Regeling vervallen per 23-01-2016

Verordening Onderwijsvoorzieningen van de gemeente Ede

Geldend van 01-01-2011 t/m 22-01-2016

Intitulé

Verordening Onderwijsvoorzieningen van de gemeente Ede

DE VERORDENING ONDERWIJSVOORZIENINGEN VAN DE GEMEENTE EDE.

Wat besluit de gemeenteraad van de gemeente Ede?

  • -

    Intrekken van Verordening Onderwijshuisvesting vastgesteld d.d. 15 april 2004.

  • -

    Intrekken van Uitvoering schaderegeling bijzondere omstandigheden vastgesteld d.d. 29 januari 2004.

  • -

    Vaststellen van de verordening ‘Onderwijsvoorzieningen van de gemeente Ede’.

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Wat betekenen de gebruikte begrippen?

Aanvraag

Het verzoek om vergoeding van een voorziening van deze verordening.

Aanvrager

Het bevoegd gezag dat een aanvraag heeft ingediend voor vergoeding van een voorziening van deze verordening.

Aanvullende voorziening

Een nieuwe voorziening die het college heeft vastgesteld. Hiermee vullen we de verordening (tijdelijk) aan.

Advies Onderwijsraad

Een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma. Dit advies geeft zij in relatie tot de vrijheid van richting en inrichting.

Beslissing Gedeputeerde Staten

De beslissing van Gedeputeerde Staten in een geschil.

Bevoegd gezag

- Bevoegd gezag van een openbare of bijzondere school die in de gemeente Ede ligt.

- Bevoegd gezag van een nevenvestiging, waarvan de hoofdvestiging in een andere gemeente ligt. Dit is in deze verordening bepaald.

Bekostigingsplafond

Het bedrag dat ten hoogste beschikbaar is binnen een bepaald tijdvak, per voorziening.

BO3

Het Op Overeenstemming Gericht Overleg (OOGO) tussen het bevoegd gezag van de scholen en de gemeente.

College

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede.

Datum van indiening

Het uiterste moment waarop u een aanvraag indient voor een voorziening voor het eerste daaropvolgende tijdvak.

Dislocatie

Een gebouw dat niet op hetzelfde terrein ligt. Ook is de loopafstand van de voordeur van het hoofdgebouw naar de voordeur van de dislocatie groter dan tweehonderd meter.

Eigendomsoverdracht

De eigendomsoverdracht aan het bevoegd gezag.

Feitelijke beschikbaarstelling

De handeling van het college, waarbij zij een voorziening of aanvullende voorziening in natura beschikbaar stelt.

Gezamenlijke akte

De akte waarin het college en het bevoegd gezag verklaren dat het gebruik van een gebouw beëindigd wordt.

Gewogen aantal leerlingen

Het aantal leerlingen, waarbij rekening wordt gehouden met wegingsfactoren.

Integraal huisvestingsplan

Het meerjareninvesteringsplan voor de voorzieningen onderwijshuisvesting.

Medegebruik

De huisvesting in een of meerdere lokalen van een schoolgebouw van een andere school of instelling voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

Minister

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Nevenvestiging

Een vestiging op een andere locatie dan de hoofdvestiging. De minister brengt deze zelfstandige voorziening voor vergoeding in aanmerking.

Onderwijsraad

De Onderwijsraad is het adviesorgaan voor de regering op het terrein van het onderwijs. De raad adviseert over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Ook gemeenten kunnen in speciale bij de wet geregelde gevallen een beroep doen op de Onderwijsraad.

Ongewogen aantal leerlingen

Het aantal leerlingen dat daadwerkelijk op de school staat ingeschreven.

Overzicht

De aanvragen die niet zijn ingewilligd voor de vaststelling van het programma.

Permanent gebouw

Schoolgebouw dat minstens veertig jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren. Dit komt door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen.

Tijdelijk gebouw

Verplaatsbare ruimte die maximaal vijftien jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren. Dit komt door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen.

School

Een school voor primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs.

School voor primair onderwijs

Een basisschool of een speciale school voor basis onderwijs.

School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

Een school voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

School voor voortgezet onderwijs

Een school of scholengemeenschap voor:

- voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

- hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs

- voorbereidend beroepsonderwijs

- praktijkonderwijs.

Schouwen

De opname van de (bouwkundige) toestand van (een deel) van gebouw, een voorziening of aanvullende voorziening en/of een terrein.

Subsidievaststelling

De beschikking van het college, waarin het college het subsidiebedrag vaststelt voor een voorziening of aanvullende voorziening. Hierdoor ontstaat een recht op uitbetaling.

Subsidieverlening

De beschikking van het college, zodat het bevoegd gezag de voorziening of aanvullende voorziening kan realiseren.

Teldatum

De jaarlijkse datum van 1 oktober waarop scholen rapporteren aan de minister over de ingeschreven leerlingen.

Tijdvak

Periode waarvoor we een voorziening toekennen.

Toekenningscriteria

De omstandigheden waaronder een schoolbestuur in aanmerking komt voor een voorziening of een aanvullende voorziening.

U

Het bevoegd gezag van een school.

Verhuur

Het gebruik van een onderwijsgebouw door derden. Zij gebruiken het gebouw niet voor onderwijs.

Verdelingsregels

Het college hanteert deze regels bij de toekenning van de voorziening.

Voorziening

Een zaak waarvoor volgens deze verordening een vergoeding kunt krijgen

Voorziening voor blijvend gebruik

Een voorziening in de huisvesting die minstens vijftien jaar of langer noodzakelijk is.

Voorziening voor tijdelijk gebruik

Een voorziening in de huisvesting die minder dan vijftien jaar noodzakelijk is.

Wij

De raad van de gemeente Ede.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.2 Welke voorzieningen onderscheiden wij?

In deze verordening onderscheiden wij de volgende voorzieningen.

  • 1.

    Voorzieningen die bestemd zijn voor blijvend of tijdelijk gebruik. Waaruit bestaan deze voorzieningen?

    • a

      Nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksvergoeding in aanmerking komt. Of nieuwbouw voor een school om een gebouw, waarin een school is gehuisvest, geheel of gedeeltelijk te vervangen. Al dan niet op dezelfde locatie.

    • b

      Uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest.

    • c

      Een bestaand gebouw dat geheel of gedeeltelijk benut is voor de huisvesting van een school.

    • d

      Het terrein voor zover dat nodig is om een voorziening te realiseren

    • e

      Inrichting met een onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen. Deze inrichting is nog niet eerder door het rijk of de gemeente betaald.

    • f

      Een inrichting met meubilair. Deze inrichting is nog niet eerder door het rijk of de gemeente betaald.

    • g

      Medegebruik van:

      • -

        een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is;

      • -

        een ruimte voor bewegingsonderwijs;

      • -

        een bad voor watergewenning of bewegingstherapie.

  • 2.

    Aanpassingen aan gebouwen die bestaan uit één of meer activiteiten. Deze onderscheiden we in bijlage I deel A onder 7 en deel B onder 8.

  • 3.

    Onderhoud aan gebouwen van een school voor primair onderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Dit onderhoud bestaat uit één of meer activiteiten zoals we onderscheiden in bijlage I deel A onder 8 en deel B onder 9.

  • 4.

    Herstel van een constructiefout waardoor een gebouw schade heeft. Deze schade is veroorzaakt door een eigen gebrek of eigen bederf. Hieronder vallen ook kosten om materiële schade te voorkomen. Het gaat daarbij om schade die zich nog niet heeft geuit. Deze schade vloeit onmiddellijk voort uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie.

  • 5.

    Huur van een sportterrein. Dit terrein is niet uw eigendom. Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs gebruikt dit terrein voor het bewegingsonderwijs.

    Voor de hieronder genoemde voorzieningen zijn hoofdstuk 1 tot en met 5 niet van toepassing.

  • 6.

    Klokuren bewegingsonderwijs (Hoofdstuk 6 ).

  • 7.

    Herstel van schade in bijzondere omstandigheden (Hoofdstuk 7).

Artikel 1.3 Hoe stelt het college de vergoeding vast?

  • 1. De hoogte van de vergoeding stelt het college vast op:

    • a.

      de genormeerde kosten voor de voorzieningen die betrekking hebben op bouw en eerste inrichting. Het gaat hierbij om de voorzieningen onder 1.2.1 a, b, e, en f.

    • b.

      de feitelijke kosten voor de overige voorzieningen.

    • c.

      het bedrag dat wij beschikbaar stellen voor vervangende nieuwbouw. Dit bedrag vermindert het college met een bepaald deel. Dat deel zijn de onderhoudskosten, die het bevoegd gezag volgens de wet moet betalen en door de vervangende nieuwbouw bespaart.

  • 2. Het college kan besluiten dat het bevoegd gezag het genormeerde bedrag voor de vergoeding van tijdelijke huisvesting mag gebruiken als investering in permanente huisvesting.

Artikel 1.4 Wat geldt voor het bekostigingsplafond en de verdelingsregels?

Het college stelt het bekostigingsplafond en de verdelingsregels vast voor de voorziening(en). Ook maakt zij bekend aan de schoolbesturen hoe hoog het bekostigingsplafond is en hoe het college het beschikbare bedrag verdeelt. Dit doet zij uiterlijk zes weken voor de indieningsdatum.

Artikel 1.5 Wat geldt voor aanvullende voorzieningen?

  • 1. Het college kan de verordening tijdelijk aanvullen met een voorziening.

  • 2. Het college stelt de toekenningscriteria vast. Op basis van deze criteria heeft u wel of geen aanspraak op de aanvullende voorziening.

Artikel 1.6 Wat geldt in gevallen waarin de verordening niet voorziet?

Hebben we te maken met situaties waarin deze verordening niet voorziet? En heeft de situatie wel te maken met de uitvoering van deze verordening? Dan beslist het college.

Artikel 1.7 Wat geldt voor de indexering?

Het college stelt ieder jaar de normbedragen bij voor de vergoeding van voorzieningen. Het gaat om de normbedragen die we hanteren voor deze verordening. Dit doet het college op basis van de prijsindexen waarover de Vereniging Nederlandse Gemeenten jaarlijks adviseert.

HOOFDSTUK 2 OVER HET PROGRAMMA EN OVERZICHT

Artikel 2.1 Hoe stellen we het investeringsbedrag vast?

Wij stellen ieder jaar het Integraal Huisvestingsplan vast. Vervolgens stelt het college het programma vast.

Het Integraal Huisvestingsplan is onderdeel van het investeringsplan van de gemeentebegroting. Het gaat om het totaalbedrag dat beschikbaar is om de voorzieningen onderwijshuisvesting te bekostigen. Dit doen wij onder de voorwaarde dat bepaalde omstandigheden niet wijzigen. Het gaat om omstandigheden die van toepassing waren bij het vaststellen van het Integraal Huisvestingsplan.

Artikel 2.2 Waaruit bestaat het programma?

Het programma gaat over voorzieningen waarmee u kunt beginnen in het jaar dat volgt op de vaststelling. Wat neemt het college op in het programma?

  • -

    De aangevraagde voorzieningen die het college voor het betreffende jaar heeft en opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan.

  • -

    De aanvragen die het college niet heeft opgenomen in het vastgestelde Integraal Huisvestingsplan maar wel goedkeurt.. Deze aanvragen moeten voldoen aan de criteria in deze verordening.

Artikel 2.3 Waaruit bestaat het overzicht?

Het overzicht bestaat uit de aangevraagde voorzieningen die het college weigert in het programma op te nemen.

Artikel 2.4 Hoe dient u een aanvraag in?

Is de voorziening opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan?

  • 1.

    Gaat het om een voorziening die al is opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan? Dan stuurt het college u een ingevuld aanvraagformulier. U controleert het aanvraagformulier op juistheid en volledigheid.

    U levert het aanvraagformulier voor 1 mei in, eventueel gecorrigeerd en ondertekend. 1Mei valt in het jaar waarin het programma wordt vastgesteld.

Is de voorziening niet opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan?

  • 2.

    Gaat het om een voorziening die niet is opgenomen in het Integraal Huisvestingsplan? Dan vraagt u het college voor 1 mei om een voorziening op te nemen in het programma. 1 mei valt in het jaar waarin het programma wordt vastgesteld. U vermeldt daarbij de volgende gegevens:

    • a

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b

      de dagtekening;

    • c

      de naam van de school waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e

      het gebouw of de gewenste plaats waar u de voorziening wilt realiseren;

    • f

      de geplande aanvangsdatum waarop u de voorziening uitvoert;

    • g

      de reden waarom u vindt dat de aanvraag moet worden opgenomen in het Programma ;

    • h

      een verwachting van het aantal leerlingen van de school die is gebaseerd op de gemeentelijke prognose, of;

    • i

      een bouwkundig rapport. Vraagt u een voorziening aan voor het geheel of gedeeltelijk vervangen van een gebouw? Of voor onderhoud aan een gebouw van een school voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs? Dan blijkt uit het bouwkundig rapport de noodzaak hiervoor. Dit geldt ook als het gaat om het herstel van een constructiefout.

De punten 3 t/m 5 gelden voor alle aanvragen:

  • 3.

    Is de aanvraag niet volledig? Dan vraagt het college u om de ontbrekende gegevens te verstrekken. Om te voorkomen dat het college uw aanvraag niet behandelt doet u dit voor 1 juni. Beslist het college uw aanvraag niet te behandelen? Dan informeert het college u voor 1 juli.

  • 4.

    U kunt de aanvraag toelichten. Dit kan op zowel uw verzoek als op verzoek van het college.

  • 5.

    U stuurt het college ieder jaar een afschrift van de opgave aan de minister. Op deze opgave leest het college het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum op de school staat ingeschreven. Dit doet u voor 15 oktober.

Artikel 2.5 Welke aanvragen zijn ingediend?

Voor het BO3-overleg, geeft het college een opgave door van de aanvragen die zij in behandeling heeft genomen. Hierin staat het voornemen welke aanvragen zij honoreert en welke zij weigert. U ontvangt voor 1 september een uitnodiging voor het BO3-overleg. Het college geeft het volgende aan over de voorzieningen die zij in het programma heeft opgenomen:

  • a.

    het genormeerde bedrag dat het college voor de voorzieningen beschikbaar stelt;

  • b.

    of het geraamde bedrag dat gemoeid is met de uitvoering van de voorziening;

  • c.

    en de motivatie met eventueel bijkomende voorwaarden.

Artikel 2.6 Hoe overlegt het college over het programma?

  • 1. Het college stelt u in de gelegenheid uw zienswijze over het voorgenomen besluit naar voren te brengen. Het college overlegt hierover tijdens het BO3-overleg. Dit overleg vindt plaats voordat het college het programma en overzicht vaststelt.

  • 2. Het BO3-overleg vindt jaarlijks plaats voor 1 november.

  • 3. Neemt u niet deel aan het BO3-overleg? Dan kunt u uiterlijk 4 weken vóór de datum van het overleg uw zienswijze indienen bij het college. Dit doet u per brief. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Het college verzorgt een verslag van het BO3-overleg. Zij stuurt het verslag naar alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Constateren u of het college in het BO3-overleg dat het voorgenomen besluit in strijd is met de vrijheid van richting en inrichting? Dan kunnen u of het college een advies vragen aan de Onderwijsraad.

Artikel 2.7 Hoe gaat het college om met het advies van de onderwijsraad?

  • 1. Het college vraagt de Onderwijsraad om advies. Zij geeft de Onderwijsraad alle stukken die nodig zijn om het verzoek te beoordelen. Hieronder valt ook het schriftelijke verslag van het BO3-overleg.

  • 2. Ontvangt het college het advies van de Onderwijsraad? Dan stuurt zij een kopie van het advies naar de bevoegde gezagsorganen. Dit doet het college binnen vijf dagen nadat zij het advies heeft ontvangen. Heeft het advies van de Onderwijsraad tot gevolg dat het college het voorgenomen besluit inhoudelijk bijstelt? Dan nodigt het college de bevoegde gezagsorganen uit voor een nader overleg. Het college organiseert dit overleg binnen twee weken, nadat het college het advies van de Onderwijsraad naar de bevoegde gezagsorganen heeft gestuurd. Het college maakt van dit overleg een aanvulling op het verslag van het BO3-overleg.

Artikel 2.8 Hoe maakt het college de besluiten bekend?

  • 1. Het college stelt het programma en het overzicht uiterlijk vast op 31 december.

    Dit is 31 december van het jaar vóór het jaar van de uitvoering.

  • 2. Heeft het college het programma en het overzicht vastgesteld? Dan ontvangen de aanvragers de beslissing van het college. Bij deze beslissing deelt het college ook mee:

    • a.

      de uiterste datum waarop u het definitieve bouwplan en de definitieve begroting moet indienen;

    • b.

      de criteria die het college toepast bij het beoordelen van het bouwplan en de kostenraming;

    • c.

      de manier van de aanbesteding. Daarbij gaan we uit van het gemeentelijke aanbestedingsbeleid.

    • d.

      de manier waarop het college de begroting beoordeelt;

    • e.

      dat de uitvoering van het besluit plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

Artikel 2.9 Wat geldt voor de uitvoering van het programma?

  • 1. Het college stelt vast na ontvangst van het definitieve bouwplan en de definitieve begroting of:

    • a.

      er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn, waardoor het rechtvaardig is om het genomen besluit over de aanvraag te herzien, en

    • b.

      het bouwplan en de begroting aan de criteria voldoen, die van toepassing waren om de voorziening op te nemen in het programma.

    Dit stelt het college vast binnen acht weken nadat zij het bouwplan en de begroting heeft ontvangen.

  • 2. Het college stemt in met het bouwplan en de begroting als artikel lid 1 van dit artikel van toepassing is. U krijgt dan hierover binnen twee weken bericht. Het college vermeldt daarbij de manier waarop zij de gelden voor de voorzieningen beschikbaar stelt. Dit doet zij:

    • -

      in termijnen, of

    • -

      na ontvangst van de nota.

    Het college betaalt op uw verzoek de gelden uit als een kopie van de bouwopdracht is ontvangen. Daarnaast vermeldt het college bij haar beslissing het feit dat u de besteding van de gelden verantwoordt. Dit doet u door een accountantsverklaring af te geven. Dit doet u binnen een termijn die het college vaststelt.

    Voor een bouwplan tot maximaal € 250.000,00 kan het college een andere manier van verantwoording van de besteding van de gelden bepalen.

  • 3. Wat geldt voor uw aanspraak op het bekostigen van de voorziening?

    • a.

      Is een bouwvergunning vereist? Dan geeft u een bouwopdracht, binnen vier maanden nadat de bouwvergunning is verleend. Daarmee voorkomt u dat uw aanspraak op het bekostigen van de voorziening vervalt.

    • b.

      Is een bouwvergunning niet vereist? U sluit binnen 2 maanden na het besluit van het college een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af.

    • c.

      Is er sprake van onderhoud? U heeft voor 1 oktober een opdracht verleend. U kunt uiterlijk voor 1 september uitstel aanvragen.

    • d.

      Overschrijdt u één van de termijnen? En is dit het gevolg van bijzondere omstandigheden die niet aan u zijn toe te rekenen? Dan stuurt u het college een brief met daarin een gemotiveerd verzoek om de termijn te verlengen. Dit doet u binnen drie maanden nadat u de beslissing van het college heeft ontvangen. Het college beoordeelt uw verzoek en beslist hierover binnen één maand.

  • 4. Het college kan besluiten zelf het besluit uit te voeren. Dit doet zij op uw verzoek.

Artikel 2.10 Toezien op de uitvoering

Is de voorziening uitgevoerd volgens de ingediende aanvraag ? Dan kan het college gebruikmaken van de mogelijkheid om de gerealiseerde voorziening te schouwen.

HOOFDSTUK 3 OVER AANVRAGEN MET SPOED

Artikel 3.1 Hoe dient u een aanvraag in?

  • 1. Heeft u een voorziening in de huisvesting nodig omdat anders het onderwijs niet kan doorgaan? Of is er sprake van niet acceptabele gevolgschade? Dan vraagt u hiervoor een vergoeding aan bij het college.

  • 2. In de aanvraag neemt u op:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b

      de dagtekening;

    • c

      de naam van de school waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die u aanvraagt;

    • e.

      het gebouw of de gewenste plaats waar u de voorziening wilt realiseren;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum waarop u de voorziening uitvoert.

    • g.

      een onderbouwing waarom de voorziening in de huisvesting noodzakelijk is.

    • h.

      een gespecificeerde, marktconforme, begroting van de kosten voor de voorziening.

    • i.

      waarom u deze voorziening niet kon aanvragen als onderdeel van het vastgestelde of nog vast te stellen programma.

  • 3. Is de aanvraag niet volledig? Dan ontvangt u van het college een brief binnen twee weken na de datum waarop u de aanvraag heeft ingediend. U heeft vervolgens de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog in te dienen bij het college. Dit doet u binnen twee weken na ontvangst van de brief van het college.

  • 4. Het college beslist binnen twaalf weken nadat zij uw aanvraag heeft ontvangen. Of binnen twaalf weken nadat u aanvullende gegevens heeft verstrekt of had moeten verstrekken.

  • 5. Heeft het college een beslissing genomen? Dan krijgt u hiervan schriftelijk bericht. Dit ontvangt u binnen twee weken na de datum waarop het college een beslissing heeft genomen.

Artikel 3.2 Hoe beslist het college over de inhoud?

  • 1. Stelt het college vast dat de voorziening niet uitgesteld kan worden met het oog op de voortgang van het onderwijs? Dan wijst zij de aangevraagde voorziening toe. Zij hanteert daarbij de beoordelingscriteria volgens bijlage I. A. en de gemeentelijke prognose.

  • 2. De beslissing van het college kan ook over een gedeelte van de gewenste voorziening gaan. Of over een andere voorziening dan de voorziening die u aanvraagt.

  • 3. Wijst het college de aanvraag toe? Dan vermeldt het college het bedrag dat zij beschikbaar stelt voor de toegewezen voorziening.

Artikel 3.3 Hoe beslist het college over de uitvoering?

  • 1. Heeft het college het besluit naar de aanvrager gestuurd? Dan overlegt het college zo snel mogelijk met het bevoegd gezag over de manier van uitvoering. Het college gaat hierbij uit van het gestelde in artikel 2.9 van deze verordening.

  • 2. Wat geldt voor uw aanspraak op het bekostigen van de voorziening?

    • a.

      U verleent zo spoedig mogelijk een bouwopdracht of u sluit zo spoedig mogelijk een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. U stuurt hiervan een afschrift naar het college. Daarmee voorkomt u dat uw aanspraak op het bekostigen van de voorziening vervalt.

    • b.

      Is er sprake van bijzondere omstandigheden die niet aan u zijn toe te rekenen? Dan vervalt uw aanspraak op het bekostigen van de voorziening niet. U stuurt het college dan een brief met daarin een gemotiveerd verzoek om overleg over een passende oplossing. Het college beslist binnen drie weken nadat het verzoek is ontvangen.

HOOFDSTUK 4 OVER MEDEGEBRUIK EN VERHUUR

Wat geldt voor medegebruik voor onderwijs

Artikel 4.1 Welke omstandigheden gelden?

  • 1. Is er sprake van genormeerde leegstand in een deel van een gebouw of terrein bestemd voor het primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs? Dan kan het college de leegstand toewijzen of vorderen voor medegebruik. Dit kan aan de orde zijn als er een aanvraag is ingediend voor het bekostigen van een voorziening (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding. Door medegebruik kan het college aan de aanvraag voldoen.

  • 2. Wanneer is er sprake van leegstand in een schoolgebouw?

    • a.

      In een school voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs:

      De beschikbare capaciteit van het gebouw is groter dan de noodzakelijke ruimtebehoefte. Dit blijkt uit de berekening van het aantal groepen. Hierdoor is binnen het schoolgebouw een overcapaciteit aan bruto vloeroppervlakte. Binnen deze overcapaciteit is één leslokaal met nevenruimte niet nodig voor de school of scholen die daar gevestigd is of zijn. Het college stelt de beschikbare capaciteit vast op basis van bijlage II, deel A. Om het aantal groepen te berekenen hanteert het college bijlage II, deel B.

    • b.

      In een school voor voortgezet onderwijs:

      Er is een overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte. Dit blijkt uit de vergelijking van de ruimtebehoefte en de capaciteit van het gebouw. Hierbinnen zijn leegstaande onderwijsruimten beschikbaar. Dit is niet het geval als het bevoegd gezag aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen leegstaande onderwijsruimten beschikbaar zijn. Dit toont zij aan op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar. De capaciteit van het gebouw stellen we vast op basis van bijlage II, deel A. De ruimtebehoefte berekenen we op basis van bijlage II, deel B.

  • 3. Wanneer is er sprake van leegstand in een ruimte voor bewegingsonderwijs?

    • a.

      In een gebouw voor het primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs:

      Het bevoegd gezag gebruikt de ruimte minder dan zesentwintig klokuren in totaal per week.

    • b.

      In een gebouw voor een school voor voortgezet onderwijs:

      Het bevoegd gezag gebruikt het gebouw minder dan veertig klokuren. Behalve als u aantoont dat dit niet het geval is. Dit doet u op basis van de lesroosters voor het lopende of het eerstvolgende schooljaar.

    • c.

      Het gebruik blijkt uit de berekening op basis van bijlage II, deel B.

Artikel 4.2 Wat geldt voor het vorderen van ruimte?

  • 1. Is er leegstand in uw gebouw of gebouwen? En heeft u dit in gebruik gegeven aan een andere school of scholen die daar recht op hebben? En gebruiken zij deze ruimte voor onderwijs? Dan kan het college besluiten het gebouw niet te vorderen voor medegebruik. Dit geldt niet als de betreffende school ook een ruimte kan gebruiken binnen de huisvestingscapaciteit die voor haar beschikbaar is.

  • 2. Komt het bevoegd gezag in aanmerking voor aanvullende huisvesting? En vordert het college een groepsruimte voor medegebruik? Dan vordert zij de leegstand in het gebouw dat het dichtst ligt bij het gebouw van de school waarvoor zij de ruimte vordert.

  • 3. Het college kan na overleg met de betrokken bevoegde gezagsorganen anders besluiten.

Artikel 4.3 Hoe stelt het college u op de hoogte?

  • 1. Voordat het college een besluit neemt om leegstand in een lesgebouw te vorderen, overlegt zij hierover.

  • 2. Vordert het college ruimte? Dan stelt zij het bevoegd gezag, waarvan zij de ruimte vordert, hiervan op de hoogte. Dit doet zij per brief. Dit doet het college binnen twee weken nadat zij het besluit tot vorderen heeft genomen. In deze brief staat:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor het college de ruimte vordert;

    • b.

      het aantal groepen of aantal leerlingen waarvoor het college de ruimte vordert. Of het aantal klokuren dat het college vordert als het gaat om bewegingsonderwijs;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal en type ruimten dat het college vordert;

    • e.

      de ingangsdatum van het medegebruik;

    • f.

      de periode waarvoor het college vordert.

Artikel 4.4 Wat geldt voor de vergoeding voor medegebruik?

  • 1. De bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg een exploitatievergoeding voor het medegebruik vast.

  • 2. Leidt dit overleg niet tot overeenstemming? Dan is de vergoeding gelijk aan het bedrag van de vergoeding dat het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vaststelt voor het bekostigen van de groepsafhankelijke kosten. Dit bedrag stelt het ministerie ieder jaar vast. Dit is opgenomen binnen de programma’s van eisen primair onderwijs. In bijzondere omstandigheden waardoor het bedrag vastgesteld door het ministerie niet toereikend is, kan het college een redelijke vergoeding voor medegebruik bepalen.

Wat geldt voor medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden?

Artikel 4.5 Welke omstandigheden gelden?

Het college kan een ruimte vorderen als sprake is van leegstand van een voor onderwijs of bewegingsonderwijs bestemd gebouw.

Artikel 4.6 Hoe stelt het college u op de hoogte?

  • 1. Voordat het college ruimte vordert, overlegt zij met het bevoegd gezag.

  • 2. In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten zij ruimte vordert;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met de identiteit en het onderwijs van de school die in het gebouw gevestigd is;

    • c.

      of en zo ja welke maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs van de school in het gebouw hinder ondervindt van het medegebruik;

    • d.

      wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs kan ingaan.

Wat geldt voor verhuur?

Artikel 4.7 Wanneer geeft het college toestemming voor verhuur?

  • 1. Voordat u een huurovereenkomst sluit, vraagt u toestemming aan het college voor de verhuur. Dit doet u per brief. Hierbij vermeldt u de naam en adresgegevens van de huurder en de bestemming van de ruimte die u verhuurt. Het college beslist binnen vier weken nadat zij een verzoek heeft ontvangen.

  • 2. Zij verleent geen toestemming als:

    • a

      de bestemming van de ruimte in strijd is met bepalingen uit de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en Wet op het voortgezet onderwijs of regelgeving;

    • b

      de ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 3. Het college kan bij de toestemming een huurtermijn opnemen. Hiermee voorkomt zij dat de verhuurde ruimte zo nodig niet voor onderwijs beschikbaar is.

  • 4. Het college geeft aan welk vergoeding het bevoegd gezag aan de gemeente betaalt.

  • 5. De huurovereenkomst kan pas ingaan als het college heeft ingestemd met het verzoek.

HOOFDSTUK 5 OVER HET EINDE VAN HET GEBRUIK VAN GEBOUWEN EN TERREINEN

Artikel 5.1 Wanneer en hoe beëindigt u het gebruik?

  • 1. Is een gebouw of terrein niet meer nodig voor het huisvesten van een school? Dan beëindigt u het gebruik van het gebouw of terrein. Dit doet u zo snel mogelijk. Het gaat om de volgende situaties:

    • -

      (een groot deel van) het gebouw en/of terrein zijn niet meer nodig;

    • -

      een deel van het gebouw krijgt een andere bestemming.

    • -

      (een deel van) het gebouw/terrein heeft niet langer de onderwijsbestemming

  • 2. U beëindigt het gebruik van het gebouw of terrein uiterlijk op de datum die de akte van beëindiging aangeeft. Het college en het bevoegd gezag hebben deze akte beiden ondertekend. Of u beëindigt het gebruik op de datum die Gedeputeerde Staten heeft vastgesteld. Gedeputeerde Staten stelt de datum vast bij een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 3. Aan het einde van het gebruik geeft het college opdracht om een staat van onderhoud op te maken.

Artikel 5.2 Wat geldt voor de staat van onderhoud?

  • 4. Over de staat van onderhoud overlegt het college met het bevoegd gezag. Vindt het college dat sprake is van achterstallig onderhoud? Dan stelt zij in dat overleg vast welk deel van het onderhoud u alsnog uitvoert. Of welk bedrag u in plaats daarvan aan het college betaalt.

  • 5 Bereikt het college met u in dit overleg geen overeenstemming? Dan schakelt het college een onafhankelijke derde in voor een bindend advies. Dit doet het college op een nader te bepalen manier.

HOOFDSTUK 6 voorziening KLOKUREN BEWEGINGSONDERWIJS

Artikel 6.1 Om welke voorziening gaat het?

  • a.

    Het college stelt kosteloos een lokaal beschikbaar voor het geven van bewegingsonderwijs. Of zij geeft een vergoeding voor het gebruik van een lokaal voor bewegingsonderwijs.

  • b.

    Stichting Sportservice Ede (SSE) stelt het rooster voor bewegingsonderwijs op. Het college stelt het rooster vast.

Artikel 6.2 Wanneer dient u een aanvraag in?

Wanneer dient u een aanvraag in voor het beschikbaar stellen van een lokaal voor bewegingsonderwijs?

  • a.

    Voor de scholen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs: u hoeft geen aanvraag in te dienen.

  • b.

    Voor de school voor voortgezet onderwijs: u dient de aanvraag in uiterlijk 1 mei voorafgaand aan het schooljaar.

Artikel 6.3 Hoe lang kent het college de voorziening toe?

Het college kent de voorziening voor één schooljaar toe.

Artikel 6.4 Welke criteria gelden voor het vaststellen van een voorziening?

Het college berekent het aantal klokuren op basis van het aantal groepen basisformatie op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. Het college hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:

Voor het basisonderwijs geldt:

  • -

    voor groep 1 en 2: 2,25 klokuur per groep. Dit geldt alleen als er voor deze groepen geen speellokaal is binnen het eigen schoolgebouw. En als er ruimte beschikbaar is. De school betaalt dan wel een klokurenvergoeding.

  • -

    voor groep 3 tot en met 8: 1,5 klokuur per groep. Zie bijlage II B (tabel 9 splitsingstabel).

Voor het speciaal (basis)onderwijs en voortgezet (speciaal) onderwijs geldt:

  • -

    2,25 klokuur per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder.

  • -

    Is er geen speellokaal aanwezig voor de groepen 1 en 2? Dan geldt ten hoogste 3,75 klokuur per groep met leerlingen jonger dan 6 jaar. De school betaalt dan wel een klokurenvergoeding.

Voor een school voor voortgezet onderwijs :

  • -

    berekent het college het aantal lesuren op basis van het aantal leerlingen dat is ingeschreven aan het begin van het schooljaar.

Artikel 6.5 Hoe kent het college de voorziening toe?

  • a.

    Het college kent de voorziening toe op basis van het aantal leerlingen. Op basis hiervan stelt het college de voorziening ook vast. Het gaat om het aantal leerlingen op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het schooljaar.

  • b.

    Gebruikt een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs een lokaal voor bewegingsonderwijs? En is het schoolbestuur hiervan juridisch eigenaar? Dan geeft het college een vergoeding.

  • c.

    De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag. Het college stelt een variabel bedrag vast per uur en een vast bedrag per jaar. Deze bedragen zijn bestemd voor:

    • -

      het onderhoud volgens de bepaling van de onderwijswetten;

    • -

      de materiële instandhouding;

    • -

      vervanging en aanpassing van het onderwijsleerpakket en meubilair.

  • e.

    De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van:

    • -

      het stichtingsjaar van de accommodatie voor bewegingsonderwijs;

    • -

      de oppervlakte van de oefenzaal;

    • -

      het aantal uren dat de zaal door het onderwijs gebruikt wordt.

Voor de hoogte van de vergoeding hanteert het college de onderstaande tabel. Jaarlijks indexeert het college de hoogte van de vergoeding met het indexcijfer dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten adviseert.

Stichtingsjaar

Vaste kosten

(excl. verzekering en ozb)

Variabele kosten

(per klokuur/ per jaar)

Tot 1987

< 90 m²

2.548,47

309,65

90-130 m²

3.270,11

391,84

130-170 m²

3.575,61

422,75

170-190 m²

3.412,26

462,65

190-230 m²

3.268,04

510,69

> 230 m²

3.698,66

570,17

Vanaf 1987

> 252 m2

2.936,48

518,48

HOOFDSTUK 7 HERSTEL VAN SCHADE IN BIJZONDERE OMSTANDIGHEDEN

In dit hoofdstuk leest u over de voorziening 'herstel van schade in bijzondere omstandigheden' voor:

- scholen voor primair onderwijs;

- (voortgezet) speciaal onderwijs;

- voortgezet onderwijs.

Er is een onderscheid in schade onder de € 5.000 en boven de € 5.000.

Schades onder de € 5.000 per schadegeval wordt door het bevoegd gezag zelf afgehandeld.

Het college geeft het bevoegd gezag hiervoor een vast bedrag per jaar. Bij overschrijding in enig jaar van twee keer het beschikbaar gestelde bedrag kunt u een extra vergoeding aanvragen. Voor schoolbesturen die een vast bedrag per jaar ontvangen dat hoger is dan € 10.000 geldt een lager plafond te weten het hoogste uitgekeerde totale schadebedrag in enig jaar in de periode 2004-2009. Het college beslist over de hoogte van deze vergoeding.

Schadevoorvallen met een verwacht schadebedrag boven de € 5.000 moeten wel bij het college gemeld worden in verband met de door de gemeente afgesloten verzekering. Nadat beoordeeld is of de schadeoorzaak onder de dekking van de polis valt en de hoogte ervan definitief is vastgesteld en zal het college het door verzekeraar te vergoeden schadebedrag doorboeken naar het bevoegd gezag. Het eigen risico op de polis neemt de gemeente voor z'n rekening.

In dit hoofdstuk leest u over de voorziening ‘herstel van schade in bijzondere omstandigheden’ voor:

  • -

    scholen voor primair onderwijs;

  • -

    (voortgezet) speciaal onderwijs;

  • -

    voortgezet onderwijs

Artikel 7.1 Wat is schade in het kader van deze verordening?

De financiële gevolgen van het herstel van schade door de volgende bijzondere omstandigheden:

  • -

    vandalisme;

  • -

    inbraak;

  • -

    diefstal;

  • -

    brand;

  • -

    storm;

  • -

    water;

  • -

    bliksem;

  • -

    inductie.

Artikel 7.2 Wat zijn de voorwaarden?

Om in aanmerking te komen voor deze voorziening hanteert het college een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden hebben betrekking op :

  • -

    de verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag;

  • -

    de verantwoordelijkheden van het college;

  • -

    waaraan het bevoegd gezag bij schade moet voldoen.

De vergoeding kan volledig of gedeeltelijk zijn.

Artikel 7.3 Wat zijn de verantwoordelijkheden van het bevoegd gezag?

Als bevoegd gezag heeft u de volgende verantwoordelijkheden:

  • a.

    U treft maatregelen om inbraak, insluiping, diefstal en vernieling te voorkomen.

  • b.

    U beschikt over:

    • -

      een alarminstallatie met een geldig beveiligingscertificaat;

    • -

      een onderhoudscontract;

    • -

      een aansluiting op de meldkamer;

    • -

      U houdt de daarvoor benodigde logboeken bij.

  • c.

    U treft alle nodige maatregelen of noodvoorzieningen om vervolgschade te voorkomen.

  • d.

    Daarnaast handelt u volgens de procedure bij schadeafhandeling van boven de € 5.000,-.

Artikel 7.4 Wat zijn de verantwoordelijkheden van het college?

  • a.

    Het college informeert u over de regels van de verzekeringsmaatschappij.

  • b.

    Het college stelt een vast bedrag per jaar beschikbaar aan het bevoegd gezag. Dit bedrag is gebaseerd op de gemiddelde van de uitgekeerde bedragen aan het betreffende schoolbestuur in de periode 2004-2009. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.

  • c.

    Met dit bedrag onder b. handelt het bevoegd gezag schades onder de € 5.000,- per schadegeval volledig zelfstandig af.

  • d.

    Er vindt geen afrekening achteraf plaats. Overschrijdingen zijn voor rekening van het bevoegd gezag met inachtneming van artikel 7.7. Onderschrijdingen komen ten gunste van het bevoegd gezag.

Artikel 7.5 Wat is de procedure bij schadeafhandeling bij schades boven de € 5.000,-?

  • a.

    Heeft u een schadegeval boven € 5.000? Dan meldt u dit altijd binnen twee schooldagen waarop er onderwijs plaatsvindt. Dit doet u telefonisch. U ontvangt vervolgens een schadeformulier, dat u volledig ingevuld retourneert.

  • b.

    U doet altijd aangifte bij de politie als er sprake is van:

    - vandalisme

    - inbraak

    - diefstal

    - brand

    U geeft daarbij aan dat u graag geïnformeerd wilt worden over de voortgang van het onderzoek. U verstrekt een afschrift van het proces-verbaal aan het college. Dit doet u onmiddellijk na uw aangifte. U doet er alles aan om de schade en kosten op de eventuele dader te verhalen. Dit doet u door bijvoorbeeld gebruik te maken van de voeging in het strafproces als benadeelde partij.

  • c.

    Een vertegenwoordiger van de gemeente of van de verzekering kan de locatie bezoeken. Dit doet hij om de aard en omvang van de schade vast te stellen. Ook controleert hij of er is gehandeld in overeenstemming met de afspraken die u op het schadeformulier leest. Het college kan zich ook laten vertegenwoordigen door een extern adviseur.

  • d.

    U betaalt de nota's van het herstel van schade. Vervolgens dient u een declaratie in. Dit doet u bij het college. Dit doet u binnen zes maanden nadat u de schade telefonisch heeft gemeld.

  • e.

    Zijn de daders bekend? Dan informeert u direct het college per brief.

    U stelt de dader(s) aansprakelijk voor het herstel van de schade. U stelt de dader(s) ook aansprakelijk voor de financiële gevolgen van vermissing. Daarnaast eist u een schadevergoeding. Is de schade (deels) verhaalbaar op de dader? Dan stelt het college een gedeeltelijke schadevergoeding vast. Het college houdt rekening met de afschrijvingstermijnen volgens de itemlijst hieronder. Heeft u binnen twee weken nog geen schadevergoeding van de dader ontvangen? Dan sommeert u de dader.

  • f.

    Kunt u de schade niet geheel of gedeeltelijk verhalen? En toont u dit aan? Dan kunt u alsnog aanspraak maken op een vergoeding .

  • g.

    Heeft het college een vergoeding betaald en ontvangt u door een rechterlijke uitspraak een schadevergoeding? Dan betaalt u (een deel van) de vergoeding aan het college terug.

  • h.

    Krijgt u de ontvreemde goederen alsnog terug en heeft u al een vergoeding van het college ontvangen? Dan betaalt u de vergoeding aan het college terug. Heeft u inmiddels vervangende goederen aangeschaft? Dan geeft u de aangeschafte goederen aan het college.

Artikel 7.6 Welke voorwaarden gelden voor vergoeding op grond van dit hoofdstuk?

Er is recht op vergoeding op grond van dit hoofdstuk als:

  • -

    er schade is aan goederen of zaken die voorkomen op de actuele gemeentelijke itemlijst (zie het overzicht hieronder),

  • -

    en u de voorziening(en) met overheidsmiddelen heeft gerealiseerd

  • -

    en waarvan u als bevoegd gezag juridisch eigenaar bent.

Er is géén recht op vergoeding op grond van dit hoofdstuk:

  • -

    voor schade die is veroorzaakt tijdens reguliere schooluren in de school;

  • -

    als er sprake is van normaal of uitgesteld onderhoud;

  • -

    als er sprake is van schuld of nalatigheid;

  • -

    als declaratie plaatsvindt na de zes maanden als genoemd in artikel 7.5 lid d.

Itemlijst : wat komt voor vergoeding in aanmerking en de afschrijvingstermijnen?

Categorie

Omschrijving

Afschrijvingstermijn (jaren )

Meubilair

- Kasten

- Leerlingenset 4/5-jarigen

- Leerlingenset 6/12-jarigen

- Bureau + (arbo)stoel docent

- Meegroeisets

- Bordstelling

- Werkwand

- Zand-/watertafel

- Boekenhoek/leestafel/boekenpresentator

20

OLP, leer- en hulpmiddelen

- Leermethodes en andere eerste inrichtingsartikelen

8

Gemeenschapsruimten

Mediatheek

- Groepstafel

- Boekenberging

- Stoelen

- Vakwerktafels

20

Handvaardigheid

- Kasten

- Tabourets

- Tafels

20

Algemeen

- Stoelen

- Bordstelling

20

Speellokaal

- Klim/Klautertoestel

- Glijgoot/glijplank/wipplank

- Kleuterbanken 300 cm

- Kleuterbanken 220 cm

- Springkast

- Zwiepplank met bok

- Matten en opbergmogelijkheden

20

Nevenruimten

Directeur

- Bureau + stoel

- Archiefkast

- Zitje

- Vergadertafel

20

Team

- Stoelen

- Kast

- Tafel

20

Arts/RT/IB

- Stoel

- Kast

20

Algemeen

- Leidsterpoppenkast

- Mediakar

- Tafel (voor diaprojector)

20

ICT-apparatuur

- Computer + beeldscherm + toebehoren

- Laptop

- Scanner

- Digitale camera

- Overige randapparaten

- Kopieerapparaat

5

Audio-apparatuur

- Televisie

- Videorecorder

- DVD + toebehoren

- Cd-speler met toebehoren

- Hoofdtelefoon

8

Buiteninrichting

Speeltoestellen

Zitbanken

Prullenbakken

Brievenbus

15

Artikel 7.7 Wat is de procedure, als schade in enig jaar twee keer zo groot is als het door het college beschikbaar gestelde bedrag.

  • a. Is het totaalbedrag aan schades in enig jaar hoger dan twee keer het door het college beschikbaar gestelde bedrag als omschreven in artikel 7.4.b.? Dan meldt u dit uiterlijk binnen 3 maanden na afloop van het betreffende jaar aan de gemeente. Het college vraagt u de bijzondere schades van het betreffende jaar te bewijzen. Dit kan door bijvoorbeeld foto’s en/of nota’s. De voorwaarden uit artikel 7.3 en 7.6 blijven op deze schades onverminderd van toepassing.

  • b. Het college vergoedt de schade, boven het tweemaal beschikbaar gestelde bedrag.

  • c. Voor schoolbesturen, waarvan het door het college beschikbaar gestelde bedrag als omschreven in artikel 7.4.b. meer bedraagt dan € 10.000 geldt een afwijkende regeling. In plaats van het dubbele van het bedrag als bedoeld in artikel 7.4.b. wordt voor deze schoolbesturen het hoogst uitgekeerde totale schadebedrag in enig jaar in de periode 2004- 2009 als norm gehanteerd.

Artikel 7.8 Evaluatie

De werkwijze in dit hoofdstuk gaat in per 1 januari 2011. Na twee jaar wordt de werkwijze geëvalueerd. In het tweede kwartaal 2013 worden schoolbesturen en gemeenteraad geïnformeerd over deze evaluatie. Als de evaluatie daar aanleiding toe geeft, dan worden wijzigingsvoorstellen aangeboden.

Ondertekening

Wanneer gaat deze verordening in?
Deze verordening gaat in op 1 januari 2008.
Ondertekening
Deze verordening hebben wij vastgesteld tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van 7 februari 2008, nr. V.R. 2007/104.
1e wijziging is vastgesteld tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van 13 november 2008, V.R. 2008/61.
2e wijziging is vastgesteld tijdens de openbare vergadering van de gemeenteraad van 16 december 2010, V.R. 2010/109.
Deze 2e wijzigingsverordening treedt in werking op 1 januari 2011.
De raad voornoemd,
w.g. HAGELSTEIN, de griffier
w.g. VAN DER KNAAP, de voorzitter.

Bijlage I De criteria voor beoordeling van de aangevraagde voorzieningen

Aan de hand van welke criteria beoordeelt het college of u aanspraak kan maken op een voorziening? Dat leest u in deze bijlage.

De criteria gaan over :

  • -

    deel A: lesgebouwen

  • -

    deel B: voorzieningen voor bewegingsonderwijs

Deel A Wat geldt voor criteria voor voorzieningen voor lesgebouwen?

De voorzieningen die u leest onder artikel 1.b, 2.a, 2.c, 2.d en 7ezijn niet noodzakelijk voor dislocaties met een permanente bouwaard. Dit is alleen in bijzondere omstandigheden het geval. Het college oordeelt hierover na overleg met u.

1 Wat geldt voor nieuwbouw en vervangende bouw?

1.a Wat geldt alleen voor nieuwbouw ?

Door een besluit van de minister komt de school voor het eerst voor vergoeding in aanmerking.

1.b Wat geldt alleen voor vervangende bouw?

De bouwkundige staat van het schoolgebouw is zo slecht dat onderhoud of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren. Het gaat hierbij om de technische staat volgens een bouwkundige opname. Daarbij beoordeelt het college of de kosten in verhouding zijn tot de levensduurverlenging van het gebouw.

1.c Wat geldt zowel voor nieuwbouw als vervangende bouw?

  • -

    Verwacht u minstens 15 jaar lang groepen te moeten huisvesten? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor blijvend gebruik.

  • -

    Verwacht u minstens vier jaar lang groepen leerlingen te moeten huisvesten? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor tijdelijk gebruik.

  • -

    Er is geen passend gebouw beschikbaar. Er komt ook geen passend gebouw beschikbaar. Ook is het niet mogelijk om door medegebruik binnen tweeduizend meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • -

    Moet het oude gebouw worden gesloopt om de vervangende nieuwbouw te kunnen realiseren? Dan kennen we sloopkosten toe.

Daarnaast bestaat de noodzaak voor vervangende bouw als

  • -

    vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt. Dit beoordeelt het college;

  • -

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is door of voor een herschikkingoperatie;

  • -

    vervanging van een gebouw noodzakelijk is door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

2 Wat geldt voor uitbreiding?

2.a Uitbreiding met één of meer leslokalen voor een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs

Is uitbreiding nodig van een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs met een of meer leslokalen? Dit blijkt uit het volgende:

  • -

    Er is minstens één groep leerlingen extra aanwezig boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen.

  • -

    Verwacht u minstens 15 jaar lang groepen te moeten huisvesten? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor blijvend gebruik.

  • -

    Verwacht u minstens vier jaar lang groepen leerlingen te moeten huisvesten.? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor tijdelijk gebruik.

  • -

    Er is meer dan één groep leerlingen aanwezig die u niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of de gebouwen kan huisvesten. Dit blijkt uit de laatste teldatum voordat u de aanvraag heeft ingediend.

  • -

    Er is geen passend of passend te maken gebouw beschikbaar. Er komt ook geen gebouw beschikbaar. Ook is het niet mogelijk om door medegebruik binnen tweeduizend meter hemelsbreed passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • -

    Het is niet mogelijk om tegen redelijke kosten helemaal of deels in het gebouw één of meer leslokalen te maken. Dit doet u door een bestaand verschil in oppervlakte te gebruiken. Dit is het verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte. Dit is vastgesteld volgens bijlage II, deel A. Dit beoordeelt het college.

  • -

    Voor permanente voorzieningen geldt dat een school maximaal één dislocatie heeft. Binnen het huisvestingsbeleid streeft het college naar maximaal drie (onderwijs)-gebruikers in één schoolgebouw.

  • -

    Gaat het om cluster 3 of cluster 4 scholen of afdelingen Dan verwijst het college in principe niet naar leegstand bij scholen die onder andere besturen vallen.

2.b Uitbreiding van de capaciteit voor voortgezet onderwijs

Is uitbreiding van een school voor voortgezet onderwijs nodig? Dit blijkt uit het volgende:

  • -

    U wilt meer leerlingen huisvesten dan de met 10% verhoogde capaciteit van het gebouw of de gebouwen aangeeft? De aanwezige capaciteit stellen we vast volgens de regels in bijlage II, deel A. De ruimtebehoefte stellen we vast volgens bijlage II, deel B.

    Toont de prognose aan dat u het aantal leerlingen minstens 15 jaar lang moet huisvesten? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor blijvend gebruik. Verwacht u minstens vier jaar lang het aantal leerlingen te moeten huisvesten? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor tijdelijk gebruik.

  • -

    Er is geen passend (deel van een) of passend te maken (deel van een) gebouw beschikbaar. Ook is het niet mogelijk om door medegebruik binnen tweeduizend meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

2.c Uitbreiding van een basisschool met een tweede speellokaal

Is uitbreiding met een tweede speellokaal nodig? Dit blijkt uit het volgende:

  • -

    De basisschool heeft volgens de gemeentelijke prognose de komende 15 jaar minstens vijf groepen jongste leerlingen. Deze leerlingen zijn vier en vijf jaar oud.

  • -

    Voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen kunt u geen ruimte voor bewegingsonderwijs gebruiken. Ook is medegebruik van een speellokaal of ruimte voor bewegingsonderwijs binnen driehonderd meter hemelsbreed niet mogelijk

2.d Uitbreiding van een speciale school voor basisonderwijs of speciaal onderwijs met een speellokaal.

Is uitbreiding met een speellokaal nodig? Dit blijkt uit het volgende:

  • -

    De school laat minimaal twaalf kinderen toe die jonger dan zes jaar zijn.

  • -

    De school toont aan dat zij minstens vijftien jaren blijft bestaan, gebaseerd op de gemeentelijke prognose.

  • -

    In het gebouw is geen speellokaal aanwezig.

  • -

    Ook is medegebruik van een speellokaal of ruimte voor bewegingsonderwijs binnen driehonderd meter hemelsbreed niet mogelijk.

  • -

    Het is niet mogelijk om tegen redelijke kosten binnen het gebouw een speellokaal te maken. U gebruikt het bestaande verschil in oppervlakte. Dit is het verschil tussen de feitelijk aanwezige bruto vloeroppervlakte en de genormeerde bruto vloeroppervlakte. Dit is vastgesteld volgens bijlage II, deel A. Dit beoordeelt het college

3 Wat geldt als u een bestaand gebouw in gebruik neemt?

Waaruit blijkt de noodzaak van ingebruikneming? Dit blijkt uit de volgende punten:

  • -

    De minister brengt de desbetreffende school of nevenvestiging voor het eerst voor vergoeding in aanmerking, of het huidige gebouw komt voor vervanging of uitbreiding in aanmerking.

    Terwijl:

  • -

    u verwacht minstens 15 jaar lang groepen te moeten huisvesten? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor blijvend gebruik.

  • -

    u verwacht minstens vier jaar lang groepen leerlingen te moeten huisvesten.? Dan heeft u een voorziening nodig bestemd voor tijdelijk gebruik.

  • -

    Het niet mogelijk is om door medegebruik binnen tweeduizend meter hemelsbreed passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • -

    Er is geen ander gebouw aanwezig dat beter geschikt is. Of dat beter geschikt te maken is. Dit komt ook niet op korte termijn beschikbaar.

  • -

    De kosten van ingebruikneming staan in redelijke verhouding ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. Dit zijn de kosten inclusief aanpassingen. Dit beoordeelt het college.

4 Wat geldt voor het terrein?

Waaruit blijkt de noodzaak van het beschikbaar stellen of uitbreiding van een terrein? Dit blijkt uit het feit dat u toestemming krijgt voor:

  • -

    nieuwbouw

  • -

    uitbreiding

  • -

    ingebruikneming.

5 Wat geldt voor de eerste inrichting?

5.a Primair onderwijs

De eerste aanschaf van een onderwijsleerpakket is nodig als u de school uitbreidt met minstens één groep leerlingen. Dit blijkt uit de laatste teldatum die vooraf gaat aan de datum waarop u de aanvraag indient. Of uit de meest recente teldatum. Ook heeft u voor de gevraagde uitbreiding nog niet eerder een vergoeding ontvangen.

Heeft u een toeslag nodig voor een onderwijsleerpakket voor een tweede speellokaal? Dan blijkt dit uit het feit dat het college u een uitbreiding met een tweede speellokaal heeft toegekend.

5.b Speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

De eerste aanschaf van een onderwijsleerpakket en meubilair is nodig als u de school of nevenvestiging uitbreidt met minstens één groep leerlingen. Dit blijkt uit de laatste teldatum die vooraf gaat aan de datum waarop u de aanvraag indient. Of uit de meest recente teldatum. Ook heeft u voor de gevraagde uitbreiding nog niet eerder vergoeding ontvangen.

5.c Na fusie tussen scholen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

Zijn er door de fusie tussen scholen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs ongewogen, genormeerd meer groepen dan de afzonderlijke scholen samen hadden? In dat geval kennen we een extra onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair toe.

Gaat het om een fusie binnen hetzelfde bevoegd gezag? Dan kent het college geen extra onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair toe.

5.d Voortgezet onderwijs

U heeft aanspraak op eerste inrichting van leer- en hulpmiddelen en meubilair als:

  • -

    het college u een voorziening in de huisvesting toekent. Daarbij breidt u de totale huisvestingscapaciteit van de school uit.

  • -

    het college u een voorziening in de huisvesting toekent om een andere ruimtesoort te creëren. Dit geldt alleen als u door de uitvoering van de inpandige aanpassing het drempelbedrag overschrijdt.

6 Wat geldt voor medegebruik?

6.a Primair en (voortgezet) speciaal onderwijs

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat u 5 jaar of langer minstens één groep leerlingen extra heeft. Deze groep heeft u extra boven de capaciteit van het gebouw. Deze capaciteit is vastgesteld op grond van bijlage II, deel A.

6.b Voortgezet onderwijs

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat u een aantal leerlingen heeft waarvoor u binnen de bestaande huisvesting geen capaciteit heeft. We bepalen de capaciteit volgens bijlage II deel A.

7 Wat geldt voor de aanpassing van schoolgebouwen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs?

De aanpassingen die u leest onder a tot en met j kunnen plaatsvinden als deze noodzakelijk zijn. Daarbij toont u aan dat u minstens vijftien jaar voldoende leerlingen verwacht om de school in stand te kunnen houden. Is de aanpassing absoluut noodzakelijk voor de voortgang van het onderwijs? Maar verwacht u onvoldoende leerlingen? Dan keurt het college de aanpassing alleen goed als er geen andere, goedkopere voorziening mogelijk is.

De voorziening ‘aanpassing’ bestaat uit:

  • a.

    wijzigingen als u een gebouw in gebruik neemt. Dit gebouw is anders niet geschikt voor het verzorgen van primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Dit baseren we op de eisen in bijlage II, deel A;

  • b.

    een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten. Of om een gebouw van een speciale school voor basis onderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar. Dit geldt niet voor een speellokaal;

  • c.

    een verbouwing om een dislocatie te kunnen afstoten;

  • d.

    een verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw;

  • e.

    het creëren van een (extra) leslokaal binnen het gebouw;

  • f.

    het creëren van een speellokaal binnen het gebouw;

  • g.

    een functieverandering van vaklokalen.

  • h.

    voorzieningen in verband met eisen die voortkomen uit de wet- en regelgeving;

  • i.

    het vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties;

  • j.

    het terrein toegankelijk maken voor rolstoelgebruikers. Of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen.

Ad a

Is aanpassing van het schoolgebouw noodzakelijk?

  • -

    Dit blijkt uit het feit dat het noodzakelijk is het gebouw in gebruik te nemen. Dit baseren we op de criteria voor beoordeling volgens bijlage I. Terwijl het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze eisen zijn wel te verwezenlijken, tegen redelijke kosten. Dit beoordeelt het college.

  • -

    Dit blijkt als een andere onderwijssoort een gebouw in gebruik neemt. De voorzieningen die dan noodzakelijk zijn, zijn bijzondere voorzieningen voor die onderwijssoort. Deze zijn nog niet in het gebouw aanwezig.

Ad b

Is een integratieverbouwing nodig om een schoolgebouw te kunnen afstoten? Dit blijkt als het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd vanwege terugloop van het aantal groepen leerlingen. De reden hiervoor is dat er voldoende ruimte is binnen een of meer andere gebouwen die de school gebruikt. Terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

Is een integratieverbouwing nodig in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs? Dit blijkt uit het feit dat twaalf kinderen jonger dan zes jaar zijn toegelaten tot de school. Terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad c

Is een verbouwing nodig om een dislocatie te kunnen afstoten? Dit blijkt wanneer het gebruik van een gebouw beëindigd moet worden vanwege terugloop van het aantal groepen leerlingen. De reden hiervoor is dat binnen het (hoofd)gebouw voldoende ruimte aanwezig is. Terwijl dit gebouw niet is ingericht voor het desbetreffende onderwijs.

Ad d

Is een verbouwing van een dislocatie tot hoofdgebouw nodig? Dit blijkt wanneer leerlingen minstens vijftien jaar aanwezig zijn op basis van de gemeentelijke prognose. Ook kan de dislocatie voor vijftien jaar of meer als hoofdgebouw dienen. Dit hangt af van de bouwkundige staat.

Ad e

Is het creëren van een (extra) leslokaal binnen het gebouw nodig? Dit blijkt wanneer er meer groepen aanwezig zijn de capaciteit van het gebouw aangeeft. Er bestaat ook de mogelijkheid om het verschil tussen het feitelijke brutovloeroppervlakte en de genormeerde vloeroppervlakte te gebruiken. Er is ook geen lokaal voor medegebruik beschikbaar binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.

Ad f

Is het creëren van een speellokaal binnen het gebouw nodig? Dit blijkt wanneer als de school niet beschikt over een speellokaal. Ook is er geen ruimte aanwezig die geschikt gemaakt kan worden als speellokaal. Bovendien is het niet mogelijk om een speellokaal te gebruiken van een school die binnen een straal van driehonderd meter ligt. Heeft u een speciale school voor basisonderwijs? Dan is deze activiteit ook nodig als u minimaal twaalf kinderen heeft toegelaten die jonger dan zes jaar zijn. Kost het inpandig creëren van een speellokaal meer dan een uitbreiding? Dan beslist het college alsof de uitbreiding de gevraagde voorziening is. Dit beoordeelt het college.

Ad g

Is een functieverandering van vaklokalen nodig? Dit geldt alleen voor voortgezet speciaal onderwijs. Dit blijkt als de onderwijsinspecteur de keuze voor een ander vak op het schoolwerkplan heeft goedgekeurd.

Ad h

Zijn voorzieningen nodig in verband met eisen die voortkomen uit de wet- en regelgeving? Dit blijkt als het gebouw niet voldoet. Terwijl de aanpassing op korte termijn moet worden uitgevoerd.

Ad i

Is het vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties nodig? Dit blijkt als de oliegestookte verwarmingsinstallatie zo slecht is dat vervanging noodzakelijk is.

Ad j

Is nodig om het terrein toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Of is het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen nodig? Dit blijkt als er een gehandicapte leerling of leraar is. Vanwege deze handicap is de betreffende voorziening noodzakelijk. Gaat het om het aanbrengen van een traplift? Dan verleent het college medewerking als het onmogelijk is om:

  • -

    leerlingen het volledige onderwijsproces op de begane grond te laten volgen;

  • -

    de leraar het volledige onderwijsproces op de begane grond te laten geven.

8 Wat geldt voor het onderhoud aan schoolgebouwen voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs?

8.a Waaruit bestaat de voorziening onderhoud?

Het onderhoud aan de buitenkant van het gebouw. Dit omvat de volgende activiteiten. Het vervangen van de:

  • -

    dakbedekking;

  • -

    hemelwaterafvoer;

  • -

    dakrand;

  • -

    daklichten;

  • -

    buitenberging of het dak van de buitenberging;

  • -

    rijwielstalling of rijwielstaanders;

  • -

    brandtrap;

  • -

    erfscheiding;

  • -

    riolering onder of bestrating op het schoolplein. Of het uitvoeren van een totale renovatie van het betreffende plein;

  • -

    buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk;

  • -

    dakpannen, inclusief het houtwerk, de dakrand en goten;

  • -

    boeiboorden;

Maar ook aan de binnenkant van het gebouw:

  • -

    het vervangen van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

8.b Waaruit blijkt de noodzaak van onderhoud?

Dit blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een deel daarvan in een matige conditie verkeert. Regulier onderhoud volstaat niet meer.

Let op: gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud!

8.c Wanneer komt noodzakelijk onderhoud voor vergoeding in aanmerking?

Aan permanente gebouwen als het gebouw nog minstens vier jaar voor de school nodig is. Aan tijdelijke gebouwen:

  • *

    als het tijdelijke gebouw nog minstens vier jaar voor de school nodig is.

  • *

    als de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kunnen maken van een gebouw binnen een straal van tweeduizend meter hemelsbreed.

9 Wat geldt voor het herstel van constructiefouten?

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage. Hieruit blijkt dat het gaat om (herstel van) een constructiefout. Het bevoegd gezag heeft opdracht gegeven om dit rapport op te stellen. Stemt het college niet in met de constatering in het bouwkundige rapport? Dan schakelen we een onafhankelijke derde in voor een bindend advies. Dit doen we op een nader te bepalen manier.

WAT GELDT VOOR VOORZIENINGEN VOOR bewegings onderwijs?

1 Wat geldt voor nieuwbouw?

De gemeente heeft verantwoordelijkheid voor de (vervangende) nieuwbouw en inrichting en instandhouding van voorzieningen voor bewegingsonderwijs. Zijn de voorzieningen bestemd voor het voortgezet onderwijs? Het college beslist na overleg met u wie de noodzakelijke voorzieningen bouwt en inricht.

2 Wat geldt voor vervangende nieuwbouw?

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit het feit dat de bouwkundige staat van de ruimte voor bewegingsonderwijs zo slecht is dat onderhoud of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren. Het gaat hierbij om de technische staat volgens een bouwkundige opname. Daarbij beoordeelt het college of de kosten in verhouding zijn tot de levensduurverlenging van het gebouw.

3 Wanneer is (vervangende) nieuwbouw nodig?

  • 3a.

    De noodzaak voor (vervangende) nieuwbouw van een ruimte voor bewegingsonderwijs blijkt als:

    • -

      U bij een school voor primair geen mogelijkheid heeft om gebruik te maken van een of meer ruimten voor bewegingsonderwijs. Of ruimten voor bewegingsonderwijs die binnen een redelijke termijn beschikbaar komen. Deze ruimten voor bewegingsonderwijs liggen binnen een straal van:

      • ·

        1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van minstens 20 klokuren,

      • ·

        3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 15 klokuren,

      • ·

        7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van tenminste 5 klokuren.

    • -

      U bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs geen mogelijkheid heeft om gebruik te maken van een of meer ruimten voor bewegingsonderwijs. Of van ruimten voor bewegingsonderwijs die binnen een redelijke termijn beschikbaar komen. Deze ruimten voor bewegingsonderwijs liggen binnen een straal van:

      • ·

        1 km hemelsbreed als u voor minstens tien groepen speciaal onderwijs gebruik nodig heeft;

      • ·

        2 km hemelsbreed als u voor minstens tien groepen voortgezet speciaal onderwijs gebruik nodig heeft,

      • ·

        3,5 km hemelsbreed als u voor minstens zes groepen (voortgezet) speciaal onderwijs gebruik nodig heeft

      • ·

        7,5 km hemelsbreed als u voor minstens 3 groepen (voortgezet) speciaal onderwijs gebruik nodig heeft

    • -

      U bij een school voor voortgezet onderwijs geen mogelijkheid heeft om gebruik te maken van een of meer ruimten voor bewegingsonderwijs. Of van ruimten voor bewegingsonderwijs die binnen een redelijke termijn beschikbaar komen. Deze ruimten voor bewegingsonderwijs liggen binnen een straal van tweeduizend meter hemelsbreed.

  • 3b.

    Daarnaast blijkt dat het gebruik door groepen of aantallen leerlingen volgens de gemeentelijk prognose tenminste vijftien jaar aanwezig nodig zal zijn. Dit geldt voor het noodzakelijke aantal klokuren dat het college heeft vastgesteld.

4 Wat geldt voor het terrein?

Waaruit blijkt de noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein? Dit blijkt uit het feit dat voor de nieuwbouw of uitbreiding geen geschikt of onvoldoende terrein aanwezig is.

5 Wat geldt voor de eerste inrichting?

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat het college de nieuwbouw van een voorziening voor bewegingsonderwijs heeft goedgekeurd;

6 Wat geldt voor medegebruik?

De noodzaak om een ruimte voor bewegingsonderwijs mede te gebruiken blijkt als u geen plaats heeft binnen de ruimte(n) voor bewegingsonderwijs die u gebruikt voor het aantal klokuren bewegingsonderwijs.

7 Wat geldt voor het huren van een sportveld?

Voor het voortgezet onderwijs geldt dat de noodzaak om een sportveld te huren blijkt als :

  • ·

    het lesrooster buitensport vermeldt, terwijl u geen eigen sportveld heeft;

  • ·

    u geen sportveld kunt gebruiken van een ander bevoegd gezag.

(De voorzieningen onder 8 t/m 10 zijn alleen van toepassing indien u juridisch eigenaar bent van een ruimte voor bewegingsonderwijs.)

8. Wat geldt voor de aanpassing van lokalen bewegingsonderwijs voor het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs?

U toont aan dat u gedurende minstens vijftien jaar voldoende leerlingen verwacht om een ruimte voor bewegingsonderwijs in stand te kunnen houden. Is de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk voor de voortgang van het onderwijs? Maar verwacht u onvoldoende leerlingen? Dan keuren we de aanpassing alleen goed als er geen andere, goedkopere oplossing mogelijk is.

De aanpassingen bestaan uit de volgende punten:

  • a.

    U maakt voldoende wasgelegenheid en kleedgelegenheid. Deze maakt u daar waar deze ontbreekt bij de ruimte voor bewegingsonderwijs. Dit is noodzakelijk omdat er geen twee was- en kleedgelegenheden zijn.

  • b.

    U wijzigt een gebouw als u dit in gebruik neemt. Dit doet u als het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs. Dit is noodzakelijk omdat u het gebouw in gebruik moet nemen op basis van de beoordelingscriteria waaruit blijkt dat het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor ruimten voor bewegingsonderwijs voor het primair onderwijs. Deze zijn wel te verwezenlijken tegen redelijke kosten. Dit beoordeelt het college.

  • c.

    U maakt voorzieningen voor eisen die voortkomen uit wet- en regelgeving. Dit is noodzakelijk omdat het gebouw niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Terwijl onontkoombaar is dat u dit verschil op korte termijn moet opheffen.

  • d.

    U vervangt oliegestookte verwarmingsinstallaties. Dit is noodzakelijk omdat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een dusdanig slechte conditie verkeert dat u deze moet vervangen.

9 Wat geldt voor het onderhoud aan lokalen bewegingsonderwijs?

9.a De voorziening onderhoud bestaat uit:

Het onderhoud aan de buitenkant van het gebouw. Dit omvat de volgende activiteiten. Het vervangen van de:

  • -

    dakbedekking;

  • -

    hemelwaterafvoer;

  • -

    dakrand;

  • -

    daklichten;

  • -

    buitenberging of het dak van de buitenberging;

  • -

    rijwielstalling of rijwielstaanders;

  • -

    brandtrap;

  • -

    erfscheiding;

  • -

    riolering onder of bestrating op het terrein rondom de ruimte voor bewegingsonderwijs.

  • -

    buitenkozijnen inclusief hang- en sluitwerk;

  • -

    dakpannen, inclusief het houtwerk, de dakrand en goten;

  • -

    boeiboorden;

Maar ook aan de binnenkant van het gebouw:

  • -

    het vervangen van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

9.b Waaruit blijkt de noodzaak van onderhoud?

Dit blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een deel daarvan minstens in een matige conditie verkeert. Regulier onderhoud volstaat daarbij niet langer. Let op: gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud!

9.c Wanneer komt noodzakelijk onderhoud voor vergoeding in aanmerking?

Aan permanente gebouwen: als het gebouw nog minstens vier jaar voor de school nodig is.

Aan tijdelijke gebouwen:

  • ·

    als het tijdelijke gebouw nog minstens vier jaar voor de school nodig is.

  • ·

    als u voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebouw beschikbaar heeft voor medegebruik binnen een straal van tweeduizend meter hemelsbreed.

10 Wat geldt voor het herstel van constructiefouten?

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage. Dit rapport is opgesteld in opdracht van het bevoegd gezag.

Stemt het college niet in met de constatering in het bouwkundige rapport? Dan schakelen we een onafhankelijke derde in voor een bindend advies. Dit doen we op een nader te bepalen manier.

BIJLAGE II DE CRITERIA VOOR DE OPPERVLAKTE EN INDELING

De criteria voor oppervlakte en indeling bestaan uit drie delen:

  • -

    deel A: Hoe bepaalt het college de capaciteit van een gebouw?

  • -

    deel B: Hoe bepaalt het college de ruimtebehoefte van de school?

  • -

    deel C: Hoe bepaalt het college de omvang van de toekenning?

  • -

    deel D: De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte

DEEL A HOE BEPAALT HET COLLEGE DE CAPACITEIT VAN EEN GEBOUW?

1. OVER HET GEBOUW.

1.1 Algemene uitgangspunten.

  • a.

    De capaciteit van de gebouwen stelt het college vast volgens de methodiek die u hieronder leest. Het college kan hierbij met u overeenkomen dat de vastgestelde capaciteit wordt verminderd. Dit is het geval als u de ruimte die hierdoor beschikbaar komt, inzet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

  • b.

    Is een deel van een gebouw niet met overheidsmiddelen gerealiseerd? En heeft u hiervoor geen (rijks)vergoeding ontvangen? Dan rekent het college dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw. Dit deel registreert het college wel.

  • c.

    Komt het college met u overeen dat u de vergoeding voor tijdelijke huisvesting inzet voor het bekostigen van permanente huisvesting? Dan neemt het college de capaciteit de u op deze manier realiseert als permanente huisvesting op in de administratie. U heeft daarbij geen aanspraak op aanvullende vergoeding van permanente huisvesting.

1.2 Over de gebouwen in het primair onderwijs.

1.2.1 Wat geldt voor de hoofdgebouwen, nevenvestigingen met een permanente of tijdelijke bouwaard?

  • a.

    De bruto vloeroppervlakte (bvo) van een gebouw bepaalt het college aan de hand van bijlage II deel D, artikel 1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen primair onderwijs'.

  • b.

    Voor een basisschool legt het college de capaciteit vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is.

  • c.

    Voor het speciaal basisonderwijs legt het college de capaciteit vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Hoe bepaalt het college het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is? Daarvoor vermindert het college het aantal lokalen

    • -

      met 1 als het gebouw bestaat uit 13 of minder lokalen;

    • -

      met 2 als het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen;

    • -

      .met 3 als het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen;

    Het college bepaalt het aantal mogelijk te huisvesten groepen afzonderlijk voor het speciaal onderwijs en voor het voortgezet speciaal onderwijs. Op basis hiervan berekenen we de capaciteit van het gebouw.

  • d.

    Hoe stelt het college het aantal groepen vast waarvoor een gebouw met een permanente of tijdelijke bouwaard normatief geschikt is, op basis van de bvo? Dit doet het college met behulp van de tabellen 1, 2, 3 en 4 hieronder.

  • e.

    Wijkt de werkelijke bruto vloeroppervlakte in een gebouw af van de bruto vloeroppervlakte (bvo) die noodzakelijk is voor het huisvesten van het aantal groepen op basis van tabel 1, 2, 3, 4. Dan stelt het college het verschil in oppervlakte vast. Dit verschil is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is over- of ondergedimensioneerd. Het college registreert dit verschil.

  • f.

    Hoe bepalen we of een gebouw is ‘overgedimensioneerd’? Daarvoor legt het college een relatie tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard voor het basisonderwijs

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin u meer dan dertig leerlingen huisvest

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2

350

3

465

4

580

5

785

6

900

7

1.015

8

1.130

9

1.245

10

1.360

11

1.475

12

1.590

13

1.705

Voor elke volgende groep verhogen we de bvo met 115 m2 per groep.

Beschikt het gebouw over een tweede speellokaal? Dan verhogen we de minimale bvo met 90m2.

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin u minder dan 31 leerlingen huisvest

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo (inclusief m2 bvo voor onderwijskundige vernieuwingen)

2

330

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting voor BO en SBO

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo

2

305

3

410

4

515

5

710

6

815

7

920

8

1.025

Voor elke volgende groep verhogen we de bvo met 105 m2 per groep.

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting voor BO en SBO

Aantal groepen leerlingen

Minimale bvo

1

100

2

180

3

260

4

340

5

420

Voor elke volgende groep verhogen we de bvo met 80 m2 per groep.

Tabel 4 Gebouwen met een permanente bouwaard voor SBO

Permanente gebouwen voor een speciale school voor basisonderwijs

vaste voet m2

Inclusief

m2 per groep

toeslag extra ruimte

670

4

105

125

  • -

    De vaste voet is inclusief de ruimtebehoefte voor vier groepen.

  • -

    De toeslag extra ruimte kennen we toe bij het vormen van de twaalfde groep. Dit heeft geen betrekking op een extra speellokaal waarvoor een aparte toeslag geldt.

1.2.2 Wat geldt voor dislocaties in gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard?

  • a.

    Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt dat wat u leest over hoofdgebouwen met als uitzondering de verwijzing naar de tabellen 1 t/m 3. Om het aantal te huisvesten groepen leerlingen te bepalen, gaat het college uit van:

  • b.

    - 115 m² bvo per groep leerlingen bij een gebouw met een permanente bouwaard;

  • c.

    - 80 m² per groep leerlingen bij een gebouw met een tijdelijke bouwaard exclusief een toeslag van 20 m² per gebouw voor de eerste groep.

  • d.

    De capaciteit van dislocaties voor scholen voor speciaal basis onderwijs legt het college vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit is gelijk aan het aantal lokalen in het betreffende gebouw. Met het aantal lokalen bedoelt het college het aantal lesruimten. Dit is inclusief de vaklokalen die groter zijn dan of gelijk zijn aan 42 m². De speellokalen telt het college niet mee. Voor dislocaties bepaalt het college de overdimensionering na afstemming met het bevoegd gezag.

1.3 Over de gebouwen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.

1.3.1 Wat geldt voor de hoofdgebouwen, nevenvestigingen met een permanente of tijdelijke bouwaard?

  • a.

    De bruto vloeroppervlakte (bvo) van een gebouw bepaalt het college aan de hand van bijlage II deel D, artikel 1, de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen primair onderwijs'.

  • b.

    Het college legt de capaciteit vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Hoe bepaalt het college het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is? Daarvoor vermindert het college het aantal lokalen

    • -

      met 1 als het gebouw bestaat uit 13 of minder lokalen;

    • -

      met 2 als het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen voor het SO en meer dan 14 lokalen voor het VSO;

    • -

      .met 3 als het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen voor het SO en meer dan 28 lokalen voor het VSO.

    Het college bepaalt het aantal mogelijk te huisvesten groepen afzonderlijk voor het speciaal onderwijs en voor het voortgezet speciaal onderwijs. Op basis hiervan berekenen we de capaciteit van het gebouw.

  • c.

    Hoe stelt het college het aantal groepen vast waarvoor een gebouw met een permanente of tijdelijke bouwaard normatief geschikt is, op basis van de bvo? Dit doet het college met behulp van tabel 5.

  • d.

    Wijkt de werkelijke bruto vloeroppervlakte in een gebouw af van de bruto vloeroppervlakte (bvo) die noodzakelijk is voor het huisvesten van het aantal groepen op basis van tabel 5 hieronder? Dan stelt het college het verschil in oppervlakte vast. Dit verschil is het aantal m² waarmee de bvo van het gebouw is over- of ondergedimensioneerd. Het college registreert dit verschil.

  • e.

    Hoe bepalen we of een gebouw is ‘overgedimensioneerd’? Daarvoor legt het college een relatie tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en de normatieve capaciteitsvaststelling.

Tabel 5 Ruimtenormering (V)SO

schoolsoort

vaste voet m2

inclusief

per groep

correctie m² VSO

toeslag m2

extra ruimte

SO cluster 3

SO cluster 4

SO mg

585

585

733

4

4

4

95

95

110

100

105

132

VSO cluster 3

VSO cluster 4

VSO mg

600

600

725

4

4

4

93

80

113

80

102

60

sg cluster 3

sg cluster 4

sg mg

585

585

733

3

3

3

97

105

108

- 2

- 19

5

(SO)

100

55

132

(VSO)

80

85

50

  • -

    De vaste voet is inclusief de ruimtebehoefte voor het aantal groepen dat u leest in de kolom ‘inclusief’.

  • -

    De toeslag extra ruimte kennen we toe bij het vormen van de:

  • -

    12e groep in het speciaal onderwijs;

  • -

    13e groep in het voortgezet speciaal onderwijs.

    Deze extra ruimte is niet voor een extra speellokaal. Hiervoor geldt een aparte toeslag.

  • -

    Voor een scholengemeenschap voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs:

    • a.

      is de vaste voet gelijk aan de bruto vloeroppervlakte van de SO-component;

    • b.

      verschilt het aantal m² per groep en de extra toe te kennen ruimte van de categoriale SO- of VSO-scholen;

    • c.

      past het college op het aantal vierkante meters per groep een correctie toe voor het aantal VSO-groepen dat aanwezig is.

1.3.2 Wat geldt voor nevenvestigingen of dislocaties in gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard?

  • a.

    De capaciteit van een gebouw legt het college vast in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Dit is gelijk aan het aantal lokalen in het betreffende gebouw. Met het aantal lokalen bedoelt het college het aantal lesruimten. Dit is inclusief de vaklokalen die groter zijn dan of gelijk zijn aan 42 m². De speellokalen telt het college niet mee.

  • b.

    Hoe bepaalt het college de overdimensionering van een nevenvestiging? Hiervoor bepaalt het college de normatieve capaciteit van een nevenvestiging. Dit doet het college volgens tabel 2, 3 en 4. Voor dislocaties bepaalt het college de overdimensionering na afstemming met het bevoegd gezag.

1.4 Over de gebouwen in het voortgezet onderwijs.

  • 1.

    De capaciteit van de gebouwen voor een school voor voortgezet onderwijs legt het college vast in gegevens over:

    • -

      de bruto vloeroppervlakte van gebouwen;

    • -

      het aantal specifieke ruimten;

    • -

      – het aantal werkplaatsen;

    • -

      – het aantal ruimten voor bewegingsonderwijs.

  • 2.

    De bvo van een gebouw is de bvo volgens bijlage II deel D, artikel 2 de 'Meetinstructie voor het vaststellen van de bvo van de schoolgebouwen voortgezet onderwijs'.

Naast de bvo legt het college het aantal ruimten voor bewegingsonderwijs vast. Ook legt het college het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen vast. Dit doet het college voor zover dit noodzakelijk is voor aanvragen voor uitbreiding of medegebruik. Bij het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen onderscheidt het college de ruimtesoorten zoals deze binnen het ruimtebehoeftemodel zijn opgenomen.

2. OVER DE RANGORDE VAN DE GEBOUWEN.

Bestaat een voorziening in de huisvesting uit meerdere gebouwen? Dan stelt het college vast welke gebouwen worden geregistreerd als hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie(s). Zo bepaalt het college welke locatie als eerste in aanmerking komt om af te stoten. Dit gebeurt als een locatie leeg komt te staan. Dit kan zijn doordat het aantal leerlingen terugloopt. Het uitgangspunt hierbij is dat de dislocaties als eerste worden afgestoten. Het college stelt de rangorde vast nadat het college met u hierover heeft overlegd.

3. OVER HET TERREIN.

Onder het terrein verstaat het college het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren staat. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte die u leest in de kadastrale registratie van het Kadaster. Komen de kadastrale perceelgrenzen niet overeen met de grenzen van het schoolterrein? Dan legt het college het deel van het terrein vast dat met overheidsmiddelen is verworven.

4. OVER DE INVENTARIS.

Met de inventarisgegevens bedoelt het college de gegevens waarmee het college het aantal groepen van de school vaststelt waarvoor u het onderwijsleerpakket heeft. En waarvoor u meubilair heeft. Dit legt het college afzonderlijk vast.

4.1 Het onderwijsleerpakket en meubilair voor het basis onderwijs

Voor hoeveel groepen heeft het college tot 1 augustus 2006 onderwijsleerpakket en meubilair betaald? Dit heeft het college vastgelegd in het integraal huisvestingsplan. Daarbij heeft het college rekening gehouden met de omrekening in verband met de groepsgrootte verkleining.

4.2 Het onderwijsleerpakket en meubilair voor speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs

De inventarisgegevens zijn de gegevens om het aantal groepen vast te stellen van de school waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is.

Is in het verleden voor meer groepen inventaris verstrekt? Dan toont het college dit aan. Dit doet zij met de correspondentie tussen het college en het schoolbestuur. Is in het verleden, nadat de Regionale Expertise Centra in werking traden, voor minder groepen inventaris verstrekt? Dan toont u dit aan. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en het meubilair legt het college afzonderlijk vast.

4.3 Leer- en hulpmiddelen en meubilair voor voortgezet onderwijs

Voor de inventaris is het uitgangspunt dat alle instellingen voor voortgezet onderwijs een inventaris hebben. Het college stelt de omvang van de aanwezige inventaris vast. Dit doet het college op basis van de bruto vloeroppervlakte van algemene ruimten en het aantal specifieke ruimten en werkplaatsen.

5. OVER DE RUIMTEN VOOR BEWEGINGSONDERWIJS.

5.1 Capaciteit van de ruimte voor bewegingsonderwijs

De capaciteit van een ruimte voor bewegingsonderwijs in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs is 26 klokuren. In het voortgezet onderwijs bedraagt de capaciteit veertig klokuren.

5.2 Het terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte die is vastgelegd bij het Kadaster. Het college registreert alleen de oppervlakte van de vrijstaande ruimten voor bewegingsonderwijs die op eigen terrein liggen. Dit is het terrein los van het terrein van het lesgebouw.

5.3 De inventaris

Het college gaat ervan uit dat de inventaris die aanwezig is, voldoende is.

DEEL B HOE bepaalt het college DE RUIMTEBEHOEFTE van de school?

1. DE HUISVESTINGSBEHOEFTE VOOR ONDERWIJS.

1.1 Voor een basisschool

Voor een basisschool bepaalt het college de huisvestingbehoefte door het aantal groepen. Het college berekent het aantal groepen op grond van de formatie die het rijk aan de basisschool toekent. Deze formatie is opgebouwd uit de volgende bestanddelen:

  • -

    formatie onderbouw (A),

  • -

    formatie bovenbouw (B),

  • -

    kleine scholentoeslag (C),

  • -

    schoolgewicht (D).

Voor blijvend gebruik

Hoe berekent het college de omvang van een voorziening die bestemd is voor blijvend gebruik? Dit doet het college volgens de volgende formule:

G = (A + B + C) / 179

Waarbij:

G=

de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G ronden we rekenkundig af op een geheel aantal groepen.

A=

het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar. Dit is het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft, op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A rondt het college niet af.

B=

het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder. Dit is het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft, op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B rondt het college niet af.

C=

280 vermindert met het totale aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft, op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06. Is de uitkomst van deze berekening negatief? Dan bepaalt het college de factor C op 0. Het verkregen getal C rondt het college niet af.

Voor tijdelijk gebruik

Hoe berekent het college de omvang van een voorziening die bestemd is voor tijdelijk gebruik? Dit doet het college volgens de volgende formule:

G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F

Waarbij:

G =

de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

Het verkregen getal G ronden we rekenkundig af op een geheel aantal groepen.

A =

a

het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

b

Wordt de formatie opnieuw berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO? Dan is A het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9. Het verkregen getal A rondt het college niet af.

B =

a

het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

b

Wordt de formatie opnieuw berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO? Dan is B het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17. Het verkregen getal B rondt het college niet af.

C =

a

280 verminderd met het totale aantal leerlingen dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06.

b

Wordt de formatie opnieuw berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO? Dan is C 280 verminderd met het totale aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06.

Is de uitkomst van deze berekening negatief? Dan bepalen we factor C op 0.

Het verkregen getal C rondt het college niet af.

D =

a

de som van de gewichten1 op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35 procent van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente peildatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Is het schoolgewicht hoger dan 80 procent van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober staat ingeschreven? Dan stelt het college het schoolgewicht D vast op 80 procent van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school staat ingeschreven. Het verkregen getal D rondt het college af op een geheel getal. Dit getal vermenigvuldigt het college vervolgens met 3,2.

b

Wordt de formatie opnieuw berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO? Dan is D de som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35 procent van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Is het schoolgewicht hoger dan 80 procent van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober staat ingeschreven? Dan stelt het college het schoolgewicht D vast op 80 procent van het aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school staat ingeschreven. Het verkregen getal D rondt het college rekenkundig af op een geheel getal. Dit getal vermenigvuldigt het college vervolgens met 3,2.

Is de uitkomst van deze berekening negatief? Dan bepalen we factor D op 0.

Het verkregen getal D rondt het college niet af.

E =

aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden. Deze formatie is toegekend op basis van artikel 120, lid 5 van de Wet op het primair onderwijs.

F =

het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat de gemeente betaalt vanuit de specifieke uitkering.

1.2 Voor een speciale school voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs.

Het aantal groepen bepaalt de omvang van de permanente en tijdelijke voorziening onderwijshuisvesting voor een speciale school voor basisonderwijs. Het college berekent het aantal groepen door het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven te delen door de 'N-factor' (14). De uitkomst van de berekening rondt het college alleen naar boven af als het cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 0,55. Is dit niet het geval? Dan rondt het college het getal af naar beneden.

Het aantal groepen bepaalt de omvang van de permanente en tijdelijke voorziening onderwijshuisvesting. Het college berekent het aantal groepen door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor'. Deze factor is bepalend voor de maximale groepsgrootte. De uitkomst van de berekening ronden we alleen naar boven af als het cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 0,55.

In het (voortgezet) speciaal onderwijs verschilt de groepsgrootte per onderwijssoort en per schooltype (artikel 14 Formatiebesluit WEC).

Tabel 6 N-factor in (voortgezet) speciaal onderwijs.

Onderwijssoort

N-factor SO

N-factor VSO

Cluster 3

Cluster 4

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG)

12

12

7*

12

7

7*

Het college bepaalt het aantal groepen van een SO- of VSO-school afzonderlijk. Dit doet het college voor de verschillende schooltypen. Dit geldt ook voor een SO-school waaraan een of meer afdelingen zijn verbonden. Vervolgens telt het college de afzonderlijk vastgestelde ruimtebehoeften bij elkaar op.

1.3 Voor een school voor voortgezet onderwijs

Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de ruimtebehoefte met het ruimtebehoeftemodel (RBM). In het RBM houden we rekening met een:

  • a.

    leerlinggebonden component

  • b.

    vaste voet.

De uitkomst van de leerlinggebonden component plus de vaste voet bepaalt de totale ruimtebehoefte van de instelling.

De leerlinggebonden component

De leerlinggebonden component is afhankelijk van het soort onderwijs en de leerweg of sector die de leerling volgt. Dit berekent het college door het aantal leerlingen te vermenigvuldigen met de bruto vloeroppervlakte per leerling. Deze leest u in tabel 7 ‘Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’.

De vaste voet

De vaste voet is afhankelijk van de aard van de vestiging en het onderwijsaanbod binnen de beroepsgerichte leerweg. Deze voet bepaalt u aan de hand van tabel 8 ‘Berekening van de vaste voet per instelling voor de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs’.

Daarnaast geldt het volgende:

  • -

    Het RBM voorziet in een normering voor praktijkonderwijs.

  • -

    Het RBM voorziet niet in een afzonderlijke normering voor het orthopedagogisch didactisch centrum (OPDC). Het OPDC levert diensten om leerlingen te ondersteunen op scholen die het samenwerkingsverband zijn aangegaan. De leerlingen die de diensten van het OPDC gebruiken, zijn dus altijd ingeschreven bij reguliere scholen voor voortgezet onderwijs.

Tabel 7 Berekening van de leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

Ruimtetype

bvo/ll

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

Specifiek

5,47

BLW

Algemeen

4,69

Specifiek

8,99

LWOO

Algemeen

4,44

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

Specifiek

0,89

BLW

Algemeen

5,56

Specifiek

2,25

LWOO

Algemeen

5,85

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

Specifiek

2,10

BLW

Algemeen

4,71

Specifiek

4,22

LWOO

Algemeen

4,85

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

Specifiek

0,78

BLW

Algemeen

5,37

Specifiek

2,34

LWOO

Algemeen

5,03

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

Algemeen

4,41

Specifiek

7,72

TLW = theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 8 Berekening van de vaste voet per instelling voor de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Nevenvestiging zonder spreidingsnoodzaak

Algemeen

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

Bij tabel 8 gelden de volgende punten:

  • a.

    De vaste voet van 980 m² bvo kent het college toe aan de hoofdvestiging van de instelling.

  • b.

    Komt een nevenvestiging volgens een ministeriële beschikking in aanmerking voor aanvullende vergoeding? En komt dit door spreidingsnoodzaak? Dan heeft u aanspraak op een aanvullende vaste voet van 550 m² bvo.

  • c.

    De vaste voet voor een hoofdvestiging of nevenvestiging met spreidingsnoodzaak geldt niet voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs.

  • d.

    De vaste voeten die horen bij de sectoren met de beroepsgerichte leerweg kent het college toe op de vestiging waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden.

  • e.

    De vaste voet geldt ook voor die vestiging waar praktijkonderwijs aanwezig is.

  • f.

    In afwijking van het gestelde onder a en b heeft:

    • -

      scholengemeenschap Het Streek aanspraak op 550 m2 vaste voet voor elke verdere nevenvestigingen. Dit zijn: Het Streek Zuid in Bennekom en Het Streek Noord aan de Amsterdamseweg;

    • -

      het Marnix College een extra vaste voet van 250 m2. Dit komt door de ongunstige tarrafactor in de nevenvestiging aan de Prins Bernhardlaan 25.

2. DE RUIMTEBEHOEFTE VAN BEWEGINGSONDERWIJS?

2.1 Voor een basisschool

Voor een basisschool geldt dat het aantal groepen het aantal klokurenbewegingsonderwijs bepaalt. Per groep 6- tot 12-jarigen gaan we uit van maximaal 1,5 klokuur bewegingsonderwijs. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen.

Voor het bepalen van het aantal formatieplaatsen geldt de formule G = (A + B + C + D) / 179. De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten die u leest in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B.

Het totaal aantal groepen splitst het college in het aantal groepen 4- en 5-jarigen en het aantal groepen 6- tot 12-jarigen. Dit doet het college volgens tabel 9 'Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)’.

2.2 Voor een speciale school voor basisonderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs.

Het aantal klokuren bewegingsonderwijs voor een speciale school voor basisonderwijs stelt het college als volgt vast:

  • -

    per groep leerlingen jonger dan 6 jaar: maximaal 3,75 klokuur bewegingsonderwijs, als de school niet beschikt over een speellokaal;

  • -

    per groep met leerlingen van 6 jaar en ouder: maximaal 2,25 klokuur bewegingsonderwijs.

Het college berekent het aantal groepen door het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven te delen door de 'N-factor' (14). De N-factor (14) is van toepassing voor speciaal basisonderwijs. Voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs geldt tabel 6. De uitkomst rondt het college alleen naar boven af als het cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 0,55. Is dit niet het geval? Dan rondt het college het getal af naar beneden.

2.3 Voor een school voor voortgezet onderwijs

Om de ruimtebehoefte vast te stellen, vermenigvuldigt het college het aantal leerlingen met de bvo per leerling. Dit doen we volgens de onderstaande tabel 10 'Berekening van de ruimtebehoefte accommodatie voor bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs'.

Tabel 9 Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen 4- en 5-jarigen

Aantal groepen 6- tot 12-jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

Tabel 10 Berekening van de ruimtebehoefte accommodatie bewegingsonderwijs voor het voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

bvo/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

LWOO

1,26

Bovenbouw VMBO

GLW

1,11

BLW

1,38

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

1,99

TLW= theoretische leerweg

LWOO = leerwegondersteunend onderwijs

GLW = gemengde leerweg

BLW = beroepsgerichte leerweg

3. DE (UITBREIDING VAN DE) EERSTE AANSCHAF VAN HET ONDERWIJSLEERPAKKET EN MEUBILAIR?

3.1 Voor een basisschool

De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • a.

    onderwijsleerpakket

  • b.

    meubilair.

Hieronder volgt een toelichting.

Onderwijsleerpakket

Hoe stelt het college de omvang vast van de voorziening eerste aanschaf onderwijsleerpakket? Of van de voorziening uitbreiding eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket? Daarvoor gaat het college uit van de formule: G = (A + B + C + D) / 179 + E. Hiervoor geldt dat G, A, B, C, D en E identiek zijn aan de componenten die u leest in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Deze leest u in bijlage II, deel B.

Meubilair

Hoe stelt het college de omvang vast van de voorziening eerste aanschaf meubilair? Of van de voorziening uitbreiding eerste aanschaf van het meubilair? Daarvoor gaat het college uit van de formule: G = (A + B + C) / 179. Hiervoor geldt dat G, A, B, C, D en E identiek zijn aan de componenten die u leest in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen. Deze leest u in bijlage II, deel B.

Breidt u de basisschool uit met een tweede speellokaal? Dan wijst het college een toeslag onderwijsleerpakket en meubilair tweede speellokaal toe.

3.2 Voor een speciale school voor basis onderwijs of voor voortgezet onderwijs

Het college berekent voor het speciaal onderwijs het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair door het aantal leerlingen te delen door de 'N-factor' . Het gaat om de ‘N-factor’ (14) voor speciaal basisonderwijs die bepalend is voor de groepsgrootte. In tabel 6 staat de N-factor voor speciaal onderwijs en voorgezet speciaal onderwijs. De uitkomst rondt het college alleen naar boven af als het cijfer achter de komma gelijk is aan of groter is dan 0,55.

3.3 Voor een school voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    De eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening in de huisvesting. Dit geldt ook voor een uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair.

  • 2.

    Is er sprake van een inpandige aanpassing? Waarbij u algemene of specifieke ruimte omzet in specifieke of werkplaatsruimte? Dan stellen we een tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair vast. Dit doet het college op basis van het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de ruimte die u creëert.

Wat geldt in het algemeen?

Hoe stelt het college de omvang vast van de voorziening eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair die wij bekostigen? Hiervoor stelt het college het verschil vast tussen:

  • -

    het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is betaald, en

  • -

    de berekende normatieve eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair. Dit is de aanschaf voor het aantal groepen op basis van het aantal leerlingen op de laatst bekende teldatum. Of het aantal groepen op de meest recente teldatum.

DEEL C HOE BEPAALT HET COLLEGE DE OMVANG VAN DE TOEKENNING?

Het college bepaalt de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening. Dit is noodzakelijk om de financiële gevolgen vast te stellen.

Is er sprake van een uitbreiding van het schoolgebouw voor tijdelijk of blijvend gebruik? Dan stelt het college eerst vast of in de gegevensadministratie van de gemeente een verschiloppervlakte opgenomen? Dit is het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal vierkante meters en het aantal vierkante meters dat hoort bij de geregistreerde capaciteit van het gebouw dat u wilt uitbreiden. Dan bekijken we in hoeverre u de noodzakelijke capaciteit van het gebouw anders kunt uitbreiden. Dit doet u dan door het bestaande gebouw aan te passen. U breidt het gebouw uit als de kosten om het gebouw aan te passen, hoger zijn dan de kosten om het gebouw alleen uit te breiden.

1. Voor voorzieningen die bestemd zijn voor blijvend gebruik

Een voorziening is goedgekeurd. Ook is deze bestemd voor blijvend gebruik. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?

1.1 Het gaat om een voorziening voor nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

1.1.1 Bij een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs.

Voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting nodig is op basis van de gegevens van de laatste teldatum. Dit is ten minste vijftien jaar noodzakelijk.

1.1.2 Bij een school voor voortgezet onderwijs.

Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang aan de hand van het aantal leerlingen. Voor deze leerlingen is huisvesting noodzakelijk. Dit is ten minste vijftien jaar noodzakelijk. De ruimtebehoefte bepaalt het college met het ruimtebehoeftemodel.

1.2 Het gaat om een voorziening voor uitbreiding, of uitbreiding om een bestaand gebouw te vervangen

  • -

    Voor een school voor primair onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Dit is minimaal één groep.

  • -

    Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Dit zijn minimaal drie groepen.

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk en beschikbare capaciteit die aanwezig is

Voor zowel het primair als ook het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat het college het aantal groepen bepaalt volgens deel B van deze bijlage: ’Hoe bepaalt het college de ruimtebehoefte?'.

1.3 Het gaat om een voorziening voor ingebruikneming van een gebouw.

  • -

    Voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de grootte van het gebouw, of een deel daarvan, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen dat u ten minste vijftien jaar moet huisvesten. Het aantal groepen bepalen we volgens deel B van deze bijlage.

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de grootte van het gebouw, of een deel daarvan, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen dat u tenminste vijftien jaar moet huisvesten. Daarbij houdt het college rekening met de 10% verhoogde capaciteit aan beschikbare ruimte die aanwezig is.

1.4 Het gaat om een voorziening voor medegebruik

  • -

    Voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal leerlingen dat aanwezig is op de laatst bekende teldatum voordat u de aanvraag indiende en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Vervolgens bepaalt het college het overschot aan beschikbare onderwijsruimte. Dit doet het college aan de hand van het feitelijke lesrooster. Medegebruik geeft het college vorm door lessen in te roosteren.

1.5 Het gaat om een voorziening uitbreiding met een speellokaal

Wanneer kent het college voor een school voor primair onderwijs een voorziening toe voor een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal? Dit doet het college als de omvang van de goedgekeurde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Is de voorziening in de huisvesting een uitbreiding? Of een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw? Dan bevat het bestaande gebouw geen speellokaal.

Is de voorziening voor nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding bedoeld voor een schoolgebouw met een capaciteit voor veertien groepen? Dan kent het college een toeslag toe voor een tweede speellokaal. Dit doet zij voor een school voor basisonderwijs. Voor een speciale school voor basisonderwijs of voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs komt de uitbreiding met een tweede speellokaal in de praktijk niet voor.

1.6 Wat geldt voor eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair?

1.6.1 Bij een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs.

Hoe stelt het college de omvang vast van de voorziening die zij betaalt voor de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair? Hiervoor stelt het college het verschil vast tussen:

  • -

    het aantal groepen waarvoor de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair al is betaald, en

  • -

    de normatieve noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair. Dit is de aanschaf voor het aantal groepen waarvoor aanspraak op betaling bestaat op basis van de laatst bekende teldatum voordat u de aanvraag indiende. Of op basis van de meest recente teldatum.

Dit geldt zowel voor de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor blijvend gebruik, als voor tijdelijk gebruik. Ook geldt dit voor uitbreiding van het onderwijsleerpakket en meubilair.

1.6.2 Bij een school voortgezet onderwijs.

Voor het voortgezet onderwijs is de omvang van de eerste aanschaf leer- en hulpmiddelen en meubilair gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening. Bij inpandige aanpassingen bedraagt de omvang het verschil tussen de vergoeding voor de eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor de eerste inrichting van de te creëren ruimte.

2 Voor voorzieningen die bestemd zijn voor tijdelijk gebruik

Een voorziening is goedgekeurd. Deze is bestemd voor tijdelijk gebruik. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?

  • 2.1

    Het gaat om een voorziening voor nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

    • -

      Voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is voor ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen bepaalt zij volgens deel B van deze bijlage.

    • -

      Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar, maar korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is. De ruimtebehoefte bepalen we met het ruimtebehoeftemodel.

  • 2.2

    Het gaat om een voorziening voor uitbreiding, of uitbreiding om een bestaand gebouw te vervangen

    • -

      Voor een school voor primair onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is voor het primair onderwijs minimaal één groep.

    • -

      Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal één groep en maximaal drie groepen. Is het aantal groepen meer dan drie? Dan kent het college permanente huisvesting toe.

    • -

      Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal leerlingen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar maar korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en de met 10% verhoogde capaciteit van de huisvesting die beschikbaar is.

2.3 Het gaat om een voorziening voor ingebruikneming

  • -

    Voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van de grootte van het gebouw, of een deel daarvan, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen dat u ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar moet huisvesten.

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van de grootte van het gebouw, of een deel daarvan, dat noodzakelijk is voor het aantal groepen dat u ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar moet huisvesten en de capaciteit van de huisvesting die beschikbaar is. Deze capaciteit verhoogt het college met tien procent. De ruimtebehoefte bepaalt het college met het ruimtebehoeftemodel.

2.4 Het gaat om een voorziening voor medegebruik

  • -

    Voor een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal leerlingen dat aanwezig is op de laatst bekende teldatum voordat u de aanvraag indiende en de met 10% verhoogde capaciteit van de beschikbare ruimte. Aan de hand van het feitelijke lesrooster bepaalt het college vervolgens het overschot aan beschikbare onderwijsruimte. Medegebruik geven we vorm door lessen in te roosteren.

2.6 Het gaat om een voorziening uitbreiding met een speellokaal

Wanneer kent het college voor een school voor primair onderwijs een tijdelijke voorziening toe voor één groep extra voor een speellokaal? Dit doet het college als de omvang van de goedgekeurde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Deze voorzieningen zijn bestemd voor tijdelijk gebruik. Is de voorziening in de huisvesting een uitbreiding? Of een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw? Dan bevat het bestaande gebouw geen speellokaal.

Het college kent een tweede tijdelijke voorziening toe voor één groep extra voor een speellokaal als de omvang van de goedgekeurde voorzieningen nieuwbouw of vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat. Deze voorzieningen zijn bestemd voor tijdelijk gebruik.

3 Voor overige voorzieningen die bestemd zijn voor blijvend of tijdelijk gebruik

3.1 Voorzieningen voor het terrein

Het gaat om een voorziening voor het terrein. Of voor uitbreiding van het terrein. Deze voorziening is goedgekeurd. Ook is deze bestemd voor blijvend of tijdelijk gebruik. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?

Dit doet het college voor een school voor primair of (voortgezet) speciaal onderwijs door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren vast te stellen. Daarbij houdt het college rekening met een minimum terreinoppervlakte van het verharde deel van een school. Dit doet het college door uit te gaan van 3 m²/ll met een minimum van 300 m² netto. Vanaf tweehonderd leerlingen kunt u volstaan met 600 m² netto.

Voor het voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang van het terrein op basis van de minimale terreinoppervlakte dat nodig is om het schoolgebouw te realiseren volgens minstens de eisen die de wet hieraan stelt.

3.2 Overige voorzieningen

Het gaat om overige voorziening voor permanent of tijdelijk gebruik. Deze zijn goedgekeurd. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?

3.2.1 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor een aanpassing.

Het college bepaalt de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs. Of die activiteiten die noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3.2.2 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor onderhoud

Het college bepaalt de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

3.3 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor het herstellen van constructiefouten en schade aan het gebouw, het onderwijsleerpakket of aan leer- en hulpmiddelen en meubilair in bijzondere omstandigheden

Het college bepaalt de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

4 Voor voorzieningen voor ruimten voor bewegingsonderwijs.

Het college heeft besloten een voorziening voor bewegingsonderwijs goed te keuren. Hoe bepaalt het college hiervan de omvang?

4.1 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw

  • -

    Voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs: het college stelt de omvang vast op een minimum speeloppervlakte van 252 m² en een hoogte van 5,5 meter.

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs bepaalt het college de omvang aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. Dit stelt het college vast op een minimum speeloppervlakte van 252 m² en een hoogte van 5,5 meter.

4.2 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor uitbreiding van een ruimte voor bewegingsonderwijs

  • -

    Voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de goedgekeurde onderdelen. Deze geeft het college aan bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening voor bewegingsonderwijs, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van het verschil tussen de ruimtebehoefte die hoort bij het aantal groepen leerlingen, waarvoor de ruimte voor bewegingsonderwijs langer dan vijftien jaar noodzakelijk is en de ruimte die aanwezig is. Of de ruimte voor bewegingsonderwijs langer dan vijftien jaar noodzakelijk is, bepaalt het college met het ruimtebehoeftemodel.

4.3 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor medegebruik van een ruimte voor bewegingsonderwijs

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs: we drukken de omvang uit in lestijden. Het college bepaalt het aantal lestijden bewegingsonderwijs met het lesrooster. Het maximum is het aantal dat zij berekent met tabel 10 van het ruimtebehoeftemodel: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 460.

  • -

    Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs hanteert het college een aangepaste formule: (aantal leerlingen x 32 x m² bvo gym) : 322. Hierop brengt het college het aantal lessen in mindering dat de eigen accommodatie verzorgt. Zie deel A van deze bijlage.

4.4 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor huur van het sportterrein

  • -

    Voor een school voor voortgezet onderwijs bedraagt de omvang ten hoogste acht weken per kalenderjaar. Het college bepaalt het aantal lestijden waarvoor zij een vergoeding geeft aan de hand van het lesrooster. Het maximum is het aantal dat het college berekent met tabel 10 van het ruimtebehoeftemodel: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 460.

  • -

    Voor het Lwoo en Praktijkonderwijs hanteert het college een aangepaste formule: (aantal leerlingen x 32 x m2 bvo gym) / 322.

4.5 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor aanpassing van een ruimte voor bewegingsonderwijs

Voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs. Of voor de voortgang van het onderwijs.

4.6 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor het terrein, of uitbreiding van het terrein

Voor een school voor primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van de terreinoppervlakte die minimaal nodig is om de ruimte voor bewegingsonderwijs te realiseren. Of om de uitbreiding van de ruimte voor bewegingsonderwijs te realiseren. Daarbij houdt het college rekening met de wettelijke eisen over de terreinoppervlakte.

4.7 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair

Voor een school voor primair onderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs bepaalt het college bij ingebruikneming of uitbreiding van de ruimte voor bewegingsonderwijs de omvang op basis van de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de ruimte voor bewegingsonderwijs oorspronkelijk is bedoeld.

4.8 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor onderhoud aan de ruimte voor bewegingsonderwijs

Voor een school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs bepaalt het college de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw in stand te houden volgens de onderwijseisen.

4.9 Het gaat om een goedgekeurde voorziening voor herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in bijzondere omstandigheden

Voor de school voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs: het college bepaalt de omvang op basis van de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw in stand te houden volgens de onderwijseisen.

Deel D DE MEETINSTRUCTIE VOOR HET VASTSTELLEN VAN DE BRUTO-VLOEROPPERVLAKTE

1. De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte primair onderwijs

De vaststelling van de bruto-vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

  • -

    De bruto-vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

  • -

    De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

  • -

    De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto-vloeroppervlakte te worden gerekend.

  • -

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in-of aanpandige ruimten voor bewegingsonderwijs wordt toegerekend aan het lesgebouw.

  • -

    Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in-of aanpandig gelegen ruimten voor bewegingsonderwijs wordt de bruto-vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

  • -

    Tot de bruto-vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2.

Uitzonderingen:

  • -

    In- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend.

  • -

    Indien de bruto-vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto-oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto-vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

  • -

    Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto-vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte ] 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

  • -

    Voorzover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto-vloeroppervlakte.

2. De meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte voortgezet onderwijs

Deze meetinstructie is bedoeld voor nieuwe (gedeelten van) gebouwen of voor situaties waar gekozen wordt voor het niet overnemen van gegevens van het ministerie van OCenW.

De bruto-oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto-vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende 'beloopbare' binnenruimten. De bruto-vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies, die de ruimten omhullen.

Tot de bruto-oppervlakte behoort eveneens:

  • -

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau;

  • -

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 m2.

Uitzonderingen:

  • -

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto-vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen (al dan niet overdekt) en dergelijke.

  • -

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto-oppervlakte niet meegerekend.

  • -

    - Niet beloopbare kelders en/of zolders worden niet meegerekend.

BIJLAGE III DE FINANCIËLE NORMERING

Voor welke voorzieningen voor onderwijshuisvesting geldt de financiële normering? Dat leest u in artikel 1.3, lid 1. In deze bijlage leest u de genormeerde bedragen voor deze voorzieningen.

Over de bedragen

De normbedragen in deze bijlage hebben we bijgesteld voor de vergoedingen voor 2007. De Vereniging Nederlandse Gemeenten publiceert indexcijfers. Zij baseert deze cijfers op het MEV-indexcijfer. We volgen deze zienswijze.

Over de vergoeding

Hierna leest u de normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding. In deze bedragen kan een vergoeding opgenomen zijn voor bouwvoorbereiding. Deze vergoeding is:

  • -

    acht procent van het aangegeven normbedrag bij projecten tot een bruto vloeroppervlakte van 2500 m²;

  • -

    vijf procent van het aangegeven normbedrag bij grotere projecten.

Over de bouwvoorbereiding

Hebben we een uiteindelijke genormeerde vergoeding bepaald van een voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding die op het programma staat? Dan brengen we hierop de vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering. Dit is de genormeerde vergoeding die we hebben toegekend.

1 Wat geldt voor nieuwbouw (permanente bouw)?

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in zes kostencomponenten. Dit zijn:

  • 1a.

    de kosten voor het terrein;

  • 1b.

    alle bouwkosten, inclusief alle kosten van adviseurs, leges en de inrichting van het terrein;

  • 1c.

    een toeslag voor aanvullende normkosten;

  • 1d.

    een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • 1e.

    een toeslag voor sloopkosten, het herstel van terreinen, bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw;

  • 1f.

    een toeslag voor tijdelijke huisvesting bij vervangende bouw.

In de financiële normering van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs nemen we daarnaast op een:

  • 1g.

    een toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie.

Is er sprake van vervangende nieuwbouw? En breidt u daarbij een gebouw uit dat geschikt is voor onderwijs ter vervanging van een ander gebouw? Dan gelden de bedragen die zijn opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

Ad 1a Over de kosten voor het terrein

Voor de kosten van het terrein hebben we geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. De reden hiervoor is dat wij het terrein na eventuele aankoop niet beschikbaar stellen. We dragen het juridisch eigendom over aan het schoolbestuur. Koopt u een terrein aan? Dan maakt u de kosten zichtbaar voor het programma.

Stellen wij gemeentelijke terreinen beschikbaar? Dan kan het ook wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken, met het oog op de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten. Hoe bepalen we de kosten voor het terrein? Daarvoor sluiten we aan bij de tarieven van de gemeentelijke grondnota.

Ad 1b Over de bouwkosten

De bouwkosten omvatten alle bouwkosten voor het realiseren van het gebouw en de inrichting van het terrein. Dit zijn de kosten inclusief een fundering op staal. Ook vallen hieronder de kosten om het schoolterrein aan te leggen en in te richten. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kunt u de bvo realiseren die u de in bijlage II leest.

De vergoeding voor de bouwkosten stellen we als volgt vast:

Voor een school voor primair onderwijs:

  • -

    vaste voet (inclusief 2 groepen) € 695.712,26

  • -

    elke volgende groep € 136.110,32

Voor een speciale school voor basisonderwijs:

  • -

    vaste voet (inclusief 4 groepen) €1.126.666,07

  • -

    elke volgende groep €130.508,35

  • -

    bedrag toeslag extra ruimte €155.366,73

Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

De vergoeding voor de bouwkosten voor het (voortgezet) speciaal stellen wij vast op basis van de bedragen in tabel 11 of tabel 12 hieronder.

Tabel 112: vergoedingen nieuwbouw (voortgezet) speciaal onderwijs.

Vaste voet

Bedrag per groep

Bedrag toeslag extra ruimte

SO-cluster 3

985.748,82

118.078,99

124.293,61

SO-cluster 4

985.748,82

118.078,99

130.508,24

SO-mg

1.147.422,73

134.118,34

160.942,01

VSO- cluster 3

985.261,26

113.390,86

97.540,66

VSO- cluster 4

975.695,83

96.593,72

123.156,94

VSO-mg

1.115.578,04

135.100,93

71.735,23

Per schoolsoort is er een specifieke correctiefactor. De bedragen zijn in euro’s:

Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen (in euro’s) in onderstaande tabel 12

Tabel 12 2vergoedingen nieuwbouw (voortgezet) speciaal onderwijs.

Vaste voet

Bedrag per groep

Correctie per groep

SO

VSO

SOVSO- cluster 3

995.136,58

121.712,67

-2.509,65

125.476,86

100.381,49

SOVSO- cluster 4

985.748,82

130.508,24

-23.616,03

68.361,43

105.649,17

SOVSO-mg

1.136.282,52

130.401,30

6.036,96

159.379,87

60.370,79

Voor een school voor voortgezet onderwijs:

Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Als scholen uitbreiden, passen zij ook vaak het bestaande gebouw aan.

De sectieafhankelijke kosten bestaan uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening en een vast bedrag per sectie. Dit zijn de kosten voor projecten vanaf 460 m² bruto vloeroppervlak. Voor kleinere projecten kennen we geen sectieafhankelijke kosten per project toe. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

Hoe berekenen we de vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten?

We berekenen de benodigde aantallen vierkante meters per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening. Dit doen we op basis van bijlage II, deel C. Deze aantallen vierkante meters vermenigvuldigen we met de onderstaande bedragen per ruimtesoort:

Tabel 13: vergoedingen ruimteafhankelijke kosten.

< 460 m2

> 460 en

< 2.500 m2

> 2.500 m2

Algemene en specifieke ruimte

1.900,78

1.128,05

1.101,03

Werkplaatsen

1.856,51

1.501,77

1.501,77

Werkplaatsen consumptief

2.254,37

1.899,63

1.899,63

Hoe berekenen we de vergoeding voor de sectieafhankelijke kosten?

We tellen de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie en/of de werkplaatssectie op. Dit is afhankelijk van de secties waaruit de goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. Deze baseren we op bijlage II. De bedragen voor de sectieafhankelijke kosten per voorziening zijn:

Tabel 14: vergoedingen sectieafhankelijke kosten.

< 460 m2

> 460 en < 2.500 m2

> 2.500 m2

Algemene en specifieke ruimte

n.v.t.

119.934,92

119.934,92

Werkplaatsen

n.v.t.

235.423,19

328.704,64

Werkplaatsen consumptief

n.v.t.

43.530,53

43.530,53

Het saldo van de vergoeding voor de ruimteafhankelijke en sectieafhankelijke kosten is de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

Wat bedoelen we met specifieke ruimte?

  • -

    (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

  • -

    handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

Wat bedoelen we met werkplaatsen?

  • -

    techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, motorvoertuigentechniek, mechanische techniek;

  • -

    consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

  • -

    grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

  • -

    landbouw: groenpraktijk.

De overige ruimtes theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.

Ad 1c Over de aanvullende normkosten

Het bedrag voor de vaste normkosten baseren we op een standaardlocatie. Door plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Wanneer stellen wij een aanvullend bedrag beschikbaar? Dit doen we voor de volgende aanvullende investeringskosten:

  • -

    bouwrijp maken

  • -

    bemaling

  • -

    paalfundering.

Bouwrijp maken

Dit gaat over de noodzakelijke milieumaatregelen. Zoals archeologisch- of bodemonderzoek.

Bemaling

Het aanvullende vergoedingsbedrag voor de kosten van bemaling is afhankelijk van de grondwaterstand. Ligt deze grondwaterstand minder dan één meter onder het maaiveld? Dan is bemaling noodzakelijk. Dan kennen we een bedrag toe. Dit doen we per vierkante meter goedgekeurd terreinoppervlakte. De vergoeding bedraagt € 11,91 per vierkante meter terrein. Dit bedrag is exclusief de lozingskosten zuivering en (provinciale) leges.

Paalfundering

We gaan er vanuit dat paalfundering niet nodig is binnen de gemeente Ede. In voorkomende gevallen hanteren we de normen die de VNG adviseert.

Ad 1d Over de toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de normbedragen van bouwkosten van de scholen voor primair onderwijs, speciaal basis onderwijs en onderwijs hebben we geen rekening gehouden met de toewijzing van een extra speellokaal. Deze toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte.

Ad 1e Over de toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

Kiest u voor vervangende nieuwbouw op dezelfde locatie? Dan sloopt u vooraf het oude schoolgebouw. Ook verhuizen de leerlingen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor sloopkosten leest u hieronder. Dit zijn de bedragen inclusief eventuele verhuiskosten. We baseren de bedragen op een vast bedrag per groep. Dit bedrag is afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt moet worden.

Hoe bepalen we de vergoeding voor de scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs? Dit doen we op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Permanente bouw € 5.405,67 per groep

  • -

    Tijdelijke bouw € 2.703,98 per groep

Ad 1f Over een toeslag voor een liftinstallatie

Brengt u bij nieuwbouw van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs een liftinstallatie aan? Dan geldt hiervoor een vergoedingsbedrag van € 107.280,30. Dit bedrag is inclusief een schacht.

2 Wat geldt voor uitbreiding (permanente bouw)?

Breidt u de huisvesting van de school uit door permanente bouw? En doet u dat tot 1240 m² bruto vloeroppervlakte voor het primair onderwijs (voor maximaal negen groepen)? En tot 1000 m² bruto vloeroppervlakte voor het (voortgezet) speciaal onderwijs? Dan geldt de financiële normering die u in dit artikel leest. Realiseert u grotere uitbreidingen? Dan moet u uitgaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouw).

Deze financiële normering voor uitbreiding valt uiteen in vijf kostencomponenten. Op een rij:

  • 2a.

    kosten voor het terrein;

  • 2b.

    bouwkosten;

  • 2c.

    aanvullende kosten;

  • 2d.

    toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • 2e.

    toeslag voor sloopkosten.

In de financiële normering van de school voor (voortgezet) speciaal onderwijs nemen we daarnaast op een:

  • 2f.

    toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie.

Ad 2a Over het terrein

Voor de kosten van het terrein hebben we geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Is uitbreiding van het terrein noodzakelijk? Dan stellen we de kosten voor het terrein vast volgens dezelfde systematiek als bij nieuwbouw.

Ad 2b Over de bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal. Dit is inclusief de fundering op staal. Ook omvatten deze de extra kosten om een deel van het schoolterrein aan te leggen en in te richten. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kunt u de bruto vloeroppervlakte realiseren. Deze oppervlakte leest u in bijlage II.

We bepalen de vergoeding op basis van de volgende bedragen:

Voor een school voor basisonderwijs:

  • -

    vaste voet € 98.231,61

  • -

    bedrag per groep €157.464,92

Voor een speciale school voor basisonderwijs:

  • -

    vaste voet € 101.128,04

  • -

    bedrag per groep € 146.670,26

  • -

    bedrag toeslag extra ruimte €174.607,40

Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

De vergoeding voor de bouwkosten voor uitbreidingen het (voortgezet) speciaal stellen wij vast op basis van de bedragen in tabel 11 of tabel 12 hieronder.

Tabel 15: vergoedingen uitbreidingen (voortgezet) speciaal onderwijs.

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag extra ruimte

SO- cluster 3

91.496,64

132.701,80

139.686,11

SO- cluster 4

91.496,64

132.701,80

146.670,41

SO-mg

91.496,64

153.654,72

184.385,66

VSO- cluster 3

90.599,62

128.634,47

110.653,31

VSO- cluster 4

90.599,62

110.653,31

141.082,97

VSO-mg

90.599,62

156.297,80

82.989,98

Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen (in euro’s) in onderstaande tabel 16

Tabel 16: vergoedingen uitbreidingen (voortgezet) speciaal onderwijs (SOVSO).

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Bedrag correctie SOSVO

Toeslagen extra ruimte

SO

VSO

SOVSO- cluster 3

91.496,64

135.495,52

-2.793,72

139.686,11

111.748,89

SOVSO- cluster 4

91.496,64

146.670,41

-26.540,36

76.827,36

118.733,19

SOVSO-mg

92.393,67

152.340,02

7.052,78

186.193,36

70.527,79

Voor een school voor voortgezet onderwijs:

Voor uitbreidingen in het voortgezet onderwijs verwijzen wij naar paragraaf 1 “Wat geldt voor nieuwbouw (permanente bouw)?” van deze bijlage

Ad 2c Over de aanvullende normkosten

Het aanvullende vergoedingsbedrag voor de kosten van bemaling is afhankelijk van de grondwaterstand. Ligt deze grondwaterstand minder dan één meter onder het maaiveld? Dan is de bemaling noodzakelijk. Dan kennen we het bedrag toe. Dit doen we per vierkante meter exclusief goedgekeurd terreinoppervlakte. De vergoeding bedraagt € 11,91 per vierkante meter terrein. Dit is exclusief de te betalen lozingskosten zuivering en provinciale leges.

Ad 2d Over de toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de genormeerde bedragen hebben we geen rekening gehouden met het toewijzen van een extra speellokaal. Deze toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte. Hiermee kunt u 90 m² ruimte realiseren. Daarnaast breidt u een afzonderlijk speellokaal steeds uit. Dit doet u in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal). We bepalen vergoeding op € 123.233,98. Breidt u alleen een speellokaal uit? Dan bedraagt de vergoeding € 221.433,54

Ad 2e Over de toeslag voor sloopkosten

Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard) in paragraaf 1 “Wat geldt voor nieuwbouw (permanente bouw)?” van deze bijlage.

Ad 2f Over de toeslag voor een liftinstallatie (voortgezet) speciaal onderwijs.

Brengt u bij de uitbreiding van een school een liftinstallatie aan? Dan geldt hiervoor het vergoedingsbedrag van € 128.948,97. Dit is inclusief een schacht.

3 Wat geldt voor een tijdelijke voorziening?

De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen stemmen we af op de investeringslasten van voorzieningen die bestemd zijn voor tijdelijk gebruik.

Hierbij maken we een onderscheid tussen:

  • a.

    een hoofdlocatie die bestemd is voor tijdelijk gebruik;

  • b.

    een uitbreiding van een hoofdlocatie of ander bestaand gebouw dat bestemd is voor tijdelijk gebruik.

  • c.

    uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Ad 3a/b Over nieuwbouw als hoofdlocatie of uitbreiding van een permanente hoofdlocatie

Hierna leest u de bedragen van de vergoedingen voor nieuwbouw van tijdelijke lokalen. Bij de berekening zijn wij uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakten:

  • -

    per groep 80 m2

  • -

    toeslag voor eerste groep 20 m2

  • -

    toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie 160 m2

Wanneer krijgt u een toeslag?

Heeft dit gebouw ook een aantal standaardvoorzieningen nodig? Bijvoorbeeld een entree? Dan geven we voor het eerste lokaal een toeslag.

Is een voorziening bestemd voor tijdelijk gebruik en gaat deze fungeren als hoofdgebouw? Dit is bijvoorbeeld het geval als de standaardvoorzieningen ook in het hoofdgebouw aanwezig zijn. Zoals een lerarenkamer en administratieruimte en dergelijke. Dan geven we ook een toeslag. De aanvullende vergoeding bestaat uit:

  • -

    een vast bedrag;

  • -

    een bedrag per groep;

  • -

    bedragen voor de beide toeslagen.

In deze bedragen zitten:

  • -

    de bouwkosten;

  • -

    de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen;

  • -

    de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

Hoe bepalen we de vergoedingen voor bouw (koop)?

We bepalen de vergoedingen op basis van de volgende bedragen:

Voor een speciale school voor basisonderwijs:

  • -

    vast bedrag € 40.057,27

  • -

    bedrag per groep € 74.933,67

  • -

    toeslag eerste groep € 18.733,56

  • -

    toeslag hoofdlocatie €149.867,34

Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

  • -

    vaste voet € 373,72

  • -

    per groep €4.551,87

  • -

    toeslag eerste groep €1.138,40

  • -

    toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie €9.103,17

Tabel 17: vergoedingen tijdelijke uitbreidingen (voortgezet) speciaal onderwijs.

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag eerste groep

Toeslag hoofdlocatie

SO- cluster 3

41.774,07

76.699,40

19.197,62

153.580,92

SO- cluster 4

41.412,93

75.992,09

19.009,40

152.075,23

SO-mg

43.218,63

79.528,68

19.950,46

159.603,70

VSO- cluster 3

42.135,21

77.406,72

19.385,83

155.086,62

VSO- cluster 4

42.135,21

77.406,72

19.385,83

155.086,62

VSO-mg

43.218,63

79.528,68

19.950,46

159.603,70

SG- cluster 3

42.496,35

78.114,04

19.574,04

156.592,31

SG- cluster 4

42.135,21

77.406,72

19.385,83

155.086,62

SG-mg

43.579,77

80.236,00

20.138,67

161.109,40

U kunt een aparte toeslag krijgen voor:

  • -

    sloopkosten van het oude gebouw;

  • -

    herstel en inrichting van terreinen;

  • -

    tijdelijke verhuizing van de leerlingen;

  • -

    extra maatregelen voortvloeiend uit aanvullende milieumaatregelen en bij kosten archeologisch onderzoek.

Voor de bedragen van deze toeslagen verwijzen we naar de toeslag bij nieuwbouw in paragraaf 1 van deze bijlage.

Voor een school voor voortgezet onderwijs:

Dit berekenen we op basis van de vergoedingsformule: € 604,85 * A + € 41.584,33

Waarbij geldt:

A =

het toegekende aantal m² bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

Voor de berekening van A verwijzen we naar bijlage II, deel C. Alle directe en indirecte kosten die u heeft om de voorziening te realiseren, kunt u betalen met het bedrag dat wij u ter beschikking stellen.

Tot die kosten behoren onder andere:

  • -

    het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen;

  • -

    de leges;

  • -

    het geschikt maken van het terrein;

  • -

    de fundering voor het plaatsen van tijdelijke huisvestingsvoorziening.

Ad 3c U breidt bestaande tijdelijke voorzieningen uit

Breidt u tijdelijke voorzieningen uit? Dan gaan we voor de bruto vloeroppervlakte uit van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Deze bedragen zijn inclusief de bouwkosten en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen.

We bepalen de vergoeding als volgt:

Voor een school voor primair onderwijs:

  • -

    vast bedrag €22.726,58

  • -

    bedrag per groep €83.288,25

Voor een school voor (voortgezet) speciaal basisonderwijs:

Tabel 18

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

SO-cluster 3

18.526,54

80.079,00

SO- cluster 4

18.704,69

80.848,99

SO-mg

18.526,54

80.079,00

VSO- cluster 3

18.526,54

80.079,00

VSO- cluster 4

18.526,54

80.079,00

VSO-mg

18.526,54

80.079,00

SG- cluster 3

18.526,54

80.079,00

SG- cluster 4

18.704,69

80.848,99

SG-mg

18.704,69

80.848,99

Krijgt u een aparte toeslag?

  • -

    Wij kunnen een aparte toeslag geven voor:

  • -

    sloopkosten van het oude gebouw;

  • -

    herstel en inrichting van terreinen;

  • -

    tijdelijke verhuizing van de leerlingen;

  • -

    milieumaatregelen.

Voor de bedragen verwijzen we naar de toeslag bij nieuwbouw.

Wat geldt voor huren?

U kunt een gebouw dat bestemd is voor tijdelijk gebruik niet alleen kopen, maar ook huren. In principe zijn er twee typen huur mogelijk:

  • -

    u huurt een voorziening die voor tijdelijk gebruik bestemd is, of

  • -

    u huurt een bestaand gebouw.

Beide soorten huur vergoeden we op basis van de werkelijke kosten.

4 Wat geldt voor de eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair?

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor het onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De bedragen die we hierna opnemen zijn investeringsbedragen per school. Deze zijn gerelateerd aan het aantal groepen. Breidt u het aantal groepen uit? Dan bepalen we het bedrag dat wij uitkeren aan de hand van het verschil tussen de bedragen die u investeert met en zonder uitbreiding van het aantal groepen.

Wat geldt voor nieuwe instituten? Zij krijgen een korting van tien procent op de eerste aanschaf. Deze korting ontvangen nieuwe scholen bij de eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair. Dit geldt voor alle nieuwe scholen die bestaande of nieuwe instituten stichten.

Hoe bepalen we de vergoedingen?

We bepalen de vergoedingen op basis van de volgende bedragen (in euro’s).

4.1 Voor een school voor primair onderwijs:

Tabel 19: eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair primair onderwijs.

Aantal groepen

OLP

Meubilair

Totaal

2

3

4

5

elke volgende groep

41.782,02

47.546,84

59.167,98

65.144,74

6.328,28

24.937,81

33.511,63

42.353,75

50.928,09

5.982,96

66.719,84

81.058,47

101.521,72

116.072,82

12.311,24

toeslag tweede speellokaal

825,02

5.722,43

6.547,45

4.2 Voor een speciale school voor basisonderwijs:

  • -

    vaste voet (inclusief vier groepen) €123.153,68

  • -

    elke volgende groep €12.851,08

  • -

    toeslag bij de twaalfde groep €16.559,26

Omvat de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen? Dan kennen we de vaste voet naar rato toe.

4.3 Voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

De vergoeding bestaat uit een:

  • -

    vaste voet (inclusief vier groepen);

  • -

    bedrag voor elke volgende groep;

  • -

    toeslag voor extra ruimte (SO 12e groep, VSO 13e groep).

Tabel 20

Vaste voet

Elke volgende groep

Toeslag extra ruimte

SO-cluster 3

130.550,92

11.194,73

15.657,73

SO- cluster 4

122.547,70

12.269,55

13.004,17

SO-mg

178.323,59

15.103,84

16.486,97

VSO- cluster 3

133.219,37

9.160,96

20.808,58

VSO- cluster 4

148.724,01

11.051,20

16.815,48

VSO-mg

138.906,04

9.006,81

12.532,14

Omvat de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen? Dan kennen we de vaste voet naar rato toe. Voor een nevenvestiging kennen we per groep het bedrag voor elke volgende groep toe.

4.4 Voor een school voor voortgezet onderwijs:

De vergoeding voor een eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan:

  • -

    de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw die we toekennen. Dit geldt niet voor vervangende nieuwbouw;

  • -

    uitbreiding en ingebruikneming. Dit geldt niet voor ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw;

  • -

    de eerste inrichting die de overheid nog niet eerder heeft betaald.

Verwijzen we bij uitbreiding naar medegebruik? Dan kennen we alleen inventaris toe als deze ontbreekt in de ruimte die wij hebben aangewezen voor medegebruik. Of als deze inrichting ongeschikt is. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type inrichting die moet worden gerealiseerd.

Hoe bepalen we de hoogte van de vergoeding? Dit doen we door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. Dit doen we aan de hand van de normbedragen voor inventaris per ruimtetype. Deze leest u in de volgende tabel:

Tabel 21

Ruimtetype

Functie

Inventaris / m2

Algemeen

139,57

Specifiek

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

Handel/verkoop/administratie

Praktijkonderwijs

326,19

199,54

267,91

Werkplaatsen

Techniek algemeen

Consumptief

Grafische techniek

Landbouw

342,21

662,71

1.267,00

1.0,00

5. Wat geldt voor ruimten voor bewegingsonderwijs?

Wat is de vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een ruimte voor bewegingsonderwijs? Deze bedraagt:

  • -

    voor een zaal van 252m2 binnen een totaal brutovloeroppervlak van 455m2:

    • §

      - op het schoolterrein € 746.345,83

    • §

      - op afzonderlijk terrein € 761.441,11

Deze vergoeding is inclusief de kosten van fundering op staal en de inrichting van het terrein.

Wanneer krijgt u een toeslag?

Voor de scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs kennen we een toeslag toe van 50 m². Dit is een toeslag voor een grotere entree en kleed- en doucheruimte. Dit geldt voor lg- en mg-scholen met een lg- of mlk/cluster 3-component. Voor deze scholen is het normbedrag € 73.561,11.

Wat geldt bij uitbreiding?

Bij uitbreiding van een ruimte voor bewegingsonderwijs sluiten we in eerste instantie aan bij de vergoeding voor nieuwbouw van een ruimte voor bewegingsonderwijs met een bruto vloeroppervlakte van 455 m². Heeft de oefenvloer van een kleine ruimte voor bewegingsonderwijs een oppervlakte van 140 m² of minder? Dan kunt u de oefenvloer uitbreiden tot een oppervlakte van 252 m². Hiervoor kennen we de volgende vergoeding toe:

Tabel 22

Uitbreiding

Normbedrag

112 t/m 120 m2

€ 173.404,03

121 t/m 150 m2

€ 210.796,41

Wat geldt bij medegebruik of huur van een voorziening?

U kunt bewegingsonderwijs geven in een eigen lokaal van de school. Maar u kunt de lessen ook geven in een bestaande ruimte voor bewegingsonderwijs. Dit kan door:

  • a.

    medegebruik van een gebouw van een andere school of van de gemeente, of

  • b.

    huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

Uw recht op een vergoeding is dan afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie. Ook hangt dit af van de onderwijssoort die de accommodatie gebruikt. Op een rij:

Wat vergoedt de gemeente?

  • a.

    Bent u de eigenaar van de school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs? En gebruikt een andere school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs de ruimte voor bewegingsonderwijs? Dan vergoeden wij u het variabele deel van het klokuurbedrag.

  • b.

    Bent u eigenaar van de school of nevenvestiging voor voortgezet onderwijs? En gebruikt een school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs de ruimte voor bewegingsonderwijs? Dan vergoeden wij u het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag.

  • c.

    Is de gemeente eigenaar van de ruimte voor bewegingsonderwijs? En wordt deze gebruikt door een school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs? Dan stellen wij deze ruimte gratis beschikbaar.

  • d.

    Is een ander eigenaar van de ruimte voor bewegingsonderwijs? En gebruikt een school of nevenvestiging voor primair onderwijs of (voortgezet) speciaal onderwijs de ruimte voor bewegingsonderwijs? Dan vergoeden wij de huurprijs aan die andere (commerciële) exploitant. Deze bestaat uit de stichtingskosten plus de kosten voor materiële instandhouding.

  • e.

    Is een school voor voortgezet onderwijs eigenaar van de ruimte voor bewegingsonderwijs? En gebruikt een school voor primair- of (voortgezet) speciaal onderwijs de accommodatie voor bewegingsonderwijs? Dan betalen wij aan de school voor voortgezet onderwijs de stichtingskostenvergoeding. Het gaat om die kosten die onderdeel uitmaken van de huurprijs die de school voor voortgezet onderwijs betaalt. Het bedrag van de stichtingskostenvergoeding berekenen we als volgt:

    totale huurbedrag – aantal klokuren gebruik x het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag = stichtingskostenvergoeding

Bent u een school voor voortgezet onderwijs? Dan bent u verschuldigd aan:

  • a.

    de gemeente: een bedrag aan exploitatiekosten voor het aantal lesuren dat u de zaal gebruikt. Dit geldt als u ruimte voor bewegingsonderwijs van de gemeente gebruikt. Voor de hoogte van de vergoeding sluiten we aan bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

  • b.

    een school voor primair en (voortgezet) speciaal onderwijs: in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal lesuren medegebruik. Dit geldt als u de ruimte voor bewegingsonderwijs van een school voor primair onderwijs gebruikt. Komt de gebruiksduur van de ruimte voor bewegingsonderwijs door het medegebruik uit boven de 26 klokuren? Dan vergoedt u voor het aantal uren hierboven ook het vaste deel van het klokuurbedrag.

  • c.

    een commerciële exploitant: de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). Dit geldt als u een ruimte voor bewegingsonderwijs van de commerciële exploitant gebruikt.

Voor het bepalen van de hoogte van de klokuurvergoeding hanteren we tabel 23.

Tabel 23: klokurenvergoeding bewegingsonderwijs, vaste en variabele kosten

Stichtingsjaar

Vaste kosten

(excl. verzekering en ozb)

Variabele kosten

(per klokuur/ per jaar)

Tot 1987

< 90 m²

2.548,47

309,65

90-130 m²

3.270,11

391,84

130-170 m²

3.575,61

422,75

170-190 m²

3.412,26

462,65

190-230 m²

3.268,04

510,69

> 230 m²

3.698,66

570,17

Vanaf 1987

> 252 m2

2.936,48

518,48

Wat geldt voor de eerste inrichting?

In de volgende gevallen heeft u recht op een vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair:

  • -

    bij (vervangende) nieuwbouw als eerste voorziening;

  • -

    bij uitbreiding;

  • -

    bij ingebruikneming. Dit geldt niet als u de ruimte in gebruik neemt ter vervanging van een bestaand gebouw;

  • -

    voor zover de overheid de eerste inrichting nog niet eerder heeft betaald.

Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik heeft u geen aanspraak op betaling van eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair.

Voor primair onderwijs en speciaal primair onderwijs:

De vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een ruimte voor bewegingsonderwijs bedraagt € 42.687,70. Dit geldt zowel voor een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs.

Voor (voortgezet) speciaal onderwijs:

De vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een ruimte voor bewegingsonderwijs bedraagt (in euro’s) stellen wij vast op basis van de bedragen in tabel 24.

Tabel 24: vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair bewegingsonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs.

Schoolsoort

Bedrag

SO-lg/mg

47.630,58

SO-cluster 3

34.163,48

SO-cluster 4

34.093,18

VSO-lg/mg

53.044,41

VSO-cluster 3

41.744,28

VSO-cluster 4

37.264,56

SOVSO-lg/mg

54.488,20

SOVSO-cluster 3

45.302,32

SOVSO-cluster 4

37.687,41

Voor een school voor voortgezet onderwijs:

De vergoeding is afhankelijk van het type ruimte voor bewegingsonderwijs dat wij toekennen. Deze vergoeding bepalen we op basis van de volgende bedragen (in euro’s)in tabel 25.

Tabel 25: vergoeding voor de eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen en meubilair bewegingsonderwijs (voortgezet) speciaal onderwijs.

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

Eerste lokaal

Tweede lokaal

Derde lokaal

Oefenplaats 1

Oefenplaats 2

901,55

901,55

901,55

53.761,58

41.938,11

18.232,73

11.873,15

1.370,60

54.664,10

42.839,67

19.134,29

11.873,15

1.370,60

Wat geldt voor de huur van sportvelden?

Een school voor voortgezet onderwijs maakt gedurende maximaal acht weken per jaar aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt

€ 18,49 per klokuur. Dit bedrag is gebaseerd op het prijspeil van 2007.

BIJLAGE IV DE CRITERIA VOOR DE URGENTIE VAN DE VOORZIENINGEN

In welke volgorde stellen wij prioriteiten?

Is het budget dat u aanvraagt voor het bekostigen van de huisvestingsvoorzieningen voor hetzelfde jaar hoger dan het investeringsbudget dat wij beschikbaar hebben gesteld (het bekostigingsplafond)? Dan passen we de criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen toe. Deze criteria leest u in deze bijlage.

De aangevraagde voorzieningen rangschikken wij. Dit doen wij voordat we het programma en het overzicht vaststellen. Daarbij volgen we de volgende prioriteitstelling:

Prioriteit 1

Voorzieningen om capaciteitstekorten op te heffen. Deze tekorten bepalen we volgens bijlage II.

Prioriteit 2

Voorzieningen die noodzakelijk zijn om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven van gebouwen voor primair onderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.

Prioriteit 3

Voorzieningen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. Deze verplichtingen bestaan uit aanpassingen. Dit zijn geen capaciteitsuitbreidingen.

Prioriteit 4

Voorzieningen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs. Deze voorzieningen zijn wenselijk door nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen.

Deze vier punten lichten we hieronder toe.

Prioriteit 1

Tot de eerste hoofdprioriteit behoren:

  • -

    nieuwbouw;

  • -

    uitbreiding;

  • -

    eerste inrichting (dit heeft u los van andere voorzieningen aangevraagd);

  • -

    het verplaatsen van noodlokalen;

  • -

    medegebruik;

  • -

    het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief het daarbij horende terrein en de eerste inrichting, als dat van toepassing is;

  • -

    het vergroten van de capaciteit voor bewegingsonderwijs. Bijvoorbeeld door nieuwbouw van een ruimte voor bewegingsonderwijs.

Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw, inclusief de noodzakelijke aanpassingen, vallen alleen in deze hoofdprioriteit als zij noodzakelijk zijn om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Prioriteit 2

Tot de tweede hoofdprioriteit behoren:

  • -

    vervangende bouw;

  • -

    ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, inclusief de noodzakelijke aanpassingen;

  • -

    onderhoud in het primair onderwijs;

  • -

    herstel van constructiefouten;

  • -

    herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden;

  • -

    de aanpassing 'vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie' in het primair onderwijs.

Prioriteit 3

Onder hoofdprioriteit drie vallen:

  • -

    aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs, met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten;

  • -

    vervanging van een oliegestookte verwarming.

Prioriteit 4

Hoe wij hoofdprioriteit 4 invullen hangt af van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen aanpassingen van meer algemene aard en herstel onder deze prioriteit. Ook valt hieronder de vervanging van schade in bijzondere omstandigheden als dit niet spoedeisend is.


Noot
1

In deze formule voor de tijdelijke ruimtebehoeftebepaling bedoelen we met het gewicht alleen de opslag. De som van deze gewichten is het totaal van het aantal leerlingen maal het gewicht.

Noot
*

behalve als de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een andere N-factor heeft vastgesteld.

Noot
*

behalve als de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen een andere N-factor heeft vastgesteld.

Noot
2

Is in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake van een 'bedrag vaste voet'? Dan is dit bedrag ook bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals u leest in tabel 5 Ruimtenormering (V)SO. Het 'bedrag per groep' in de financiële normering is het bedrag dat we vergoeden voor iedere groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

Noot
2

Is in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake van een 'bedrag vaste voet'? Dan is dit bedrag ook bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan bruto vloeroppervlakte zoals u leest in tabel 5 Ruimtenormering (V)SO. Het 'bedrag per groep' in de financiële normering is het bedrag dat we vergoeden voor iedere groep boven op het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.