Regeling vervallen per 22-09-2015

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013

Geldend van 01-03-2013 t/m 21-09-2015

Intitulé

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. beslagvrije voet: beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek

    van Burgerlijke Rechtsvordering;

b. recidiveboete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de Wet werk en bijstand;

c. bezit: waarde van de bezittingen waarover belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs

    kan beschikken, met uitzondering van het in de woning met bijbehorend erf gebonden vermogen,

    bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Wet werk en bijstand;

d. verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Wet werk en bijstand;

e. het college: het college van burgemeester en wethouders

Hoofdstuk 2 Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive

Artikel 2 Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

1. Indien het bezit van een belanghebbende ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet.

2. De verrekening, bedoeld in het eerste lid, geschiedt gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

Artikel 3 Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

1. Indien het bezit van een belanghebbende niet ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt, verrekent het college de recidiveboete gedurende één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. De verrekening geschiedt vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

2. Aansluitend op verrekening als bedoeld in het eerste lid, verrekent het college de recidiveboete in de daarop volgende twee maanden op een dusdanige wijze dat belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.

3. Tot het inkomen, bedoeld in het tweede lid, worden ook middelen gerekend als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen n en r, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 4 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

In afwijking van de artikelen 2 en 3 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:

a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in de artikelen 2 of 3, zou leiden tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin; of

b. anderszins sprake is van dringende redenen.

Artikel 5 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikelen 2, 3 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2013.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Eersel
in zijn openbare vergadering van 28 februari 2013.
de griffier,    de voorzitter,
de heer H.J. Broekman  mevrouw J.A.M. Thijs-Rademakers
 

Toelichting 1 Algemeen

Op 1 januari 2013 treedt de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in wer-king. Voor de Wet werk en bijstand (WWB) introduceert deze wet de bestuurlijke boete bij een schen-ding van de inlichtingenplicht. Het college van burgemeester en wethouders (verder college) is ver-plicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verreke-ning de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden.

Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden met de beslagvrije voet te verrekenen.

De WWB verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

In deze bepaling zijn een aantal begrippen nader omschreven. De meeste behoeven geen nadere toelichting.

Bezit

De verordening kent een definitie van het begrip bezit. Het gaat daarbij om (de waarde van) alle bezit-tingen waarover een belanghebbende of diens gezinsleden beschikken of redelijkerwijs kunnen be-schikken op het moment dat de boete wordt opgelegd. Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen.

Bij de bepaling van de hoogte van het bezit wordt uitgegaan van de ge-update waarde van positieve vermogensbestanddelen, zoals aanwezig bij de laatste vermogensbeoordeling tijdens de WWB.

Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermo-gen als bedoeld in artikel 34 van de WWB. Eventueel aanwezige schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de WWB zijn hier niet van toepassing. Een belanghebbende die vanwege de volledige verreke-ning met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning.

Verrekenen

De WWB kent een ruimer begrip van verrekenen dan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor de duidelijkheid is daarom een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.

Artikel 2. Verrekenen met beslagvrije voet bij voldoende bezit

Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaats vindt voor de maximale termijn van drie maanden als een belanghebbende over voldoende bezittingen be-schikt om dit op te kunnen vangen. Dat uitgangspunt is vastgelegd in artikel 2 van deze verordening. Van voldoende bezit is sprake als de waarde van de bezittingen waarover belanghebbende beschikt (of redelijkerwijs kan beschikken), ten minste driemaal de toepasselijke bijstandsnorm bedraagt. Im-mers, bij aanwending of tegeldemaking van deze bezittingen, zou een periode van drie maanden overbrugd moeten kunnen worden.

Artikel 3. Verrekenen bij geen of onvoldoende bezit

Heeft een belanghebbende onvoldoende bezittingen om een periode van drie maanden volledige ver-rekening met de beslagvrije voet te kunnen overbruggen, dan verrekent het college slechts één maand zonder inachtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden vindt weliswaar verrekening met de beslagvrije voet plaats, maar niet volledig. Belanghebbende blijft beschikken over een inkomen ter hoogte van 80% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het gaat hierbij om de hoogte van de te betalen bijstand. Geen rekening wordt gehouden met een zogenaamde stapeling waarbij andere instanties gebruik maken van hun verrekeningsbevoegdheid.

Voor het percentage van 80% is aansluiting gezocht bij de invorderingsmogelijkheden die de Belas-tingdienst heeft bij notoire wanbetalers. Onder omstandigheden kan deze de beslagvrije voet (90% van de toepasselijke bijstandsnorm) verlagen met 10% op grond van artikel 19, eerste lid, van de In-vorderingswet 1990.

Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorg-plicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben. Dat moet voorkomen worden, nu de regeling daarmee zijn doel voorbij zou schieten.

Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onder-delen n of r, van de WWB worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een reci-diveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dat is geregeld in lid 3.

Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet

Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denk-baar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situa-ties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.

In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van de artikelen 2 en 3 toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maat-schappelijke kosten van dien.

Een dreigende huisuitzetting wordt in deze verordening gezien als een dringende reden om van verre-kening met de beslagvrije voet af te zien. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college reke-ning houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belang-hebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voor-zien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.

Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de be-slagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het mo-ment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het colle-ge die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 7. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.