Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2013)

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2013)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend dat de raad van de gemeente Eindhoven in haar vergadering op 18 december 2012 heeft vastgesteld:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Besluit: hetbesluit maatschappelijke ondersteuning individuele voorzieningen gemeente Eindhoven waarin door het college van burgemeester en wethouders nadere regels worden gesteld ten aanzien van de voorwaarden waaronder een voorziening wordt verstrekt, de hoogte van tarieven en de bijbehorende financiële voorwaarden;

  • c.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders.

  • d.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de aanvrager zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan.

  • e.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking en/of een chronisch psychisch probleem en/of een psychosociaal probleem, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, die een aanvraag doet of laat doen en die zijn hoofdverblijf in de gemeente Eindhoven heeft;

  • f.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de wet;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, wonen in een geschikte woning, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • h.

    Zelfredzaamheid: de lichamelijke, verstandelijke, psychische of financiële capaciteit om zelf voorzieningen te treffen, die normale deelname aan het maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • i.

    Lokaal verplaatsen per vervoermiddel: het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij (boven)regionale en landelijke vervoersystemen;

  • j.

    Stoornis: een afwijking in of verlies van functie of anatomische eigenschap, zijnde de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam;

  • k.

    Beperking: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten, zijnde onderdelen van iemands handelen;

  • l.

    Psychosociaal probleem: een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving;

  • m.

    Voorliggende voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 2 van de wet;

  • n.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, geen of een beperkte indicatiestelling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de hulpvraag van de cliënt;

  • o.

    Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt verstrekt, maar die door meerdere personen wordt gebruikt.

  • p.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een voorliggende, algemene en collectieve voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • q.

    Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt wordt, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten;

  • r.

    Verantwoordelijkheidsladder: een maatstaf waarbij achtereenvolgend gekeken wordt naar:

    • 1.

      wat kan de belanghebbende op eigen kracht?

    • 2.

      wat kan het sociaal netwerk van belanghebbende?

    • 3.

      wat kan met een algemene/voorliggende voorziening?

    • 4.

      wat kan met een collectieve voorziening?

    • 5.

      wat kan met een individuele voorziening?

  • s.

    Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening;

  • t.

    Persoonsgebonden budget (PGB): een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura;

  • u.

    Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet forfaitair of gemaximeerd, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om een bepaald resultaat te kunnen bereiken.

  • v.

    Zelfstandige woonruimte: een woonruimte die in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zelfstandige woonruimte aangemerkt wordt.

HOOFDSTUK 2. HOE TE KOMEN TOT RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

Artikel 2.1 Het kenbaar maken van de hulpvraag

  • 1. De belanghebbende maakt aan het college zijn hulpvraag kenbaar.

  • 2. Het is niet noodzakelijk om de hulpvraag kenbaar te maken door middel van een aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 3. Een aanvraag voor een individuele voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld format.

  • 4. Het college doet, na melding van de hulpvraag, in samenspraak met de belanghebbende, een integrale uitvraag om duidelijk te krijgen welke resultaten bereikt moeten worden.

Artikel 2.2 Integrale uitvraag

  • 1. Het college houdt bij het te bereiken resultaat rekening met de behoefte en persoonskenmerken van belanghebbende.

  • 2. Bij de afweging van het te bereiken resultaat wordt gewerkt met de verantwoordelijkheidsladder. Elk onderdeel van de hulpvraag wordt naast deze ladder gehouden om de goedkoopst compenserende oplossing voor het te bereiken resultaat te vinden.

  • 3. Het college kan de integrale uitvraag achterwege laten indien:

    • a.

      de integrale uitvraag al eerder heeft plaats gevonden en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaat; of

    • b.

      de situatie van belanghebbende hiertoe geen aanleiding geeft;

  • 4. Het college kan voor het doen van de integrale uitvraag maatschappelijke partners uit de stad inzetten.

Artikel 2.3 Extern deskundig advies

Om te beoordelen of en welke individuele of collectieve voorziening verstrekt dient te worden, kan het college een externe deskundige om advies vragen.

Artikel 2.4 Inlichtingenplicht

Belanghebbende is verplicht aan het college of de door haar aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het te bereiken resultaat.

HOOFDSTUK 3. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 3.1 Voeren van een huishouden

  • 1. Het voor belanghebbende te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden is in staat zijn om:

    • a.

      te wonen in een schone woning. Dit geldt ten aan zien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten;

    • b.

      te voorzien in primaire levensbehoeften. De primaire levensbehoeften bestaan uit het voorzien zijn van de benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden, evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen;

    • c.

      om schone kleren te dragen. Dit bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en opgevouwen of opgehangen staat;

    • d.

      thuis kinderen te verzorgen die tot het gezin behoren. Het betreft hier de dagelijkse, verzorging voor de in het huishouden aanwezige kinderen (die niet voor zich zelf kunnen zorgen).

  • 2. Bij het te bereiken resultaat wordt, in aanvulling op het bepaalde in artikel 2.2 tweede lid, eerst beoordeeld of de huisgeno(o)t(en) van belanghebbende, zijn werkzaamheden over kan/kunnen nemen in het kader van gebruikelijke zorg. Het college stelt hiertoe een ‘protocol gebruikelijke zorg Eindhoven’ vast.

  • 3. In aanvulling op artikel 2.2 tweede lid kan de gemeente ook compenseren als de mantelzorger die het huishouden voert bij belanghebbende deze taken (tijdelijk) door (dreigende) overbelasting niet meer kan uitvoeren.

Artikel 3.2 Wonen in een geschikte woning

  • 1. Het te bereiken resultaat ten aanzien van het wonen in een geschikte woning houdt in: in staat zijn om normaal gebruik te kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2. Bij het te bereiken resultaat wordt, in aanvulling op het bepaalde in artikel 2.2 tweede lid, eerst beoordeeld of geen andere geschikte woning of gemakkelijker geschikt te maken woning beschikbaar is waar belanghebbende naar kan verhuizen.

Artikel 3.3 Zich verplaatsen in en om de woning

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning houdt in: in staat zijn zich dagelijks te verplaatsen in de woonkamer, slaapvertrek, keuken, sanitaire ruimten, de berging, de tuin of balkon kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen redden dat normaal functioneren mogelijk is.

Artikel 3.4 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel houdt in: in staat zijn zich te verplaatsen per vervoermiddel in de lokale woon- en leefomgeving om dagelijkse boodschappen te doen, het kunnen bezoeken van familie, kennissen en het doen van alledaagse activiteiten.

Artikel 3.5 Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

Het voor belanghebbende te bereiken resultaat van het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden houdt in: in staat zijn de mogelijkheid te gebruiken om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

Artikel 3.6 Aanbod individuele en collectieve voorziening

Met het oog op de in artikel 3.1 tot en met 3.5 van dit hoofdstuk genoemde te bereiken resultaten, kan het college een individuele of collectieve voorziening verstrekken.

HOOFDSTUK 4. INDIVIDUELE VOOORZIENINGEN EN COLLECTIEVE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Mogelijke verstrekkingvormen

  • 1. De voorzieningen kunnen in natura, of PGB danwel als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 2. De betaalfrequentie van het PGB en de financiële tegemoetkoming stelt het college vast in het Besluit.

Artikel 4.2 Voorwaarden collectieve en individuele voorzieningen

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

    • b.

      de te verstrekken voorziening, na toepassing van de verantwoordelijkheidsladder, als bedoeld in artikel 2.2 tweede lid, als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is;

    • c.

      deze niet algemeen gebruikelijk is.

  • 2. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt, wordt, indien van toepassing, met belanghebbende een bruikleenovereenkomst gesloten.

  • 3. Indien een voorziening in de vorm van een PGB wordt verstrekt, moet belanghebbende binnen zes maanden na datum toekenningsbeschikking, een met de natura-voorziening vergelijkbare voorziening aanschaffen, binnen de grenzen van het doel waarvoor de voorziening is verstrekt. Het college stelt hiervoor een programma van eisen op.

  • 4. Welke nadere voorwaarden en verplichtingen verbonden worden aan een bepaalde voorziening, stelt het college vast in het Besluit.

Artikel 4.3 Weigeringsgronden individuele en collectieve voorzieningen

Geen voorziening wordt toegekend voor zover :

  • a.

    de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij daarvoor vooraf door het college toestemming is gegeven, danwel het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • b.

    een voorziening als die, waarop de aanvraag betrekking heeft, reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de technische afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen.

  • c.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • d.

    de noodzaak tot het treffen van een voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • e.

    de belanghebbende verhuist naar een woonruimte die niet geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

  • f.

    het een voorziening betreft in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen. Het betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimte dan wel een voorziening die bij nieuwbouw of renovatie zowel in gemeenschappelijke ruimten als in de wooneenheden zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

Artikel 4.4 Afwijzingsgronden PGB wegens overwegende bezwaren

Verstrekking als PGB vindt niet plaats indien:

  • a.

    aannemelijk is dat belanghebbende problemen zal hebben bij het omgaan met een PGB;

  • b.

    aan belanghebbende eerder een PGB is verleend op grond van de verordening en belanghebbende zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere PGB opgelegde verplichting(en);

  • c.

    aannemelijk is dat belanghebbende het PGB niet kan of zal aanwenden voor de aanschaf/inzet van de voorziening;

  • d.

    aannemelijk is dat als gevolg van een progressief ziektebeeld van belanghebbende een voorziening in natura, gedurende de technische levensduur, de goedkoopst compenserende oplossing biedt.

HOOFDSTUK 5. HOOGTE PGB-TARIEVEN, BASISTARIEVEN HUISHOUDELIJKE VERZORGING, FINANCIËLE TEGEMOETKOMING, EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 5.1 Hoogte PGB-tarieven

  • 1. Het college legt in het Besluit de hoogte van de PGB-tarieven vast.

  • 2. De PGB-tarieven zijn vergelijkbaar met de omvang van de kosten van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende voorziening in natura en toereikend voor de aanschaf daarvan.

Artikel 5.2 Hoogte Basistarieven huishoudelijke verzorging in natura

Het basistarief voor het verlenen van huishoudelijke verzorging is in totaal € 20,13 bruto per uur.

Artikel 5.3 Hoogte financiële tegemoetkoming voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. Het college legt in het Besluit de hoogte en de duur van de financiële tegemoetkoming voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel vast.

  • 2. De financiële tegemoetkoming voor het zich lokaal per vervoermiddel, dient verplaatsingen naar een omvang van 1500 tot 2000 km per jaar mogelijk te maken.

Artikel 5.4 Hoogte financiële tegemoetkoming voor het wonen in een geschikte woning

  • 1. De financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing wordt bepaald aan de hand van de door belanghebbende of eigenaar van de woning waarin belanghebbende woont, opgevraagde offertes. Het college kan een tegenofferte opvragen.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid wordt uitbetaald aan de eigenaar van de aan te passen woning.

  • 3. Belanghebbende is verplicht binnen 6 maanden, na datum beschikking, waarin de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld en toegekend, de woningaanpassing als bedoeld in het eerste lid, te realiseren.

  • 4. De financiële tegemoetkoming bij tijdelijke huisvesting bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten van de aan te passen woonruimte met een maximum van het per maand subsidiabele bedrag als bedoeld in artikel 13 eerste lid onderdeel a Wet op de Huurtoeslag, bij het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten van de aan te passen woonruimte met een maximum van het per maand subsidiabele bedrag als bedoeld in artikel 13 eerste lid onderdeel b Wet op de Huurtoeslag, bij het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 5. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het derde lid wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan. De financiële tegemoetkoming wordt maximaal zes maanden verstrekt;

  • 6. De hoogte van de financiële tegemoetkoming bij huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het per maand subsidiabele bedrag als bedoeld in artikel 13 eerste lid onderdeel a Wet op de Huurtoeslag. De financiële tegemoetkoming wordt maximaal zes maanden verstrekt , waarbij de eerste maand voor eigen rekening is.

  • 7. De financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten bedraagt:

    • a.

      maximaal € 2.043,- voor een belanghebbende, die naar een reeds aangepaste woonruimte verhuist en waarbij geen sprake is van een eerste verhuizing naar een zelfstandige woonruimte.

    • b.

      maximaal € 3.404,- voor de burger die op verzoek van het college de woonruimte ontruimt ten behoeve van een belanghebbende.

Artikel 5.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd.

  • 2.

    Het college legt in het Besluit de hoogte en de duur van de eigen bijdrage en het eigen aandeel vast, met in achtneming van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur).

HOOFDTSTUK 6. PROCEDURELE BEPALINGEN INZAKE BESLUITVORMING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 Wijziging in de situatie

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele of collectieve voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een individuele voorziening of collectieve voorziening.

  • 2. Het college kan een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op of het gebruik van de ingevolge de verordening toegekende voorzieningen.

Artikel 6.2 Verantwoording PGB

  • 1. De verantwoording van het PGB door belanghebbende vindt steekproefsgewijs plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar. De omvang van de steekproef is 10% van het totaal aantal verstrekte PGB’s.

  • 2. Het college kan, indien zij daartoe aanleiding ziet, buiten de steekproef om, belanghebbende verzoeken het aan hem verstrekte PGB te verantwoorden.

  • 3. Belanghebbende is verplicht om op de door het college aangegeven wijze aan te tonen dat het PGB is aangewend, binnen de grenzen van het doel waarvoor het PGB is verstrekt.

Artikel 6.3 Herziening en intrekking van een voorziening

  • 1. Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, herzien dan wel geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet (meer) is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid;

    • c.

      de vastgestelde eigen bijdrage niet is betaald;

    • d.

      de aanvrager recht blijkt te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden;

    • e.

      de aanvrager niet voldaan heeft aan de ten behoeve van de uitvoering van deze verordening opgestelde uitvoeringsregels.

  • 2. Het college kan een besluit tot verlening van een PGB of financiële tegemoetkoming herzien danwel (gedeeltelijk) intrekken, indien blijkt dat het PGB of financiële tegemoetkoming binnen de door het college vastgestelde termijn niet (volledig) is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden niet.

Artikel 6.4 Terugvordering en verrekening

De voorziening die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 6.3 eerste en tweede lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, kan door het college worden teruggevorderd en verrekend met nog uit te keren (periodieke) betaling(en) op grond van de wet en/of nog uit te nog uit te keren (periodieke) betaling(en) op grond van de Wet werk en bijstand.

Artikel 6.5 Tijdelijke uitsluiting van een voorziening

  • 1. Het college sluit een belanghebbende tijdelijk uit van een voorziening, indien

    • a.

      hij zich misdraagt bij de dienstverlening die is gekoppeld aan de betreffende voorziening of

    • b.

      de voorziening door zijn nalatigheid, opzet of grove schuld is vermist of schade oploopt.

  • 2. De duur van de uitsluiting als bedoeld in het eerste lid aanhef onder a en/of b bedraagt:

    • a.

      een maand bij een eerste keer

    • b.

      twee maanden bij een tweede keer

    • c.

      zes maanden bij een derde en volgende keren

HOOFDSTUK 7. SLOT-EN OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7.2 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de bedragen genoemd in het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Eindhoven indexeren. De verhoging of verlaging van de bedragen geschiedt conform de ontwikkelingen van de consumenten prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

  • 2.

    De Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven 2012.1 wordt hiermee ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2013)".

Artikelsgewijze toelichting Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2013)

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Ad a, b en c: wet, besluit en college

Deze begrippen spreken voor zich.

Ad d hoofdverblijf

In het begrip van hoofdverblijf worden een aantal begrippen gecombineerd die bepalend zijn of belanghebbende met zijn hulpvraag of aanvraag terecht kan bij het college van B&W van de gemeente Eindhoven. De woonruimte, vast verblijf en GBA zijn hierbij leidend. Tevens wordt hierin bepaald dat belanghebbende ook, vooruitlopend op zijn hoofdverblijf in de gemeente Eindhoven, bij het college van de gemeente Eindhoven terecht kan met zijn hulpvraag of aanvraag.

Ad e Belanghebbende

Een persoon die ten gevolge van een beperking, chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem aantoonbare moeilijkheden ondervindt bij de maatschappelijke participatie.

Ad f Mantelzorger

Mantelzorger is iemand uit de directe omgeving van een hulpbehoevende die langdurige zorg nodig heeft en die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden. Deze zorgverlening vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie en overstijgt de gebruikelijke zorg. Deze omschrijving is afgeleid van de definitie van de wetgever van ‘mantelzorg’ ( artikel 1 lid 1 onder b van de wet).

Ad g Maatschappelijke participatie

Deze term is nauw verwant aan het compensatiebeginsel uit de wet. In Eindhoven worden de 4 compensatievelden vertaald naar 5 resultaatgebieden die in het compensatiebeginsel staan vermeld.

Ad h Zelfredzaamheid

De verstrekking van voorzieningen in het kader van deze verordening zijn erop gericht de zelfredzaamheid van burgers te behouden dan wel te bevorderen.

Ad i Lokaal verplaatsen

Deze terminologie komt ook uit het compensatiebeginsel. Het betreft de vervoersbehoefte van de belanghebbende om zich vanaf zijn woning lokaal te verplaatsen.

Ad j en k Stoornis en beperking

De begrippen stoornis en beperking komen uit de ICF classificatie. De afkorting

ICF staat voor de International Classification of Functions Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). De ICF is een begrippenkader waarmee het mogelijk is het functioneren van mensen en de eventuele problemen die mensen in het functioneren ervaren te beschrijven plus de factoren die op dat functioneren van invloed zijn.

Ad l Psychosociaal probleem

Deze definitie is overgenomen uit de memorie van toelichting op de Wmo (wetsvoorstel 30131, nr 3, p.24).

Ad m Voorliggende voorziening

Artikel 2 van de wet bepaalt dat geen aanspraak op een maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover met betrekking tot de problematiek, die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot de ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.

Ad n Algemene voorziening

Het gaat hier om voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn, dan wel voor een speciale doelgoep. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbepaling om te kijken of belanghebbende tot de doelgroep behoort, geen formele beslissing (beschikking), geen eigen bijdragen, maar met een mogelijke gebruikersbijdrage. Voorbeelden hiervan zijn voorzieningen die vanuit welzijn zijn opgezet, eetpunten in de stad, vrijwilligers diensten, etc.

Ad o Collectieve voorziening

Dit zijn Wmo voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die collectief worden ingevuld. Het gaat hier om direct uit voorraad beschikbare, laagdrempelige voorzieningen. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals: CVV, scootermobielpools, rolstoelpools, etc. Voor deze voorzieningen geldt een primaat als deze voor de belanghebbende goedkoopst compenserend zijn. De belanghebbende krijgt hiervoor een beschikking.

Ad p Individuele voorziening

Deze voorzieningen zijn specifiek voor het individu. De belanghebbende zal hiervoor geïndiceerd worden en er zal gezorgd worden voor een bij de hulpvraag passende voorziening. De belanghebbende krijgt hiervoor een beschikking.

Ad q Algemeen gebruikelijke voorziening

Het is niet de bedoeling van de wet dat het college voorzieningen verstrekt, waarover de belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het kan in sommige gevallen wel gaan om voorzieningen die specifiek voor een beperking worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Zie ook de toelichting op artikel 4.2 , eerste lid van deze verordening.

Ad r Verantwoordelijkheidsladder

De verantwoordelijkheidsladder drukt de relatie uit van ondersteuningsbronnen die moeten leiden tot de in het individuele geval te bereiken resultaten. De primaire verantwoordelijkheid voor participatie ligt niet bij de overheid, maar bij de burgers zelf (eigen kracht) en bij hun sociale omgeving (samenkracht). Als belanghebbende het met eigen en samenkracht niet redt kan gebruik gemaakt worden van tal van algemene voorzieningen. Pas als ook deze geen uitkomst bieden, komen collectieve en individuele voorzieningen in beeld.

Ad s Voorziening in natura

De individuele voorzieningen die in natura worden aangeboden worden door het college als product of dienstverlening aan de belanghebbende ter beschikking gesteld.

Ad t Persoonsgebonden budget (PGB)

Met het PGB kan de belanghebbende zelf een hulpmiddel of dienstverlening aanschaffen, binnen de grenzen van het doel waarvoor het PGB is verstrekt.

Ad u Financiële tegemoetkoming

Een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening aan te schaffen. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een forfaitair of gemaximeerd bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten. Het betreft hier vastgestelde bedragen die niet afhankelijk zijn van het (gezins)inkomen.

Ad v Zelfstandige woonruimte

Voor het begrip zelfstandige woonruimte wordt aansluiting gezocht bij de Wet op de Huurtoeslag. Een woonruimte is zelfstandig als deze ook in het kader van de Wet op de huurtoeslag als zodanig wordt aangemerkt worden. Een zelfstandige woning is een woning met tenminste een eigen kookgelegenheid (keuken) en toilet. De woning moet ook een eigen toegang hebben.

HOOFDSTUK 2. HOE TE KOMEN TOT RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

Artikel 2.1 Het kenbaar maken van de hulpvraag

In dit artikel wordt bepaald dat een belanghebbende een oplossing voor de beperkingen die hij ondervindt in zijn maatschappelijke participatie en/of zijn zelfredzaamheid kan vragen bij het college. Voor de melding van de hulpvraag staan de kanalen van dienstverlening open: digitaal, post, telefoon en balie.

Een belanghebbende kan ook meteen een aanvraag voor een individuele voorziening indienen, middels een door het college ter beschikking gesteld format. Na melding van de hulpvraag/indiening aanvraag volgt een gesprek (desgewenst in het bijzijn van een mantelzorger/adviseur) met belanghebbende, waarin samen met belanghebbende wordt bepaald of de hulpvraag/aanvraag compleet is en welke resultaten eraan gekoppeld zijn.

Artikel 2.2 Integrale uitvraag

Eerste lid

Om de belanghebbende zo goed mogelijk te helpen is het van belang om de situatie van de belanghebbende inzichtelijk te krijgen. Denk hierbij aan in welke gezinssamenstelling woont iemand, in welk type woning woont iemand, welke sociale contacten heeft iemand, of er financiële problemen zijn, is iemand voldoende mobiel, is er sprake van belangrijke gebeurtenissen die van invloed zijn op iemands deelname aan het maatschappelijk verkeer? Het is belangrijk om eerst het algemene beeld van de belanghebbende te krijgen. Dit gebeurt in een gesprek samen met de belanghebbende. Door de situatie zorgvuldig met de belanghebbende zelf in beeld te brengen wordt voorkomen dat de belanghebbende telkens opnieuw zijn verhaal moet doen. Met een korte check kan worden nagegaan of de situatie van de belanghebbende is veranderd.

Tweede lid

Om te bepalen hoe het resultaat bereikt wordt is het beginsel van de verantwoordelijkheidsladder leidend. Dit betekent dat alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen (vallen onder eigen kracht), algemene voorzieningen en collectieve voorzieningen worden beoordeeld alvorens een individuele voorziening wordt ingezet. Tevens wordt bekeken wat de goedkoopst compenserende oplossing is die bruikbaar en inzetbaar is.

Derde lid

Om de toegangsbepaling zo laagdrempelig mogelijk te maken voor de belanghebbende hoeft de integrale uitvraag niet altijd plaats te vinden. Hiermee kunnen relatief simpele voorzieningen snel worden ingezet. Via signaalvragen wordt bekeken of een integrale analyse toch wenselijk is. Deze zal dan later volgen. Ook kan de integrale uitvraag achterwege worden gelaten als er al genoeg gegevens over de situatie van belanghebbende bekend zijn en er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden of als de individuele situatie van belanghebbende daartoe geen aanleiding geeft.

Vierde lid

Bij de integrale uitvraag kan het college gebruik kan maken van de maatschappelijke partners uit de stad.

Artikel 2.3 Extern deskundig advies

Het college behoudt de mogelijkheid om voor de beoordeling van de aanvraag adviseurs in te schakelen. Indien de inzet van deze adviseurs noodzakelijk is voor het “onderzoek” moet belanghebbende hieraan meewerken. Een voorbeeld hiervan is het inschakelen van een medisch deskundige.

Artikel 2.4 Inlichtingenplicht

Om het te bereiken resultaat te kunnen beoordelen moet belanghebbende de benodigde gegevens overleggen.

HOOFDSTUK 3. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

Artikel 3.1 Voeren van een huishouden

In het eerste lid wordt weergegeven waaruit dit resultaatgebied bestaat en welke beperkingen hierbij gelden.

Ad a

Uitgangspunt is dat de woning in het individuele geval normaal gebruikt kan worden. Dit betekent dat ruimten in de woning die door de belanghebbende in belangrijke mate worden gebruikt daaronder vallen. Dat zijn in ieder geval de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten;

Ad b

Bij het beschikken over primaire levensbehoeften betekent het niet dat belanghebbende zelf de boodschappen moet kunnen doen. Een boodschappenservice is ook een oplossing, waarbij wel rekening wordt gehouden met dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van belanghebbende, de bezorgkosten, gebruik van internet, de boodschappenservice etc..

Ad c

Bij het in staat zijn om schone kleren te dragen gaat het over kleding in gewassen, opgevouwen of opgehangen staat.

Naast het algemene kader van de verantwoordelijkheidsladder en goedkoopst compenserend is bij dit resultaatgebied het door het college vastgestelde ‘Protocol gebruikelijke zorg Eindhoven’ leidend. Als er huisgenoten zijn, die worden geacht het huishouden te kunnen voeren, vervalt de aanspraak op een individuele voorziening.

Ad d

Bij het in staat zijn om thuis voor kinderen te zorgen geldt de compensatie met een individuele of collectieve voorziening alleen als dit van tijdelijk aard is. Het is ter overbrugging naar een definitieve vorm waarbij de algemene voorziening zoals kinderopvang benut kan worden.

Artikel 3.2 Wonen in een geschikte woning

Bij wonen in een geschikte woning gaat het om zowel bouwkundig als niet-bouwkundige woonvoorzieningen. Uitgangspunt is dat belanghebbende beschikt of zal beschikken over een woning. Heeft iemand een woning dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning worden opgeheven. Onder het normale gebruik van de woning wordt verstaan: de mogelijkheid om normale (elementaire) woonfuncties te kunnen verrichten. Onder de elementaire woonfuncties worden verstaan: slapen, eten en lichaamsreiniging, het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, zoals het doen van de was en opbergen ervan, het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een geheel van de verzorging door een belanghebbende afhankelijke baby; dat kinderen zonder gevaar voor eigen gezondheid in de woonruimte kunnen spelen.

De ruimten die geschikt worden gemaakt zijn de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten en eventuele berging, tuin en balkon die in gebruik zijn.

Aanvullend op het algemene beoordelingskader van de verantwoordelijkheidsladder en goedkoopst compenseren dient bij dit resultaat gebied beoordeeld te worden of belanghebbende kan verhuizen naar een reeds geschikte woning of naar een woning die gemakkelijk geschikt te maken is. Dit biedt meestal een snellere oplossing. Daarnaast kan een woning zich niet lenen voor een aanpassing. Bij de beoordeling van verhuizing wordt gekeken naar de directe leefomgeving en het sociale netwerk van belanghebbende.

Artikel 3.3 Zich verplaatsen in en om de woning

Bij het zich verplaatsen in en om de woning gaat het erom dat belanghebbende zich in om en nabij zijn woning kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Het gaat hier om de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten en eventuele berging, tuin en balkon die in gebruik zijn.

Onder het zich verplaatsen om de woning valt het zich verplaatsen naar een centrale hal in een flat, het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Onder het gebruik van de tuin valt niet de inrichting en onderhoud daarvan. Dat is een eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende.

Artikel 3.4 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel gaat het er om dat belanghebbende zich met een of ander vervoermiddel binnen zijn lokale woon en leefomgeving kan verplaatsen. Deze verplaatsing moet passen in het kader van het alledaagse leven. Het gaat in de Wmo in beginsel om verplaatsingen die de gemiddelde Nederlander in zijn/haar eigen woonomgeving maakt, zoals vervoer om boodschappen te doen, vrienden en familie te bezoeken, vervoer naar clubs en sociaal-culturele instellingen.Zie ook de toelichting op artikel 5.3 van deze verordening.

Artikel 3.5 Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden

Ter compensatie van het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden, wordt bij de integrale uitvraag bekeken wat belanghebbende zelf en zijn netwerk kunnen. Anders vindt compensatie plaats met algemene voorzieningen die in de stad aanwezig en geschikt zijn. Natuurlijk wordt ook gekeken naar de inzet van informele zorg. Mogelijk is er bij belanghebbende ook een vervoersbehoefte om maatschappelijk te kunnen participeren.

Artikel 3.6 Aanbod individuele en collectieve voorziening

Voor alle resultaatsgebieden geldt dat het college een aanbod van collectieve of individuele voorzieningen beschikbaar heeft als er op geen andere manier compensatie kan plaatsvinden. Welke voorzieningen dat zijn werkt het college uit in het Besluit.

HOOFDSTUK 4. INDIVIDUELE EN COLLECTIEVE VOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Mogelijke verstrekkingvormen

In dit artikel staat dat een voorziening kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een PGB. Sommige individuele voorzieningen worden aangeboden in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

De in artikel 6 Wmo genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen naturaverstrekking en een PGB, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een PGB (artikel 6, eerste lid Wmo). Zie verder de toelichting op artikel 4.4 van deze verordening.

Artikel 4.2 Voorwaarden collectieve en individuele voorzieningen

Eerste lid

In het eerste lid wordt een aantal cumulatieve voorwaarden genoemd voor het toekennen van een individuele en collectieve voorziening.

Een voorziening wordt alleen aangeboden als de beperking van de belanghebbende onomkeerbaar is. De prognose is dat voor wat betreft de beperking geen verbetering te verwachten is, dan wel dat het gaat om een wisselend beeld met perioden van verbetering die gevolgd worden door perioden van verslechtering. Indien het een beperking van tijdelijke of onzekere duur betreft, bijvoorbeeld tijdens het herstel na een ongeluk, komt de belanghebbende niet in aanmerking voor een individuele of collectieve voorziening. De belanghebbende kan dan een beroep doen op de Zorgverzekeringswet (ZVW). Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Bij de bepaling welke individuele voorziening wordt ingezet is het principe van goedkoopst compenserend leidend. “Goedkoopst compenserend” wil zeggen dat, indien meer voorzieningen als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kunnen worden aangemerkt, de goedkoopste voorziening wordt verstrekt. Bij de bepaling van de goedkoopst compenserende voorziening wordt gekeken naar de technische en functionele aspecten van de voorziening. Het gaat hierbij om een onderscheid tussen noodzakelijk en wenselijk. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, worden niet vergoed. Als belanghebbende de duurdere voorziening wil hebben, dan kan het college deze verstrekken, mits belanghebbende de meerkosten uit eigen middelen betaalt.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon ook, los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg). De beoordeling of sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening voor belanghebbende ziet dus op het beantwoorden van de  vraag of belanghebbende over de voorziening zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperking zou hebben gehad. Bij die beoordeling kunnen de volgende criteria een rol spelen:

  • ·

    is de voorziening specifiek voor mensen met een beperking ontworpen? (CRvB 25-06-2008, nr 06/6907 WVG)

  • ·

    is de voorziening gewoon verkrijgbaar in de handel? (CRvB 14-07-2010, nr 09/562 WVG)

  • ·

    is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht? CRvB 14-07-2010, nr 09/562 WVG)

Tweede lid

In dit artikel is vastgesteld dat een voorziening in natura wordt verstrekt. Het college sluit, daar waar van toepassing, een bruikleenovereenkomst.

Derde lid

Aan de verstrekking van een PGB is de voorwaarde verbonden dat belanghebbende het PGB moet aanwenden voor een voorziening die vergelijkbaar is met de natura-voorziening en ook valt binnen de grenzen van het doel waarvoor de voorziening is verstrekt (CRvB 04-01-2012, nrs. 10/792 WMO). Het college stelt hiervoor een programma van eisen op.

Vierde lid

Dit lid spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4.3 Weigeringsgronden individuele en collectieve voorzieningen

Ad a

Uitgangspunt is dat de belanghebbende geen aanspraak kan maken op een individuele voorziening als deze reeds zonder toestemming van het college gerealiseerd of aangekocht is. Uitgezonderd zijn de situaties waarbij het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen (CRvB 11-05-2011, nr 09/4037 Wmo).

Ad b

De belanghebbende kan geen aanspraak maken op een individuele voorziening als deze reeds eerder is toegekend en:

  • -

    deze voorziening nog compenserend is, gezien de situatie van belanghebbende;

  • -

    de technische afschrijvingstermijn voor de voorziening nog niet verstreken is;

  • -

    door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid van de belanghebbende de voorziening verloren is gegaan.

Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient door belanghebbende in de opstalverzekering gedekt te worden.

Ad c

Geen voorziening wordt toegekend indien door het verkeerde gebruik van materialen de woning niet geschikt is voor normaal gebruik kan hiervoor geen beroep worden gedaan op individuele voorzieningen.

Ad d en e

De tekst spreekt voor zich en behoeft geen verdere toelichting.

Ad f Treffen van voorzieningen in speciaal voor doelgroep gebouwde of gereno veerde woningen

Geen woonvoorzieningen worden verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten (hadden) kunnen worden meegenomen.

Artikel 4.4 Afwijzingsgronden PGB wegens overwegende bezwaren

De in artikel 6 Wmo genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen naturaverstrekking en een PGB, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een PGB (artikel 6, eerste lid Wmo). Overwegende bezwaren kunnen betrekking hebben op de persoonlijke situatie van de belanghebbende. Overwegende bezwaren kunnen ook van algemene aard zijn en kunnen berusten op doelmatigheidsoverwegingen. De bezwaren moeten dan zodanig ernstig zijn dat, dat het voortbestaan van het in het geding zijnde systeem van individuele voorzieningen gevaar loopt (CRvB 18-04-2012, BW3259 Wmo). In dit artikel is beschreven in welke situaties het PGB wegens overwegende bezwaren door het college geweigerd wordt.

HOOFDSTUK 5. HOOGTE PGB-TARIEVEN, BASISTARIEVEN HUISHOUDELIJKE VERZORGING, FINANCIËLE TEGEMOETKOMING, EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 5.1 Hoogte PGB-tarieven

In het Besluit worden de hoogte van de PGB tarieven vastgesteld.

Deze hoogte is gerelateerd aan de goedkoopst compenserende voorziening in natura. Als geen standaard bedragen bekend zijn (bijvoorbeeld bij buitenpakket verstrekkingen) wordt op basis van offertes de hoogte bepaald.

Artikel 5.2 Hoogte Basistarieven huishoudelijke verzorging in natura,

Door een wetswijziging per 1 september 2012 moeten de basistarieven voor huishoudelijke verzorging door de raad worden vastgesteld. Het gaat hier om minimale bedragen op basis waarvan huishoudelijke verzorging wordt ingekocht door het college (voorziening in natura). In dit basistarief is inbegrepen het vakantiegeld, overige toeslagen, werkgeverslasten, overheidsbijdrage in arbeidsontwikkeling OVA, overheadopslag, bijdrage in opleidingskosten, non-productiviteit en een winstmarge.

Artikel 5.3 Hoogte financiële tegemoetkoming voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

In het Besluit worden de hoogte van de financiële tegemoetkoming vastgesteld. In vergelijking met andere gemeentes is de behoefte om De hoogte van de financiële tegemoetkoming moet het mogelijk maken om zich in totaal 1500 tot 2000 km per jaar lokaal te verplaatsen. Doorgaans ligt de behoefte aan het aantal km lager vanwege het stadse karakter van Eindhoven.

Artikel 5.4 Hoogte financiële tegemoetkoming voor het wonen in een geschikte woning

In dit artikel is bepaald welke financiële tegemoetkoming verstrekt kan worden, zodat belanghebbende in een geschikte woning kan wonen en hoe die financiële tegemoetkoming door het college wordt vastgesteld. De tekst spreekt voor zich.

Artikel 5.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Eerste lid

De gemeente Eindhoven maakt gebruik van haar recht om bij verstrekking van een individuele voorziening een eigen bijdrage en eigen aandeel te vragen aan belanghebbende.

Tweede lid

Het college legt de hoogte en de duur van de eigen bijdrage en eigen aandeel vast in het Besluit, met inachtneming van de bepalingen in het Besluit Maatschappelijk Ondersteuning (Algemene Maatregel van Bestuur). Hierin is bepaald in welke gevallen een eigen bijdrage en een eigen aandeel opgelegd kan worden en waarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van de hoogte daarvan.

HOOFDTSTUK 6. PROCEDURELE BEPALINGEN INZAKE BESLUITVORMING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 6.1 Wijziging in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie, die van invloed kunnen zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen, gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen (inlichtingenplicht). Het is belangrijk om in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven.

Artikel 6.2 Verantwoording PGB

Vanuit interne controle zal het college steekproeven uitvoeren om na te gaan of het PGB goed wordt besteed. Als belanghebbende wordt geselecteerd zal hij alle van toepassing zijnde documenten (offertes, rekeningen, overige documentatie) moeten overleggen aan het college voor onderzoek.

De documenten bij een PGB voor hulp bij het huishouden moeten door belanghebbende gedurende 5 jaar worden bewaard. Bij een PGB voor een hulpmiddel gedurende de periode dat belanghebbende over het hulpmiddel beschikt. Indien het college in een individuele situatie twijfelt over een correcte besteding van het PGB, dan kan zij, naast de steekproef, de betreffende belanghebbende vragen zijn PGB te verantwoorden.

Artikel 6.3 Herziening en intrekking van een voorziening

De verstrekking van individuele voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. Het is belangrijk dat de belanghebbende weet aan welke voorwaarden hij moet voldoen, door deze duidelijk te vermelden in een beschikking. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Intrekking is o.a. ook mogelijk, als de belanghebbende in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn te voldoen en na aanmaning te voldoen of indien de aanvrager blijkt recht te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden. Als de belanghebbende deze voorwaarden niet nakomt kan het college haar toekenningsbesluit geheel of gedeeltelijk intrekken.

De eigen bijdrage is afhankelijk van de financiële draagkracht van belanghebbende. Tegen een besluit tot oplegging van een eigen bijdrage kan belanghebbende bezwaar en beroep aantekenen. Tekent hij geen bezwaar en beroep aan binnen de daarvoor staande termijn dan, gaat hij (in juridische zin) akkoord met de opgelegde bijdrage. De verschuldigde eigen bijdrage moet hij dan betalen. Kan hij de eigen bijdrage onverhoopt niet betalen dan kan hij verzoeken om:

  • -

    herberekening van de eigen bijdrage, bekend onder de term ‘verlegging peiljaar’;

  • -

    een betalingsregeling;

  • -

    uitstel van betaling;

  • -

    een minnelijke schuldsaneringsregeling en zo nodig;

  • -

    een wettelijke schuldsaneringsregeling, dan wordt de vordering ‘bevroren‘ en bij een geslaagd schuldsaneringstraject (geheel of gedeeltelijk) kwijt gescholden. De spelregels zijn (landelijk) wettelijk geregeld.

Pas als belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van minimaal één van de hiervoor opgesomde instrumenten, zal het eerdere besluit worden herzien/ingetrokken om te voorkomen dat de schuld van belanghebbende oploopt.

Van herziening/intrekking en terugvordering (art 6.4) van een Wmo-voorziening wegens het niet betalen van de eigen bijdrage zal dus slechts sprake kunnen zijn in die situaties, waarbij duidelijk is dat belanghebbende de eigen bijdrage wel kan betalen, maar het willens en wetens niet doet en er geen omstandigheden zijn die het rechtvaardigen om van terugvordering af te zien.

Een ander voorbeeld is verhuizing naar een andere gemeente. Het recht op voorziening vervalt en daarmee het recht op die voorziening. In dat geval kan het college haar besluit intrekken danwel geheel of gedeeltelijk herzien en het niet bestede (deel) PGB of financiële tegemoetkoming of de resterende afschrijvingswaarde van het hulpmiddelen terugvorderen. De terugvorderingsgrondslag is geregeld in artikel 6.4 van deze verordening (zie ook de toelichting op artikel 6.4 van deze verordening)

Artikel 6.4 Terugvordering en verrekening

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, daarom wordt deze mogelijkheid opgenomen in de verordening. Zo is er een juridische basis om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Naast terugvorderen heeft het college bij sommige voorzieningen ook de mogelijkheid tot verrekening met nog uit te keren (periodieke) betaling(en) op grond van de wet en/of nog uit te nog uit te keren (periodieke) betaling(en) op grond van de Wet werk en bijstand (artikel 4.8 Besluit Maatschappelijke ondersteuning).

In de situaties dat wordt teruggevorderd biedt het terugvorderingsbesluit geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

Terugvordering van de voorziening kan alleen als belanghebbende door het herzienings-intrekkingsbesluit ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is verleend. Dit staat in artikel 6.4 van de Verordening. Een herziening/intrekking van een besluit hoeft dus niet per definitie tot een terugvordering te leiden. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 3:4, tweede lid) mag de terugvordering niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doel. Ook wordt uit oogpunt van algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij ieder te nemen besluit tot terugvordering bezien of er een reden tot matiging van dat besluit is. Naast matiging kunnen er dringende redenen zijn, die het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering rechtvaardigen. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden. De argumenten om van terugvordering af te zien moeten zwaarwegend van aard zijn. In gevallen waarin eerst een herziening- of intrekkingbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden. In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingbesluit.

Artikel 6.5 Tijdelijke uitsluiting van een voorziening

Het college sluit een belanghebbende tijdelijk uit van een voorziening, indien hij zich misdraagt bij de dienstverlening, die is gekoppeld aan de betreffende voorziening of de voorziening door zijn nalatigheid, opzet of grove schuld is vermist of schade oploopt. Alvorens tot deze maatregel over te gaan, dient grondig onderzocht te worden gedaan worden of het wangedrag past in het ziektebeeld van de persoon. Indien de gedraging past binnen het ziektebeeld van belanghebbende dan mag hij niet worden uitgesloten van een compenserende voorziening.

HOOFDSTUK 7. SLOT-EN OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 7.1 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 7.2 Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven, te indexeren. De verhoging of verlaging van de bedragen geschiedt conform de ontwikkelingen van de consumenten prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De eigen bijdrage en eigen aandeel wordt jaarlijks landelijk geïndexeerd op grond van artikel 4.5 jo 4.1 eerste en tweede lid Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 7.3 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

Eindhoven, 18 december 2012.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

, burgemeester.

, secretaris.

Uitgegeven, 20 december 2012.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

mw. drs. P.M. Pistor.

kdi/QG12033546