Nota waardering en afschrijving van materiële vaste activa

Geldend van 27-01-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Nota waardering en afschrijving van materiële vaste activa

Nota waardering en afschrijving van materiële vaste activa

1. Inleiding

De gemeenteraad heeft een kaderstellende rol met betrekking tot het gemeentelijke financieel beleid. In de financiële verordening is de volgende tekst opgenomen over waardering en afschrijving van vaste activa:

  • 1.

    Het college stelt periodiek de nota Waardering & afschrijving materiële vaste activa vast. In deze nota wordt het beleid van de gemeente Eemsdelta vastgelegd. Hierin is onder meer het beleid opgenomen ten aanzien van de volgende punten:

    • a.

      de grondslagen voor waardering en activering van materiële vaste activa;

    • b.

      de afschrijvingsmethode en –termijnen van materiële vaste activa;

    • c.

      het moment waarop de afschrijving van materiële vaste activa begint.

  • 2.

    Voor de exacte afschrijvingstermijn en –methode per actief stelt het college een tabel vast, onderhoudt deze en past deze toe. De raad wordt geïnformeerd over de afschrijvingstabel.

  • 3.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel aan de raad voor.

Als gevolg van de herindeling van de gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum tot de gemeente Eemsdelta, is het nodig het beleid van waardering en afschrijving van activa te harmoniseren. Gelijksoortige activa dienen volgens eenzelfde methode te worden afgeschreven. De harmonisatie en het beleid van de gemeente Eemsdelta wordt in deze nota uitgewerkt.

Op grond van artikel 212 van de Gemeentewet stelt de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid en beheer vast. De uitgangspunten zijn opgenomen in de (concept) "Financiële Verordening" van de gemeente Eemsdelta. In deze verordening wordt bepaald dat het college in een nota "Waardering en afschrijving" de regels vast stelt die zij wil hanteren voor de waardering en afschrijving van vaste activa. Met deze nota stelt het college de uitgangspunten voor de waardering en afschrijving van materiële vaste activa vast. De overweging om een afzonderlijke nota op te stellen is gemaakt uit efficiency en praktische overweging.

De regels voor waardering en afschrijving zijn redelijk afgebakend binnen het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Belangrijke uitgangspunten hierin zijn dat het afschrijvingsbeleid resultaatonafhankelijk moet zijn en dat er een bestendige gedragslijn moet worden toegepast. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om de afschrijvingstermijnen jaarlijks te herzien. Deze uitgangspunten worden jaarlijks getoetst door de accountant. Indien een wijziging in de waarderingsgrondslagen moet plaatsvinden, kan dit snel worden doorgevoerd, omdat geen afzonderlijk raadsvoorstel vereist is.

In de notitie "Materiële vaste activa" van de commissie BBV is een overzicht gegeven van alle relevante aspecten van materiële vaste activa met betrekking tot begroting en verantwoording voor gemeenten

De commissie BBV beveelt aan om de wijze waarop met investeringen in materiële vaste activa wordt omgegaan vast te leggen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen, en nota investeringen of in de financiële verordening ex artikel 212. Deze nota geeft uitvoering aan deze aanbeveling.

Uitgangspunt 1

Met betrekking tot de uitvoering van de beleidsuitgangspunten voor de waardering en afschrijving van de materiële vaste activa wordt door het college een afzonderlijke nota op- en vastgesteld. Deze nota wordt ter kennisname gebracht aan de raad. Wijzigingen in de nota waardering en afschrijving worden eveneens ter kennisname aan de raad gebracht.

1.1 Doelstelling

De doelstelling van de nota is het uitwerken van de beleidsuitgangspunten zoals opgenomen in de Financiële verordening en de vastlegging van uniforme regels voor de waardering en afschrijving van activa.

Het resultaat van deze uniforme regels is een bestendige gedragslijn voor de waardering en afschrijving van vaste activa.

1.2 Leeswijzer

De opbouw van de nota is als volgt. Eerst worden de relevante begrippen toegelicht zoals opgenomen in deze nota. Daarna worden de wettelijke kaders rond waardering en afschrijving kort weergegeven, zoals deze in het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) zijn beschreven. Ook zijn hier de stellige uitspraken vanuit de commissie BBV opgenomen. Met stellige uitspraken geeft de Commissie BBV een interpretatie van de regelgeving die leidend is.

In de daarop volgende hoofdstukken zal nader worden ingegaan op de uitgangspunten die de gemeente Eemsdelta hanteert ten aanzien van waardering en afschrijving. De volgende aspecten komen aan de orde:

  • activeren (3);

  • toerekening van lasten en baten aan activa (4);

  • afschrijving van activa (5);

  • rente (6);

  • waarderingsgrondslagen van activa (7);

In deze nota worden uitgangspunten weergegeven in omkaderde tekstvlakken (conform dit voorbeeld). In de voorafgaande teksten wordt een onderbouwing gegeven van het betreffende uitgangspunt. Een samenvatting van de uitgangspunten is opgenomen in bijlage 1.

Voor een uitgebreide toelichting op het onderwerp waardering en afschrijving wordt verwezen naar de notitie 'Uitwerking afschrijvingsbeleid'. Dit document is de basis geweest voor de Nota waardering en afschrijving van materiële vaste activa.

2. Begrippen en wettelijk kader

In dit hoofdstuk presenteren wij op hoofdlijnen de wettelijke kaders betreffende waardering en afschrijving. Het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) bevat een aantal artikelen die betrekking hebben op waardering en afschrijving. In de notitie Materiële Vaste Activa van de Commissie BBV (januari 2020) zijn een aantal stellige uitspraken opgenomen welke eveneens van invloed zijn op de waardering en afschrijving van vaste activa.

2.1 Begrippen

Onderstaand treft u een omschrijving van de begrippen aan die relevant zijn voor de waardering en afschrijving van activa.

  • Achterstallig onderhoud: Onderhoud dat niet op tijd is uitgevoerd, waardoor een onderhoudsrichtlijn is overschreden en niet (meer) wordt voldaan aan het door de raad vastgestelde kwaliteitsniveau. Achterstallig onderhoud kan leiden tot schade en/of onveilige situaties, wat vaak leidt tot hogere herstelkosten.

  • Activa: De bezittingen van de gemeente. Worden ingedeeld in vaste activa en vlottende activa. Deze nota gaat in op de vaste activa.

  • Activeren: Het op de balans presenteren van de financiële waarde van het aangeschafte of vervaardigde kapitaalgoed met meerjarig nut dat vanaf dat moment als bezitting kan worden beschouwd.

  • Afschrijven: Het op een methodische wijze in de boekhouding (verslaglegging en verslaggeving) tot uitdrukking brengen van de waardedaling van een kapitaalgoed over een bepaalde periode.

  • Agio/Disagio: Agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer meer wordt uitgekeerd. Agio kan ook te maken hebben met aandelen. De prijs, of koers, van een aandeel is opgebouwd uit de nominale waarde plus het agio. Disagio is het tegengestelde van agio.

  • Annuïtaire afschrijvingsmethode: Een afschrijvingsmethode waarbij de kapitaallasten jaarlijs gelijk zijn gedurende de gehele economische levensduur van de investering. In de beginjaren is de afschrijvingscomponent laag en de rentecomponent hoog. Aan het eind ligt deze verhouding andersom.

  • Boekwaarde: Waarde van de activa op de balans. Dit is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de afschrijvingen.

  • Boekwinst: Als het actief wordt verkocht tegen een prijs die hoger is dat de resterende boekwaarde op het moment van verkoop.

  • Componentenbenadering: De componentenbenadering houdt in dat op verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, die afzonderlijk vervangen kunnen worden, afzonderlijk worden afgeschreven op basis van de individuele verwachte gebruiksduur van die delen.

  • Economische levensduur: Activa slijten door veroudering, maar ook komen er nieuwe machines op de markt waarin de jongste technische kennis is verwerkt. De economische levensduur wordt bepaald door rationeel en doelmatig gebruik rekening houdend, met technologische ontwikkelingen en leeftijd.

  • Financieel vaste activa: Is een groep van activa die een financiële waarde of bezit vertegenwoordigen (bijvoorbeeld deelnemingen en aandelen).

  • Groot onderhoud: Uitvoering van correctieve maatregelen, als gevolg van slijtage na een langere periode van gebruik, om een object in goede staat (op een vooraf bepaald kwaliteitsniveau) te houden of te brengen. Groot onderhoud dient zich in de regel aan, is daarom vaak gepland, is veelal ingrijpend van aard en betreft een groot of belangrijk deel van het object.

  • Immateriële vaste activa: Dit zijn investeringsuitgaven waar geen gemeentelijk bezittingen tegenover staan. Dit zijn die activa die niet stoffelijk van aard zijn en die niet onder de financiële vaste activa of materiële vaste activa worden begrepen (bijvoorbeeld lasten sluiten geldleningen).

  • Investeringen: Onder investeringen wordt verstaan het vastleggen van vermogen in objecten waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt.

  • Investeringen, levensduur verlengend: Investeringen die worden gepleegd ten behoeve van een bestaand actief en expliciet leiden tot een substantiële levensduurverlenging van betreffend actief. Bijvoorbeeld, het renoveren (= vernieuwen naar de huidige maatstaven en normen) van een gebouw.

  • Investering met economisch nut: Investeringen hebben een economisch nut indien ze verhandelbaar zijn en/of kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. Investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven. Investeringen met een economisch nut, waarvoor een bestemmingsheffing kan worden geheven. Bijvoorbeeld riool- en afvalinvesteringen.

  • Investering met maatschappelijk nut: Investeringen die geen economisch nut opleveren (geen middelen genereren en/of verhandelbaar zijn), bijvoorbeeld wegen.

  • Investeringskrediet: Bedrag dat door de gemeenteraad beschikbaar is gesteld voor het doen van een investering.

  • Kapitaallasten: Dit zijn de jaarlijks terugkerende afschrijving en rente lasten die samenhangen met de investeringen. De kapitaallasten bestaan uit afschrijvingen en rente.

  • Klein onderhoud: Preventieve maatregelen en dagelijkse reparaties die noodzakelijk zijn om het object in goede werkende en veilige staat te houden tegen een van te voren vastgesteld kwaliteitsniveau.

  • Lineaire afschrijvingsmethode: Een afschrijvingsmethode waarbij de kapitaallasten jaarlijks dalen. De afschrijvingscomponent is jaarlijks gelijk. Als gevolg van een daling van de boekwaarde neemt de jaarlijkse rentelast af.

  • Materiële vast activa: Dit zijn investeringsuitgaven waar bezittingen tegenover staan van stoffelijke aard, waarvan de gebruiksduur gedurende meer jaren kan worden toegepast.

  • Nieuwe of uitbreidingsinvesteringen: Investeringen ten behoeve van nieuwe activiteiten of ten behoeve van de uitbreiding van bestaande activiteiten. Bijvoorbeeld een nieuw gemeentehuis resp. een uitbreiding van een bestaand gemeentehuis.

  • Rente: Een vergoeding voor het beslag dat de boekwaarde van een investering legt op de financieringsmiddelen van de gemeente. De rente is onderdeel van de kapitaallasten (rente en afschrijving).

  • Restwaarde: De restwaarde is de schatting, tegen het prijspeil van het moment van ingebruikname, van de opbrengst die na de gebruiksduur nog gerealiseerd kan worden, verminderd met de te maken kosten voor verwijdering of vernietiging van (delen van) het actief.

  • Schattingswijziging: Een wijziging (door nieuwe inzichten) van een verwachte toekomstige gebruiksduur.

  • Stelselwijziging: Een wijziging van de vrij te kiezen waarderings-(activerings)grondslag.

  • Technische levensduur: Het aantal jaren dat een actief daadwerkelijk meegaat, voordat het technisch versleten is.

  • Vaste activa: De bezittingen van de gemeente waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode langer dan een jaar is vastgelegd. De vast activa worden verdeeld in: Immateriële vast activa, Materiële vaste activa en Financiële vaste activa.

  • Vastgoed met een bedrijfseconomische functie: Bij vastgoed met een bedrijfseconomische functie gaat het om vastgoed dat door de decentrale overheid wordt aangehouden om bewust winst te realiseren en/of waardestijgingen te realiseren. Bij vastgoed met een bedrijfseconomische functie bestaat de mogelijkheid dat een duurzame waardevermindering moet worden verantwoord.

  • Vastgoed met een maatschappelijke functie: Maatschappelijk vastgoed is vastgoed:

    • waarin maatschappelijke diensten aan burgers worden verleend of door burgers zelf worden gecreëerd,

    • waarvan de exploitatie (gedeeltelijk) door publieke middelen mogelijk wordt gemaakt,

    • waarin vraag (burgers) en aanbod (instellingen) fysiek bij elkaar komen en

    • waar iedereen (voor wie het bedoeld is) toegang toe heeft.

  • Verkrijgingprijs: Het bedrag dat is betaald om activa aan te schaffen of te fabriceren(de inkoopprijs en de bijkomende lasten).

  • Vervangingsinvestering: Investeringen ten behoeve van de vervanging van een bestaand actief als gevolg van economische veroudering of slijtage. Een bijzondere vervangingsinvestering is een rehabilitatie van een weg. Dit betreft een vervanging op basis van einde levensduur, waarbij groot- en klein onderhoud (economisch) niet meer toereikend is. De weg wordt weer volledig nieuw aangelegd op het oorspronkelijke structurele en functionele niveau, zonder aanpassingen in vormgeving of gebruik. Er is sprake van een nieuw actief met een nieuwe levensduur. Indien de oude weg nog een boekwaarde heeft, dient deze boekwaarde geheel afgeboekt te worden.

  • Vlottende activa: De bezittingen van de gemeente waarvan het daarvoor benodigde vermogen voor een periode korte dan een jaar is vastgelegd. Binnen een jaar moeten de vlottende activa zijn omgezet in geld. Voorbeelden hiervan zijn voorraden, debiteuren en liquide middelen (bank en kas).

  • Voorraden: Dit zijn goederen die je in bewaring houdt voor later gebruik. In de BBV is het volgende onderscheid opgenomen; grond- en hulpstoffen (onderverdeeld naar niet in exploitatie genomen bouwgronden en overige grond- en hulpstoffen), onderhanden werk waaronder bouwgronden in exploitatie, gereed product en handelsgoederen. Gronden die zijn verworven met het oog op gebiedsontwikkeling, maar waarvoor nog geen operationele grondexploitatie is vastgesteld, worden aangeduid als ‘warme gronden’. Conform de wijziging van het BBV in 2016 kunnen dergelijke gronden niet onder de voorraden (artikel 38 BBV) worden gerangschikt, maar moeten deze worden verantwoord onder materiele vaste activa (artikel 52 lid 1 onderdeel a BBV) tegen de verwervingskosten.

  • Waarderen: De waarde die toegekend wordt aan het geactiveerde kapitaalgoed c.q. de investering op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

2.1 Wettelijk kader

De nota waardering en afschrijving is primair bedoeld als kader stellend instrument. Deze nota is een uitwerking van artikel 212 van de Gemeentewet, de (concept) financiële verordening gemeente Eemsdelta en van de bepalingen uit het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV). De belangrijkste kernpassages uit het BBV die relevant zijn voor deze nota, zijn opgenomen in bijlage 2.

2.3 Stellige uitspraken

In de notitie Materiële vaste activa van de commissie BBV (december 2017) zijn een aantal stellige uitspraken opgenomen. Met stellige uitspraken geeft de Commissie BBV een interpretatie van de regelgeving die leidend is. Stellige uitspraken dienen in principe gevolgd te worden tenzij de gemeente een afwijkende interpretatie kiest die naar het oordeel van de gemeente in haar specifieke omstandigheden beter past. Deze afwijkende interpretatie dient uiteraard 'BBV-proof' te zijn en dient expliciet te worden gemotiveerd en kenbaar gemaakt in de programmabegroting en de jaarstukken. De stellige uitspraken zijn opgenomen in bijlage 3.

3. Activeren

Alle investeringen worden geactiveerd (artikel 59 BBV). Uit oogpunt van het in de hand houden van de administratieve lasten is het van belang dat wordt bepaald welke ondergrens wordt gehanteerd voor het activeren van investeringen (het omvangscriterium). Daarnaast zijn er specifieke aandachtgebieden die van belang zijn bij het activeren van investeringen.

3.1 Inleiding

Voor het realiseren van bepaalde doelen zijn soms investeringen noodzakelijk. Algemeen kan gesteld worden dat van een investering sprake is als het gaat om een uitgave boven een bepaalde omvang waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt (het zogenaamde nuttigheidscriterium).

Als gevolg van het doen van investeringen ontstaan meerjarige bezittingen, ofwel vaste activa. De waarde van deze bezittingen wordt bepaald (waardering) en op de balans van de gemeente verantwoord (activering). De vaste activa (de geactiveerde investeringen) vormen daarmee een onderdeel van het eigen vermogen van de gemeente.

De beleidsregels voor waardering en afschrijving zijn vastgelegd in het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV). Artikel 59 van de BBV geeft aan dat alle investeringen worden geactiveerd (behoudens kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde) en artikel 64 lid 3 van de BBV stelt dat "op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur". Uit dat artikel kan het volgende worden afgeleid:

  • op slijtende vaste activa moet worden afgeschreven;

  • de methode van afschrijving moet stelselmatig zijn (dus niet jaarlijks wijzigen);

  • de verwachte levensduur bepaalt de afschrijvingstermijn.

De leden 4 tot en met 6 van artikel 64 bevatten vervolgens uitzonderingsbepalingen op deze regel voor investeringen in enerzijds immateriële activa en bijdragen aan de activa in eigendom van derden anderzijds.

3.2 Bruto en netto investeren

Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd (artikel 62, lid 1 BBV). Dit betekent de bruto-methode. Bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief moeten op de investering in mindering worden gebracht. Hier is sprake van de netto-methode.

Indien de raad heeft besloten tot het instellen van een bestemmingsreserve, dan mag deze reserve niet in mindering worden gebracht op de investering, maar kan deze gebruikt worden als dekking van de jaarlijkse, uit de investering voortvloeiende kapitaallasten.

Indien in de riool- of afvalstoffenheffing bedragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen zijn of worden opgenomen, dan moeten deze verkregen middelen in een vervangingsvoorziening worden verantwoord. Op deze bedragen rust een verplichting en zij staan niet ter vrije beschikking van de raad. Op het moment dat de daadwerkelijke vervangingsinvestering plaatsvindt, wordt de investering geactiveerd en moet de vervangingsbijdrage uit de voorziening direct in mindering worden gebracht op de vervangingsinvestering.

Investeringen in de riolering in grondexploitatieplannen kunnen ten laste van de grondexploitatie worden gebracht en via de grondprijs bij verkoop worden vergoed.

3.3 Onderscheid economisch en maatschappelijk nut

In het BBV wordt onderscheid gemaakt tussen investeringen met een economisch nut, investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven en investeringen met een maatschappelijk nut.

Investeringen hebben een economisch nut indien zij verhandelbaar zijn (courante gebouwen, maar ook schoolgebouwen of een gemeentehuis) of indien ze bijdragen aan het genereren van middelen (zoals het riool, wat via de rioolheffing wordt doorbelast).

Investeringen met een maatschappelijk nut zijn activa die geen economisch, maar uitsluitend een maatschappelijk nut hebben. Voorbeelden van dergelijke activa zijn wegen, rotondes, pleinen, bruggen, speelvoorzieningen en openbaar groen. Deze voorzieningen dienen duidelijk een maatschappelijk nut, maar ze genereren geen middelen en er is geen markt voor.

3.4 Indeling van vaste activa

De indeling van de vaste activa moet conform het BBV verplicht in de (toelichting op de) balans worden opgenomen. Deze indeling van de vaste activa is opgenomen in de artikelen 33 – 36 en 52 van het BBV.

3.5 Investeringen met een beperkte omvang

Investeringen met een geringe omvang worden om praktische redenen niet geactiveerd, maar in één keer ten laste van de exploitatie gebracht. Dit is op grond van algemeen aanvaarde bedrijfseconomische beginselen toegestaan. De praktische redenen bestaan onder meer uit:

  • a.

    Het activeren brengt extra werkzaamheden met zich mee;

  • b.

    Draagt niet bij aan het inzicht in de vermogenspositie van de gemeente;

  • c.

    Toename van het aantal boekingen en lange investeringslijsten die niet bijdragen aan de leesbaarheid van verslagleggingstukken.

De grens van het activeren van enkelvoudige investeringen wordt gesteld op € 25.000 exclusief BTW (indien de BTW terug te vorderen c.q. compensabel is). Wanneer een investering het bedrag van € 25.000 overstijgt, zal activering op de balans plaats vinden. Investeringen met een lagere aanschafwaarde worden niet geactiveerd, maar direct in het jaar van aanschaf ten laste van de exploitatie verantwoord. De grens van € 25.000 exclusief BTW geldt per activum. Indien vergelijkbare investeringen in hetzelfde jaar worden aangeschaft worden deze investeringen samengevoegd tot één actief. Voorwaarde hierbij is dat de samengevoegde waarde boven de activeringsgrens van € 25.000 ligt. Dit geldt ook voor reeds geactiveerde investeringen.

Wanneer er gegronde redenen zijn om af te wijken van het grensbedrag, zal dit in een raadsvoorstel worden toegelicht.

Bij het hanteren van een activeringsgrens, moet de verplichting tot het activeren van investeringen in acht worden genomen. Het is niet toegestaan om de activeringsgrens zodanig hoog te stellen dat hierdoor (bepaalde typen) activa individueel of in totaal in materiële omvang buiten de balans worden gehouden. Een uitzondering vormen de investeringen in gronden, terreinen en effecten (aandelen). Deze worden altijd geactiveerd, onafhankelijk van het bedrag.

Uitgangspunt 2

Investeringen met een aanschafwaarde van € 25.000 en lager (excl. BTW) worden niet geactiveerd. De grens geldt per activum.

3.6 Onderhoud en investeringen

Onderhoudslasten worden gemaakt om het object gedurende de levensduur op een bepaald kwaliteitsniveau te houden of weer te krijgen (naar behoren laten functioneren en een bepaalde representativiteit laten behouden). Onderhoud kan worden onderscheiden in groot onderhoud en klein onderhoud. Daarnaast kan sprake zijn van achterstallig onderhoud.

Klein onderhoud

Bij klein onderhoud gaat het om dagelijkse reparaties die noodzakelijk zijn om het object in goede werkende en veilige staat te houden tegen een van te voren vastgesteld kwaliteitsniveau. Hierbij moet worden gedacht aan maatregelen die noodzakelijk zijn om het object blijvend naar behoren te laten functioneren of haar representativiteit te laten behouden. Klein onderhoud is het onderhoud dat vanaf het eerste of het lopende planjaar op een klein gedeelte van het object wordt uitgevoerd.

Groot onderhoud

Lasten van groot onderhoud ontstaan na een langere periode van gebruik van een object als gevolg van slijtage. Groot onderhoud is in de regel gepland onderhoud van veelal ingrijpende aard als gevolg van slijtage, dat op een substantieel deel van het object wordt uitgevoerd en na een langere periode van gebruik moet worden verricht.

Klein en groot onderhoud houdt of brengt een object in goede, oorspronkelijke staat en is dus niet van invloed op de vooraf bepaalde gebruiksduur (afschrijvingstermijn) van het object. Lasten van onderhoud mogen daarom niet worden geactiveerd. (stellige uitspraak Commissie BBV) ) De lasten worden dus in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie gebracht.

De mogelijkheid bestaat om de lasten van groot onderhoud ten laste van een daarvoor gevormde onderhoudsvoorziening te brengen. Deze voorziening dient systematisch gevuld te worden vanuit de exploitatie, zodat de voorziening over de gehele looptijd van voldoende omvang is om het groot onderhoud uit te bekostigen. Op deze wijze worden de lasten van groot onderhoud gelijkmatig over de jaren verdeeld. Aan de voorziening dient een recent (niet ouder dan 5 jaar) beheerplan ten grondslag te liggen.

Schematisch weergegeven geldt voor onderhoud het volgende:

Het is niet toegestaan om 1 onderhoudsvoorziening voor alle vaste activa in te stellen. Er dient per categorie, zoals opgesomd in artikel 12 BBV (wegen, riolering, water, groen en gebouwen) een voorziening te worden ingesteld. Dit mag ook in subcategorieën.

Uitgangspunt 3

Voor de lasten van groot onderhoud aan de vaste activa wordt gestreefd naar onderhoudsvoorzieningen gesplitst in de volgende categorieën:

  • a.

    wegen

  • b.

    riolering

  • c.

    water

  • d.

    groen

  • e.

    gebouwen

Achterstallig onderhoud

Onderhoud dat niet op tijd is uitgevoerd, waardoor een onderhoudsrichtlijn is overschreden en niet (meer) wordt voldaan aan het door de raad vastgestelde kwaliteitsniveau, wordt aangemerkt als achterstallig onderhoud. Achterstallig onderhoud kan mede ontstaan door een onvoldoende financiële vertaling in de begroting van het door de raad vastgestelde kwaliteitsniveau. Achterstallig onderhoud vanwege niet tijdige uitvoering van onderhoud, eventueel door onvoldoende beschikbaar gesteld budget, kan leiden tot schade, kapitaalvernietiging en/of onveilige situaties.

In geval van achterstallig onderhoud, waarbij sprake is van kapitaalvernietiging en/of onveilige situaties, wordt er op basis van artikel 44 lid 1a BBV een voorziening gevormd. (Stellige uitspraak commissie BBV)

Levensduur verlengende investeringen

Hiervoor geldt expliciet dat ze bijdragen aan een verlenging van de levensduur van het betreffende actief, zoals het renoveren van een gebouw, een nieuw dak, milieu-investeringen of uitbreiding. Deze investeringen kunnen worden geactiveerd.

Criteria voor activering

Wanneer uitgaven worden gedaan ten behoeve van het behoud van de oorspronkelijke kwaliteit en levensduur van een actief, dan is er sprake van onderhoud. Bij een bestaand actief is sprake van een investering indien de uitgaven:

  • Leiden tot een significante kwaliteitsverbetering; en/of

  • Leiden tot een levensduurverlenging; en/of

  • Aanpassingen betreffen om te voldoen aan wet- en regelgeving (bijv. investeringen in een gebouw om te voldoen aan veiligheidsvoorschriften).

Uitgangspunt 4

Onderhoudslasten worden niet geactiveerd. Activering is uitsluitend toegestaan indien sprake is van:

  • Een significante kwaliteitsverbetering; en/of

  • Een levensduurverlenging; en/of

  • Aanpassingen om te voldoen aan wet- en regelgeving (bijv. investeringen in een gebouw om te voldoen aan veiligheidsvoorschriften of duurzaamheidsmaatregelen).

3.7 Componentenbenadering

Op grond van de voorschriften kan een gemeente kiezen voor de componentenbenadering of voor het in zijn geheel activeren van een actief.

De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief, die afzonderlijk vervangen kunnen worden, afzonderlijk worden afgeschreven op basis van de individuele waardevermindering van die delen. Per deel kan de technische of economische levensduur namelijk verschillen.

De opsplitsing in componenten wordt bepaald aan de hand van de economische of technische levensduur van die componenten. De componentenbenadering resulteert in verschillende afschrijvingstermijnen voor ieder onderdeel. Voor de looptijd van de afschrijvingstermijnen zijn geen voorschriften. Om het administratief beheersbaar te houden dient er niet in te kleine componenten te worden uitgesplitst. Wat als een aparte component dient te worden aangemerkt vloeit voort uit de tabel met afschrijvingstermijnen. De componentenbenadering leidt er toe dat het aantal activa in de administratie toeneemt.

Aangezien op gronden niet wordt afgeschreven ligt het voor de hand om de ondergrond ten allen tijde als een aparte component te activeren.

Teneinde het administratief overzichtelijk te houden is het voorstel om de componentenbenadering niet toe te passen. Hiervoor – bij groot onderhoud – is genoemd om per categorie vast actief een onderhoudsvoorziening in het leven te roepen. Onderdelen van een actief die eerder vervangen moeten worden dan de afschrijvingstermijn vallen onder het groot onderhoud en worden ten laste van de onderhoudsvoorziening gebracht. Via het vormen van een onderhoudsvoorziening worden de kosten van toekomstig groot onderhoud gelijkmatig gespreid in de tijd.

Omdat op gronden niet mag worden afgeschreven dient de ondergrond van een materieel vast actief ten allen tijde als een separaat actief te worden geadministreerd.

Uitgangspunt 5

De componentenbenadering wordt niet toegepast . De activa van de voormalige gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum , voor zover gesplitst in componenten worden niet samengevoegd.

3.8 Bijdrage aan activa in eigendom van derden

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd (artikel 61 BBV), indien aan de voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden die in dit artikel genoemd worden zijn cumulatief:

  • a.

    de investering wordt door een derde gedaan;

  • b.

    de investering draagt bij aan de publieke taak;

  • c.

    de derde partij heeft zich verplicht daadwerkelijk te investeren;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd als de derde partij in gebreke blijft of de gemeente kan (mede) eigenaar worden van de investering.

4. Toerekening van baten en lasten aan investeringen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de toerekening van baten en lasten aan investeringen, waarbij onder andere (voorbereidings-)uren van eigen personeel en externe voorbereidingslasten aandachtspunten zijn. In het BBV zijn bepalingen opgenomen over de toerekening van baten en lasten aan investeringen. Deze regelgeving laat enige ruimte. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de gemeente Eemsdelta deze ruimte invult.

4.1 Voorbereidingslasten

Voorbereidingslasten zijn lasten die gemaakt worden voordat overgegaan wordt tot het aanschaffen of vervaardigen van een actief. Het betreft bijvoorbeeld de lasten van bodemonderzoek, de lasten van een onderzoeksbureau of architect, en de voorbereiding (ureninzet) door eigen personeel. Het volgende onderscheid is hierbij van belang:

  • voorbereiding door eigen personeel;

  • overige voorbereidingslasten.

Voorbereiding door eigen personeel

De ingezette uren ambtelijke voorbereidingsuren worden geactiveerd voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel. De overige uren worden verantwoord in de exploitatie.

Overige voorbereidingslasten

Alle overige voorbereidingslasten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend, worden geactiveerd. Dit is conform het BBV (artikel 63, lid 3):

"De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend".

Kosten van onderzoek en ontwikkeling

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een actief kunnen worden geactiveerd indien (artikel 60 BBV):

  • het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren;

  • de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

De voorwaarden genoemd in dit artikel bepalen dat de kosten alleen dan mogen worden geactiveerd als de plannen betreffende het actief, waarvoor de kosten worden gemaakt, al redelijk omlijnd zijn, de plannen uitvoerbaar zijn en de kosten zijn in te schatten. Voorts is het ook van belang dat het daadwerkelijk om kosten voor voorbereiding van een investering gaat.

Dit betekent dat kosten voor onderzoek en ontwikkeling geactiveerd mogen worden voor zover het onderzoek of de ontwikkeling bijdraagt aan de totstandkoming van een vast actief. Het opstellen van bijvoorbeeld een nieuw Gemeentelijk Rioleringsplan leidt niet tot de totstandkoming van een vast actief. Het is ‘slechts’ een document waarin o.a. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen worden gepland en doorgerekend. De hiermee gemoeide kosten mogen daarom niet worden geactiveerd.

Voorbereidingskredieten

Voor investeringskredieten groter dan € 500.000 wordt gewerkt met een voorbereidingskrediet en een uitvoeringskrediet, waarbij het uitvoeringskrediet in alle gevallen separaat aan de raad wordt voorgelegd. Uit het voorbereidingskrediet worden bijvoorbeeld de kosten gedekt in situaties waarin eerst enig onderzoek noodzakelijk is voordat er voldoende inzicht (in de lasten) is om een krediet aan te vragen. Op het voorbereidingskrediet worden de voorbereidingslasten verantwoord.

Het voorbereidingskrediet dient te worden geactiveerd indien de voorbereidingskosten worden gemaakt om een activum te realiseren. Voorwaarde is dat de samenhangende voorbereidingskosten als kosten van onderzoek en ontwikkeling kunnen worden aangemerkt of als een bijdrage aan activa in eigendom van derden.

Indien het voorbereidingskrediet niet leidt tot een definitief uitvoeringskrediet dient dekking gezocht te worden voor de op het voorbereidingskrediet geboekte uitgaven. In veel gevallen wordt gewerkt met een initiatievenbudget in de begroting, waar de voorbereidingskosten uit worden gedekt.

De voorbereidingslasten voor de aanschaf of vervaardiging van het actief worden dan verantwoord op dat actief (en dus geactiveerd), voor zover zij deel uitmaken van het investeringsvoorstel. De lasten van onderzoek en ontwikkeling moeten voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in het BBV (artikel 60 BBV).

Uitgangspunt 6

Investeringskredieten groter dan € 500.000 worden gesplitst in een voorbereidingskrediet en een uitvoeringskrediet.

4.2 Activeerbare (in)directe lasten

Met activeerbare (in)directe lasten wordt bedoeld de inzet van gemeentelijk personeel voor de realisatie van het actief. De personele lasten worden berekend aan de hand van uurtarieven op basis van de urenregistratie per persoon. Naast de directe personele lasten is sprake van overhead. De BBV schrijft voor dat overhead op taakveld 0.4 wordt verantwoord. De doorbelaste overhead aan bijvoorbeeld investeringen kunnen in mindering worden gebracht op het taakveld Overhead.

Uitgangspunt 7

Directe en/of indirecte lasten kunnen worden toegerekend aan investeringen.

4.3 Overige onderwerpen

Onttrekkingen aan reserves en voorzieningen

De artikelen 62 en 63 van het BBV geven aan dat onttrekkingen aan reserves niet in mindering gebracht mogen worden op het actief. Deze middelen mogen in een door de raad in te stellen bestemmingsreserve kapitaallasten worden gestort voor de dekking van de kapitaallasten die uit de activering en de wijze van afschrijven voortvloeien.

Een bestemmingsreserve kapitaallasten moet van voldoende omvang zijn om de kapitaallasten gedurende de gehele vastgestelde afschrijvingsperiode aan de reserve te kunnen onttrekken. Om de volledige kapitaallasten aan de bestemmingsreserve kapitaallasten te kunnen onttrekken, moet het saldo van de bestemmingsreserve kapitaallasten gelijk zijn aan de boekwaarde van de desbetreffende activa. Wanneer het saldo van de bestemmingsreserve kapitaallasten minder is dan de boekwaarde van de desbetreffende activa, dan kunnen de kapitaallasten slechts naar rato aan de bestemmingsreserve kapitaallasten worden onttrokken. De kapitaallastenreserves zijn gekoppeld aan de betreffende investeringen. Dit houdt in dat wanneer de investering vertraging oploopt de onttrekking evenredig lager zal zijn en vice versa.

Onttrekking van de rente uit de bestemmingsreserve kapitaallasten is alleen mogelijk indien er bespaarde rente over het saldo van deze reserve wordt toegevoegd. Wanneer er geen bespaarde rente wordt toegevoegd, dan kan alleen de jaarlijkse afschrijving onttrokken worden aan deze reserve.

Ten aanzien van voorzieningen zijn in het BBV voorwaarden gesteld (artikel 44), waaronder dat zij gevormd worden voor een bepaald doel. Een voorziening mag worden gevormd wegens bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen met een economisch nut, waarvoor een heffing wordt geheven ter bestrijding van de lasten. Voorzieningen bedoeld in artikel 44, eerste lid onder d, worden in mindering gebracht op de betreffende vervangingsinvestering.

Bijdragen van derden

Op grond van artikel 62 (lid 2) worden bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

Boekwinsten en -verliezen

Indien bij de vervanging van een actief een boekwinst wordt behaald (bij verkoop of inruil), dan wordt deze boekwinst verantwoord in de exploitatie. Indien er sprake is van boekverliezen worden deze ten laste van de exploitatie gebracht. Deze winsten of verliezen mogen dus niet (gesaldeerd) worden geactiveerd.

Uitgangspunt 8

Boekwinsten worden verantwoord in de exploitatie. Boekwinsten worden niet ingezet ter dekking van andere investeringen, tenzij de raad anders besluit. Boekverliezen worden niet geactiveerd, maar ten laste van de exploitatie gebracht.

Activeren tekorten

Het activeren van exploitatietekorten is op grond van het BBV niet toegestaan.

5. Afschrijving

In de vorige 2 hoofdstukken is aangegeven welke investeringen (kunnen) worden geactiveerd en welke niet. In dit hoofdstuk komen de afschrijvingslasten van de investering die worden geactiveerd aan de orde.

5.1 Algemeen

De waardevermindering van vaste activa wordt door middel van afschrijving tot uitdrukking gebracht. De wijze waarop de gemeente afschrijft, heeft invloed op haar exploitatie en vermogenspositie.

Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (artikel 64 BBV, lid 3), rekening houdend met een eventuele restwaarde. Vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur worden niet afgeschreven. Het meest aansprekende voorbeeld van vaste activa met onbeperkte gebruiksduur is grond.

Tijdens de levensduur neemt de behoefte aan onderhoud toe. Dit zal vooral bij gebouwen een rol van betekenis spelen. De gemeente Eemsdelta heeft het voornemen voor het meerjarig onderhoud een onderhoudsvoorziening in te stellen. Zie voor het onderwerp groot onderhoud uitgangspunt 4 en 5.

Uitgangspunt 9

Investeringen in gronden worden altijd geactiveerd. Aangezien grond een onbeperkte gebruiksduur heeft wordt er niet op afgeschreven.

5.2 Afschrijvingsmethoden

Er zijn diverse afschrijvingsmethoden, waarvan de lineaire methode, afschrijving op basis van annuïteiten de meest voorkomende zijn. Hieronder worden de kenmerken van beide methoden beschreven.

Lineaire methode

Bij de lineaire afschrijving zijn de jaarlijkse afschrijvingsbedragen gelijk (vast bedrag per jaar). De totale kapitaallasten zullen jaarlijks afnemen, aangezien de aan boekwaarde toegerekende rente zal dalen.

De voordelen van deze methode zijn:

  • Een evenredige spreiding van de afschrijvingslasten over de gebruiksperiode;

  • Een dalende rentelast over de gebruiksperiode, waarmee de budgetruimte die hierdoor ontstaat, ingezet kan worden voor de kapitaallasten van vervangingsinvesteringen.

De nadelen van deze methode zijn:

  • In het jaar van vervanging kunnen er budgettaire problemen ontstaan. De totale lasten van de nieuwe investering (onderhoud, afschrijving en rente) kunnen veel hoger zijn dan van de oude te vervangen investering. Immers de rentelasten van de oude investering zijn (zeer) laag;

  • Het totaal van de rente- en afschrijvingslasten heeft een jaarlijks dalend verloop.

Annuïtaire methode

Bij deze methode wordt de som van de jaarlijkse last van rente en afschrijving (de kapitaallast) gelijk gehouden.

Het voordeel van deze methode is:

  • Een jaarlijks gelijkblijvende som van de jaarlijkse last van rente en afschrijving, wat van belang kan zijn bij tariefstellingen en interne doorberekeningen. Dit dient idealiter gecombineerd te worden met een jaarlijks gelijkblijvende post voor onderhoudslasten.

Het nadeel van deze methode is:

  • In de eerste jaren van de levensduur vindt nauwelijks afschrijving plaats, waardoor de boekwaarde geflatteerd is ten opzichte van de bedrijfseconomische waarde;

  • Indien de werkelijke rentelasten die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast meer dan 25% afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend dan moet deze worden gecorrigeerd. Bij een annuïtaire methode is dit een arbeidsintensief proces.

De lineaire afschrijvingsmethode wordt principieel vanuit waarderingsgrondslagen als uitgangspunt genomen. Tevens zijn de administratieve lasten het laagst. De annuïtaire methode wordt toegepast waarbij tarieven van belang zijn en daar waar een onderhoudsvoorziening voor gebouwen is ingesteld. De annuïteitenmethode geeft stabiliteit in de samenhang van de heffingen.

Uitgangspunt 10

De lineaire methode wordt als uitgangpunt gehanteerd. De annuïtaire methode wordt toegepast bij investeringen:

  • a.

    waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

  • b.

    in gebouwen, waarvoor onderhoudsvoorzieningen zijn ingesteld.

5.3 Moment van aanvang afschrijving

Het moment van aanvang van afschrijving is van belang voor de hoogte van de kapitaallasten. De gemeente kan hierin kiezen uit de volgende opties:

  • a.

    vanaf het begin van het jaar waarin het actief gereed komt/verworven wordt

  • b.

    medio het jaar waarin het actief gereed komt/verworven wordt

  • c.

    van het jaar volgend op het jaar waarin het actief gereed komt/verworven wordt

  • d.

    vanaf het moment van ingebruikname

Voorgesteld wordt om te kiezen voor optie c, inhoudende dat afschrijving op een actief start in het begrotingsjaar dat volgt op de datum van de afronding c.q. het moment waarop het goed wordt verworven. Hiermee wordt aangesloten op de wijze van berekening van de rente, die over de boekwaarde op 1 januari berekend wordt.

De afronding kan bijvoorbeeld bepaald worden aan de hand van de schriftelijke opgave van de budgethouder dat een kapitaalgoed is afgerond. Een eenvoudiger wijze is het moment waarop het krediet administratief wordt afgesloten. In de jaarstukken wordt hiertoe een besluit van de raad gevraagd.

Uitgangspunt 11

Er wordt gestart met afschrijving op een actief in het begrotingsjaar dat volgt op de datum van de afronding c.q. het moment waarop het goed wordt verworven.

De datum van afronding wordt hierbij gelijkgesteld aan de datum van ingebruikname.

5.4 Afschrijvingstermijnen

In paragraaf 5.1 is aangegeven dat op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur, rekening houdend met een eventuele restwaarde.

Verwachte toekomstige gebruiksduur

De afschrijvingstermijn dient zo goed mogelijk aan te sluiten op de feitelijke waardedaling dan wel het feitelijke gebruik van het actief. De verwachte levensduur van activa is de bepalende factor voor de te hanteren afschrijvingstermijn.

Bij het bepalen van de afschrijvingstermijn is het belangrijk de grondslag stelselmatig te bepalen. Dit houdt in dat de gemeente zoveel mogelijk dezelfde grondslag gebruikt. Alleen als er gegronde redenen zijn mag de wijze van waarderen en afschrijven worden gewijzigd. Verder houdt dit vereiste in dat gelijksoortige activa gemeente breed op dezelfde wijze worden gewaardeerd en afgeschreven. Dit komt tot uitdrukking in een tabel met voorgeschreven afschrijvingstermijnen, die als bijlage 3 bij deze nota is opgenomen.

Technische en economische levensduur

Bij de waardedaling van vaste activa moet rekening gehouden worden met de technische en economische levensduur (of gebruiksduur).

  • De technische levensduur is de periode dat de activa technisch in staat zijn om te worden gebruikt;

  • De economische levensduur is de periode waarbij naar schatting de totale lasten van gebruik van het actief het laagste zijn (dus kapitaallasten en de onderhoudslasten).

Zo kunnen de onderhoudslasten na een bepaalde periode dermate hoog worden dat vervanging van het actief goedkoper is dan doorgaan met het bestaande actief, terwijl het actief technisch nog wel bruikbaar is.

Conform het voorzichtigheidsprincipe en de regelgeving vanuit het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) hanteert de gemeente Eemsdelta de economische levensduur ter bepaling van de verwachte toekomstige gebruiksduur.

Uitgangspunt 12

De afschrijvingstermijn wordt bepaald aan de hand van de economische levensduur. De afschrijvingstermijnen zijn genoemd in bijlage 4 van deze Nota.

5.5 Restwaarde

Volgens de commissie BBV dienen afschrijvingen zo goed mogelijk het waarde-verloop weer te geven. Hierin speelt de restwaarde zodoende een rol. De restwaarde van een investering is maximaal de te verwachten verkoopwaarde. Daarnaast is het gebruikelijk bij het schatten van de restwaarde rekening te houden met eventuele verwijderingslasten.

Onder restwaarde wordt verstaan: de waarde van de investering na de gebruiksperiode c.q. nuttigheidsperiode. Het is gebruikelijk om, wanneer een investering na de gebruiksduur nog een waarde heeft, deze in de berekening van de hoogte van de afschrijving mee te nemen. Uit oogpunt van voorzichtigheid is het raadzaam om deze restwaarde niet te hoog in te schatten.

Wanneer het voorzichtigheidsprincipe strikt wordt toegepast, is het gebruikelijk om géén rekening te houden met eventuele restwaarden. Immers een eventueel te realiseren restwaarde is zeer onzeker. Mocht aan het einde van de nuttigheidsduur van een activum blijken dat het activum nog een waarde heeft dan kan de opbrengst hiervan toegevoegd worden aan de exploitatie (zie hiervoor paragraaf 4.3 boekwinsten en -verliezen).

De restwaarde in mindering brengen op de aanschafwaarde van de nieuwe investering is niet toegestaan. Het inzicht in de werkelijke lasten van een product is immers een motivering om voor de bruto-methode te kiezen. Echter, een gebouw of een vervoermiddel zal in principe wel een restwaarde hebben. Er kan dus rekening gehouden worden met een restwaarde.

De restwaarde van een investering is van tevoren veelal moeilijk te schatten. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt er dan ook vanuit gegaan dat de restwaarde nihil is. Indien bij inruil van een productiemiddel sprake is van een restwaarde levert dit in de regel een boekwinst op. In overeenstemming met de wetgeving wordt de boekwinst ten gunste van de exploitatie gebracht. Hierdoor wordt een inzichtelijk beeld verschaft in de waardering van de vervangende investering.

Uitgangspunt 13

Bij het bepalen van de afschrijving van een investering wordt géén rekening gehouden met een restwaarde. Conform uitgangspunt 8 worden boekwinsten en boekverliezen ten gunste dan wel ten laste van de exploitatie gebracht.

5.6 Afschrijving onafhankelijk van het resultaat

In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) is bepaald dat het afschrijven onafhankelijk geschiedt van het resultaat van het boekjaar (artikel 64, lid 1).

5.7 Overige onderwerpen

Duurzame waardeverminderingen

Duurzame waardeverminderingen kunnen zich voordoen bij nieuwe inzichten in de gebruiksduur van activa of de aantasting van het vermogen van deelnemingen. Conform het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) dienen verwachte duurzame waardeverminderingen van vaste activa onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar te worden verwerkt. In de jaarstukken worden in de toelichting op de balans de aard en omvang van de duurzame waardeverminderingen vermeld.

Een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. gebruiksintensiteit is een schattingswijziging. De bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven.

Buitengebruikstelling

Het Besluit Begroting en Verantwoording schrijft voor dat een actief dat buiten gebruik is gesteld, wordt afgeschreven. Bij een volledige buitengebruikstelling dient het actief te worden afgewaardeerd tot nihil. Bij een gedeeltelijke buitengebruikstelling wordt het actief naar rato afgewaardeerd.

Vervangingsinvesteringen

Financieel gezien moeten vervangingsinvesteringen anders worden behandeld. Indien de boekwaarde in jaar T nihil wordt, dan moeten de lasten van vervangingsinvesteringen in jaar T+1 wel worden begroot. Dit los van de van de vraag of een actief daadwerkelijk vervangen wordt. Hierdoor is de dekking voor de vervangingsinvestering altijd gegarandeerd. Indien het actief langer mee kan gaan dan verwacht, dan kunnen de vrijvallende lasten gedurende het begrotingsjaar worden ingezet voor incidentele lasten.

Uitgangspunt 14

In de programmabegroting worden de kapitaallasten van vervangingsinvesteringen structureel opgenomen. In het financiële systeem zijn vervangingsinvesteringen ten alle tijden in beeld.

Bij een langere levensduur dan voorzien worden de ten gevolge daarvan vrijvallende kapitaallasten ingezet voor incidenteel beleid.

6. Rente

Een afzonderlijk hoofdstuk in deze nota is gewijd aan het onderwerp rente. De reden hiervoor is dat rente een bijzondere plek inneemt in relatie tot activa. De componenten rente en afschrijving vormen samen de kapitaallast.

6.1 Rente als kapitaallast

Een van de componenten om investeringen te kunnen uitvoeren is het beschikbaar hebben van voldoende liquide middelen. Hiervoor gebruikt de gemeente beschikbare liquide middelen of trekt zij geldleningen aan. En geld lenen kost (in principe) geld. Wanneer liquide middelen voor een investering moeten worden ingezet, kunnen deze niet worden uitgeleend (bijv. deposito) tegen een vergoeding. Indien geen liquide middelen beschikbaar zijn dient een lening te worden afgesloten tegen het bij de bank geldende rentepercentage.

Via de zogenaamde rente-omslag wordt het saldo van rentelasten en -baten toegerekend aan de taakvelden. Het percentage van de rente-omslag wordt jaarlijks bij de programmabegroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald aan de hand van de te verwachten betalen rente in verhouding tot de verwachte boekwaarde van alle activa op 1 januari van het begrotingsjaar. Het omslagpercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond.

Voor de berekening van de rente als onderdeel van de kapitaallast heeft de gemeente de keuze uit de volgende opties:

  • a.

    De rente wordt berekend over: de boekwaarde per 1-1 van het begrotingsjaar,

  • b.

    de rente wordt berekend over de boekwaarde per de 1ste van elke maand

  • c.

    de rente wordt berekend over het gemiddelde van de boekwaarden over het gehele begrotingsjaar.

Omdat de omslagrente wordt berekend op basis van de rente en boekwaarden op 1 januari van het begrotingsjaar wordt voorgesteld de rente in de kapitaallast te berekenen over de boekwaarde op 1 januari van het begrotingsjaar. Deze methode sluit tevens aan bij het moment van aanvang van de afschrijving (zie uitgangspunt 10).

Uitgangspunt 15

Het moment van rentetoerekening over het actief wordt bepaald op 1-1 van het begrotingsjaar. Rente wordt toegerekend zodra een boekwaarde op 1-1 aanwezig is c.q. wordt verwacht.

6.2 Rente en het BBV

Met betrekking tot het bepalen van het omslagpercentage in de programmabegroting is sinds juli 2016 middels de notitie Rente van de commissie BBV bepaald dat:

  • a.

    het percentage van de omslagrente wordt bepaald door de werkelijk aan de taakvelden toe te reken rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd;

  • b.

    het aldus berekende omslagpercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond.

Indien de werkelijke rentelasten (in de jaarstukken) afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot correctie. Deze correctie is verplicht indien deze afwijking groter is dan 25%.

Over het eigen vermogen mag een rentevergoeding worden toegerekend aan de taakvelden. Dit is een "vergoeding" voor het gebruiken van het eigen vermogen als financieringsmiddel. Deze rente mag als bate worden opgenomen in de begroting ("bespaarde rente") of deze rente toevoegen aan het eigen vermogen. Deze rentevergoeding mag maximaal gelijk zijn aan het gewogen percentage van alle langlopende en kortlopende leningen.

Het voorgaande geldt ook voor de voorzieningen, met dien verstande dat er geen rente aan de voorziening mag worden toegevoegd, tenzij het om een voorziening gaat die tegen contante waarde is gewaardeerd.

De commissie BBV beveelt aan om, vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en de transparantie, geen rente meer te berekenen over de reserves en voorzieningen.

Aan het eigen vermogen wordt géén bespaarde rente toegevoegd. Voor de renteberekening ten aanzien van bouwgrondexploitaties wordt verwezen naar de notitie Grondbeleid.

Uitgangspunt 16

Conform de notitie rente van de commissie BBV wordt:

  • in de programmabegroting de omslagrente afgerond binnen een marge van 0,5%

  • bij een afwijking van meer dan 25% tussen de werkelijke rentelasten en de gecalculeerde rentelasten wordt de renteomslag gecorrigeerd.

De bespaarde rente wordt niet toegevoegd aan de reserves.

6.3 Projectfinanciering

In afwijking van paragraaf 6.1 kan, indien de raad daartoe besluit, specifiek voor een project of (door)verstrekking (één op één doorlening) een geldlening worden aangetrokken. Deze vorm van financieren wordt ook wel projectfinanciering genoemd.

Van projectfinanciering is sprake wanneer een lening extern is aangetrokken specifiek ten behoeve van de financiering van een specifiek project, een specifieke activiteit. De rentelasten voortkomend uit deze financiering moeten aan die activiteit op het betreffende taakveld worden toegerekend (via het taakveld treasury) en worden niet meegenomen in de omslagrente over het geheel van de activa.

Uitgangspunt 17

Indien sprake is van projectfinanciering worden de rentelasten voortkomend uit deze financiering toegerekend aan die activiteit op het betreffende taakveld. De raad moet over de projectfinanciering specifiek een besluit nemen.

7. Waarderingsgrondslagen

In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) is voorgeschreven dat alle activa worden gewaardeerd op basis van verkrijgings- of vervaardigingsprijs (artikel 63, lid 1);

7.1 Waarderingsgrondslagen

Hieronder volgen de door de gemeente Eemsdelta te hanteren grondslagen:

Algemeen

De balans wordt opgesteld in overeenstemming met het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) provincies en gemeenten, welke op een aantal uitzonderingen na is gebaseerd op de verslaggevingsvoorschriften volgens het Burgerlijk Wetboek, boek 2, titel 9.

De baten en lasten worden toegerekend aan het jaar waarop zij betrekking hebben. Alle baten en lasten, die betrekking hebben op het begrotingsjaar en ten tijde van het opstellen van de jaarstukken bekend zijn, worden in het betreffende begrotingsjaar verwerkt.

Vaste activa

  • Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur, waarbij géén rekening wordt gehouden met een restwaarde;

  • Vaste activa met een onbeperkte gebruiksduur worden niet afgeschreven;

  • Afschrijven geschiedt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar;

  • Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

Immateriële vaste activa

Dit betreffen eventuele lasten van onderzoek en ontwikkeling, het saldo van (dis)agio en bijdragen aan activa in eigendom van derden.

De lasten verbonden aan het sluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. De immateriële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs, verminderd met de op deze basis berekende afschrijvingen. De lasten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief worden lineair afgeschreven in ten hoogste vijf jaar.

Materiële vaste activa

Dit betreffen investeringen met een economisch of maatschappelijk nut.

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de op deze basis berekende afschrijvingen.

7.2 Wijziging van de grondslagen

Indien de grondslagen op enig moment wijzigen ten opzichte van het voorgaande begrotingsjaar, dient dit te worden opgenomen en toegelicht in de waarderingsgrondslagen onder vermelding van:

  • de aard van de wijziging;

  • de reden van de wijziging;

  • de (financiële) gevolgen van de wijziging.

8. Slotbepalingen

8.1 Citeertitel

Deze nota kan worden aangehaald onder de naam "nota waardering en afschrijving vaste activa gemeente Eemsdelta 2021".

8.2 Hardheidsclausule

In die omstandigheden waarin deze nota waardering en afschrijving niet voorziet beslist het college.

8.3 Inwerkingtreding

Deze nota treedt in werking met terugwerkende kracht op 1 januari 2021.

Ondertekening

Ondertekening door het college van burgemeester en wethouders.

Bijlage 1. Samenvatting uitgangspunten

In deze bijlage worden de uitgangspunten van de Nota Waardering en Afschrijving Materiële Vaste Activa opgenomen.

Uitgangspunt 1

Met betrekking tot de uitvoering van de beleidsuitgangspunten voor de waardering en afschrijving van de materiële vaste activa wordt door het college een afzonderlijke nota opgesteld. Deze nota wordt ter kennisname gebracht aan de raad. Wijzigingen in de nota waardering en afschrijving worden eveneens ter kennisname aan de raad gebracht.

Uitgangspunt 2

Investeringen met een aanschafwaarde van € 25.000 en lager (excl. BTW) worden niet geactiveerd. De grens geldt per activum.

Uitgangspunt 3

Voor de lasten van groot onderhoud aan de vaste activa wordt gestreefd naar onderhoudsvoorzieningen gesplitst in de volgende categorieën:

  • a.

    wegen

  • b.

    riolering

  • c.

    water

  • d.

    groen

  • e.

    gebouwen

Uitgangspunt 4

Onderhoudslasten worden niet geactiveerd. Activering is uitsluitend toegestaan indien sprake is van:

  • Een significante kwaliteitsverbetering; en/of

  • Een levensduurverlenging; en/of

  • Aanpassingen om te voldoen aan wet- en regelgeving (bijv. investeringen in een gebouw om te voldoen aan veiligheidsvoorschriften).

Uitgangspunt 5

De componentenbenadering wordt niet toegepast . De activa van de voormalige gemeenten Appingedam, Delfzijl en Loppersum , voor zover gesplitst in componenten worden niet samengevoegd.

Uitgangspunt 6

Investeringskredieten groter dan € 500.000 worden gesplitst in een voorbereidingskrediet en een uitvoeringskrediet.

Uitgangspunt 7

Indirecte en directe lasten kunnen worden toegerekend aan investeringen.

Uitgangspunt 8

Boekwinsten worden verantwoord in de exploitatie. Boekwinsten worden niet ingezet ter dekking van andere investeringen, tenzij de raad anders besluit. Boekverliezen worden niet geactiveerd, maar ten laste van de exploitatie gebracht.

Uitgangspunt 9

Investeringen in gronden worden altijd geactiveerd. Aangezien grond een onbeperkte gebruiksduur heeft wordt er niet op afgeschreven.

Uitgangspunt 10

De lineaire methode wordt als uitgangpunt gehanteerd. De annuïtaire methode wordt toegepast bij:

  • a.

    investeringen waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven

  • b.

    in gebouwen waarvoor onderhoudsvoorzieningen zijn ingesteld.

Uitgangspunt 11

Er wordt gestart met afschrijving op een actief in het begrotingsjaar dat volgt op de datum van de afronding c.q. het moment waarop het goed wordt verworven.

De datum van afronding wordt hierbij gelijkgesteld aan de datum van ingebruikname.

Uitgangspunt 12

De afschrijvingstermijn wordt bepaald aan de hand van de economische levensduur. De afschrijvingstermijnen zijn genoemd in bijlage 4 van deze Nota.

Uitgangspunt 13

Bij het bepalen van de afschrijving van een investering wordt géén rekening gehouden met een restwaarde. Conform uitgangspunt 8 worden boekwinsten en boekverliezen ten gunste dan wel ten laste van de exploitatie gebracht.

Uitgangspunt 14

In de programmabegroting worden de kapitaallasten van vervangingsinvesteringen structureel opgenomen. In het financiële systeem zijn vervangingsinvesteringen ten alle tijden in beeld.

Bij een langere levensduur dan voorzien worden de ten gevolge daarvan vrijvallende kapitaallasten ingezet voor incidenteel beleid.

Uitgangspunt 15

Het moment van rentetoerekening over het actief wordt bepaald op 1-1 van het begrotingsjaar. Rente wordt toegerekend zodra een boekwaarde op 1-1 aanwezig is c.q. wordt verwacht.

Uitgangspunt 16

Conform de notitie rente van de commissie BBV wordt:

  • in de programmabegroting de omslagrente afgerond binnen een marge van 0,5%

  • bij een afwijking van meer dan 25% tussen de werkelijke rentelasten en de gecalculeerde rentelasten wordt de renteomslag gecorrigeerd.

De bespaarde rente wordt niet toegevoegd aan de reserves.

Uitgangspunt 17

Indien sprake is van projectfinanciering worden de rentelasten voortkomend uit deze financiering toegerekend aan die activiteit op het betreffende taakveld. De raad moet over de projectfinanciering specifiek een besluit nemen.

Bijlage 2 Relevante artikelen BBV

Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV)

Artikel 31

Op de balans worden de activa onderscheiden in vaste en vlottende activa, al naar gelang zij zijn bestemd om de uitoefening van de werkzaamheid van de provincie onderscheidenlijk gemeente al dan niet duurzaam te dienen.

Artikel 32

Op de balans worden de passiva onderscheiden in vaste en vlottende passiva.

Artikel 33

Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.

Artikel 34

In de balans worden onder de immateriële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • b.

    kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief;

  • c.

    bijdragen aan activa in eigendom van derden.

Artikel 35

  • 1.

    In de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

    • a.

      investeringen met een economisch nut;

    • b.

      investeringen met een economisch nut, waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

    • c.

      investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

  • 2.

    Van de materiële vaste activa wordt aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.

Artikel 36

In de balans worden onder de financiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    kapitaalverstrekkingen aan:

    • 1.

      deelnemingen;

    • 2.

      gemeenschappelijke regelingen;

    • 3.

      overige verbonden partijen;

  • b.

    leningen aan:

    • 1.

      openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

    • 2.

      woningbouwcorporaties;

    • 3.

      deelnemingen;

    • 4.

      overige verbonden partijen;

  • c.

    overige langlopende leningen;

  • d.

    uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • e.

    uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • f.

    overige uitzettingen met een rentetypische looptijd van één jaar of langer.

Artikel 37

Onder de vlottende activa worden afzonderlijk opgenomen de voorraden, de uitzettingen met een rentetypische looptijd korter dan één jaar, de liquide middelen en de overlopende activa.

Artikel 44

  • 1.

    Voorzieningen worden gevormd wegens:

  • a.

    verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs te schatten;

  • b.

    op de balansdatum bestaande risico's ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

  • c.

    kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren;

  • d.

    de bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

    • 1.

      Tot de voorzieningen worden ook gerekend van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden, met uitzondering van de voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeel b.

    • 2.

      Voorzieningen worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume.

Artikel 51

In de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methoden de afschrijvingen worden berekend.

Artikel 52

  • 1.

    In de toelichting op de balans worden onder de materiële vaste activa afzonderlijk opgenomen:

  • a.

    gronden en terreinen;

  • b.

    woonruimten;

  • c.

    bedrijfsgebouwen;

  • d.

    grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

  • e.

    vervoermiddelen;

  • f.

    machines, apparaten en installaties;

  • g.

    overige materiële vaste activa.

    • 1.

      In de toelichting op de balans wordt het verloop van de activa, als bedoeld in het eerste lid, gedurende het begrotingsjaar, in een sluitend overzicht weergegeven. Daaruit blijken, voor zover van toepassing:

  • a.

    de boekwaarde aan het begin van het begrotingsjaar;

  • b.

    de investeringen of desinvesteringen;

  • c.

    de afschrijvingen;

  • d.

    bijdragen van derden direct gerelateerd aan een actief;

  • e.

    afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen;

  • f.

    de boekwaarde aan het einde van het begrotingsjaar.

Artikel 59

  • 1.

    Alle investeringen worden geactiveerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden kunstvoorwerpen met een cultuur-historische waarde niet geactiveerd.

Artikel 60

Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd indien:

  • a.

    het voornemen bestaat het actief te gebruiken of te verkopen;

  • b.

    de technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;

  • c.

    het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren en;

  • d.

    de uitgaven die aan het actief zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

Artikel 61

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd, indien:

  • a.

    er sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren, op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of de provincie onderscheidenlijk gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Artikel 62

  • 1.

    Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid worden de bijdragen van derden die in directe relatie staan met het actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid moeten de voorzieningen, bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder d, in mindering gebracht worden op de investeringen, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.

Artikel 63

  • 1.

    Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 2.

    De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

  • 3.

    De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeldt de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

  • 4.

    Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • 5.

    Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 6.

    In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor de activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.

  • 7.

    Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

  • 8.

    Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid worden met de boekwaarde van leningen en vorderingen verrekend.

Artikel 64

  • 1.

    De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

  • 2.

    Slechts om gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

  • 3.

    Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder a, maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 34 onder b, ten hoogste vijf jaar.

  • 6.

    Voor bijdragen aan de activa in eigendom van derden, bedoeld in artikel 34, onderdeel c, is de afschrijvingsduur maximaal gelijk aan die van de activa waarvoor de bijdrage aan derden wordt verstrekt.

Artikel 65

  • 1.

    Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

  • 2.

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 3.

    Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

Bijlage 3 Stellige uitspraken Commissie BBV

(Notitie Materiële Vaste Activa – januari 2020)

  • Software als afzonderlijk actief valt onder de materiële vaste activa, als bedoeld in artikel 35 lid 1a BBV (investeringen met een economisch nut).

  • Licenties op software voor onbepaalde duur, die in één keer in rekening worden gebracht vallen onder de materiële vaste activa als bedoeld in artikel 35, lid 1a BBV (investeringen met een economisch nut).

  • Voor vastgoed met een economische functie is – ingeval van een duurzame waardevermindering – afwaardering verplicht en wordt de toets met behulp van de directe opbrengstwaarde voorgeschreven.

  • Een wijziging van een verwachte toekomstige gebruiksduur c.q. gebruiksintensiteit is een schattingswijziging. De bestaande (rest)boekwaarde wordt niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte toekomstige gebruiksduur afgeschreven.

  • Een wijziging van de ‘vrij te kiezen’ waarderingsgrondslagen is een stelselwijziging. Bij een stelselwijziging worden bestaande (rest)boekwaarden niet herrekend, maar over de langere, dan wel kortere, dan wel gelijkblijvende verwachte gebruiksduur afgeschreven.

  • Uit hoofde van rechtmatigheid kunnen besluiten tot een stelsel- of schattingswijziging met betrekking tot materiële vaste activa uiterlijk tot het eind (31-12) van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen door de raad.

  • Klein- en groot-onderhoud houdt of brengt een object in goede, oorspronkelijke staat en is dus niet van invloed op de bepaalde gebruiksduur (afschrijvingstermijn) van het object en mag daarom niet worden geactiveerd.

  • Voorzieningen die vooraf worden gevormd om lasten van groot onderhoud gelijkmatig te verdelen over meerdere begrotingsjaren, kunnen alleen met instemming van de raad ingesteld en gevoed worden op basis van een recent beheerplan.

  • Onder recent beheerplan wordt een beheerplan verstaan van maximaal vijf jaar oud ten opzichte van het verslagleggingsjaar. Deze vijf jaar dient te worden gehanteerd als richttermijn waar gemotiveerd van kan worden afgeweken. Een gemotiveerde afwijking houdt in dat deze motivatie is geautoriseerd door de raad en verantwoord is in de paragraaf ‘Onderhoud kapitaalgoederen’ van de begroting en de jaarstukken.

  • Tussentijdse bijstelling van het beheerplan binnen de vijf jaar is verplicht, indien een belangrijke afwijking is opgetreden in de staat van het onderhoud.

  • In geval van achterstallig onderhoud, waarbij sprake is van kapitaalvernietiging en/of onveilige situaties, wordt er op basis van artikel 44 lid 1a BBV een voorziening gevormd.

Bijlage 4 Afschrijvingstabel

Volgnr

Nummer NIEUW

Soort activa

Subcategorie BBV

Nieuwe omschrijving

Termijn Eemsdelta

1

E1401

Immateriële vaste activa

Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen

Sluiten geldleningen, agio/disagio

*(1)

2

E1402

Immateriële vaste activa

Kosten voor onderzoek en ontwikkeling

Kosten voor onderzoek en ontwikkeling

*(2)

3

E1403

Immateriële vaste activa

Bijdragen aan activa in eigendom van derden

Bijdragen aan activa in eigendom van derden

*(3)

4

E1001

Materiële vaste activa

a. Gronden en terreinen

Gronden en terreinen

0

5

E0301

Materiële vaste activa

b. Woonruimten

Woonruimten

*(4)

6

E0302

Materiële vaste activa

c. Bedrijfsgebouwen

Tijdelijke huisvesting/noodgebouw

20

7

E0303

Materiële vaste activa

c. Bedrijfsgebouwen

Aankoop bestaand bedrijfsgebouw

*(4)

8

E0306

Materiële vaste activa

c. Bedrijfsgebouwen

Nieuwbouw (kantoren, werkplaats, zwembad, sporthal, gymzalen, clubgebouwen, kleedgebouwen en onderwijs)

40

9

E0311

Materiële vaste activa

c. Bedrijfsgebouwen

Verbouw oorspronkelijk gebouw

25

10

E0321

Materiële vaste activa

c. Bedrijfsgebouwen

Uitbreiding oorspronkelijk gebouw

40

11

E0327

Materiële vaste activa

c. Bedrijfsgebouwen

Bouwkundig versterken

40

12

E0508

Materiële vaste activa

c. Bedrijfsgebouwen

Jachthavenkantoor

25

13

E0340

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Recreatieplas Wagenborgen, grondkosten

40

14

E0401

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Beschoeiingen (staal/beton)

40

15

E0402

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Beschoeiingen (hout)

20

16

E0501

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Boordvoorzieningen en steigers

20

17

E0502

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Havens en kades

40

18

E0503

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Sluizen en waterkeringen

35

19

E0504

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Watergangen

30

20

E0506

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Ligplaats woonschepen

25

21

E0702

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Tunnels, viaducten en bruggen (beton)

40

22

E0703

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Bruggen (hout)

20

23

E1501

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Aanleg begraafplaatsen

40

24

E1503

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Herverkaveling, renovatie, verbetering

25

25

E1504

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Wandelpaden begraafplaats

40

26

E1505

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Omvormen groen begraafplaats

40

27

E1807

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Herstraten schoolplein

20

28

E2004

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Parkeerterrein

20

29

E2005

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Aanleg en reconstructie asfaltwegen

40

30

E2006

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Aanleg en reconstructie betonwegen

50

31

E2007

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Betontank natzout-vloeistof

25

32

E2008

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Duurzame bermverharding

20

33

E2015

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Versterkingslaag / deklaag

20

34

E2016

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Aanleg rotondes

40

35

E2017

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Aanleg fietspaden

40

36

E2201

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Riolen en (pomp)putten

50

37

E2204

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Bergbezink voorzieningen

40

38

E2205

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Gemalen - bouwkundig

40

39

E2207

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Persleiding

40

40

E2209

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

Riolering/IBA/gemalen - mechanisch / elektrisch

15

41

E2211

Materiële vaste activa

d. Grond-, weg-, en waterbouwkundige werken

IBA, bouwkundig gedeelte

30

42

E2402

Materiële vaste activa

e. Vervoermiddelen

Bestelauto's

10

43

E2404

Materiële vaste activa

e. Vervoermiddelen

Pick-up trucks (gladheidsbestrijding)

7

44

E2407

Materiële vaste activa

e. Vervoermiddelen

Personenauto's

7

45

E2409

Materiële vaste activa

e. Vervoermiddelen

Tractor groot

10

46

E2410

Materiële vaste activa

e. Vervoermiddelen

Mini tractoren

8

47

E2413

Materiële vaste activa

e. Vervoermiddelen

Vrachtauto

10

48

E0205

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Landmeetkundige apparatuur

10

49

E1301

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

(Overige) Technische installaties

15

50

E1303

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Liftinstallaties in gebouwen

25

51

E1304

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Overige machines, apparaten en installaties

10

52

E1309

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Stroomvoorziening t.b.v. markt, kermis e.d.

10

53

E1602

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Gereedschappen

5

54

E1601

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Zit-maaiers

7

55

E1603

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Maaimachine groot

10

56

E0101

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

(Mini) Containers

15

57

E0102

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Ondergrondse containers

10

58

E0307

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Fietsenstalling

15

59

E0318

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Sportvloer

30

60

E0319

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Aanleg toplaag vloer sporthal

15

61

E0332

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Terrein inrichten

20

62

E0339

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Kindcentrum, toekomstpakket

20

63

E1201

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Printers en scanners

5

64

E1202

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Software

5

65

E1203

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Hardware

5

66

E1204

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Telefooncentrale

10

67

E1205

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Databekabeling

15

68

E1208

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

iPads - Laptops

4

69

E1209

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Stemcomputers

15

70

E1210

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Toebehoren automatisering

3

71

E1302

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Brandbeveiliging/inbraakpreventie

20

72

E1701

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Kantoormeubilair (kasten, bureaus etc.)

15

73

E1702

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Binnen zonwering

15

74

E1703

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Vloerbedekking

10

75

E1704

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Kantoormeubilair (stoelen)

76

E1802

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Schoolmeubilair

15

77

E1803

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Onderwijskundige aanpassingen

25

78

E1804

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

1e inrichting (meubiliar)

15

79

E1805

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

1e inrichting (OLP)

7

80

E1806

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Renovatie schoolomgeving

20

81

E1808

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Terreinafrastering

15

82

E1901

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Armaturen openbare verlichting

30

83

E1902

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Lichtmasten openbare verlichting

40

84

E2102

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

(Her)inrichting openbaar groen

40

85

E2106

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Speelvoorzieningen

15

86

E2301

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Aanleg sport- en speelveld

25

87

E2302

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Aanleg toplaag kunstgras

15

88

E2303

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Aanleg toplaag natuurgras

20

89

E2304

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Omvormen tot kunstgrasveld

25

90

E2305

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Renovatie sportvelden

25

91

E2307

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Terreinafrastering

15

92

E2308

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Veldverlichting

20

93

E2309

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Inrichting sporthal

20

94

E2311

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Brandveiligheidsvoorzieningen

20

95

E2313

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Akoestische maatregelen

15

96

E2314

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Aanleg oefenhoek

25

97

E2401

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Aanhangwagens

10

98

E2403

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Gladheidsbestrijdingsapparatuur

10

99

E2405

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Houtversnipperaar

10

100

E2406

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Kolkenzuiger

8

101

E2408

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Schaftwagens

15

102

E2411

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Veegauto

10

103

E2412

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Veegmachine (klein)

7

104

E2415

Materiële vaste activa

f. Machines, apparaten en installaties

Graafmachine

10

105

E2501

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Bewegwijzering

20

106

E2601

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Busstation

25

107

E2602

Materiële vaste activa

g. Overige materiële vaste activa

Verbetering haltevoorzieningen

20

*(1) tlv exploitatie

*(2) Ten hoogste 5 jaar

*(3) gelijk aan actief derde

*(4) obv leeftijd gebouw

PM Indien een activum niet voorkomt in de afschrijvingstabel is de economische levensduur het uitgangspunt voor de duur van de afschrijvingstermijn.

NOOT:

1. In onderzoek is nog of wegen nader onderverdeeld moeten worden in:

E2020 ontsluitingsweg asfalt/elementenverharding 50

E2021 ontsluitingsweg beton 60

E2022 weg in woongebied asfalt/elementenverharding 60

E2023 weg in woongebied beton 60

E2024 rotondes 40

E2025 fietspaden asfalt/elementenverharding 40

E2026 fietspaden beton 60

E2027 voetpaden 40

E2028 parkeerterreinen 60

E2029 versterkingslaag/deklaag 20

2. In onderzoek is nog of het toegestaan is om bij rioleringen een onderscheid in afschrijvingstermijn te maken tussen bestaande rioleringen en m.i.v. 2021 aan te leggen rioleringen.