Regeling vervallen per 26-05-2012

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ 2010

Geldend van 26-05-2012 t/m 25-05-2012

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ 2010

De gemeente Eemnes stelt de volgende verordening vast: Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ 2010

Hoofdstuk

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

2. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

3. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

4. Algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

5. Belanghebbende: personen van 27 jaar of ouder en beneden de leeftijd van 65 jaar, die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand, een uitkering op grond van de IOAW of een uitkering op grond van de IOAZ ontvangen;

6. Bijstand: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

7. Bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

8. Grondslag: de grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of de grondslag als bedoeld in artikel 5 van de IOAZ;

9. Maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, lid 2 van de wet, het verlagen van de grondslag bedoeld in artikel 20, lid 2, van de IOAW of artikel 20, lid 1, van de IOAZ, dan wel het weigeren van de grondslag, bedoeld in artikel 20. lid 1, van de IOAW of artikel 20, lid en lid 3, van de IOAZ;

10. UWV werkbedrijf: Het onderdeel van het UWV waar arbeidsbemiddeling en re-integratie bij elkaar komen;

11. Het college: het college van burgemeester en wethouders van Blaricum;

12. Algemeen geaccepteerde arbeid: werk dat algemeen maatschappelijk aanvaard is.

Hoofdstuk

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, kan overeenkomstig deze verordening een maatregel worden opgelegd.

  • 2 Als de belanghebbende naar het oordeel van het college een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW of de IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW of de IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW of de IOAZ zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 3 Het tweede lid is gelijkelijk van toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op hem rustende verplichtingen schendt.

  • 4 Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Hoofdstuk

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm plus de eventuele toeslag of de grondslag.

Hoofdstuk

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand of de grondslag wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand of de grondslag wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm of de grondslag en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Hoofdstuk

Artikel 5 Horen van de belanghebbende

  • 1 Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    a. de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    b. de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    c. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de WWB, artikel 24 van de IOAW of artikel 24 van de IOAZ, werkzaamheden in het kader van de WWB, IOAW of IOAZ heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de WWB, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ;

    d. het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid;

    e. de maatregel wordt opgelegd wegens ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 15.

Hoofdstuk

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1 Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2 Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3 Indien het college afziet van het opleggen of uitvoeren van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Hoofdstuk

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1 De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de grondslag nog niet is uitbetaald.

  • 3 Indien geen maatregel opgelegd of uitgevoerd kan worden omdat de bijstandsuitkering of uitkering wordt beëindigd, kan alsnog een maatregel worden opgelegd of uitgevoerd indien de belanghebbende binnen een termijn van een jaar opnieuw recht heeft op een bijstandsuitkering, een IOAW uitkering of een IOAZ uitkering.

Hoofdstuk

Artikel 8 Recidive en samenloop

  • 1 De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan het schenden van de inlichtingenplicht of aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 2 Indien een belanghebbende zich, na een besluit als bedoeld in het eerste lid, wederom schuldig maakt aan een of meerdere verwijtbare gedragingen zoals genoemd in artikel 9, 11, 12, 13, 14 en 15 van deze verordening, en die plaatsvinden binnen een periode van 24 maanden na het laatste maatregel-recidivebesluit, kan het college al individualiserend de hoogte en de duur van de toe te passen maatregel vaststellen.

  • 3 Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4 Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet, de IOAW of de IOAZ, genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 5 Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet, de IOAW of de IOAZ, genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 6, tweede lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

De gedragingen bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid van de WWB, en gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van hoofdstuk III van de IOAW en IOAZ, anders dan de verplichtingen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW en IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2. Tweede categorie:

a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

3. Derde categorie

a. gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

b. het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling

4. Vierde categorie:

a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid door degene die een uitkering ontvangt op grond van de wet en de IOAW;

b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1 Onverminderd artikel 2, vierde lid, wordt de maatregel toegepast op de bijstandsnorm of de grondslag en wordt vastgesteld op:

    a. vijf procent van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    b. tien procent van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    c. vijftig procent van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

    d. honderd procent van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2 Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door haar te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien:

    a. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1 Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, kan met toepassing van artikel 18 lid 2 van de wet, artikel 20 van de IOAW, artikel 20 van de IOAZ een maatregel worden opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm, de IOAW of IOAZ uitkering, gedurende een maand, onverminderd artikel 2, vierde lid.

  • 2 Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of grondslag, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Onverminderd artikel 2, vierde lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand;

    b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand;

    c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand;

    d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand.

  • 3 Van een maatregel wordt afgezien:

    a. zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    b. zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

  • 4 Indien de strafvervolging vervalt omdat door het Openbaar Ministerie wordt geseponeerd, vindt alsnog een maatregelbeoordeling plaats

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand of de uitkering

  • 1 Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, artikel 13 van de IOAW of artikel 13 van de IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of grondslag, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, vierde lid, vijf procent van de bijstand of de grondslag gedurende een maand.

  • 2 Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van 24 maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1 Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2 Met inachtneming van artikel 20, vierde lid van de IOAW en IOAZ, legt het college een

    maatregel op van 100% voor de duur van een maand indien de belanghebbende door

    eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    a. aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligtin de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel

    b. de dienstbetrekkingis beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 3 Onverminderd artikel 2, vierde lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10% van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand;

    b. bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20% van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand;

    c. bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40% van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand;

    d. bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100% van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand.

Artikel 15 Ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, personeel van het UWVwerkbedrijf of door de gemeente ingehuurde re-integratiebedrijven onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, de uitvoering van de IOAW en de IOAZ zal onverminderd artikel 2, vierde lid, een maatregel worden opgelegd van 100% procent van de bijstandsnorm of de grondslag gedurende een maand

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2010. Bij de inwerkingtreding van deze verordening komt de “Afstemmingsverordening WWB 2008” te vervallen.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Afstemmingsverordening WWB IOAW IOAZ 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad op 28-06-2010.

Bijlage Bijlagen

Afstemmingsverordening Toelichting