Beleidsnotitie stoken vuur in de openlucht

Geldend van 29-11-2012 t/m heden

Intitulé

BELEID VOOR HET STOKEN VAN VUUR IN DE OPEN LUCHT

Vastgesteld d.d. 20 november 2012

In werkingtreding d.d. 29 november 2012

Burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten;

De Secretaris, De Burgemeester,

drs. B. van Dijk, D.A.M. Akkermans

Hoofdstuk 1 Inleiding

In Nederland is het stoken van vuren al enkele jaren onderwerp van discussie. Onder leiding van oud-minister Jan Pronk is ingezet op een algeheel stookverbod. Dit stookverbod is bij de behandeling in de Tweede Kamer niet haalbaar gebleken. Vooral door de VNG en enkele (onder meer Limburgse) gemeenten is het stookverbod ter discussie gesteld. Gebleken was immers dat met name het landschapsbeheer niet gebaat was met een algeheel verbod maar meer gediend was bij een ontheffingsregeling. Sinds 2005 is door de regio Maastricht en Mergelland een beleid voor het stoken van open vuur opgesteld en zodanig door de diverse Colleges vastgesteld. Het gehele beleid is in 2008 regionaal geëvalueerd waarbij kleine wijzigingen in het nu vast te stellen beleid zijn verwerkt.

Hoofdstuk 2 Regelgeving

Krachtens de Wet milieubeheer is in Artikel 10.2, lid 1 bepaald dat het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen is verboden. Artikel 10.63 van de Wet milieubeheer geeft het college van Burgemeester en Wethouders de mogelijkheid een ontheffing te verlenen van dit verbod. In onderhavige notitie wordt deze mogelijkheid uitgewerkt in voorwaarden voor de diverse vormen van stoken (waardevol cultuurlandschap, natuurgebieden en vreugdevuren).

In gevolge de APV artikel 5:34 is het, in het kader van de brandveiligheid, verboden zonder ontheffing afvalstoffen te verbranden. Aangezien in deze notitie ten behoeve van het stoken ook maatregelen in het kader van de brandveiligheid zijn opgenomen kan de ontheffing op basis van de APV achterwege blijven.

Hoofdstuk 3 Situatie in de regio

Het Zuidlimburgse heuvelland kenmerkt zich door veel bos, afgewisseld met landbouwgronden en cultuurlandschap. Het onderhoud dat niet alleen beroepsmatig maar ook door particulieren wordt uitgevoerd, levert veel groenafval op. Hoe de gemeenten omgaan met het verwerken van dit afval is verschillend. Veel gemeenten kennen een ruim stookbeleid, andere gemeenten hanteren strengere regels (bijv. d.m.v. een ontheffingenstelsel). De redenen die gemeenten opgaven voor een ruim ontheffingsbeleid waren vooral ingegeven door problemen bij het (vrijwillig) landschapsbeheer en de beroepsmatige fruitteelt. Bij het landschapsbeheer komen grote hoeveelheden snoeihout vrij. Het snoeien van hagen, heggen, graften, bomen en houtsingels is nodig ter voorkoming van ziektes als perenvuur én nodig voor het in stand houden van deze landschapselementen.

De discussie rond het stoken van vuren is op een aantal fronten nog niet ten einde. Zo is het vermeend bodemprobleem dat zou ontstaan bij brandplekken weerlegd door een onderzoek, dat de gemeente Maastricht heeft uitgevoerd. De vraag of bij afvoer van snoeihout naar een milieupark minder fossiele brandstoffen worden verbruikt dan bij verbranding is ook nog niet beantwoord. Daarnaast vormen de diverse plantenziekten zoals bacterievuur, perevuur, iepenziekte, loodglans en fruitkanker een speciaal probleem. Deze besmette takken moeten direct verbrand worden ter voorkoming van besmetting van gezond gewas.

Een bijkomend argument is het in stand houden van hoogstambomen en meidoornhagen. Deze landschapselementen zijn vaak met veel overheidssubsidies aangebracht. Het zijn karakteristieke elementen die de gemeenten graag in stand willen houden. Op het moment dat het (vrijwillige) landschapsbeheerders veel geld kost om het snoeihout van deze elementen af te voeren naar een verwerker kan dit leiden tot het weghalen van deze elementen. Dit is een zeer ongewenste ontwikkeling in Limburg. Een ander aspect is de roep om uniformiteit. Vooral van strafrechtelijke zijde wordt al jarenlang gevraagd om een uniforme regeling. Voor handhavers is het moeilijk te achterhalen welke regeling in welke gemeente van kracht is.

Een uniforme regeling draagt bij tot meer rechtsgelijkheid en meer duidelijkheid voor de handhavers. Hiertoe is in 2005 in regionaal verband een uniform beleid opgesteld voor de gemeenten die destijds onderdeel uitmaakten van het gewest Maastricht en Mergelland en ook als zodanig door iedere gemeente vastgesteld. Dit beleid is in 2008 geëvalueerd en in deze beleidslijn op kleine punten aangepast, zoals voorwaarden voor vreugdevuur, verruiming van de afstanden op eigen terrein tot bouwwerken en voorwaarden voor ontheffing voor natuurbeheerders.

Hoofdstuk 4 Beleidslijn

In artikel 10.63 van de Wet milieubeheer wordt gesteld dat de ontheffing alleen mogelijk is indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. De mogelijkheid is aanwezig dat de wetgever gebruik maakt van artikel 10.2, tweede lid en een AMvB uitvaardigt waarin de categorieën van vrijstellingen zijn opgesomd. Aan een dergelijke regeling is geen invulling gegeven. Uit de kamerstukken bij het wetsvoorstel blijkt dat de ontheffing kan worden verleend voor de volgende omstandigheden:

vreugdevuren, zoals Paas-, Sint Maartens- en oudejaarsvuren;

instandhouding van waardevolle cultuurlandschappen.

De stoffen die verbrand mogen worden beperken zich in alle gevallen tot het hout dat vrijkomt van bomen of struiken ter bevordering van het natuurlijk groeiproces. Het snoeihout dat verbrand mag worden dient afkomstig te zijn van het perceel waarop de brandplaats zich bevind en waarvoor ontheffing is verkregen. De locale situatie is vaak bepalend (bijvoorbeeld een gebied met veel kleine landschapselementen). Het is in ieder geval verboden andere (gevaarlijke) afvalstoffen te verbranden of mee te verbranden.

Ook rooien kan worden gezien als onderhoud van cultuurlandschap zeker als herplant plaatsvindt. Bij het rooien komen echter ook stammen en boomstronken vrij. Het verdient aanbeveling deze “afvalstoffen” af te voeren. Indien deze materialen toch worden verbrand dan kunnen de voorwaarden die worden verbonden aan de ontheffing zorgen dat de schade en hinder tot een minimum worden beperkt.

Als basis voor dit uitgangspunt hebben de gemeentelijke landschapsplannen gediend. Het is dus aan de gemeente om te beoordelen of in casu sprake is van een cultuurlandschap.

Hoofdstuk 5 Ontheffingsmogelijkheid

Op basis van artikel 10 lid 63 van de Wet milieubeheer kan door de gemeente beleid worden geformuleerd voor het verlenen van ontheffingen ten behoeve van het verbranden van afval buiten inrichtingen.

Wanneer kan de ontheffing worden verleend:

Voor vreugdevuren en traditionele vuren binnen het grondgebied van de gemeente op door het gemeentebestuur erkende feesten, zoals Oudjaar, Pasen en Sint Maarten. In bijlage B van deze beleidslijn treft u de voorwaarden aan die verbonden worden aan dit soort vuren.

Voor het verbranden van snoeiafval en rooiafval t.b.v. onderhoud van cultuurlandschap op alle percelen waarbij een minimale afstand van 50 meter tot woningen en 30 meter tot gebouwen niet zijnde een woning (opp. max 20 m2) op eigen perceel wordt aangehouden. Daarnaast dient een afstand van 100 meter tot andere brandgevoelige objecten aangehouden te worden. In bijlage A zijn de definities van de begrippen cultuurlandschap, perceel en brandgevoelige objecten weergegeven. In bijlage C zijn de voorwaarden opgenomen die aan dit soort vuren wordt verbonden.

Natuurbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten, IKL en Limburgs Landschap) krijgen een (verzamel) ontheffing voor het branden van vuur in de open lucht in bos- en natuurgebieden. In bijlage D staan de voorwaarden verwoord voor dit soort vuren.

De ondernemer vraagt een perceelsgebonden ontheffing aan. Als hij die ontheffing ontvangen heeft hoeft hij vervolgens nog slechts telefonisch of via SIM een melding te doen bij de gemeente op de dag (of eerder) dat hij gaat stoken. Een model aanvraagformulier is bijgevoegd als bijlage E. Hiermee kunnen de ontheffingen worden aangevraagd. Dit formulier is via de website van de gemeente te downloaden.

Voor het verbranden van houtresten ter voorkoming van besmettelijke plantenziektes geldt deze regeling niet. Deze houtresten moeten direct worden verbrand. Het verlenen van een ontheffing is dan niet zinvol omdat de verbranding immers bij het verlenen vaak al heeft plaatsgevonden. Wel dient in dergelijke gevallen een melding gedaan te worden waarbij alsnog voorwaarden aan het verbranden van deze houtresten kunnen worden verbonden. Tevens moet een en ander door een deskundige zijn beoordeeld.

Hoofdstuk 6 Voorwaarden

Aan een ontheffing ingevolge artikel 10.63 Wet milieubeheer kunnen voorschriften worden verbonden met betrekking tot:;

de tijdstippen, waarop afvalstoffen mogen worden verbrand;

de omvang van de brandstapel;

de soort afval, die verbrand mag worden;

de zorg rond de brandplaats;

de weersomstandigheden waaronder afvalstoffen mogen worden verbrand;

de wijze van melden van het stoken van vuur in het kader van een ontheffing.

In bijlage B, C en D zijn een aantal standaard voorwaarden opgenomen die door de gemeente gehanteerd wordt voor de verschillende ontheffingsmogelijkheden.

Het opnemen van uniforme voorwaarden heeft onder meer tot voordeel dat handhavers zich niet in de plaatselijke regelgeving behoeven te verdiepen. Bij het opnemen van de laatste voorwaarde in Bijlage C is het goed dat rekening wordt gehouden met het feit dat de meeste verbrandingen in het weekend plaatsvinden en dan de gemeentehuizen gesloten zijn.

Hoofdstuk 7 Procedure

De procedure die voor deze beleidsnotitie moet worden gevolgd is vastgelegd in de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb.

In artikel 10.64, derde lid van de Wm staat dat in afwijking van het eerste lid afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is op een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid. Dit houdt concreet in dat, voor het verlenen van de ontheffing om vuur te stoken, de uitgebreide procedure niet van toepassing is.

Hoofdstuk 8 Handhaving

De handhaving is gebaat met deze beleidslijn. Elke brandplaats binnen een gemeente is bekend. Wordt er vuur gestookt dan moet dit plaatsvinden op één van de plaatsen met een ontheffing. Zo niet begaat de veroorzaker een overtreding van de Wet milieubeheer. Wordt er vuur gestookt op een brandplaats met ontheffing dan hoeft enkel gecontroleerd te worden (kan ook achteraf) of er een melding is gedaan. Een controle hoeft dan nog slechts plaats te hebben op de voorwaarden die genoemd zijn in de ontheffing.

Hoofdstuk 9 Communicatie

Het aangepaste beleid moet aan de burgers bekend worden gemaakt. Dit zal gebeuren door een bericht in de zgn. huis-aan-huisbladen te publiceren. Daarnaast zal de notitie op de website van de gemeente gepubliceerd worden.

Bijlagen

Bijlage A Definities en begrippen

Bijlage B Voorwaarden voor het houden van vreugdevuren

Bijlage C Voorwaarden stoken snoeiafval waardevol cultuurlandschap algemeen

Bijlage D Voorwaarden stoken snoeiafval waardevol cultuurlandschap in

natuurgebieden

Bijlage E Aanvraagformulier ontheffing stoken open vuur

Bijlage A

Definities van de begrippen “waardevol cultuurlandschap”, “perceel” en “brandgevoelige objecten” in het kader van de beleidsregels voor het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen:

Waardevol cultuurlandschap.

De volgende typen landschapselementen onderscheiden:

Bos, natuurgebieden en bosplantsoen.

Hoogstamboomgaarden.

Halfstamboomgaarden en laagstamboomgaarden.

Parken.

Houtsingels, aangelegd als begeleidende beplanting bij infrastructurele (bouw)werken, zoals wegen en als afschermende beplanting rond recreatieterreinen of sportvelden.

Bomenrijen (een en tweerijig) langs wegen en beeklopen.

Kleinfruitboomgaarden

Heggen, bestaande uit meidoorn of een mengsel van bijvoorbeeld meidoorn, sleedoorn, beuk of hondsroos.

Eenrijige singels veelal van haagbeuken, elzen of populieren, welke als windsingel zijn geplant langs laagstamplantages.

Begroeide steilranden, waaronder worden verstaan de begroeide steilranden van graften en holle wegen.

Boomkwekerijproducten exclusief coniferen

Perceel.

Het ter plaatse als één geheel zichtbare terrein, al dan niet voorzien van een omheining, dat kan bestaan uit een of meer kadastrale percelen of gedeelten daarvan.

Brandgevoelige objecten.

Woningen en gebouwen al dan niet geheel gesloten met een omvang groter dan 20 m2;

Objecten, die door hun aard en samenstelling brandgevoelig zijn, zoals een opstapeling van oogstproducten (hooi of stro), houtopstanden, bos- en heidegrond, opslag van brandbare vloeistoffen, gassen etc.

Bijlage B

Voorwaarden voor het houden van vreugdevuren/traditionele vuren

Een kampvuur, dat niet groter dan 0,5 m3 mag zijn, moet tenminste 10 meter van de bebouwing, voer- of vaartuigen en tenminste 30 meter van een bos- of heideterrein worden aangelegd;

Bij Sint-Maartensvuren, paasvuren, vreugdevuren, oudejaarsvuren en bij kerstboomverbranding mag de brandstapel niet groter zijn dan 50 m3. (los gestort materiaal) De afstand tot bebouwing, voer- of vaartuigen moet dan tenminste 50 meter en tot bos- of heideterreinen tenminste 100 meter zijn;

Slechts het stoken van winddroog hout in natuurlijke toestand (d.w.z. ongeverfd e.d.) is toegestaan;

Er moet zodanig worden gestookt, dat geen vliegvuur ontstaat. Bij windkracht 3 op de schaal van Beaufort of meer mag het stoken geen doorgang vinden;

De ondergrond van de vuurstapel mag geen deel uitmaken van de verbranding;

Na afloop van het kampvuur/vreugdevuur moeten alle gloeiende resten worden gedoofd;

De resten van de verbranding moeten binnen 24 uur worden opgeruimd;

Er mag alleen worden gestookt onder toezicht van een persoon van 18 jaar en ouder;

Het gebruik van licht ontvlambare vloeistoffen, zoals benzine, voor het aansteken van het vuur is niet toegestaan;

Indien tijdens het stoken blijkt, dat onder invloed van heersende weersgesteldheid het verkeer dan wel bewoners in de omgeving last hebben van hinderlijke rookgassen, dan moet het stoken onmiddellijk worden gestaakt;

Er dient minimaal een blusmiddel met een waterinhoud van tenminste 6 kg of liter aanwezig te zijn. Het kleine blusmiddel moet te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Blusapparaten moeten gekeurd zijn volgens de voorschriften van de REOB;

U dient als houder van de ontheffing te allen tijde zorg te dragen voor het waarborgen van de openbare orde, veiligheid van personen en goederen;

De ontheffinghouder vrijwaart de gemeente tegen aanspraken van schade als gevolg van het houden van bovengenoemde activiteiten, welke door wie en uit welke hoofde ook tegen de gemeente mochten worden geldend gemaakt.

Bijlage C

Voorwaarden voor het branden van snoeiafval van waardevol cultuurlandschap

Aan de ontheffing voor het stoken van snoeiafval en rooiafval t.b.v. onderhoud van cultuurlandschap worden in ieder geval de volgende voorwaarden verbonden:

de ontheffing heeft uitsluitend betrekking op snoei- dan wel rooiafval van (zelf invullen welk waardevol cultuurlandschap van toepassing is) vallend onder waardevol cultuurlandschap en welke van de aangegeven (aaneengesloten) percelen afkomstig zijn;

geheel op eigen risico, waarbij de gemeente geen enkele aansprakelijkheid aanvaardt voor eventuele schade;

Slechts het stoken van winddroog hout in natuurlijke toestand (d.w.z. ongeverfd e.d.) is toegestaan;

zonder gevaar of hinder op te leveren voor de omgeving;

waarbij alle aanwijzingen door de gemeente, politie en de brandweer te geven, stipt en onmiddellijk opgevolgd dienen te worden;

niet bij een windkracht groter dan 3 Beaufort;

onder het voortdurend toezicht van een persoon van 18 jaar of ouder;

Een kopie van de ontheffing moet op de stooklocatie aanwezig zijn;

niet binnen een afstand van 50 meter tot woningen en 30 meter van gebouwen (opp. maximaal 20 m2) op het eigen perceel niet zijnde woningen;

100 meter tot andere brandgevoelige objecten niet zijnde woningen of gebouwen;

het vuur mag pas een half uur na zonsopgang ontstoken worden en dient een half uur voor zonsondergang gedoofd te worden;

de verbranding mag niet plaatsvinden op zondagen en algemeen of plaatselijk erkende feestdagen;

de brandstapel mag geen volume hebben groter dan 2m3

van de voorgenomen verbranding wordt de gemeente minimaal 1 werkdag vóór de verbranding in kennis gesteld.

Er dient minimaal een blusmiddel met een waterinhoud van tenminste 6 kg of liter aanwezig te zijn. Het kleine blusmiddel moet te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Blusapparaten moeten gekeurd zijn volgens de voorschriften van de REOB;

Bijlage D

Voorwaarden voor het branden van snoeiafval van waardevol cultuurlandschap voor natuurbeheerders

Aan de ontheffing voor het stoken van snoeiafval en rooiafval t.b.v. onderhoud van cultuurlandschap in natuurgebieden worden in ieder geval de volgende voorwaarden verbonden:

geheel op eigen risico, waarbij de gemeente geen enkele aansprakelijkheid aanvaardt voor eventuele schade;

Slechts het stoken van winddroog hout in natuurlijke toestand (d.w.z. ongeverfd e.d.) is toegestaan;

zonder gevaar of hinder op te leveren voor de omgeving;

waarbij alle aanwijzingen door de gemeente, politie en de brandweer te geven, stipt en onmiddellijk opgevolgd dienen te worden;

niet bij een windkracht groter dan 3 Beaufort;

onder het voortdurend toezicht van een deskundig persoon van 18 jaar of ouder;

Een kopie van de ontheffing moet op de stooklocatie aanwezig zijn;

niet binnen een afstand van 30 meter tot gebouwen respectievelijk 100 meter tot andere zeer brandgevoelige objecten. Levend materiaal wordt hier niet toe gerekend;

Er wordt niet gestookt tijdens droge perioden (bij officiële waarschuwing) en in het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli);

het vuur mag pas een half uur na zonsopgang ontstoken worden en dient een half uur voor zonsondergang gedoofd te worden;

de verbranding mag niet plaatsvinden op zondagen en algemeen of plaatselijk erkende feestdagen;

de ontheffing heeft uitsluitend betrekking op droog snoeihout of rooihout en vergelijkbare houtachtige resten van bomen en struiken die van het onderhavige perceel afkomstig zijn;

de brandstapel mag geen volume hebben groter dan 2m3

van de voorgenomen verbranding wordt de gemeente minimaal 1 werkdag vóór de verbranding in kennis gesteld;

Er dient minimaal een blusmiddel met een waterinhoud van tenminste 6 kg of liter aanwezig te zijn. Het kleine blusmiddel moet te allen tijde bereikbaar en voor onmiddellijk gebruik gereed zijn. Blusapparaten moeten gekeurd zijn volgens de voorschriften van de REOB.

Bijlage E: Aanvraagformulier ontheffing

Aanvraagformulier voor ontheffing van het verbod om vuur te stoken

Persoonsgegevens

Naam

Adres

Postcode

Woonplaats

Telefoon

E-mail

Stookgegevens

1.Gaat u stoken vanwege landschapsonderhoud?

Ja

(ga naar vraag 4)

Nee

(ga naar vraag 2)

2.Gaat u stoken vanwege onderhoud aan uw plantage?

Ja

(ga naar vraag 4)

Nee

(ga naar vraag 3)

3.Gaat u een vreugdevuur organiseren?

Ja

(ga naar vraag 4)

Nee

4.Ontheffingstype

Eenmalige ontheffing

(ga naar vraag 5)

Permanente ontheffing

(ga naar vraag 6)

5.Datum stook

Tijdstip stook

6.Locatie brandplaats (kadastraal perceel)

7.Afstand van de brandplaats tot

gebouwen en andere brandgevoelige objecten

8.Te verstoken materiaal

9.Kadastrale aanduiding perceel, waar de te verbranden houtresten vrijkomen

Als bijlage dient u een tekening van het onder 9 bedoelde perceel met daarop

aangegeven de brandplaats bij te voegen (1:1.000)

Aldus naar waarheid ingevuld:

Plaats, datum

Naam

Handtekening aanvrager

Gelieve dit formulier ingevuld en ondertekend retour te zenden aan:

Gemeente Eijsden-Margraten

Afdeling Ruimtelijke ontwikkeling/Team Vergunningen

Postbus 10

6269 ZG MARGRATEN