefwetsvoorstellen voor een raadgevend en een correctief referendum aangenomen.

Het initiatiefwetsvoorstel voor een raadgevend referendum geeft burgers de mogelijkheid om een referendum te organiseren over een wet of verdrag dat door de Staten Generaal is aangenomen. De uitkomst van het referendum is een advies aan de wetgever om voorgenomen wetgeving te wijzigen. De uitslag van het referendum is niet bindend.

Hoewel dit wetsvoorstel gaat over nationale onderwerpen, raakt het ook gemeenten. Als er voldoende handtekeningen zijn en er besloten wordt dat er een referendum komt, zullen gemeenten het referendum moeten organiseren. In het wetsvoorstel is niets opgenomen over referenda op provinciaal en gemeentelijk niveau. De indieners van het wetsvoorstel zien het als een specifieke democratische opgave voor politieke partijen in gemeenten en provincies om zelf te bepalen of zij een referendumverordening wensen en zo ja, welke soort.

Het initiatiefvoorstel voor een correctief referendum maakt het - na wijziging van de Grondwet - mogelijk om, op initiatief van burgers, een bindend correctief referendum te houden. Het correctief referendum geldt niet alleen voor besluiten van de Staten Generaal, maar ook voor besluiten van decentrale overheden.

Beide wetsvoorstellen zijn nog niet in werking getreden.

Volgens een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 september 2014 zal de Wet raadgevend referendum niet eerder dan in maart 2015 in het Staatsblad worden geplaatst. Inwerkingtreding kan dan plaats vinden op 1 juli 2015.

b. Decentrale regelgeving

De bevoegdheid van de raad om een referendumverordening vast te stellen vloeit voort uit artikel 149 van de Gemeentewet. Dit wetsartikel geeft de raad een autonome verordenende bevoegdheid voor het houden van een referendum over een te nemen besluit. Binnen de randvoorwaarden, die de Grondwet en de Gemeentewet stellen, staat het gemeenten vrij om hieraan invulling te geven. Deze randvoorwaarden zijn:

  • 1.

    per geval beslist de raad of een referendum wordt gehouden;

  • 2.

    ieder raadslid beslist per referendum individueel in hoeverre hij zich aan de uitslag van het referendum gebonden zal achten en

  • 3.

    de raad neemt een definitief besluit over het onderwerp van het referendum nadat het referendum is gehouden (een referendum kan dus nooit bindend zijn).

Deze randvoorwaarden zijn ontleend aan de circulaire van de minister van BZK aan de gemeentebesturen (CW4/U1324, 27 januari 1996).

Een referendum kan in diverse vormen worden gehouden. De meest bekende vormen zijn die van het raadplegend en het raadgevend referendum. In de eerstgenoemde vorm besluit de raad tot het houden van een referendum (raadplegend referendum). Bij een raadgevend referendum nemen burgers het initiatief tot het houden van een referendum.

Een raadplegend referendum geeft de raad de mogelijkheid de burgers om advies te vragen voordat een besluit is genomen. Een referendum is niet de enige mogelijkheid om de burgers om advies te vragen. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld de officiële inspraak (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht; deze procedure is van toepassing verklaard op inspraak volgens de Inspraakverordening gemeente Ede 2009), interactief beleid, inspraakavonden, enquêtes, internetpanels en buurtavonden.

De raad ziet aanleiding om dit scala van bestaande inspraakmogelijkheden te verbreden met het invoeren van een raadplegend referendum als middel om de inwoners van Ede te raadplegen over maatschappelijke vraagstukken en concept raadsbesluiten. In deze verordening wordt een regeling gegeven voor het houden van zo’n referendum.

Artikelsgewijze toelichting

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begrippen a. tot en met e. behoeven geen toelichting.

Voor het begrip “kiesgerechtigde” onder f. is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de bepalingen van de Kieswet. Hoofdstuk B van die wet bevat, naast algemene bepalingen over kiesgerechtigdheid, in artikel B 3 een regeling over wie het recht hebben de leden van de gemeenteraad te kiezen. Volgens artikel B 5 zijn van het kiesrecht uitgesloten zij die bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het kiesrecht zijn ontzet.

Uit de definitiebepaling blijkt dat een kiesgerechtigde aan drie vereisten moet voldoen:

1. leeftijdsvereiste: achttien jaar op de datum van het referendum én 2. niet zijn uitgesloten van het kiesrecht én 3. inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente .

Voor de laatste twee vereisten geldt als peildatum de tweeenveertigste dag voorafgaand aan het referendum.

Artikel 2 Omvang van het referendum

Een referendum kan zich niet uitstrekken buiten het grondgebied van de gemeente waarin het referendum wordt gehouden. In beginsel zal een referendum altijd worden gehouden onder alle kiesgerechtigden van de gehele gemeente.

Gelet op het soort onderwerp kan een referendum slechts een deel van de gemeente betreffen.

Wanneer de raad besluit om een referendum slechts in één of meer delen van het grondgebied van de gemeente te laten plaatsvinden, benoemt hij in het referendumbesluit het deel of de delen van de gemeente waar het referendum zal worden gehouden en geeft een duidelijke beschrijving van dat deel of die delen. Dat kan bijvoorbeeld door de betreffende delen zo nauwkeurig mogelijk aan te geven op een bij het besluit behorende plattegrond van het grondgebied van de gemeente. Die beschrijving is onder meer van belang om de geldigheid van een stempas en een volmachtbewijs vast te kunnen stellen. Zie daarvoor het bepaalde in artikel 10.

Artikel 3 Onderwerp van het referendum

Alleen concept besluiten van de raad kunnen onderwerp van een referendum zijn. De besluiten van het college of van de burgemeester zijn niet referendabel op grond van deze verordening. Deze bestuursorganen kunnen desgewenst zelf een referendumregeling opstellen.

Een aantal concept raadsbesluiten leent zich minder goed voor een referendum. In het tweede lid van artikel 3 is een lijst met uitzonderingen opgenomen. Verschillende argumenten spelen daarbij een rol. Deze lijst mag niet te omvangrijk zijn. Er moet immers worden voorkomen dat het praktisch onmogelijk is een referendum te organiseren, waardoor het referendum een leeg instrument wordt. Aan de andere kant moet het voor een ieder duidelijk zijn over welke besluiten géén referendum gehouden kan worden.

De meeste uitzonderingen spreken voor zich. De grond genoemd onder j. verdient een nadere toelichting.

Sub j: spoedeisende gemeentelijke belangen

Deze uitzondering is een soort hardheidsclausule. Er kunnen zich situaties voordoen dat de belangen van de gemeente onevenredig worden geschaad als er een referendum over een concept raadsbesluit wordt gehouden. Aangezien een referendumprocedure een aantal maanden in beslag kan nemen, is het goed denkbaar dat de spoedeisendheid van de belangen, die met een raadsbesluit zijn gemoeid, niet toestaat dat over de uiteindelijke status van het raadsbesluit (en de uitvoering ervan) zo lang onzekerheid blijft bestaan. In dat geval dient de raad een belangenafweging te maken en kan het gemeentelijk belang prevaleren boven het belang van een referendum. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij het verstrijken van een fatale termijn voor het verkrijgen van een rijkssubsidie, of bij contracten met derden waarvoor een fatale deadline geldt. Bij gemeentelijke belangen moet worden gedacht aan financiële, juridische of politieke belangen. Voor de duidelijkheid is uitdrukkelijk vermeld dat onder het gemeentelijk belang ook de belangen van verplichtingen met derden kunnen vallen.

Niet alleen concept raadsbesluiten, maar ook maatschappelijke vraagstukken kunnen het onderwerp van een referendum vormen. Daarbij valt te denken aan vraagstukken waarvan de oplossing naar het oordeel van de raad veel geld en tijd kost of diep ingrijpende gevolgen heeft voor de lokale samenleving of waarbij vele partijen betrokken zijn. De mogelijkheid om over dergelijke vraagstukken een referendum te organiseren geeft de kans om de kiesgerechtigden in een vroegtijdig stadium van een besluitvormingsproces te raadplegen. Door van deze mogelijkheid gebruik te maken kan de raad zich al in het begin van een procedure een beeld vormen van de opinie van de kiesgerechtigden over een vraagstuk om daarmee bij de verdere besluitvorming rekening te houden. Zo kan de raad voorkomen dat pas aan het eind van een besluitvormingsproces een referendum wordt aangevraagd, waardoor de besluitvorming zou vertragen.  

Paragraaf 2 Initiatief en beslissing

Artikel 4 Initiatief tot het houden van een referendum

Zowel de raad als het college kan het initiatief nemen tot het houden van een referendum. Het voorstel daartoe wordt schriftelijk, voorzien van een probleemstelling en een toelichting, ingediend bij de voorzitter van de raad. Dit moet uiterlijk zeven dagen voorafgaande aan de raadsvergadering gebeuren. De raad regelt de verdere behandeling van dit verzoek in zijn Reglement van orde.

Zoals uit de volgende artikelen blijkt, neemt de raad niet alleen een besluit over het houden van een referendum, maar ook over een aantal daarmee samenhangende zaken zoals de omvang van het referendum, het onderwerp en de vraagstelling, de datum en de geldigheid van de stempas. Het is raadzaam dat de initiatiefnemers voor een referendum al deze zaken in hun voorstel betrekken.

Artikel 5 Datum

Het vaststellen van de datum waarop het referendum wordt gehouden is voorbehouden aan de raad. Er moet voldoende tijd en gelegenheid zijn om het referendum te organiseren (stemlokalen huren, bemensing stembureaus, drukwerk enz.). Het is ook raadzaam om (school)vakantieperioden te overbruggen, omdat deze perioden niet geschikt zijn voor het houden van een referendum. Het ligt voor de hand dat het advies van het college op dergelijke zaken ziet. De datum kan vallen op een dag waarop ook andere verkiezingen worden gehouden. Het combineren van verkiezingen is praktisch omdat kiesgerechtigden niet twee maal naar de stembus hoeven te komen. Ook zorgt een combinatie in de regel voor een hogere opkomst en voor een reductie van de kosten van een referendum.

Artikel 6 Vraagstelling

De raad stelt ook de vraagstelling vast. Het meest voor de hand ligt een vraagstelling die is gekoppeld aan het voorgenomen besluit. Aan de kiesgerechtigden wordt dan de vraag voorgelegd of zij vóór of tegen het concept raadsbesluit zijn, waarover het referendum wordt gehouden.

Ook wanneer een referendum over een maatschappelijk vraagstuk gaat, zal de vraagstelling zo moeten luiden dat de kiesgerechtigde een duidelijke keuze kan maken uit verschillende antwoorden.

De vraagstelling moet in ieder geval voldoende duidelijk zijn.

Artikel 8 Uitvoering

Uit artikel 160, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet volgt dat het college is belast met de organisatie en uitvoering van het referendum. Tot de organisatie behoren tal van taken, zoals voorlichting over het onderwerp waarover het referendum gaat, de inrichting en bemensing van de stemlokalen en het drukken van de stempassen en referendumkaarten.

Artikel 9 Bekendmaking

De Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen over het bekend maken van besluiten. In het verlengde daarvan is hier de plicht vastgelegd tot het bekend maken van het besluit tot het houden van een referendum en de daarmee samenhangende besluiten zoals in dit artikel beschreven.

De bekendmaking zal plaats vinden op de gebruikelijke wijze. Volgens artikel 2 van het Besluit elektronische publicatie van 19 september 2013 (zaaknummer 4638) vindt de publicatie van dit soort besluiten elektronisch plaats. Burgemeester en wethouders hebben in hun besluit van 8 oktober 2013 (zaaknummer 5378) daarvoor de website www.ede.nl/bekendmakingen aangewezen.

Paragraaf 3 Procedure rond de stemming

De procedure rond de stemming is geregeld in de artikelen 10 tot en met 13. In deze artikelen is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij de betreffende bepalingen van de Kieswet.

In die gevallen, waarin deze verordening niet voorziet, zijn de bepalingen van de Kieswet en het Kiesbesluit van overeenkomstige toepassing.

 Artikel 10

Dit artikel gaat onder meer over het gebruik van de stempas en stemmen bij volmacht.

In afwijking van de Kieswet kan de raad besluiten dat een kiesgerechtigde met zijn stempas niet binnen de gehele gemeente in een stemlokaal van zijn keuze kan deelnemen aan het referendum. Het gaat hier immers om een raadplegend referendum. Het is daarom van groot belang dat de mening van de kiesgerechtigden zo zuiver mogelijk uit de uitkomst van het referendum kan worden afgeleid. Dat resultaat kan het best worden bereikt, wanneer de kiesgerechtigden alleen in ‘hun eigen’ stemlokaal hun stem kunnen uitbrengen. Het is immers goed denkbaar dat de belangen van de kiesgerechtigden bij het onderwerp van het referendum in de verschillende delen van de gemeente uiteenlopen. Dat zal onvermijdelijk tot verschillende uitkomsten per deel van de gemeente leiden. Het zicht op deze lokale verschillen wordt vertroebeld, wanneer iedere kiesgerechtigde in het stemlokaal van zijn eigen keuze kan stemmen.

Wanneer de raad besluit om van deze bevoegdheid gebruik te maken en de geldigheid van de stempas beperkt tot het gebruik in een of meer stemlokalen in een deel van de gemeente, stelt hij vast uit welke delen het grondgebied van de gemeente bestaat. Op grond van die vaststelling kan bijvoorbeeld aan de hand van de geregistreerde gegevens volgens de Wet basisregistraties adressen en gebouwen (Wet bag) eenvoudig worden bepaald in welk deel van de gemeente en in welk stemlokaal/lokalen een kiesgerechtigde zijn stempas kan gebruiken.

Een andere uitzondering op de vrije keuze van stemlokaal geldt, wanneer de raad op grond van het tweede lid van artikel 2 heeft besloten dat het referendum slechts in één of meer delen van de gemeente zal worden gehouden (een zogenaamd deelreferendum). Het is duidelijk dat de kiesgerechtigden uit dat deel of die delen dan alleen in het deel van de gemeente waar zij wonen hun stem uit kunnen brengen. In de andere delen van de gemeente, waar geen referendum wordt gehouden, zijn dan immers geen stemlokalen ingericht.

Uit de stempas zelf blijkt waar in de gemeente en in welk stemlokaal/lokalen de stempas geldig is. Dat is niet alleen in het belang van de kiesgerechtigde, maar dient ook het belang van de controle op het gebruik van de stempas door de voorzitter en leden van het stembureau. Het college is belast met de uitvoering van het referendum. Tot die uitvoeringstaak behoort ook de vormgeving van de stempas.

Een vergelijkbare situatie doet zich voor bij het stemmen bij volmacht. De bepalingen van de Kieswet over het stemmen bij volmacht zijn van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel L 3 van de Kieswet bepaalt dat de gemachtigde een volmachtstem uitsluitend tegelijk met zijn eigen stem kan uitbrengen. Wanneer de raad op grond van het derde lid van artikel 10 van deze verordening heeft besloten de geldigheid van het gebruik van de stempas te beperken, leidt toepassing van artikel L 3 van de Kieswet er onvermijdelijk toe dat een kiesgerechtigde uitsluitend een andere kiesgerechtigde, die in hetzelfde deel van het grondgebied van de gemeente als kiezer is geregistreerd als hijzelf, kan machtigen.

Paragraaf 4 Status van het concept raadsbesluit na het referendum

Artikel 14 Definitieve besluitvorming

In dit artikel is vastgelegd dat de raad in beginsel in de eerstvolgende vergadering na het referendum een besluit moet nemen over het aangehouden concept besluit, waarover het referendum ging. De raad heeft de mogelijkheid om een termijn van maximaal vier maanden aan te houden. Dit geeft onder andere gelegenheid voor een zorgvuldige bespreking van de uitkomst van het referendum en houdt rekening met het uitvallen van raadsvergaderingen vanwege bijvoorbeeld het zomerreces.

De bekendmaking vindt ook op de gebruikelijke wijze plaats, dat wil zeggen elektronisch op de website www.ede.nl/bekendmakingen.

Juridische binding van de raad aan de uitslag van een referendum is niet toegestaan. Artikel 126, zesde lid, van de Grondwet staat daaraan uitdrukkelijk in de weg: de leden van de raad stemmen zonder last.

Raadsleden kunnen desgewenst wel, individueel of gezamenlijk, vooraf aangeven of zij de uitslag van het referendum zullen respecteren.

Artikel 15 Strafbepalingen

Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de raad op overtreding van een verordening straf stellen. Deze straf kan niet anders of zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie (per 1 januari 2014 is dit een geldboete van ten hoogste € 4.050).

Voor het bepalen van wat strafbaar is, is aangesloten bij de Kieswet, hoofdstuk Z.

Volgens artikel 143 van de Gemeentewet wordt deze verordening na de bekendmaking medegedeeld aan het parket van het arrondissement waarin de gemeente is gelegen.