Regeling vervallen per 01-06-2013

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Ede

Geldend van 08-02-2011 t/m 31-05-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.1 Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit gebeurt nadat het college de aanvrager in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen heeft geïnformeerd over de gevolgen van deze keuze.

  • 1.2 Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    • a.

      op grond van aanwijzingen het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    • b.

      er sprake is van een vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een persoonsgebonden budget in het verleden

    • c.

      er sprake is van een belanghebbende met aanzienlijke schulden terwijl deze belanghebbende medewerking weigert bij het oplossen van deze schuldenproblematiek

    • d.

      de door de cliënt gewenste voorziening niet voldoet aan de gebruiksdoelen (dus niet compenserend is);

    • e.

      er, naar het oordeel van het college, andere zwaarwegende bezwaren bestaan tegen verstrekking.

  • 1.3 Woonvoorzieningen die bij voorkeur in natura worden verstrekt zijn:

    mobiele tilliften, vaste douchezittingen, losse douchestoelen, douchebrancards, eenvoudige toiletverhogers en eenvoudige toiletstoelen.

    Als de verwachting bestaat dat een voorziening voor een beperkte periode zal worden gebruikt dan verstrekt het college deze in natura of een persoonsgebonden budget waarmee een voorziening kan worden gehuurd.

  • 1.4 Het college kan de budgethouder vragen over een specifieke periode verantwoording af te leggen over besteding van het persoonsgebonden budget. Verantwoording gebeurt door het overleggen van een factuur van de aangeschafte voorziening of van nota’s en betalingsbewijzen van de ingeschakelde hulp bij het huishouden over een specifieke periode. Als het college van deze mogelijkheid gebruik maakt, legt het college voor aanvang van deze periode aan de budgethouder de verplichting op om de relevante bewijsstukken te bewaren en over te leggen.

  • 1.5 Bij de verlening van een persoonsgebonden budget worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de budgethouder gebruikt het persoonsgebonden budget uitsluitend om het resultaat waarvoor het is betaald, te behalen

    • b.

      de voorziening of de hulp bij de huishouding die de budgethouder inkoopt, is adequaat en kwalitatief verantwoord en voldoet aan het programma van eisen dat het college heeft vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden.

Artikel 2. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

  • 2.1 Voor hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt een bedrag per uur beschikbaar gesteld dat 75 % bedraagt van de kosten voor huishoudelijke hulp in natura. Uitgangspunt zijn de maximale tarieven voor de hulp bij huishouden, die de gemeente betaalt aan de zorgaanbieders.

  • 2.2 Het college stelt het persoonsgebonden budget betaalbaar op rekening van belanghebbenden.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen.

Artikel 3.

  • 3.1. De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen wordt gebaseerd op de kosten, die noodzakelijk moeten worden gemaakt om de voorziening te realiseren.

  • 3.2 Een verplichting tot terugbetaling van een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing bij verkoop van de woning, zoals bedoeld in artikel 24 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, kan worden opgelegd indien de uitbetaalde tegemoetkoming meer heeft bedragen dan € 20.420,00.

  • 3.3 De financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als genoemd in artikel 17 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, verstrekt aan een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet, bedraagt € 2.500,00. Dit betreft een forfaitaire vergoeding in de kosten.

  • 3.4 Indien er sprake is van een situatie als in artikel 18 onder lid 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 bedraagt de financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten maximaal € 5.327,00.

  • 3.5 Voor het bezoekbaar maken van woonruimte als genoemd in artikel 21 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 wordt een financiële tegemoetkoming verstrekt van maximaal

    € 5.000,00.

  • 3.6 Indien de voorziening een woningsanering betreft waarbij stoffering en /of vloerbedekking dient te worden vervangen, verlenen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming waarbij afhankelijk van de ouderdom van de te vervangen zaken de volgende systematiek wordt gehanteerd:

    • a.

      tot 2 jaar oud: vergoeding 100% van het normbedrag

    • b.

      tot 4 jaar oud: vergoeding 75% van het normbedrag

    • c.

      tot 6 jaar oud: vergoeding 50% van het normbedrag

    • d.

      tot 8 jaar oud: vergoeding 25% van het normbedrag

    • e.

      ouder dan 8 jaar: geen vergoeding.

    Als normbedragen worden gehanteerd:

    • a.

      voor zeil of linoleum € 53,00 per meter (uitgaande van een gemiddelde lengte van de rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten en leggen;

    • b.

      gordijnen: € 15,00 per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

  • 3.7 Het persoonsgebonden budget voor een losse woonvoorziening wordt vastgesteld op de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, minus een korting van 10%. Daarnaast wordt er jaarlijks een gemiddeld bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare woonvoorzieningen als persoonsgebonden beschikbaar gesteld.

Artikel 4. Tijdelijke huisvesting

  • 4.1 Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming voor de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen indien deze moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      de huidige woonruimte van belanghebbende;

    • b.

      de door belanghebbende nog te betrekken woonruimte.

  • 4.2 De financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan die redelijkerwijs niet voorkomen kunnen worden.

  • 4.3 De hoogte van een te verlenen financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten - met een maximum van € 505,00 per maand - in verband met het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten - met een maximum van € 255,00 per maand - in verband met het tijdelijk betrekken van niet – zelfstandige woonruimte.

  • 4.4 De financiële tegemoetkoming voor tijdelijke huisvesting kan maximaal zes maanden worden verleend.

Artikel 5. Verwijderen van woonvoorzieningen

  • 5.1 Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming voor de kosten van het verwijderen van woonvoorzieningen indien een woning door de aangebrachte voorzieningen onverhuurbaar wordt .Ook kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor het verwijderen van een voorziening, die niet meer wordt gebruikt en die door het verwijderen beschikbaar komt voor hergebruik. De financiële tegemoetkoming wordt vastgesteld op de hoogte van de kosten die noodzakelijk gemaakt moeten worden

Hoofdstuk 4. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6.

  • 6.1 Voor het reizen met het collectief systeem van aangepast vervoer, als bedoeld in artikel 25 onder a. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, is voor een rit een tarief verschuldigd dat gebaseerd is op de prijs die in het reguliere openbaar vervoer wordt gehanteerd.

  • 6.2 Er kan maximaal per kalenderjaar negenhonderd zones met het collectief aangepaste vervoer worden gereisd tegen het tarief als bedoeld in het eerste lid. Uitbreiding van het aantal zones is mogelijk als er sprake is van zwaarwegende omstandigheden waardoor 900 zones in het specifieke geval onvoldoende blijken te zijn. Belanghebbende dient aannemelijk te maken dat er sprake is van zwaarwegende omstandigheden.

  • 6.3 Indien op medische indicatie begeleiding van de belanghebbende tijdens het gebruik van het collectief systeem van aangepast vervoer noodzakelijk is, is de rit voor de begeleider gratis.

  • 6.4 Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, minus een korting van 10%, indien nodig verhoogd met een bedrag voor het in stand houden van de voorziening (zoals onderhoud en reparatie).

Artikel 7.

  • 7.1. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een eigen auto of bruikleenauto bedraagt € 680,00. Als het een echtpaar of samenwonenden betreft, die beiden persoon zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet wiens vervoersbehoefte niet volledig samenvalt, dan wordt aan hen tezamen een bedrag toegekend van € 1.020,00.

  • 7.2 Het bedrag dat per jaar verstrekt kan worden voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.800,00. Indien er ter zake feitelijk minder kosten worden gemaakt, is het te verstrekken bedrag gelijk aan de werkelijk te maken kosten.

    Als het een echtpaar of samenwonenden betreft, die beiden persoon zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet wiens vervoersbehoefte niet volledig samenvalt dan wordt aan hen tezamen een bedrag toegekend van € 2.700,00.

  • 7.3 Het bedrag dat per jaar verstrekt kan worden voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 2.400,00. Indien er ter zake feitelijk minder kosten worden gemaakt, is het te verstrekken bedrag gelijk aan de werkelijk te maken kosten. Als het gehuwden of samenwonenden betreft, die beiden persoon zijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 5 en 6 van de wet wiens vervoersbehoefte niet volledig samenvalt dan wordt aan hen tezamen een bedrag toegekend van € 3.600,00.

  • 7.4 Indien de onder artikel 7.1 tot en met 7.3 vermelde voorziening voor korter dan een jaar wordt verleend wordt het aldaar vermelde bedrag evenredig verminderd.

  • 7.5 Indien er een noodzaak bestaat voor het verstrekken van een elektrische fiets of een fiets met trapondersteuning, wordt hiervoor een financiële tegemoetkoming van maximaal € 1.000,00 verstrekt.

Hoofdstuk 5. Het zich verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 8.

  • 8.1 Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, minus een korting van 10%, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen.

Hoofdstuk 6. Sportvoorzieningen

Artikel 9.

  • 9.1 Een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 28 en artikel 29 derde lid van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, wordt uitsluitend verstrekt als forfaitaire vergoeding in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 9.2 De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel, bedraagt € 2.500. Deze tegemoetkoming kan pas na verloop van een periode van drie jaar opnieuw worden verstrekt.

  • 9.3 Het persoonsgebonden budget voor een sportvoorziening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, minus een korting van 10%, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen.

Hoofdstuk 7. Samenhangende afstemming en advies

Artikel 10. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager zoals bedoeld in artikel 35 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010, wordt bij het onderzoek inzake het advies voor zover van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 11. Adviesaanvraag

Het college kan MO-zaak om advies vragen indien het college dat gewenst vindt ter voorbereiding van een besluit.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 12. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2011.

Artikel 13.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in dit besluit als de toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Ede.

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Ede -Toelichting

Inleiding

Naast een Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een Besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn alle bedragen bij elkaar gebracht, die op basis van de Verordening nog moeten worden vastgesteld. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen de verordening niet gewijzigd hoeft te worden en dus niet opnieuw in de Raad besproken en vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan daardoor aanzienlijk sneller plaatsvinden.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Algemeen.

Uitgangspunt van de Wmo en Verordening is dat burgers eerst zelf of binnen hun eigen netwerk een oplossing voor de ervaren belemmeringen dienen te zoeken. Indien dit niet tot een oplossing leidt kan de gemeenten verwijzen naar een algemene voorziening. Voor algemene voorzieningen verstrekt de gemeente geen persoonsgebonden budget , waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt, er een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Pas in laatste instantie zal de gemeente een individuele voorziening verstrekken. Voor een individuele voorziening kan een “bruto” persoonsgebonden budget worden toegekend door de gemeente; het CAK berekent dan de eigen bijdrage voor de klant en brengt die vervolgens bij de klant in rekening.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording.

1.1

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. De gemeente informeert de aanvrager over de gevolgen van de keuze voor een persoonsgebonden budget, een voorziening in natura of een financiële tegemoetkoming. Dit gebeurt in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen.

1.2

Niet in alle situaties kan de aanvrager een persoonsgebonden budget ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene voorziening een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

Daarnaast zal ook in situaties waarbij tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat.

1.3

Een aantal woonvoorzieningen wordt bij voorkeur verstrekt als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak voorzieningen die hergebruikt kunnen worden, zoals tilliften, toiletstoelen en dergelijke voorzieningen. Ook is er meer controle op de kwaliteit en het gebruik van de voorziening. Bouwkundige woonvoorzieningen zullen naar hun aard over het algemeen niet als voorziening in natura aangeboden kunnen worden. Dit artikellid bepaalt dat een aantal roerende woonvoorzieningen bij voorkeur in natura wordt aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Alleen op uitdrukkelijk verzoek van de klant kan de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.

Daarnaast kan het college er voor kiezen een voorziening in natura of als huurpgb te verstrekken indien de verwachting is dat deze slechts voor een beperkte periode zal worden gebruikt. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een progressief ziektebeeld.

1.4

Ten aanzien van het persoonsgebonden budget vindt er steekproefsgewijs controle plaats op de rechtmatigheid van het toegekende budget. Indien hier aanleiding voor is, kan ook gericht controle plaatsvinden op de besteding van het budget. Het college kan belanghebbende de verplichting opleggen om over een specifieke periode betalingsbewijzen over te leggen. Een dergelijke verplichting wordt opgelegd voor aanvang van deze periode.

1.5

indien een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, dient deze te worden aangewend om het resultaat te bereiken waarvoor het is bedoeld. Het college kan hierbij eisen stellen waaraan de aan te schaffen voorziening of hulp bij het huishouden dient te voldoen. Als blijkt dat niet is voldaan aan de gestelde eisen kan het besluit tot toekenning worden ingetrokken en kan het verstrekte persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 2. Hulp bij het huishouden.

Artikel 2. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden.

Voor de voorziening hulp bij het huishouden in natura is een uurbedrag vastgesteld in de contracten met de zorgaanbieders.

Als de aanvrager kiest voor een persoonsgebonden budget dan wordt 75 % van het geldende tarief per uur aan de aanvrager uitgekeerd. Het persoongebonden budget wordt op een lager uurtarief gebaseerd aangezien een individuele aanvrager geen overheadkosten heeft waarmee een zorgaanbieder wel heeft te maken. Daarnaast biedt de gemeente aan budgethouders de mogelijkheid om gratis gebruik te maken van de diensten van de sociale verzekeringsbank voor de administratieve verplichtingen die een PGB met zich mee brengt. Deze dienstverlening door de SVB is voor de gemeente niet gratis.

Hoofdstuk 3. Woonvoorzieningen

Artikel 3.

3.1

In artikel 3 lid 1 van het Besluit is geregeld dat de financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening wordt vastgesteld op de hoogte van de noodzakelijk te maken kosten.

Deze kunnen worden gebaseerd op een door het college goedgekeurde (deel van een) offerte of op genormeerde bedragen. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde (deel van een ) offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het zal kunnen gaan zal verder worden uitgewerkt in de beleidsregels, het Verstrekkingenboek.

Ook bestaat de mogelijkheid de financiële tegemoetkoming vaststellen op een genormeerd bedrag.

3.2

Artikel 3 lid 2 van het Besluit geeft het bedrag aan waarboven de terugbetalingsverplichting van artikel 22 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 van toepassing is. Uiteraard wordt het deel dat de belanghebbende zelf heeft bijgedragen buiten de berekening van een eventuele terugbetaling gelaten. Basis is het bedrag dat de gemeente heeft moeten voldoen.

3.3, 3,4, 3,5

Artikel 3 lid 3, 4 en 5 van het Besluit leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om een verhuiskostenvergoeding respectievelijk het bezoekbaar maken. De vergoeding die wordt verstrekt aan mensen die bereid zijn een aangepaste woning te verlaten wordt gelijk gesteld aan de verhuiskostenvergoeding die mensen ontvangen als ze hun huurhuis moeten verlaten bij sloop of renovatie.

3.6

Indien vanwege een plotseling optredende noodzaak, waarmee de belanghebbende niet eerder rekening kon houden, een woningsanering moet plaatsvinden, kan men in aanmerking komen voor een vergoeding. Omdat vloerbedekking en dergelijke ook zonder optredende beperkingen periodiek worden vervangen, zijn dit daarom algemeen gebruikelijke kosten zijn, tenzij er sprake is van vervanging van stoffering en/of vloerbedekking die nog niet is afgeschreven. Hoe ouder de zaken zijn, hoe groter het algemeen gebruikelijke deel in het vervangen. Als de zaken nog geen 2 jaar oud zijn, is er geen sprake van een algemeen gebruikelijk deel.

3.7

Artikel 3.7 van het Besluit regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, minus een korting van 10%, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie. De korting wordt ingehouden omdat de gemeente via het contract met de leverancier vaak hoge kortingen heeft bedongen. Ook mensen die van de gemeente een persoonsgebonden budget ontvangen kunnen bij deze leverancier een voorziening met korting (10 %) aan schaffen.

Hoofdstuk 4. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 6.

6.1

Voor het gebruik van het collectief vervoer is een vergoeding verschuldigd. Zonder beperking zou de belanghebbende immers ook kosten maken voor het openbaar vervoer. De meerkosten van het collectief vervoer worden middels subsidiering aan de vervoerder door de gemeente vergoed.

6.2

Het gebruik van collectief vervoer tegen een laag tarief is niet onbeperkt. Een aantal van 900 zones per kalenderjaar wordt normaal gesproken voldoende geacht om de vervoersbehoefte te dekken. Aanvullende toekenning tot een hoger aantal zones blijft in bijzondere, individueel bepaalde omstandigheden mogelijk. Belanghebbende dient zelf aan te tonen dat er sprake is van bijzondere omstandigheden.

6.3

Als het om medische reden noodzakelijk is om een begeleider te laten mee reizen, dan kan deze gratis meereizen.

6.4

Artikel 6.4 van het Besluit regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, minus een korting van 10%, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie. De korting wordt ingehouden omdat de gemeente via het contract met de leverancier vaak hoge kortingen heeft bedongen. Ook mensen die van de gemeente een persoonsgebonden budget ontvangen kunnen bij deze leverancier een voorziening met korting (10 %) aan schaffen.

Artikel 7

Artikel 7 tenslotte legt een drietal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Ten aanzien van de autokostenvergoeding krijgt belanghebbende een forfaitair bedrag uitgekeerd waarover geen verantwoording afgelegd hoeft te worden. De bedragen voor taxi en respectievelijk de rolstoeltaxi zijn aanzienlijk hoger zodat de aanvrager hierover wel verantwoording af dient te leggen. Om deze reden vindt uitbetaling plaats op basis van declaratie. Belanghebbende krijgt hierdoor geen hoger bedrag toegekend dan de kosten die hij zelf daadwerkelijk ter zake heeft gemaakt.

Indien er een indicatie bestaat voor gebruik van de rolstoeltaxi en het inkomen van de aanvrager is hoger dan 1,5 keer de bijstandsnorm dan wordt, op de vergoeding voor gebruik van de rolstoeltaxi, het bedrag dat wordt toegekend als vergoeding voor gebruik van de taxi ingehouden. Een rolstoeltaxi kan immers niet als algemeen gebruikelijke voorziening worden beschouwd.

artikel 7.5

Het bedrag van de financiële tegemoetkoming voor een elektrische fiets of fiets met trapondersteuning is gebaseerd op de meerkosten van een dergelijke fiets ten opzichte van een relatief eenvoudige normale fiets. Uitgegaan wordt van de door Nibud aangegeven bedragen voor een elektrische fiets van € 1.400,00 en voor een normale fiets van € 400,00.

Hoofdstuk 5. Het zich verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 8.

Bij het bepalen van een persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. Hiervoor wordt aan de, door de gemeente Ede, gecontracteerde leverancier een offerte met cataloguswaarde opgevraagd voor de voorziening, gebaseerd op de gebruiksdoelen. Het persoonsgebonden budget wordt vervolgens door het toekennen van een bedrag als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, minus een korting van 10%, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare rolstoelen.

Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.

Hoofdstuk 6 Sportvoorzieningen

Artikel 9

Toegevoegd aan de nieuwe verordening zijn de sportvoorzieningen. Verstrekking van een sportrolstoel vond al plaats onder de WVG. De wijze van verstrekken wordt voortgezet zoals bij de Wvg gebruikelijk was. Dit houdt in dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar. Het betreft een forfaitair bedrag. Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Bij het bepalen van een persoonsgebonden budget voor een sportvoorziening wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. Hiervoor wordt aan de, door de gemeente Ede, gecontracteerde leverancier een offerte met cataloguswaarde opgevraagd voor de voorziening, gebaseerd op de gebruiksdoelen. Het persoonsgebonden budget wordt vervolgens door het toekennen van een bedrag als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, minus een korting van 10%, verhoogd met het gemiddelde bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare sportvoorzieningen

Elke sportvoorziening die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij sportvoorzieningen vaak per voorziening plaats.

Hoofdstuk 7. Samenhangende afstemming en advies.

Artikel 10. Samenhangende afstemming.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 stelt in artikel 38 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Hierbij is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Artikel 11. Adviesaanvraag.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2010 bepaalt in artikel 37 lid 2 dat het college extern advies kan vragen als dit is gewenst ter voorbereiding van een besluit.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 12 en 13 spreken voor zich.