Regeling vervallen per 08-10-2021

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede houdende regels omtrent bijzondere bijstand, leenbijstand en minimaregelingen (Beleidsregel inzake bijzondere bijstand, leenbijstand en minimabeleid 2020)

Geldend van 18-11-2020 t/m 07-10-2021

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede houdende regels omtrent bijzondere bijstand, leenbijstand en minimaregelingen (Beleidsregel inzake bijzondere bijstand, leenbijstand en minimabeleid 2020)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede;

gelezen het voorstel op 27 oktober 2020, zaaknummer 171810;

gelet op artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, 108 en 147 Gemeentewet en de artikelen 35, 48, 50 en 51 van de Participatiewet;

overwegende dat het wenselijk is regels vast te stellen voor verstrekking van bijzondere bijstand, leenbijstand en minimaregelingen

besluit vast te stellen de volgende beleidsregel: Beleidsregel inzake bijzondere bijstand, leenbijstand en minimabeleid 2020

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      inkomen: afwijkend van het inkomen zoals omschreven in artikel 31,32 en 33 Participatiewet is de inkomensnorm excl. de vakantietoeslag.

    • b.

      vermogen: het vermogen zoals omschreven in artikel 34 Participatiewet;

    • c.

      draagkrachtruimte: het inkomen voor zover dit uitstijgt boven 130% van de geldende bijstandsnorm;

    • d.

      bijstandsnorm: de op de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 5 sub c Participatiewet verminderd met de van toepassing zijnde verlaging conform de Beleidsregels woonlasten Participatiewet Ede 2016.

    • e.

      schuldentraject: een traject ingevolge de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) of een minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (MSNP) via de gemeente of een gecertificeerde schuldhulpverlener.

    • f.

      Vtlb: vrij te laten bedrag dat door middel van een rekenmethode van de Wet sanering natuurlijke personen en de NVVK wordt berekend;

    • g.

      nominaal bedrag; het bedrag waarmee de beslagvrije voet volgens de VTLB- berekening kan worden verhoogd;

  • 2. De inhoud van de overige in deze beleidsregel gebruikte begrippen is gelijkluidend aan die in de Participatiewet, tenzij daarvan expliciet wordt afgeweken.

  • 3. Als de inhoud van een begrip bij de toepassing van deze beleidsregel niet eenduidig blijkt te zijn, bepalen burgemeester en wethouders de nadere invulling c.q. interpretatie van dit begrip.

Artikel 2 Individualiseren

  • 1. Van de bepalingen en criteria in deze beleidsregel kan gemotiveerd worden afgeweken als de individuele situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft

    • a.

      in het voordeel van de belanghebbende als gelet op zijn individuele omstandigheden onverkorte toepassing leidt tot onbillijkheden van overwegende aard;

    • b.

      in het nadeel van de belanghebbende als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 2. Het toe te kennen bedrag aan bijzondere bijstand kan, al dan niet gedurende een bepaalde periode, worden verlaagd indien de belanghebbende tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan betoont of heeft betoond.

  • 3. Van de vermogensvrijlating conform het bepaalde in artikel 3 lid 1 van deze beleidsregel kan worden afgeweken indien de belanghebbende op het moment van de aanvraag dan wel de beoordeling van de aanvraag beschikt of beschikte over dusdanige liquide, of eenvoudig liquide te maken, middelen dat de belanghebbende daarmee ruimschoots zelf in de kosten kan voorzien.

Hoofdstuk II Bijzondere bijstand algemeen en draagkrachtcriteria

Artikel 3 Draagkracht

  • 1. Voor de vaststelling van de draagkracht in het vermogen, zoals bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet, wordt al het vermogen dat uitstijgt boven het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 3 Participatiewet in aanmerking genomen.

  • 2. Voor de vaststelling van de draagkracht in het inkomen, zoals bedoeld in artikel 35 van de Participatiewet, wordt de draagkrachtruimte van de draagkrachtperiode volledig in aanmerking genomen.

  • 3. Het inkomen en het vermogen van alle op het zelfde adres woonachtige meerderjarigen die familie of aangetrouwde familie zijn in de eerste en/of tweede graad tellen overeenkomstig het eerste en tweede lid mee voor het bepalen van de draagkracht voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen en, indien zij daarvan mede profijt hebben of kunnen hebben, andere vormen van bijzondere bijstand. Artikel 2, derde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. In afwijking van het tweede lid geldt voor de belanghebbende in een schuldentraject een afwijkende draagkracht berekening. Voor deze belanghebbenden wordt rekening gehouden met de zelf te dragen woonkosten en zorgkosten voor zover die niet in de bijstandsnorm zijn begrepen. De overige, voor de bijstand niet noodzakelijke extra reserveringen in het nominaal bedrag kunnen worden aangewend als draagkracht.

  • 5. Als belanghebbende een schuldentraject volgt en zijn Vtlb naar oordeel van het college kan worden opgehoogd doordat er beschikbare ruimte in de gereserveerde boedel is, wordt hiermee rekening gehouden bij de vaststelling van de draagkracht in het inkomen als bedoeld in lid 2.

Artikel 4 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht in het inkomen wordt vastgesteld voor een periode van één kalenderjaar.

  • 2. Als de aanvraag om bijzondere bijstand betrekking heeft op een voorafgaand kalenderjaar, en deze aanvraag niet op grond van artikel 6 dient te worden afgewezen, wordt de draagkracht van dat kalenderjaar in aanmerking genomen.

  • 3. Als er periodieke bijzondere bijstand wordt verstrekt, wordt de draagkrachtperiode afgestemd op de duur van die bijstand en wordt de hoogte van de draagkracht in het inkomen naar evenredigheid vastgesteld

Artikel 5 Draagkracht en eigen huis

  • 1. Als de belanghebbende eigenaar is van een door hemzelf en eventueel zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, heeft belanghebbende recht op bijzondere bijstand voor zover tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen in redelijkheid niet kan worden verlangd. Artikel 7, eerste lid van deze beleidsregel is van toepassing.

  • 2. De artikelen 3 en 4 van deze beleidsregel zijn van toepassing, met dien verstande dat mede van toepassing is de vrijlating van artikel 34 lid 2 onder d Participatiewet.

Artikel 6 De aanvraag

  • 1. Bijzondere bijstand dient, als de kosten zich voordoen, zo spoedig mogelijk, maar tenminste binnen 8 weken te worden aangevraagd.

  • 2. Bijzondere bijstand voor relatief geringe, periodiek voorkomende kosten dient te worden aangevraagd in het lopende kalenderjaar.

Hoofdstuk III Leenbijstand en aflossingscriteria

Artikel 7 Leenbijstand

  • 1. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op termijn over voldoende middelen zal beschikken om de desbetreffende noodzakelijke bijzondere kosten te voldoen, of indien de belanghebbende wel over in aanmerking te nemen vermogen beschikt, maar dit binnen een redelijke termijn niet of bezwaarlijk liquide kan maken.

  • 2. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening indien de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom of een vooruit te betalen huur betreft.

  • 4. Leenbijstand wordt niet verstrekt indien en voor zover de belanghebbende zelf over liquide, of eenvoudig liquide te maken middelen beschikt; de vrijlatingen van artikel 34 Participatiewet zijn daarbij niet van toepassing.

Artikel 8 Aflossing leenbijstand

  • 1. Als leenbijstand wordt verstrekt is hierover geen rentevergoeding verschuldigd, tenzij individuele omstandigheden het vaststellen van een rentepercentage rechtvaardigen.

  • 2. De maandelijkse aflossing van verleende leenbijstand wordt bij een inkomen op bijstandsniveau vastgesteld op:

    • a.

      5% van de algemene bijstand per maand inclusief vakantietoeslag, respectievelijk

    • b.

      10% van de algemene bijstand per maand inclusief vakantietoeslag voor personen die in een inrichting verblijven.

  • 3. Als leenbijstand is toegekend aan een belanghebbende die een inkomen per maand ontvangt, of nadien gaat ontvangen, dat hoger is dan de voor hem geldende bijstandsnorm, dan kan de in het vorige lid aangegeven aflossingsverplichting per maand worden verhoogd met de helft van het verschil tussen die bijstandsnorm en het inkomen.

  • 4. Leenbijstand die is verstrekt in afwachting van het beschikbaar komen van middelen dient te worden afgelost zodra deze middelen daadwerkelijk beschikbaar komen.

Artikel 9 Gewijzigde omstandigheden

Het overeenkomstig artikel 8 van deze beleidsregel vastgestelde aflossingsbedrag bij leenbijstand kan worden herzien als een wijziging in de omstandigheden van de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk IV Specifieke vormen van bijzondere bijstand

Artikel 10 Bijzondere bijstand bij inkomensafhankelijke regelingen

  • 1. Geen bijstand wordt verleend voor kosten die voortvloeien uit inkomensafhankelijke regelingen, als deze regelingen ook bij een inkomen op of onder bijstandsniveau een eigen bijdrage opleggen, tenzij de kosten van € 150,- per kalenderjaar overschreden worden

  • 2. Op de te verstrekken bijzondere bijstand wordt de draagkracht in mindering gebracht. In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt het inkomen van belanghebbende boven de voor hem geldende bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

Artikel 11 Woonkostentoeslag bij koopwoning

  • 1. Als een eigen woning wordt bewoond waarvan de maandelijkse woonkosten niet hoger zijn dan het van toepassing zijnde bedrag, genoemd in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag, dan kan een woonkostentoeslag worden verstrekt. De berekening is zoveel mogelijk gelijk aan de wijze van berekening van de huurtoeslag die volgens de Wet op de huurtoeslag zou worden ontvangen bij het bewonen van een huurwoning met een maandelijkse rekenhuur gelijk aan de woonkosten. Op het aldus berekende bedrag wordt in mindering gebracht hetgeen (herberekend naar een maandbedrag) door de belanghebbende uit andere bron wordt ontvangen, of kan worden ontvangen, in verband met zijn woonkosten, zoals de hypotheekrenteaftrek. Het resultaat van deze som is het bedrag dat aan belanghebbende als woonkostentoeslag kan worden toegekend.

  • 2. De toeslag wordt alleen verstrekt, indien van belanghebbende in redelijkheid niet verlangd kan worden dat hij de woning verkoopt en een huurwoning betrekt. Als van belanghebbende in redelijkheid wel verlangd kan worden dat hij de woning verkoopt en een huurwoning betrekt, kan tijdelijk een toeslag worden verstrekt.

  • 3. Onder woonkosten bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de tot een bedrag per maand herleide kosten die de belanghebbende in zijn hoedanigheid van eigenaar verschuldigd is voor:

    • a.

      hypotheekrente;

    • b.

      eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting;

    • c.

      waterschapslasten;

    • d.

      rioolrecht;

    • e.

      brand- en opstalverzekering;

    • f.

      erfpachtcanon;

    • g.

      eventuele servicekosten;

  • 4. Op de te verstrekken toeslag wordt de draagkracht in mindering gebracht. In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt bij de vaststelling van de woonkostentoeslag het inkomen van belanghebbende boven de voor hem geldende bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

  • 5. Geen woonkostentoeslag wordt verstrekt indien de belanghebbende bij het aangaan van de woonlasten een dusdanig inkomen had, of te verwachten had, dat hij wist of kon weten dat hij de woonlasten niet volledig zou kunnen gaan opbrengen.

Artikel 12 Kosten van verhuizing en herinrichting

  • 1. Als een verhuizing noodzakelijk is omdat de woonkosten niet langer kunnen worden voldaan kan voor aantoonbare, noodzakelijke kosten van verhuizing en herinrichting een tegemoetkoming in de vorm van bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • 2. De bijstand op grond van het eerste lid wordt slechts verstrekt als de hoogte van de woonkosten na verhuizing niet meer bedraagt dan het huurbedrag dat is gekoppeld aan de maximale huurtoeslag.

  • 3. De bijstand bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de kosten van verhuizing en herinrichting in totaal maximaal € 2.750,00 per huishouden.

  • 4. Lid 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing indien een verhuizing dringend noodzakelijk is om redenen van sociale aard.

  • 5. Bij verhuizing naar een woning in eigendom wordt geen tegemoetkoming verstrekt.

Artikel 13 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Als bijzondere omstandigheden in het individuele geval daartoe aanleiding geven, kan bijstand worden verstrekt voor de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van noodzakelijke, duurzame gebruiksgoederen.

  • 2. In de aanschaf of vervanging bedoeld in het eerste lid dient op de goedkoopst mogelijke wijze te worden voorzien, indien mogelijk en redelijk (ook) in de vorm van gebruikte goederen.

  • 3. Bijstand als bedoeld in dit artikel wordt in beginsel verstrekt in de vorm van leenbijstand, met inachtneming van het bepaalde in Hoofdstuk III van deze beleidsregel.

Hoofdstuk V Periodieke bijzondere bijstand als aanvulling op algemene bijstand

Artikel 14 Verblijf in een inrichting jongeren beneden de 21 jaar

  • 1. Bij verblijf in een inrichting van een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar die geen beroep kan doen op zijn ouders om redenen zoals genoemd in artikel 12 van de Participatiewet, kan bijzondere bijstand worden verstrekt overeenkomstig de bijstandsnormen genoemd in artikel 20, eerste lid onder a Participatiewet.

  • 2. Op de maximaal te verstrekken bijzondere bijstand wordt al het inkomen van belanghebbende in mindering gebracht.

Artikel 15 Levensonderhoud jongeren beneden de 21 jaar

  • 1. Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar die noodzakelijkwijs zelfstandig woont heeft recht op bijzondere bijstand voor zover zijn noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en hij geen beroep kan doen op zijn ouders om redenen zoals genoemd in artikel 12 van de Participatiewet. De algemene bijstand wordt aangevuld tot het bedrag genoemd in de Wet studiefinanciering 2000, artikel 3.18, overzicht 1, onder B; de Beleidsregels woonlasten Participatiewet Ede 2016 zijn daarbij van toepassing.

  • 2. Op de te verstrekken bijzondere bijstand wordt de draagkracht in mindering gebracht. In afwijking van artikel 3 lid 2 van deze beleidsregel wordt het inkomen van belanghebbende boven de voor hem geldende bijstandsnorm volledig als draagkracht in aanmerking genomen.

Hoofdstuk VI Bijzondere bijstand voor re-integratieactiviteiten

Artikel 16 Kosten re-integratieactiviteiten

  • 1. Voor aantoonbare, noodzakelijke kosten die een belanghebbende maakt om te kunnen deelnemen aan activiteiten die noodzakelijk zijn om zijn kansen op re-integratie in het arbeidsproces te vergroten of te behouden en die niet op grond van een andere regeling kunnen worden vergoed, kan bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2. Of de in het eerste lid bedoelde activiteiten noodzakelijk worden geacht om de kansen van de belanghebbende op re-integratie in het arbeidsproces te vergroten, wordt bepaald door burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk VIII Bijzondere bijstand collectieve zorgverzekering

Artikel 17 Collectieve zorgverzekering

  • 1. De gemeente Ede zet ten behoeve van inwoners met een inkomen van ten hoogste 130% van de voor hen geldende bijstandsnorm in samenwerking met een zorgverzekeraar een collectieve zorgverzekering met een of meer aanvullende pakketten op.

  • 2. De voorwaarden voor toetreding tot deze collectieve zorgverzekering en de verstrekkingen die deze verzekering biedt worden nader uitgewerkt in uitvoeringsregels.

  • 3. In afwijking van deze beleidsregel is bij vaststelling van het inkomen zoals omschreven in artikel 31, 32 en 33 Participatiewet de inkomensnorm excl. de vakantietoeslag en kostendelersnorm. Artikel 27 van de participatiewet is niet van toepassing.

Artikel 18 Hoge zorgkosten

  • 1. Bijzondere bijstand voor hoge zorgkosten kan worden verstrekt als een vergoeding voor deze kosten vooraf worden aangevraagd en naar beoordeling van het college noodzakelijk en de goedkoopst mogelijke zijn.

  • 2. Onder de hoge zorgkosten vallen ook de kosten die gemaakt worden voor het overstappen van de huidige zorgverzekeraar naar de collectieve zorgverzekeraar van de gemeente Ede gedurende het kalenderjaar. Tussentijds overstappen naar de collectieve verzekering is mogelijk als de hoogte van de premie die betaald wordt voor de oude verzekering overeenkomt met de hoogte van de premie van het gekozen pakket van de collectieve verzekering.

  • 3. Bij de beoordeling van de kosten bedoelt in lid 1 en 2 mogen er geen betalingsachterstanden zijn voor het eigen risico zoals bedoeld in de zorgverzekeringswet.

  • 4. In afwijking van artikel 1 van de bijzondere bijstand worden voor de hoge zorgkosten de volgende definities gehanteerd:

    • a.

      draagkrachtruimte: het inkomen voor zover dit uitstijgt boven 150% van de geldende bijstandsnorm;

    • b.

      vermogen: al het vermogen behoort tot de draagkracht, hierop wordt éénmaal de geldende bijstandsnorm zoals genoemd in sub a in mindering gebracht.

  • 5. Indien er sprake is van tekortschietende besef van verantwoordelijkheid kunnen de kosten in de vorm van leenbijstand worden vergoed.

Hoofdstuk VIII Betaling, intrekking en terugvordering van de bijstand

Artikel 19 Betaling van de bijzondere bijstand

  • 1. De periodieke bijzondere bijstand die met toepassing van deze beleidsregel wordt verstrekt, wordt maandelijks uitbetaald overeenkomstig artikel 45 van de Participatiewet.

  • 2. Eenmalige bijzondere bijstand die met toepassing van deze beleidsregel wordt verstrekt wordt betaald op het eerste betalingsmoment volgend op de datum van toekenning.

  • 3. Bijzondere bijstand kan, als dat doelmatig wordt geacht, rechtstreeks worden uitbetaald aan een derde.

Artikel 20 Intrekking en terugvordering

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit op grond van deze beleidsregel geheel of gedeeltelijk intrekken als:

    • a.

      het besluit is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens, feiten of omstandigheden;

    • b.

      toegekende bijzondere bijstand niet is aangewend voor de bestemming waarvoor deze werd aangevraagd; of

    • c.

      de bijstand is toegekend tot een te hoog bedrag.

  • 2. Bijzondere bijstand, die als gevolg van een besluit als bedoeld in het eerste lid ten onrechte is uitbetaald, kan worden teruggevorderd, evenals bijzondere bijstand die is uitbetaald tot een te hoog bedrag.

Hoofdstuk IX Minimabeleid

Artikel 21 Tegemoetkoming kosten zwemles

  • 1. Aan een belanghebbende die een inkomen heeft van ten hoogste 130% van de voor hem geldende bijstandsnorm, of een schuldentraject volgt of gebruik maakt van de Voedselbank, kan een tegemoetkoming worden verstrekt in de kosten van zwemlessen van zijn ten laste komende kinderen in de leeftijd van 7 en 8 jaar.

  • 2. De tegemoetkoming bedraagt eenmalig € 450,00 per kind als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De zwemlessen moeten gericht zijn op het behalen van het zwemdiploma A.

  • 4. Deze tegemoetkoming wordt niet verstrekt als de belanghebbende beschikt of kan beschikken over een vermogen boven het vrij te laten vermogen overeenkomstig artikel 34 Participatiewet.

Artikel 22 Kindpakket voor kinderen op het basis- en voortgezet onderwijs

  • 1. Aan een belanghebbende die een inkomen heeft van ten hoogste 130% van de voor hem geldende bijstandsnorm, of een schuldentraject volgt of gebruik maakt van de Voedselbank, kan als tegemoetkoming in kosten een kindpakket worden verstrekt ten behoeve van zijn ten laste komende kinderen die basis- of voortgezet onderwijs volgen;

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgesteld op:

    • a.

      € 125,00 per kalenderjaar voor een ten laste komend kind dat basisonderwijs volgt; en op

    • b.

      € 175,00 per kalenderjaar voor een ten laste komend kind dat het voortgezet onderwijs volgt.

  • 3. Voor een ten laste komend kind kan slechts één maal per kalenderjaar een kindpakket worden toegekend.

  • 4. De tegemoetkoming dient uiterlijk op 1 december van het betreffende kalenderjaar te worden aangevraagd

  • 5. Deze tegemoetkoming wordt niet verstrekt als de belanghebbende beschikt of kan beschikken over een vermogen boven het vrij te laten vermogen overeenkomstig artikel 34 Participatiewet.

Artikel 23 Regeling laptop en/of fiets

  • 1. Aan een belanghebbende die een inkomen heeft van ten hoogste 130% van de voor hem geldende bijstandsnorm, of een schuldentraject volgt of gebruik maakt van de Voedselbank, kan ten behoeve van zijn kind éénmalig een laptop en/of fiets worden verstrekt als dat kind voor het eerst gaat deelnemen aan het voortgezet onderwijs.

  • 2. Verstrekking van een laptop en/of fiets geschiedt in natura.

  • 3. De regeling kan worden aangevraagd in het eerste schooljaar van het voortgezet onderwijs.

Artikel 24 Tegemoetkoming kosten maatschappelijke participatie voor kinderen (regeling: Meer kinderen meedoen)

  • 1. Aan een belanghebbende die een inkomen heeft van ten hoogste 130% van de voor hem geldende bijstandsnorm, of een schuldentraject volgt of gebruik maakt van de Voedselbank, kan ten behoeve van zijn ten laste komende kinderen een tegemoetkoming worden verstrekt in de kosten voor maatschappelijke participatie.

  • 2. Kosten voor maatschappelijke participatie als bedoeld in het eerste lid zijn kosten voor sportieve, culturele en recreatieve activiteiten bedoeld om mee te doen aan de maatschappij.

  • 3. De tegemoetkoming is bedoeld voor zijn ten laste komende kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 17 jaar.

  • 4. De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 200,00 per kind per kalenderjaar.

  • 5. De leeftijd van het kind op 1 januari van het kalenderjaar is bepalend voor de vraag of een kind tot de doelgroep behoort.

  • 6. Deze tegemoetkoming wordt niet verstrekt als de belanghebbende beschikt of kan beschikken over een vermogen boven het vrij te laten vermogen overeenkomstig artikel 34 Participatiewet.

  • 7. De tegemoetkoming bedoeld in het derde lid wordt overgemaakt aan de vereniging, organisatie of instelling die de activiteit levert.

  • 8. De tegemoetkoming dient uiterlijk op 1 december van het betreffende kalenderjaar te worden aangevraagd.

Artikel 25 Tegemoetkoming kosten maatschappelijke participatie voor volwassen (regeling: Meer volwassenen meedoen)

  • 1. Aan een belanghebbende die een inkomen heeft van ten hoogste 130% van de voor hem geldende bijstandsnorm kan een tegemoetkoming worden verstrekt in de kosten voor maatschappelijke participatie.

  • 2. Kosten voor maatschappelijke participatie als bedoeld in het eerste lid zijn kosten voor sportieve, culturele en recreatieve activiteiten bedoeld om mee te doen aan de maatschappij.

  • 3. De tegemoetkoming is bedoeld voor belanghebbenden van 18 jaar en ouder.

  • 4. De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 200,00 per persoon per kalenderjaar.

  • 5. De leeftijd van de belanghebbende op 1 januari van het kalenderjaar is bepalend voor de vraag of belanghebbende tot de doelgroep behoort.

  • 6. Deze tegemoetkoming wordt niet verstrekt als de belanghebbende beschikt of kan beschikken over een vermogen boven het vrij te laten vermogen overeenkomstig artikel 34 Participatiewet.

  • 7. De tegemoetkoming bedoeld in het derde lid wordt overgemaakt aan de vereniging, organisatie of instelling die de activiteit levert.

  • 8. De tegemoetkoming dient uiterlijk op 1 december van het betreffende kalenderjaar te worden aangevraagd.

Hoofdstuk X Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 26 Overgangsbepaling

Aanvragen die worden gedaan na inwerkingtreding van deze Beleidsregel worden beoordeeld met toepassing van deze Beleidsregel, ook, indien de aanvraag betrekking heeft op een periode gelegen vóór de inwerkingtreding.

Artikel 27 Slotbepalingen

  • 1. Deze beleidsregel kan worden aangehaald als Beleidsregel inzake bijzondere bijstand, leenbijstand en minimabeleid 2020

  • 2. De ‘Beleidsregel inzake de verstrekking van bijzondere bijstand, inkomensondersteunende regelingen en leenbijstand 2017’ wordt ingetrokken.

  • 3. Deze Beleidsregel treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 27 oktober 2020, zaaknummer 171810.

Burgemeester en wethouders,

R. Groen

gemeentesecretaris

L.J. Verhulst

burgemeester