Regeling vervallen per 18-11-2021

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

Geldend van 29-12-2016 t/m 17-11-2021

Intitulé

Beleidslijn voor de toepassing van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur

De burgemeester en het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ede ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Overwegende, dat de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

Gelet op het bepaalde in de Wet bevordering integriteitsbepalingen door het openbaar bestuur, artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 3, 27, 30a en 31 van de Drank- en horecawet, de artikelen 2.1 en 2.17 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De definities in artikel 1.1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidslijn, tenzij daarover in lid 2 anders is bepaald.

  • 2. In deze beleidslijn wordt verstaan onder:

    • a.

      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Ede

    • b.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders alsmede degenen aan wie zij een mandaat hebben verleend tot besluitvorming bij beschikkingen van de gemeente Ede;

    • c.

      overheidsopdracht: een opdracht als beschreven in artikel 1 van de wet en waarop de wet kan worden toegepast;

    • d.

      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

    • -

      het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

    • -

      huur of verhuur;

    • -

      het verlenen van een gebruiksrecht; of

    • -

      de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.

    • e.

      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de houder van een vergunning, de subsidieontvanger, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is aangegaan of zal worden aangegaan, de gegadigde die wil deelnemen aan een aanbestedingsproces, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer.

    • f.

      eigen onderzoek: de wijze van behandelen van een aanvraag waarbij met toepassing van de wet door het bestuursorgaan wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren, respectievelijk de beschikking in te trekken of te beëindigen, daaraan voorschriften te verbinden dan wel een advies bij het Bureau aan te vragen.

Paragraaf 2 Publiekrechtelijke beschikkingen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij nieuwe beschikkingen. De toepassing van de wet zal door het bestuursorgaan op de hieronder aangeduide beschikkingen op de volgende wijze plaatsvinden:

De toepassing van de wet zal door het bestuursorgaan op de hieronder aangeduide beschikkingen op de volgende wijze plaatsvinden:

  • 1. Uitvoering van de Bibob-toets vindt in beginsel plaats bij elke aanvraag voor een beschikking als bedoeld in:

    • a.

      Artikel 3 Drank- en horecawet (drank- en horecavergunning);  Paracommerciële horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 4 van de Drank- en horecawet (zoals dorpshuis, buurthuis, clubhuis of kantine van een sportvereniging) waarvan de horeca in eigen beheer is en niet is verpacht, vallen in beginsel niet onder dit Bibob-beleid)

    • b.

      artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening (horecaexploitatievergunning);

    • c.

      artikel 3:4 van de Algemene Plaatselijke Verordening (seksinrichting);

  • 2. Uitvoering van de Bibob-toets vindt bij onderstaande aanvragen voor een beschikking in beginsel plaats als zij vallen onder de daartoe aangewezen branche en de daarbij geldende risico-indicatoren:

     

    de aanvraag als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit).

     

    De toepassing blijft beperkt tot:

     

    • -

      Aanvragen met een bouwsom hoger dan € 1.000.000 die vallen onder de volgende risico categorieën, indien het college van Burgemeester en wethouders dit wenselijk acht voor de beoordeling of er een gevaar bestaat dat de vergunning zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen:

     

    • -

      horecabedrijven (incl. hotels / pensions / coffeeshops)

    • -

      speelautomatenhallen

    • -

      afvalbewerkings- en verwerkingsbedrijven

    • -

      mestbedrijven

    • -

      recreatiebedrijven

    • -

      sloopbedrijven

    • -

      autodemontagebedrijven

    • -

      prostitutiebedrijven

    • -

      vuurwerkbranche

    • -

      autohandel (verkoop en verhuur)

    • -

      transportondernemingen

     

    bovenstaande opsomming van risicocategorieën is limitatief. De lijst met risicocategorieën kan, indien nieuwe ontwikkelingen dit noodzakelijk maken, door het college van burgemeester en wethouders worden aangepast.

     

    In geval van samenloop van een vastgoedtransactie en een aanvraag, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning bouwactiviteit), kan het college van burgemeester en wethouders ertoe besluiten bij de aanvraag van de omgevingsvergunning geen Bibob-toets uit te voeren, indien naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in verband met de vastgoedtransactie geen Bibob-toets hoeft te worden uitgevoerd, gelet op het bepaalde in artikel 3.1. Indien het college van burgemeester en wethouders reeds een besluit heeft genomen tot het verrichten van de vastgoedtransactie, moet het besluit om geen Bibob-toets uit te voeren bij de aanvraag van de omgevingsvergunning worden geacht te zijn inbegrepen bij het besluit tot het verrichten van de vastgoedtransactie. Onder samenloop van een vastgoedtransactie en een aanvraag, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval de situatie verstaan, waarin de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk een onroerende zaak betreft, ten aanzien waarvan de rechtspersoon met een overheidstaak en de aanvrager of de persoon of rechtspersoon, die aan de aanvrager opdracht, last of volmacht heeft gegeven, een vastgoedtransactie voorbereiden of zijn overeengekomen.

     

    De Bibob-toets zal niet worden toegepast, ingeval de aanvraag afkomstig is van:

    • -

      overheidsinstanties;

    • -

      semi-overheidsinstanties;

    • -

      toegelaten woning(bouw)corporaties; (toegelaten door de Minister van Volkshuisvesting conform Woningbesluit 1932 middels een daartoe verstrekte vergunning).

    • -

      door het College van B&W bij (specifiek) besluit aangewezen aanvragers (b.v. PPS constructies van particuliere ondernemingen en overheid).

Artikel 2.1a Toepassing in bijzondere situaties bij aanvragen voor een beschikking

Het bestuursorgaan zal bij een aanvraag voor de in artikel 2.1 lid 1 & 2 genoemde beschikkingen ook overgaan tot een Bibob-toets, als er:

  • -

    vanuit eigen informatie en/of

  • -

    vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC en/of

  • -

    vanuit het OM verkregen informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet, duidelijke aanwijzingen zijn die het vermoeden rechtvaardigen, dat er bij de aanvraag sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet.

 

Bovendien zal een Bibob-toets plaatsvinden als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat tegen de aanvrager van een beschikking, in de afgelopen twee jaar advies is uitgebracht of een adviesaanvraag in behandeling is genomen bij het Bureau Bibob.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij reeds verleende beschikkingen. Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien.

Het bestuursorgaan kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot reeds verleende beschikkingen indien.

  • 1. de verstrekte beschikking onderdeel uitmaakt van een branche of onderdeel in deze branche, die op basis van een door het bestuursorgaan genomen besluit na de verstrekking van de beschikking is aangewezen voor een generieke Bibob-toets;

  • 2. vanuit eigen informatie dan wel vanuit informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC, er aanwijzingen zijn dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 3. informatie als bedoeld in artikel 11 juncto 26 van de Wet Bibob verkregen, vanuit het OM, direct of als reactie op een door haar ontvangen signaal van het Bureau, die duidt op een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • 4. bekend wordt, dat tegen betrokkene in een andere gemeente bij een Bibob-toets een ernstige mate van gevaar is geconstateerd en aan betrokkene alhier een soortgelijke beschikking is verstrekt. In geval aan betrokkene in meerdere gemeenten binnen het samenwerkingsverband RIEC eerder al een soortgelijke beschikking is verleend, zal het bestuur het RIEC om coördinatie in de Bibob-toets verzoeken.

Artikel 2.2a

Bij een weigering om de Bibob-vragenformulieren volledig ingevuld te retourneren, zullen allereerst de daartoe gestelde regels van de Awb toegepast worden. Bij volharding zal de weigering worden beschouwd als een ernstige mate van gevaar als genoemd in artikel 4 jo 3 van de Wet Bibob. De verstrekte vergunning zal als gevolg daarvan worden ingetrokken.

Paragraaf 3: Privaatrechtelijke transacties

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

De rechtspersoon met een overheidstaak kan de wet in beginsel toepassen met betrekking tot vastgoedtransacties zoals bedoeld in artikel 1 onder f, waarbij de gemeente partij is. Bij de start van onderhandelingen daartoe, zal de rechtspersoon met een overheidstaak de wederpartij ervan in kennis stellen dat een Bibob onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

De Bibob-toets wordt in beginsel beperkt tot de gevallen, die een of meerdere van onderstaande kenmerken hebben:

  • -

    hoge mate van financiële complexiteit;

  • -

    behorend tot een als zodanig door College van B&W benoemde risicobranche;

  • -

    behorend tot een als zodanig door College van B&W benoemd risicogebied;

  • -

    exceptioneel financieel risico voor de gemeente.

    Het besluit tot uitvoering van het Bibob onderzoek kan daarnaast ook gebaseerd zijn op:

    • 1.

      eigen ambtelijke informatie en/of

    • 2.

      informatie verkregen van het Bureau en/of

    • 3.

      informatie verkregen vanuit het OM conform artikel 26 van de wet(OM-tip) en/of

    • 4.

      informatie verkregen van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC.

    Indien de Bibob procedure niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen.

Paragraaf 4 Uitvoering

Artikel 4.1 Eigen onderzoek

In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen, zal betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob vragenformulieren dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren zijn vermeld en/ of bij de uitreiking van de formulieren door of namens het bestuursorgaan zijn genoemd. De Bibob vragenformulieren bevatten in elk geval de in artikel 30, tweede lid van de Wet Bibob genoemde vragen en daarnaast aanvullende vragen, die het bestuursorgaan zo goed mogelijk in staat stellen om het eigen onderzoek te kunnen verrichten.

In geval de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe beschikking, maken de Bibob vragenformulieren ook onderdeel uit van de aanvraag.

Alvorens het eigen onderzoek naar het zich voordoen van weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet wordt gestart, zal een aanvraag eerst beoordeeld worden conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de reguliere weigeringsgronden vanuit de onderliggende regelgeving van de desbetreffende vergunning.

Het daarop aansluitende eigen onderzoek naar het zich voordoen van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 3 van de wet bestaat uit een tweetal stappen:

Stap 1

Het onderzoek behelst in ieder geval de controle en analyse van:

  • -

    de door de aanvrager/ houder van de vergunning aangereikte informatie/ documenten bij de Bibob vragenformulier(en) (inclusief bijlagen) en de door hem/haar daarbij aangeleverde documenten;

  • -

    eventuele extra, op verzoek van het bevoegd gezag, door aanvrager/houder overlegde documenten of informatie;

  • -

    open bronnen onderzoek (zoals Kamer van Koophandel, Kadaster etc).

 

De Bibob-gronden vormen een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Het bevoegd gezag zal echter altijd eerst de bestaande weigerings- en intrekkingsgronden onderzoeken en, zo mogelijk, toepassen.

 

Wanneer het Bibob vragenformulier niet volledig wordt ingevuld, wordt de aanvraag op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling gesteld. Een weigering om gevraagde extra informatie aan te leveren dan wel onvolledig aan te leveren leidt tot het buiten behandeling stellen van de nieuwe aanvraag dan wel de mogelijkheid tot het intrekken van de reeds verstrekte vergunning.

 

Bij de uitvoering van het eigen onderzoek kan de informatiepositie van bestuursorganen versterkt worden vanuit het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Ook kan de gemeente desgewenst gebruik maken van de expertise van het RIEC.

 

Als het bestuursorgaan op basis van het eigen onderzoek in het kader van de Wet Bibob genoeg aanwijzingen heeft om in redelijkheid te kunnen aantonen dat er sprake is van een ‘ernstig gevaar’ als bedoeld in de Wet Bibob, kan het de vergunning weigeren of intrekken.

 

Stap 2

Aanvullend op de controle en analyse van de (extra) verstrekte informatie als hiervoor genoemd, kan een advies bij het Landelijk Bureau Bibob worden gevraagd indien:

  • a.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over omstandigheden in de persoon van de aanvrager en/of daarmee in verband te brengen betrokkenen, de financier van de betreffende activiteiten en/of onderneming of de eigenaar van het pand waarin de onderneming is gevestigd,

  • b.

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de bedrijfsstructuur van aan de uitvoering van de beschikking te verbinden onderneming(en),

  • c

    na het eigen onderzoek vragen blijven bestaan over de financiering van de aan de betreffende beschikking te verbinden activiteiten,

  • d.

    de officier van justitie de gemeente de tip geeft om in een bepaalde zaak een Bibob-advies aan te vragen.

 

Een toetsing aan de Wet Bibob met behulp van een advies van het Bureau geldt in beginsel als een uiterst middel om de integriteit van een betrokken (rechts)persoon te controleren. Bij deze zware inbreuk op de privacy moet het bevoegd gezag de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht nemen.

Deze eisen brengen mee dat het bevoegd gezag eerst, zoals hierboven is uitgewerkt, gebruik moet maken van de eigen instrumenten. Voorts moet het vragen van een advies evenredig zijn gelet op de mate van gevaar en de ernst van de strafbare feiten.

 

De adviesaanvraag bij het Bureau is geen beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen staat derhalve geen bezwaar of beroep open. Wel is de aanvrager van een vergunning te allen tijde toegestaan de aanvraag in te trekken.

 Bij een ‘mindere mate van gevaar’ dat de (aangevraagde) vergunning wordt gebruikt voor het plegen van strafbare feiten en witwaspraktijken kan het bevoegd gezag extra voorwaarden aan de vergunning verbinden. Deze voorwaarden dienen Bibob-gerelateerd te zijn.

Artikel 4.2 Informatieplicht

  • 1. Het bestuursorgaan informeert betrokkene schriftelijk over een adviesaanvraag aan het Bureau. Betrokkene wordt daarbij gewezen op de opschorting van de beslistermijn als bedoeld in artikel 9. Een afschrift van deze brief wordt gevoegd bij het adviesverzoek aan het Bureau.

  • 2. In geval een van het Bureau ontvangen advies leidt tot het voornemen om een gevraagde beschikking te weigeren dan wel een eerder verleende beschikking in te trekken, wordt aan betrokkene een kopie van het adviesrapport ter hand gesteld. Betrokkene wordt daarbij door het bestuursorgaan gewezen op zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 28 van de wet.

Artikel 4.3 Adviestermijn

  • 1. Indien het bestuursorgaan een advies aanvraagt bij het Bureau, wordt op grond van artikel 31 van de wet, de wettelijke termijn waarbinnen de beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies door het Bureau in behandeling wordt genomen en eindigt met de dag waarop het advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de termijn, zoals genoemd in artikel 15 lid 1 van de wet.

  • 2. Indien het Bureau het advies niet binnen de in lid 1 gestelde termijn kan geven, heeft het de  mogelijkheid om op grond van artikel 15, derde lid van de wet, de termijn te verlengen. Deze verlenging  bedraagt niet meer dan de termijn, genoemd in artikel 15 lid 3 van de wet.

  • 3. Het Bestuursorgaan informeert betrokkene onverwijld over een verlenging als bedoeld in het vorige lid.

  • 4. De verlenging van de adviestermijn van het Bureau, alsmede eventuele tijdelijke opschorting van de adviestermijn van het Bureau in gevallen als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de wet, leiden tot een verdere opschorting van de wettelijke beslistermijn op de beschikking.

Artikel 4.4 Beschikking

  • 1. Het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak gaat over tot een negatief besluit op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht of het aangaan van een vastgoedtransactie, indien uit het eigen onderzoek en een eventueel daarop afgegeven advies van het Bureau blijkt, dat er sprake is van een ernstige mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet. Daarbij zal in geval van een inschrijving op een overheidsopdracht, de geconstateerde ernstige mate van gevaar dienen als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2013.

  • 2. Indien het bestuursorgaan/ de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is negatief te beschikken op de aanvraag op de beschikking dan wel inschrijving op een overheidsopdracht op grond van de wet, of het aangaan van een vastgoedtransactie wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen zienswijze in te brengen.

  • 3. Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking, is vatbaar voor beroep en bezwaar.

  • 4. Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, die een advies van het Bureau als bedoeld in de wet ontvangt, kan dit advies gedurende twee jaren gebruiken in verband met een andere beslissing.

Paragraaf 5 Invoering

Artikel 5.1 Invoeringsdatum

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders op 13 december 2016, nr. 49751 en treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking.
de secretaris, w.g. ai VISSER
de burgemeester w.g. VAN DER KNAAP