Beheersverordening Zandrijk

Geldend van 12-07-2013 t/m heden

Intitulé

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat de gemeenteraad op 25 juni 2013 heeft vastgesteld de:

Beheersverordening Zandrijk

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordening

de plantype plannaam van de gemeente Eindhoven.

1.2 verordeninggebied

het gebied waarop deze verordening van toepassing is, 'besluitvlak 1', vervat in het GML-bestand imro_idnpublicatieversie met bijbehorende bestanden.

1.3 aan-huis-verbonden-beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen.

1.6 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.7 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.10 besluitsubvlak

een geometrisch bepaald vlak of een figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge deze verordening nadere regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik van deze gronden.

1.11 bestaand gebruik

de bestaande legaal tot stand gekomen of op grond van een vergunning toegestaan maar nog niet gerealiseerd gebruik van de gronden en die bouwwerken, zoals aanwezig op moment van de vaststelling van de verordening; daaronder valt niet het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; met het volgende onderscheid:

a. aangebouwd bijbehorend bouwwerk: een bijbehorend bouwwerk dat met minimaal één gevel tegen de gevel van het hoofdgebouw is gebouwd; dit op een zodanige wijze dat een rechtstreekse - voor mensen toegankelijke - interne verbinding tussen beide gebouwen mogelijk is;

b. vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een bijbehorend bouwwerk, dat vrij van het hoofdgebouw gebouwd is en in functioneel opzicht geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.15 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijk omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.16 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.17 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.19 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.20 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.21 dakopbouw

een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw, met een oppervlakte van maximaal 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel.

1.22 eengezinswoningen

als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.

1.23 erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 gebruik

gebruik in de meest ruime zin van het woord, dus ook bouwen.

1.26 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.27 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.28 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.30 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.31 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.32 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.33 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.34 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.35 woning

een complex van ruimten, alleen bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding, woonwagens niet inbegrepen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclameaanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Groen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Groen' zijn de gronden bestemd voor:

  • a.

    groenvoorzieningen;

  • b.

    bermen en beplantingen;

  • c.

    paden;

  • d.

    geluidwerkende voorzieningen;

  • e.

    speelvoorzieningen;

  • f.

    waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);

  • g.

    beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;

met daarbij behorende:

  • h.

    verhardingen;

  • i.

    parkeervoorzieningen;

  • j.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwwerken van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag de hoogte maximaal 5 meter bedragen.

Artikel 4 Natuur

Ter plaatse van het besluitvlak 'Natuur' zijn de gronden bestemd voor:

  • a.

    het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en de landschappelijke waarden;

  • b.

    de aanleg en instandhouding van een ecologische verbindingszone;

  • c.

    water en waterhuishoudkundige doeleinden, zoals waterlopen, waterpartijen, waterberging en greppels;

met daaraan ondergeschikt:

  • a.

    recreatief medegebruik en educatief medegebruik;

  • b.

    infrastructurele voorzieningen;

  • c.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.1 Bouwen

Ter plaatse van het besluitvlak 'Natuur mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd met een maximum hoogte van 5 meter.

4.2 Gebruik

Tot een gebruik, strijdig met het besluitvlak 'Natuur' wordt in ieder geval gerekend:

  • a.

    het diepwoelen of ploegen van de bodem;

  • b.

    het aanleggen en verharden van wegen, niet zijnde fiets- of voetpaden, en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan in totaal 200 m2.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.3.1 Werk en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met het subvlak 'Natuur' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a.

    het ontgronden, uitdiepen, egaliseren, afgraven, diepploegen en ophogen van gronden en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;

  • b.

    het opslaan, storten of bergen van materialen en producten voor andere doeleinden dan die bedoeld in dit artikel genoemde bestemmingen;

  • c.

    het planten, rooien, kappen of verminken van de houtopstand en gewassen;

  • d.

    het aanleggen van oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);

  • e.

    het aanbrengen van oeverbeschoeiingen;

  • f.

    het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse (infrastructurele) leidingen.

4.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  • a.

    welke het normale onderhoud en/of landschapsbeheer betreffen;

  • b.

    welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren;

  • c.

    waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

4.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 4.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden zoals beschreven in lid 4.3.1.

Artikel 5 Nutsvoorziening

Ter plaatse van het besluitvlak 'Nutsvoorziening' zijn de gronden bestemd voor:

a.gebouwen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorgebouwen, masten ten behoeve van communicatie, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

met daarbij behorende:

  • b.

    ontsluitingswegen;

  • c.

    terreinen;

  • d.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat de bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen.

5.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4 meter bedragen.

Artikel 6 Verkeer - en verblijfsgebied

Ter plaatse van het besluitvlak 'Verkeer- en verblijfsgebied zijn de aangewezen gronden bestemd voor:

  • a.

    wegen, met ten hoogste twee rijstroken, met de daarbijbehorende ventweg;

  • b.

    een hoogwaardig openbaar vervoersbaan met maximaal twee rijstroken, ter plaatse van het besluitsubvlak 'HOV-verbinding';

  • c.

    voet- en rijwielpaden;

met daarbij behorende:

  • d.

    parkeervoorzieningen;

  • e.

    geluidwerkende voorzieningen;

  • f.

    groenvoorzieningen;

  • g.

    waterberging, waterhuishoudkundige voorzieningen:

  • h.

    bouwwerken geen gebouwen zijnde.

6.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

6.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer niet meer dan 10 meter mag bedragen.

Artikel 7 Wonen

7.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a.

    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;

  • b.

    een hoofdgebouw mag uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak bouwvlak;

  • c.

    hoofdgebouwen dienen gebouwd te worden overeenkomstig de bouwwijze zoals aangegeven ter plaatse van de besluitvlak:

Besluitvlak

Bouwwijze

Wonen - 1

Vrijstaande, twee-aaneen gebouwde en aaneengebouwde woningen

Wonen - 2

patiowoningen of bungalows

Wonen - 3

gestapelde woningen

Wonen - 4

patiowoningen

Wonen - 5

vrijstaande woningen in de vorm van bungalows

Wonen - 6

Vrijstaande, twee-aaneen gebouwde en aaneengebouwende woningen (eengezinswonignen)_

  • d.

    de bouwhoogte van gebouwen bedragen maximaal de hoogtes ter plaatse van de besluitsubvlakken zoals aangeduid op de verbeelding;

  • e.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'onderdoorgang' dient in de eerste bouwlaag een doorgang ten behoeve van langzaam verkeer aanwezig te zijn;

  • f.

    ter plaatse van het besluitsubvlak 'parkeergarage' mag een (gedeeltelijk) ondergrondse parkeerplaats worden gebouwd waarbij maximaal 1 bouwlaag beneden peil mag worden gerealiseerd met een maximale diepte verticale diepte van 7 meter (gemeten vanaf peil);

  • g.

    ter plaatse van besluitvlak 'Wonen - 5' is een maximum bebouwingspercentage van 65% toegestaan;

  • h.

    ter plaatse van besluitvlak 'Wonen - 5' dient de dakvorm een plat dak te zijn;

  • i.

    ter plaatse van besluitvlak Wonen - 6 mogen maximaal 40 (eengezins)woningen gebouwd worden;

  • j.

    ter plaatse van besluitvlak Wonen - 6 is een maximum bebouwingspercentage van 50% toegestaan;

7.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a.

    aanbouwen- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;

  • b.

    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen, voor zover gelegen buiten de aanduiding 'bouwvlak', mag niet meer bedragen dan 75 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing (inclusief hoofdgebouw) niet meer bedraagt dan 65% van de oppervlakte van het bouwperceel; voor patiowoningen geldt in deze een percentage van 80%;

  • c.

    de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen met dien verstande dat de goothoogte nooit meer mag bedragen dan de goothoogte van het bijbehorende hoofdgebouw; indien het Algemene afwijkingsregels is/wordt uitgevoerd in de vorm van een kap mag de bouwhoogte maximaal 4,5 m bedragen;

  • d.

    in afwijking van het gestelde onder a en c geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' een aan- en/of uitbouw is toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 m en 6,5 m;

  • e.

    in afwijking van het gestelde onder a en c geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' een aan- en/of uitbouw is toegestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 m en 7m;

  • f.

    voor de voorgevel van de woning mag een aanbouw worden gerealiseerd tot een maximale diepte van 1,5 m en een goothoogte van maximaal 3,5 m, mits tenminste 1m tuindiepte resteert;

  • g.

    voor zover Nadere eisen afwijkt van het bepaalde onder a, en/of b, en/of c en/of f, gelden die afwijkingen als maxima.

7.3 Nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  • a.

    de maximale bouwhoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  • b.

    de oppervlakte mag niet meer dan 15 m2 bedragen;

  • c.

    in afwijking van het gestelde onder sub b geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' de oppervlakte maximaal 27 m2 mag bedragen.

7.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a.

    erf- en terreinafscheidingen mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden voorzover minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan zijn gelegen wanneer de zijzijde aan openbaar toegankelijk gebied grenst; in andere gevallen geldt een afstand van minimaal 1 meter;

  • b.

    de maximale bouwhoogte van de erf- en terreinafscheidingen is 2 m;

  • c.

    de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m.

7.5 Gebruik

7.5.1 Aan huis verbonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

a.binnen het besluitvlak 'Wonen' mag de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m2 mag bedragen;

7.5.2 Algemeen

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  • a.

    de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;

  • b.

    de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;

  • c.

    het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;

  • d.

    het niet betreft vervaardiging van voedsel;

  • e.

    deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;

  • f.

    de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 2 opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorie 1.

7.5.3 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a.

    het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;

  • b.

    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Leiding - Gas

Ter plaatse van besluitsubvlak Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a.

    een (ondergrondse) gastransportleiding;

  • b.

    met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.1 Bouwen

  • a.

    In afwijking van het bepaalde bij het andere op de verbeelding aangewezen besluitvlak 'Natuur' mogen op of in de gronden binnen het op de verbeelding aangegeven besluitvlak 'Natuur' geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan ten behoeve van deze bestemming;

  • b.

    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen, mits de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1, en toestaan bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemmingen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder. Bij het bouwen zijn de regels van de betreffende bestemming van toepassing.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.3.1 Werk en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met het besluitsubvlak 'Leiding-Gas' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a.

    het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden en/of het anderszins wijzigen van de bodemstructuur;

  • b.

    het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld voor het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;

  • c.

    het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;

  • d.

    het aanbrengen van gesloten verhardingen;

  • e.

    het indrijven van voorwerpen in de bodem;

  • f.

    het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;

  • g.

    het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.

8.3.2 Uitzonderingen

Het in Werk en werkzaamheden opgenomen verbod is niet van toepassing op werken welke:

  • a.

    het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  • b.

    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.3.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 8.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend,

a.indien het behoud van een veilige ligging van de leiding en de continuïteit van de functie van de betreffende leiding zijn gewaarborgd, met dien verstande dat:

1.alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 wint burgemeester en wethouders advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebiedsregels

10.1 Parkeereis

Bij de afgifte van een omgevingsvergunning en/of afwijkingsvergunning dienen, indien de omvang of de functie van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, op of onder dat gebouw dan wel op het bij het gebouw horende perceel, afhankelijk van de functie, grootte en bereikbaarheid per openbaar vervoer, een door burgemeester en wethouders, conform de in Bijlage 1 opgenomen parkeernormen, te bepalen aantal parkeerplaatsen aanwezig zijn.

10.2 Afwijken van de parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte en/of laad- en losruimte wordt voorzien.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen,zoals bedoeld in lid 10.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 milieuzone - boringsvrije zone

Binnen het besluitvlak "milieuzone - boringsvrije zone" zijn onverminderd het elders in dit bepaalde, de regels van de provinciale milieuverordening van toepassing.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de w oonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a.

    de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;

  • b.

    het besluitvlak en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' c.q 'bijgebouwen' worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  • c.

    de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;

  • d.

    de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;

  • e.

    de regels met het oog op de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen tot maximaal 100 m2(bvo), het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a.

    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  • b.

    na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering

Artikel 13.1. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.4 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4 , te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de plantype plannaam.

Bijlagen

Bijlage 1 Parkeernormen

Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het plantype plannaam

SBI- code

Nr

Omschrijving

Afstanden in meters

Cate-gorie

geur

stof

geluid

gevaar

grootste afstand

58

-

UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA

1814

A

Grafische afwerking

0

0

10

0

10

1

182

Reproductiebedrijven opgenomen media

0

0

10

0

10

1

31

-

VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.

9524

2

Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2

0

10

10

0

10

1

45, 47

-

HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS

45204

B

Autobeklederijen

0

0

10

10

10

1

47

-

DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN

952

Reparatie t.b.v. partuculieren (excl. auto's en motorfietsen)

0

0

10

10

10

1

53

-

POST EN TELECOMMUNICATIE

61

A

Telecommunicatiebedrijven

0

0

10 C

0

10

1

62

-

COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE

62

A

Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d.

0

0

10

0

10

1

96

-

OVERIGE DIENSTVERLENING

96013

B

Wasserettes, wassalons

0

0

10

0

10

1

9602

Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten

0

0

10

0

10

1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Zandrijk is het woongebied van Meerhoven dat als eerste gerealiseerd is.

Hier staan inmiddels ruim 1.100 woningen waar sinds enkele jaren de zogenaamde "pioniers" van Meerhoven wonen. Zandrijk is een woongebied dat door de heldere, moderne opzet, haar lange straten en overzichtelijke structuur een bepaalde rust uitstraalt. Achter de strakke voorgevels gaan ruime, lichte woningen met grote glaspartijen schuil.

Met de inwerktreding van de Wro in 2008 is een nieuw planologisch instrument geïntroduceerd: de beheersverordening. Voor gebieden waar niet of nauwelijks ruimtelijke ontwikkelingen zijn te verwachten, kan in plaats van een bestemmingsplan een beheers- verordening worden vastgesteld.

Voor de locatie Zandrijk heeft de gemeente Eindhoven behoefte aan een actueel en handhaafbaar planologisch-juridisch kader in de vorm van een beheersverordening.

Voorliggende beheersverordening voorziet hierin. Deze verordening is vooral gericht op het beheer van bestaande kwaliteiten en functies.

1.2 Ligging en begrenzing verordeningsgebied

Het verordeningsgebied is gelegen aan de westzijde van Eindhoven in de wijk Meerhoven. Zandrijk wordt in het noorden begrensd door de Zandhagedis en de Zandgolf, in het oosten door de Zandoever. Aan de zuidzijde wordt Zandrijk begrensd door het Zandkasteel en de Zanddreef en aan de westzijde door het Zandstrand.

1.3 Geldende plannen

Het besluitgebied van Zandrijk ligt binnen het vigerende uitwerkingsplan Zandrijk van 2007. Dit is een uitwerking van het moederplan Meerhoven.

Het globale bestemmingsplan Meerhoven is op 10 november 1997, nr. 245, vastgesteld door de gemeenteraad en op 16 juni 1998, nr. 188576, gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Op 20 september 1999, nr. E01.98.0454, is bij uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.

Uitwerkingsplannen zijn flexibiliteitsinstrumenten die een bestemmingsplan kan bieden. Aangezien voor Zandrijk een uitwerkingsplan is vastgesteld, dan maakt dit plan ingevolge artikel 3.6 lid 3 Wro onderdeel uit van het moederplan. En juist ten aanzien van dat moederplan dient tienjaarlijks de 'actualiseringstoets' te worden uitgevoerd.

Een beheersverordening is een beheerregeling voor het bestaand gebruik in een gebied met een lage dynamiek. Binnen het verordeningsgebied worden er geen ruimtelijke ontwikkelingen verwacht binnen 10 jaar na vaststelling van de verordening.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 De beheersverordening

2.1 Algemeen

Sinds de invoering van de Wet ruimtelijke ordening in 2008 hebben gemeenten de keuze tussen vaststellen van een bestemmingsplan of een beheersverordening. Deze keuze hangt af van het karakter van het gebied. Op grond van artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening mag de gemeenteraad een beheersverordening vaststellen voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. De beheersverordening biedt voor de gemeente procedurele voordelen ten opzichte van het bestemmingsplan.

Een beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Het begrip 'bestaand' kan zowel 'eng' als 'ruim' worden uitgelegd.

Bestaand gebruik in enge zin

'Enge' zin: alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing worden vastgelegd.

Bestaand gebruik in ruime zin

Ruime' zin: het vigerende bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken worden als uitgangspunt genomen. Dit kunnen dus ook ontwikkelingen zijn die nog niet zijn gerealiseerd. Gebruik in 'ruime' zin kan worden uitgelegd in een 'beperkte' en een 'brede' variant:

  • *

    'beperkte' variant: met het bestemmingsplan in overeenstemming zijnde bestaande gebruik en bebouwing wordt vastgelegd met daarin opgenomen (al dan niet gerealiseerde) kleine uitbreidingsmogelijkheden (bijvoorbeeld de 10% afwijkingsbevoegdheid);

  • *

    'brede' variant: alle nog niet gerealiseerde gebruiks- en bouwmogelijkheden worden van een bestemmingsplan opgenomen.

Het nu geldend plan voor Zandrijk is een uitwerkingsplan van het moederplan Meerhoven. Het uitwerkingsplan dateerd van 2007 en is gezien de planperiode niet dusdanig verouderd dat er een nieuw planologisch regime zou moeten worden opgesteld.

De feitelijk bestaande en de planologische juridisch bestaande situatie is geïnventariseerd. Op basis van die inventarisatie is de beheersverordening opgesteld. Dit houdt in dat de feitelijk bestaande situatie in de beheersverordening wordt toegestaan, aangevuld met de planologisch bestaande mogelijkheden. Voor Zandrijk is gekozen voor het bestaand gebruik in ruime zin met de 'brede' variant om zo alle nog niet gerealiseerde gebruiks- en bouwmogelijkheden, zoals deze zijn opgenomen in het uitwerkingsplan Zandrijk, in stand te houden. De beheersverordening bevat tevens flexibiliteitbepalingen, zoals de 10% afwijkingsbevoegdheid en de beleidsregels voor de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zoals deze zijn vastgesteld voor de gemeente Eindhoven.

De juridische systematiek van de beheersverordening sluit aan bij de juridische systematiek van bestemmingsplannen in de gemeente Eindhoven. De beheersverordening is opgesteld alsof het een bestemmingsplan is. Dit in verband met uniformiteit en klantvriendelijkheid richting de gebruikers. Het handboek bestemmingsplannen van de gemeente is als basis genomen voor de verbeelding en regels van de beheersverordening.

2.2 Bestanddelen beheersverordening

De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening moet bestaan. Duidelijk is dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. Maar de beheersverordening heeft een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de andere instrumenten uit de Wro.

De beheersverordening bestaat uit:

  • *

    een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft. Dit is op de kaart aangegeven als het verordeningsgebied;

  • *

    een of meerdere objecten binnen het gebied, die op de kaart zijn aangegeven als besluit(sub)vlakken;

  • *

    regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten binnen het gebied en die gericht zijn op het beheer van het gebied, gebiedsregels die opgebouwd zijn uit gebruiksregels, bouwregels en specifieke regels;

  • *

    een toelichting waarin gemotiveerd wordt beschreven:

    • -

      de keuze voor het instrument beheersverordening;

    • -

      waarom er géén ruimtelijke ontwikkelingen worden verwacht;

    • -

      welke onderzoeken hebben plaatsgevonden;

    • -

      uitleg van de regels.

Met deze verordening wordt de feitelijke bestaande legale situatie als uitgangspunt genomen waardoor feitelijk geen sprake is van strijdig gebruik en daarom is een overgangsregeling niet nodig. Door het vaststellen van een beheersverordening zal een illegale situatie, net zoals bij vaststelling van een bestemmingsplan, niet worden gelegaliseerd. Als er nu al sprake is van een illegale situatie dan blijft deze illegaal en zal handhavend opgetreden moeten worden.

2.3 Aanvullende ruimtelijke regelingen

2.3.1 Kruimelgevallenregeling

In bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), zijn in artikel 4 de zogenaamde planologische kruimelgevallen opgenomen. Het gaat onder andere om:

  • *

    bijbehorende bouwwerken, die niet vallen onder vergunningvrije bouwwerken;

  • *

    infrastructurele - en nutsvoorzieningen;

  • *

    gebruiksveranderingen van bouwwerken.

Als het om een planologisch kruimelgeval gaat, kan afgeweken worden van de beheersverordening (of bestemmingsplan). Voor deze buitenplanse afwijking geldt de reguliere voorbereidingsprocedure, paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit betekent dat er een beslistermijn van acht weken geldt na ontvangst van de aanvraag. Nadat de vergunning is verleend, is tegen de vergunning bezwaar en beroep mogelijk.

2.3.2 Omgevingsvergunning met afwijking (uitgebreide procedure)

Het kan zijn dat er in de toekomst toch ontwikkelingen zijn die niet binnen de kruimelgevallenregeling vallen. De Wabo geeft in paragraaf 3.3 de mogelijkheid om in dat geval van de beheersverordening af te wijken. Er moet dan wel worden aangetoond dat de gewenste ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hiervoor geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure heeft een termijn waarin de ontwerpvergunning ter inzage wordt gelegd en iedereen zijn of haar zienswijze kan indienen.

De procedure heeft een wettelijke looptijd van 26 weken. Nadat de vergunning is verleend is hiertegen direct beroep mogelijk bij de rechtbank.

2.3.3 Bestemmingsplan

Onvoorziene, toekomstige, ontwikkelingen kunnen ook via een bestemmingsplan toegestaan worden. Hiervoor geldt dan ook een eigen procedure met een eigen ruimtelijke onderbouwing. Deze procedure heeft ook een termijn van 26 weken, waarin het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd en iedereen zijn of haar zienswijze kan indienen. Daarna zal de raad het bestemmingsplan vaststellen. Hierna is het mogelijk om beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

2.4 Beschrijving bestaande situatie

De oorspronkelijke functie in het plangebied was de aanwezigheid van de vliegbasis Eindhoven. De gronden werden voor militaire doeleinden gebruikt. Inmiddels is Zandrijk een woonlocatie, die grotendeels is gerealiseerd. Inmiddels zijn in het plangebied circa 1100 woningen gebouwd.

Dwars door het gebied loopt de zogenaamde Hoogwaardige Openbaar Vervoerslijn. Naast het verblijfsgebied voor wegen, fiets- en voetpaden, zijn her en der in de wijk speelvoorzieningen gerealiseerd. In het plangebied zijn geen monumentale of karakteristieke gebouwen aanwezig.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader

3.1 Bovengemeentelijk beleid

Gemeenten zijn niet geheel vrij in het voeren van hun eigen beleid. Rijk en provincies geven met het door hen gevoerde en vastgelegde beleid de kaders aan waarbinnen gemeenten kunnen opereren. Deze beheersverordening richt zich echter primair op het vastleggen van de bestaande situatie. Het nationale ruimtelijke beleid, zoals met name verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is overwegend van toepassing op nieuwe ontwikkelingen en daardoor slechts zeer beperkt dan wel niet relevant in de onderhavige situatie. Het ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant is vervat in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de Verordening Ruimte. Uit dit beleid blijkt dat ook de provinciale bemoeienis met het bestaande stedelijke gebied gering is. Op het Rijks- en provinciale beleid wordt derhalve in het kader van deze beheersverordening niet nader ingegaan. Het gemeentelijke beleid is richtinggevend.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

3.2.1.1 Buiten transformatiegebied

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

Figuur: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Onderhavig plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen.

Wonen

Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en –velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is.

3.2.2 Volkshuisvesting

In de Woonvisie, 'Kiezen voor stedelijke woonkwaliteit'(2004) heeft de gemeenteraad gekozen voor aantrekkelijke, gevarieerde en duurzame woonmilieus binnen ieder stadsdeel. Voortbouwend op de sterke punten van de bestaande identiteit en imago van buurten en wijken. Woonmilieus die in Eindhoven bijzonder in trek zijn en daarom verder uitgebouwd en versterkt moeten worden, zijn centrumstedelijk en groenstedelijk. Het motto "kiezen voor stedelijke kwaliteit" heeft de komende jaren ook nadrukkelijk betrekking op de kwalitatieve woonvraag van huidige en toekomstige kenniswerkers voor onze Brainport en tevens de extra (tijdelijke) woonvraag van werknemers uit Oost-Europa.

Met onze regionale en provinciale partners wordt intensief samengewerkt in het kader van het regionale programma Wonen en de woningbouwafspraken in het kader van de Bestuurscommissie Stedelijk Gebied Eindhoven(BOR). Dit komt voort uit het gegeven dat de woningmarktprocessen regionaal zijn en het feit dat de keuze van mensen voor een woning niet enkel bepaald wordt door de kwaliteit van de woning maar minstens zozeer door de woonomgeving en de aanwezige voorzieningen.

Regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 en het Eindhovense Programma Wonen 2010-2015, met een doorkijk naar 2020

Het Eindhovense programma Wonen 2010-2015, met een doorkijk naar 2020 (gemeenteraad 2009) past binnen de kaders van het regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 (Regioraad, 2009).

Het regionaal Woningbouwprogramma 2010-2020 bevat de volgende uitgangspunten:

  • a.

    Het regionaal programma Wonen moet aansluiten bij de reële vragen op de woningmarkt;

  • b.

    De taakstelling voor de Peel en de Kempen is maximaal en de taakstelling voor het Stedelijk Gebied is minimaal;

  • c.

    Conform de bestaande BOR-afspraken bouwen de omliggende BOR-gemeenten 10.000 woningen voor Eindhoven in de periode 2010-2030;

  • d.

    Het programma moet bijdragen aan de vermindering van de onevenwichtigheid in de verhouding sociaal/marktsector tussen stad en omliggende gemeenten. De bestaande BOR-afspraken zijn hierbij het uitgangspunt.

Eindhoven moet in de periode 2012-2022 op eigen grondgebied minimaal 4033 woningen aan de bestaande woningvoorraad toevoegen. Daarnaast vindt via de integrale wijkvernieuwing een kwaliteitslag plaats waardoor ca 1000 bestaande woningen worden vervangen door nieuwbouw. Hierdoor komt de totale bruto woningproductie in Eindhoven op minimaal 5033 woningen.

Samen met partners

Een aangenaam woon- en leefklimaat zijn bepalend voor de keuze van onze huidige en toekomstige inwoners. Dit is zoveel meer dan “stenen” en daarom is gemeentebreed gekozen om de programma's uit te werken door een integrale gebiedsgerichte aanpak samen met onze partners. Deze partners zijn voor het realiseren van het programma Wonen van bijzonder belang omdat de gemeente zelf geen woningen bouwt en maar weinig woningen beheert.

De samenwerking betekent voor de gemeente niet dat zij vertelt wat anderen moeten doen. Wel de verkenning van gezamenlijke ambities, nieuwe mogelijkheden benutten, samen barrières slechten. Dit laat onverlet dat de gemeente als hoeder van het algemeen belang de verantwoordelijkheid heeft om een duidelijk programma Wonen te hebben gericht op doelstellingen die de gemeenteraad belangrijk vindt.

Met dit programma Wonen willen wij draagvlak creëren voor onze ambitie. Partijen uitdagen om hieraan een bijdrage te leveren. Ieder in zijn eigen rol en binnen zijn eigen mogelijkheden.

Maatschappelijke trends

Voor het overzicht en het inzicht in het programma Wonen wordt onderstaand, in vogelvlucht, een overzicht gegeven van de belangrijkste maatschappelijke trends die het wonen beïnvloeden. Het programma Wonen biedt bouwstenen aan om aan deze maatschappelijke trends mede vorm te geven.

  • *

    Globalisering leidt tot een toename van internationale arbeidsmigranten. Vooral de kwalitatieve woonvraag(permanent maar ook short stay) van huidige en toekomstige kenniswerkers voor onze Brainport maar ook de extra (tijdelijke) woonvraag van werknemers uit Oost- en Midden-Europa staat vanuit wonen centraal.

  • *

    De bevolkingsontwikkeling. De dubbele vergrijzing, het groeiende aandeel één- en tweepersoons-huishoudens, de groei van het aandeel allochtonen maar ook de verminderde groei van de bevolking gaan het komende decennium het wonen beïnvloeden.

  • *

    De sociaal-culturele ontwikkeling van individualisering vertaalt zich voor wonen in nog meer differentiatie van woonwensen en woonmilieus en de behoefte bij burgers om het wonen zelf vorm te geven(b.v. (collectief) particulier opdrachtgeverschap). Aansluitend hierop is de ontwikkeling/behoefte aan meer zekerheid en geborgenheid wat zich uit in het vormen van zelfgekozen communities, het wonen met gelijkgestemden. Het thema van concentratie en segregatie van bevolkingsgroepen naar etniciteit, inkomensniveau of leefstijl zal ook vanuit wonen continu om aandacht blijven vragen.

  • *

    Vermaatschappelijking van de zorg.

  • *

    Senioren en mensen met functiebeperkingen blijven steeds vaker zelfstandig in hun wijk/ stadsdeel wonen. Door voldoende ondersteuning en zorg op maat thuis te ontvangen kan men (langer) meedoen in de maatschappij. De scheiding van wonen en zorg zal dit proces nog gaan versnellen.

  • *

    De wereldwijde trend naar meer duurzaamheid en een beter klimaat. Het gemeentelijk programma duurzaamheid en klimaatbeleid richt zich voor wonen m.n. op energiebesparing.

De financiële/economische crisis is geen maatschappelijke trend maar wel een exogene factor die het wonen de komende jaren blijvend zal beïnvloeden.

Verwachting

De verwachting is dat de consument vaker zal gaan huren. De toegang tot de koopmarkt zal blijvend veranderen als gevolg van de strengere financieringsvoorwaarden vanuit de bankensector. Starters en middeninkomens vragen de komende jaren extra aandacht. Een bijzonder facet van de vraag naar kwaliteit zijn de buitenlandse kenniswerkers. Voor de uitbouw van onze Brainport is het van belang om de kwaliteitsvraag van de zittende en komende kenniswerkers te faciliteren. Hiertoe is een overlegtafel ingericht met de meest betrokken partijen. Voor de nabije toekomst is het van belang om steeds een goede balans te vinden tussen het bieden van oplossingen voor de korte termijn problemen op de woningmarkt en het lange termijn streven naar kwaliteit. Van belang is ook de positie van de woonmilieus scherp in de gaten te houden en daarbij speciaal de positie van de meergezinswoningen.

3.3 Verantwoording en uitgangspunten

3.3.1 Waarom beheersverordening voor Zandrijk?

Het gebied Zandrijk is een woonwijk met hoofdzakelijk een woonfunctie.Het uitwerkingsplan van Zandrijk is 6 jaar oud en daarom zijn de huidige uitgangspunten in dit plan nog voldoende actueel. Om de bestaande kwaliteit van de woonwijken te behouden is de beheersverordening ingezet. De beheersverordening is voor dit doel het geschikte instrument, omdat het juist bedoeld is om de bestaande situatie vast te leggen, terwijl kleinschalige ruimtelijke wijzigingen mogelijk blijven. De gemeente zet daar waar nodig aanvullende regelingen in (zoals uitgelegd in paragraaf 2.3) om het gebied niet op slot te zetten en af en toe binnen het beheer van het gebied aanvaardbare ontwikkelingen mogelijk te maken.

3.3.2 Uitgangspunten

De beheersverordening Zandrijk 2013 is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    het beheer van de bestaande situatie;

  • 2.

    handhaven van de bouw- en gebruiksmogelijkheden bij recht die nu in de bestemmings- plannen zijn geregeld, voor zover passend binnen de grenzen van het instrument beheersverordening;

  • 3.

    afwijkingen die niet passen in de beheersverordening mogelijk toestaan met een ruimtelijke regeling als aangegeven in paragraaf 2.3.

3.3.3 Beheer van de bestaande situatie

Het beheer van de bestaande situatie vormt de basis van deze beheersverordening. Dit leidt ertoe dat de gemeente over een toetsingskader beschikt op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend en handhaving kan plaatsvinden. De bestaande kwaliteit van het woongebied wordt zo behouden.

Artikel 3.1 van de regels van deze verordening regelt dit uitgangspunt door te bepalen dat zowel voor gebruik als bouwen de bestaande legale situatie ook de toegestane situatie is. De bestaande situatie bestaat uit gebruik en bouwen:

  • *

    gebruik: het gebruik van gebouwen en gronden zoals aanwezig op het moment dat de verordening wordt vastgesteld; voor zover dit gebruik strijdig is met het ervoor geldende bestemmingsplan, valt dit gebruik niet onder het begrip bestaand gebruik.

  • *

    bouwen (bestaande bouwwerken): bouwwerken die volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd (ofwel vergunningvrij, ofwel op basis van een vergunning), of nog legaal kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning).

Bij de beheersverordening is de bestaande situatie op de volgende manier bepaald:

  • *

    het geldende uitwerkingsplan voor Zandrijk;

  • *

    luchtfoto's van de gemeente Eindhoven.

3.3.4 Afstemmen op het geldende planologische regime

Één van de uitgangspunten van de beheersverordening is om de planologische ruimte bij rechte die de geldende bestemmingsplannen kent - zo mogelijk - te behouden. Hiervoor is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie (aanwezige bebouwing en functies) en wat het geldende bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarna zijn twee afwegingen gemaakt:

  • 1.

    deze ruimte wel of niet in de beheersverordening opnemen, ook gelet op de mogelijkheid om één en ander via de aanvullende regelingen mogelijk te maken;

  • 2.

    bij opname in de beheersverordening, hoe deze ruimte in de beheersverordening wordt opgenomen.

Omdat het uitwerkingsplan Zandrijk een planologische ontwikkeling toelaat is er voor gekozen om dit over te nemen in de beheersverordening. Dit is één op één overgenomen. De bestemming 'Wonen' is in de beheersverordening als een besluitvlak 'Wonen - 6'.

3.3.5 Inpassing van de gemeentelijke standaard

Bij het toekennen van de bestemmingen zal zo veel mogelijk worden aangesloten bij de opzet van de standaardregels uit het Handboek Digitale bestemmingsplannen van de gemeente Eindhoven.

Alhoewel voor het instrument beheersverordening geen strikt voorgeschreven richtlijnen gelden zoals dat met de SVBP2008 voor bestemmingsplannen wel het geval is, zal met het oog op eenduidigheid en herkenbaarheid toch grotendeels bij de systematiek van de SVBP2008 worden aangesloten.

Aangezien de vigerende bestemmingsplannen (logischerwijs) niet aan de hand van de SVBP2008 zijn opgesteld, komt de naamgeving van de bestemmingen zoals gebruikt in de vigerende bestemmingsplan niet overeen met de naamgeving van de bestemmingen in deze beheersverordening. Inhoudelijk worden de betreffende bestemmingen alleen in lijn gebracht met het gemeentelijke handboek, verder betreft het puur een naamsverandering.

Op deze manier worden de vigerende regelingen voor de betreffende bestemmingen afgestemd op de SVBP2008 en het gemeentelijke handboek, zonder dat inhoudelijk significante wijzigingen optreden in de gebruikte regelingen.

3.3.6 Dubbelbestemming

In het plangebied is er een regionale gasleiding gelegen.

Plaatsgebonden Risico

Er geldt een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding. In deze zone mag niet geworden gebouwd. De bestaande bouw ligt buiten deze belemmeringenstroken. De ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen vormen geen belemmering voor ontwikkelingen voor wat betreft het plaatsgebonden risico of belemmeringenstrook.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Akoestiek

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.

Toets beheersverordening

Met onderhavige beheersverordening worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het aspect geluidhinder vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de verordening.

4.1.2 Bedrijven en milieu

Afgezien van geluidsoverlast kunnen bedrijven ook hinder veroorzaken door stank, explosiegevaar en stof. Aangezien er binnen het besluitgebied geen nieuwe gevoelige functies komen, is het niet te verwachten dat bedrijvigheid in het besluitgebied een belemmering vormt voor deze beheersverordening. Bovendien mogen nieuwe bedrijven die zich vestigen op het bedrijventerrein, geen nieuwe hinder veroorzaken voor gevoelige functies in de omgeving van dat bedrijf. Dat houdt in dat nieuwe bedrijven moeten voldoen aan de ter plaatse toegestane milieucategorie, wat betekent dat zij geen onevenredige hinder veroorzaken. Hiertoe wordt in de regels gewerkt met de Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Toets beheersverordening

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor deze verordening. Andersom vormt de beheersverordening ook geen belemmering voor eventueel omliggende bedrijven.

4.1.3 Luchtkwaliteit

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden (Stb. 2007, nr. 434) en is gewijzigd op 12 maart 2009 (Stb., nr. 158). De wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Met de Wet luchtkwaliteit wordt de wijziging van de Wet milieubeheer (m.n. hoofdstuk 5, onder titel 5.2) op het gebied van luchtkwaliteitseisen bedoeld. De aanleiding hiervan is de maatschappelijke discussie die ontstaan is als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de nieuwe Wet luchtkwaliteit en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

De Nederlandse overheid heeft de EU verzocht om verlenging van de termijn (derogatie) waarbinnen de luchtkwaliteitseisen gerealiseerd moeten zijn. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie hiermee ingestemd. Tot 1 januari 2015 geldt een tijdelijk verhoogde grenswaarden voor NO2 : een jaargemiddelde van 60 microgram/m3.

Het NSL is per 1 augustus 2009 van kracht geworden. Hierdoor zijn onder andere de uitvoeringsregels rond saldering verruimd en is de definitie van 'niet in betekenende mate' (NIBM) verlegd naar 3% van de grenswaarde. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde voor het jaargemiddelde 40 microgram/m3. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden, waarbij getoetst wordt aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van de Wet luchtkwaliteit c.q. artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • *

    er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;

  • *

    een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;

  • *

    een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;

  • *

    een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.

Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Amvb wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo'n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone. Wel moet in die situaties de locatiekeuze goed gemotiveerd worden; dat gebeurt in de context van de goede ruimtelijke ordening.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Planbeschrijving en toetsing

De beheersverordening Zandrijk 2013 richt zich voornamelijk op bestending van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. Er is geen sprake van nieuwe gevoelige bestemmingen langs drukke wegen en/of woningbouw nabij snelwegen.

De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer de activiteiten 'niet in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16 lid 1 onder c Wm). In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Gesteld kan worden dat de ontwikkelingen in het plan niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het bestemmingsplan zonder nader onderzoek doorgang vinden

4.2 Water

4.2.1 Algemeen

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige water situatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk binnen bestaande (water)structuren af. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening.

4.2.2 Beleid

4.2.2.1 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015 en bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Daarnaast vormt het een structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. Het plan vormt zowel een beleidskader, toetsingskader en beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Het ontwerp Waterplan is tegelijk opgesteld met de ontwerp water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd.

Het Provinciaal Waterplan heeft beleidskaders als randvoorwaarden, die richting geven aan het waterbeleid. Water dient vele belangen. Om hiermee in dit plan evenwichtig te kunnen omgaan, hanteert de provincie Noord Brabant de principes van de people-planet-profit-benadering. In Noord-Brabant zijn deze uitgangspunten vertaald in de Telos-driehoek. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek (profit) heeft dit plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. De derde invalshoek (planet) gaat uit van het water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's in dat kader zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de watersystemen.

Aandacht blijft nodig voor verbetering van de waterkwaliteit, onder meer door vermindering van stikstof afkomstig uit diffuse bronnen en voor verdrogingsbestrijding. Ook de inrichting van beken en kreken en de aanleg van Ecologische verbindingszones langs waterlopen vragen om een impuls. Voor de verbetering van de waterkwaliteit wordt primair uitgegaan van de aanpak van de bronnen. Als dit niet mogelijk is, wordt ingestoken op procesgerichte maatregelen waarbij verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden verwijderd vóór ze zich via de watersystemen verder verspreiden. Als ook dat niet lukt, worden stoffen uit het watersysteem verwijderd door effectgerichte maatregelen (end-of-pipe). Op het vlak van omgaan met waterkwantiteit spelen de huidige inzichten over klimaatontwikkeling een belangrijke rol.

4.2.2.2 Waterbeheerplan 2010-2015 Waterschap De Dommel

Waterschap De Dommel heeft in december 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 “Krachtig Water” vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Het waterschap geeft in dit plan binnen haar kerntaken prioriteit aan het voorkomen van wateroverlast én het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden. Andere thema's van het waterbeheersplan zijn:

  • *

    aanleg van gestuurde waterbergingsgebieden;

  • *

    afstemming inrichting en het beheer van watergangen op het halen van de ecologische doelen uit de Europese Kaderrichtlijn Water en de functies 'waternatuur' en 'verweven' uit het Provinciaal Waterplan;

  • *

    samenwerking met gemeenten in de waterketen;

  • *

    aanpak vervuilde waterbodems in samenhang met beekherstel;

  • *

    ruimte bieden aan recreatiemogelijkheden, landschap en cultuurhistorie.

4.2.2.3 Keur oppervlaktewateren

De 'Keur Waterschap De Dommel 2009' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of melding verplicht is voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen keurbeschermingsgebieden, attentiegebieden en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning- en ontheffing verlening.

4.2.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen", uitgewerkt in de beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk 2009' geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben:

  • *

    Er is geen (onvertraagde) toename van de waterafvoer op de rand van het plangebied.

  • *

    Er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).

  • *

    Er mag geen overlast optreden door extreme neerslag gebeurtenissen.

De voorkeursvolgorde bij het nemen van maatregelen tegen wateroverlast gaan uit van het principe water vasthouden cq hergebruiken, water bergen en als laatste pas water afvoeren.

4.2.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2011-2014)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

4.2.2.6 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap de Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het “Visiedocument” (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. Het onderdeel “Taken en Bevoegdheden” en “Maatregelen” is achterhaald.

4.2.3 Beschrijving watersysteem plangebied

4.2.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem

Hoofdwatergang cq open water

Beatrixkanaal

Zijwatergang

Nee

Keurgebied binnen plangebied?

Ja

Binnen 25-100 jaarszone?

Nee

Binnen boringsvrije zone?

Ja, Welschap

Ecologische verbindingszone?

Ja

Binnen reserveringsgebied waterberging 2050?

Nee

Attentiegebied EHS

Nee

Rioolwatertransportleiding

Nee

Waterschap gemaal

Nee

Landelijke afvoernorm binnen plangebied

Tussen de 0,33 en 1,33 l/s/ha

Verdachte/verontreinigde locaties?

Staan vermeld in de bodemparagraaf

Infiltratie praktisch mogelijk?

Nee

Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid

Nee

4.2.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

Zandrijk is een woonwijk gesitueerd in het westen van Eindhoven, specifiek Meerhoven. Aan de oostzijde ligt de wijk tegen het Beatrixkanaal en in het zuiden de wijk Bosrijk. Het Beatrixkanaal heeft middels twee hemelwater overstorten vanuit Zandrijk een afwaterende functie voor de omgeving. Het waterschap heeft dit water aangeduid als Keurwateren. Het Beatrixkanaal is in het streekplan en het Waterhuishoudingsplan van de provincie Noord-Brabant aangewezen als ecologische verbindingszone die het Wilhelminakanaal en de Dommel met elkaar verbindt. Het kanaal heeft een natuurvriendelijke inrichting die gekenmerkt wordt door hoge beboste oeverzones. Zandrijk bevindt zich binnen de boringsvrije zone van waterwingebied Welschap. De boringsvrije zone is de zone waarbinnen (diepliggende) beschermende kleilagen niet zonder meer doorboord mogen worden. Behoudens een beschikking van Gedeputeerde Staten is het verboden in boringsvrije zones de grond te roeren, inclusief het verrichten van grondboringen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Deze verbodsbepaling beperkt zich uitsluitend tot de boringsvrije zone en is gericht op het tegengaan van bodemaantastingen dieper dan 3 meter onder het maaiveld. Voor inrichtingen die vallen onder de Wet milieubeheer en gelegen zijn binnen de boringsvrije zone worden voor ingrepen op of in de bodem door het bevoegd gezag voorschriften aan de vergunning verbonden. Voor deze zone is geen regeling opgenomen in de planregels, aangezien de bepalingen in de Provinciale Milieuverordening afdoende zijn.

4.2.3.3 Oppervlaktewater

In het noorden van het plangebied zijn in openbaar terrein verschillende greppels en sloten aanwezig. Deze dienen voor de afwatering van hemelwater afkomstig van de aangesloten verharding. De sloten en greppels vormen samen met laagtes in het terrein voor de benodigde berging.

4.2.3.4 Verharding

Het plangebied bevat zowel verharde oppervlakten als groen. Verharding bestaat hoofdzakelijk uit woningen met terreinverharding en openbare wegen. Openbaar groen of onverharde gebieden zijn aanwezig. Het plangebied grenst niet aan bestaand stedelijk gebied, enkel de wijk Bosrijk in het zuid-oosten en Flightforum in het noord-westen.

4.2.3.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven is te typeren als zeer slecht doorlatend. Het nemen van bodem verbeterende maatregelen is noodzakelijk om infiltratie van hemelwater binnen het plangebied mogelijk te maken. Eventueel bekende bodemverontreinigingen zijn toegelicht in de bodemparagraaf van dit bestemmingsplan. Toekomstige ontwikkelingen mogen niet bijdragen aan een verdere verspreiding van de verontreiniging.

4.2.3.6 Grondwater

In het plangebied bevinden zich enkele peilbuizen. De grondwaterstand fluctueert in de loop van het jaar. Ter indicatie: de grondwaterstand varieert thans tussen de NAP 17,00 & 18,20 m. Het plangebied kenmerkt zich door een slempgevoelige toplaag waardoor het hemelwater, zonder aanvullende maatregelen op maaiveld stagneert.

4.2.3.7 Regenwater

Het regenwater dat op daken valt, stroomt overwegend af naar waterbergende voorzieningen op eigen terrein. Wegen lozen op greppels of op hemelwaterriolen. Een overschot aan water gaat via vanuit deze twee systemen komt via een overstortleiding terecht in het Beatrixkanaal. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem.

4.2.3.8 Afvalwater

Alle panden in het plangebied zijn aangesloten op het vuilwaterriool dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

4.2.4 Toekomstige situatie van het watersysteem

4.2.4.1 Verharding

Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan gemaakt volgens welk het gebied wordt bebouwd. Voor het plangebied zijn afspraken met het waterschap gemaakt in afwijking van het hydrologisch neutraal bouwen. Het plangebied is geheel voorzien van gescheiden riolering.

Voor alle bestaande en eventuele nieuwe ontwikkelingen geldt de minimale eis: (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aanleveren tot de gemeentelijke erfgrens. Voor enkele activiteiten (zoals bijvoorbeeld het laden en lossen van gevaarlijke stoffen) kan een uitzondering gelden.

4.2.4.2 Berging

Conform de afspraken met het waterschap is in dit plangebied 15 mm hemelwaterberging aangelegd. Deze berging bevind zich gedeeltelijk op openbaar terrein in de vorm van wadi's en sloten en op particuliere terreinen door middel van bergingskratten.

Omdat de grondslag in Eindhoven overwegend minder geschikt is voor het infiltreren van regenwater, betekent dit praktisch dat voor iedere m2 toename van het verhard oppervlak er extra waterberging gecreëerd moet worden.

4.2.4.3 Oppervlaktewater

Er zijn geen plannen bekend die veranderingen aanbrengen in het oppervlaktewater systeem. Het Beatrixkanaal, inclusief de daaraan grenzende keurgebieden, blijven gehandhaafd.

4.2.4.4 Waterkwaliteit

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Conform de handreiking “afkoppelen & niet aankoppelen” dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden.

Het saneren van vervuilde waterbodems van oppervlaktewateren heeft een positieve uitwerking op de waterkwaliteit. De gemeente Eindhoven heeft een meerjarenprogramma opgesteld, daarin zijn de oppervlaktewateren van dit plangebied niet opgenomen.

4.2.5 Advies/overleg Waterschap

In april 2013 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van de beschreven ontwikkelingen zijn de volgende intenties vastgelegd ten aanzien van de waterhuishouding:

  • 1.

    Hemelwater afkomstig van nieuw te ontwikkelen oppervlakken zal gescheiden van het huishoudelijke afvalwater worden ingezameld.

  • 2.

    Om nadelige effecten door mogelijk verontreinigd hemelwater op de waterkwaliteit te beperken, wordt afhankelijk van het type oppervlak gekeken of deze wel of niet afgekoppeld moeten worden.

  • 3.

    Ontwikkelingen die invloed hebben op de waterhuishouding van het plangebied dienen altijd aan het waterschap te worden voorgelegd.

  • 4.

    Bij nieuwe plannen dienen wateraspecten te worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Het waterschap wenst bij deze bouwplannen betrokken te worden.

Op 17 mei 2013 heeft Waterschap de Dommel positief gereageerd op deze waterparagraaf.

4.2.6 Boringsvrije zone

Het plangebied is tevens gelegen in een 'boringvrije zone'. Een bestemmingsplan dat is gelegen in een 'boringvrije zone' strekt mede tot het behoud van de beschermende kleilaag in de bodem. Het is niet noodzakelijk om inhoudelijke bescherming via het ruimtelijke spoor op te nemen omdat in de Provinciale milieuverordening (PMV) al is voorzien in een systeem van melding van dergelijke activiteiten. Van opname in het bestemmingsplan van de boringvrije zone gaat dan ook vooral een signalerende functie uit.

4.3 Verkeer en parkeren

De Hoogwaardige Openbaar Vervoers-lijn(HOV-lijn) is de ruggegraat van heel Meerhoven. Ook in Zandrijk is die lijn mede bepalend voor de stedenbouwkundige opzet. Rond de HOV-lijn, de Zanddreef, is een fijnmazig voetgangersnetwerk tot stand gekomen en de lijn wordt begeleid en doorkruist door fietsroutes. Langs de lijn loopt een non-stopfietsroute en de lijn wordt gekruist door de non-stopfietsroute langs de esplanade, het Zandkasteel, en door een doorgaande fietsroute door de groene strip die van het kanaal naar het park loopt, het Zandpad.

De HOV-lijn kent haltes om de circa 400 meter. De haltes zijn als kralen aan een ketting gesitueerd op bijzondere punten. In Zandrijk is centraal in het woongebied aan de Zanddreef een halte gerealiseerd. De doorgaande fietsroute door de groene ruimte, die dwars door Zandrijk van het kanaal naar het park loopt, doet deze halte aan. Meerhoven wordt voor de auto ontsloten via een rondweg. De auto kan vanaf deze rondweg het Zandstrand in het westen en de Zandschuit in het oosten bereiken. Beide ontsluitingswegen zijn binnen Zandrijk op twee plaatsen aan elkaar gekoppeld: in het noorden via de Zandhagedis en de Zandgolf en in het zuiden via het Zandstrand en het Zandkasteel. Het hele woongebied is ingericht als 30 km-gebied.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Binnen het plangebied Zandrijk is geen sprake van bekende archeologische waarden of archeologische verwachtingen. Het plangebied Zandrijk heeft op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waardenkaart (IKAW) van het rijk een lage verwachtingswaarde. Ook volgens de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente Eindhoven (1999) zijn er voor het plangebied geen archeologische verwachtingen meer. Uit het gebied zijn geen archeologische vondsten bekend en er zijn ook geen archeologische verwachtingen op grond van landschappelijke gegevens. Op een 19e eeuwse topografische kaart staat in het zuidwesten van het plangebied een heuvelachtig terrein aangegeven. Op grond daarvan was op de Archeologische Verwachtingskaart van de gemeente het Verwachtingsgebied Zeelster Heide (A46) opgenomen. Tijdens het bouwrijp maken van dit gebied in 1997, is door de Bureau Archeologie van de gemeente Eindhoven een archeologische veldverkenning uitgevoerd, waarbij geen archeologische vondsten zijn gedaan. Nader onderzoek in het gebied bleek niet nodig.

Binnen het plangebied hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met archeologische (verwachtings-)waarden.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke panden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

De verordening bestaat uit een verbeelding en regels die vergezeld gaan van een toelichting. De verbeelding en de regels zijn juridisch bindend. De verbeelding en regels zijn opgesteld conform het handboek bestemmingsplannen van de gemeente Eindhoven. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het juridisch plangedeelte. Wel fungeert de toelichting als interpretatiekader voor de uitleg van de regels, indien hier over interpretatieverschillen blijken te bestaan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het besluitgebied een besluitvlak gekregen. Een besluitvlak is zoals een bestemming in een bestemmingsplan. Binnen een besluitvlak kunnen besluitsubvlakken zijn aangegeven. Besluitsubvlakken zijn hetzelfde als een aanduiding in een bestemmingsplan. Deze besluitsubvlakken hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid (bijvoorbeeld topografische gegevens).

5.3 Regels

De regels zijn opgesteld conform de standaard SVBP2012 en zijn ondergebracht in de volgende hoofdstukken:

  • *

    Hoofdstuk 1 (Inleidende regels) met daarin een aantal regels die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken en de wijze van meten;

  • *

    Hoofdstuk 2 (Gebiedsregels) met daarin per besluitvlak onder meer een omschrijving van het gebruik met daarbij de bouwregels en ontheffingsregels;

  • *

    Hoofdstuk 3 (Algemene regels) met daarin algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings-, wijzigings- en procedureregels en een aantal andere min of meer standaard regels;

  • *

    Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) met daarin het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.3.1 Besluitvlakken

In deze paragraaf worden de in het plan voorkomende besluitvlakken nader toegelicht. De besluitvlakken bestaan uit de bestemmingen.

Groen

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als "structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming `Groen'. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Natuur

Het besluitvlak 'Natuur' is bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuur. Hier is ook de ecologische verbindingszone in opgenomen.

Nutsvoorziening

Het besluitvlak 'Nutsvoorziening' is bestemd voor gebouwen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorgebouwen, masten ten behoeve van communicatie, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening.

Verkeer - Verblijfsgebied

Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Wonen

Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woningen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd waarbij de bouwvlakken volledig mogen worden bebouwd. Bij "grondgebonden woningen" is in beginsel uitgegaan van een diepte van het bouwvlak van 12 m, gemeten vanaf de voorgevel(rooilijn). Daarbij dient de resterende achtertuin een diepte van minimaal 10 m te hebben. Indien deze minimum diepte in de gegeven situatie niet mogelijk is, is voor het bouwvlak een diepte van 10 m aangehouden. Indien ook dan een ontoereikende diepte van de achtertuin resteert, is een diepte van het bouwvlak overeenkomstig de bestaande situatie aangegeven.

Leiding - gas

Deze bestemming regelt de dubbelbestemming ten behoeve van de aanwezige gasleiding.

5.3.2 Besluitsubvlakken

In de besluitsubvlakken worden de aanduidingen verder toegelicht. Hier zijn de bouwvlakken, bijgebouwen, bouwhoogtes etc. in meegenomen.

Hoofdstuk 6 Procedure

De wetgever heeft voor beheersverordeningen geen procedure voorgeschreven. De beheersverordening voor Zandrijk legt ook enkel de huidige (planologische) situatie vast.De gemeenteraad is vervolgens het bevoegde orgaan om de beheersverordening vast te stellen.

Om de bewoners van Zandrijk op de hoogte te stellen van deze beheersverordening zal er een wijkinfo uitgaan.

Eindhoven, 25 juni 2013.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

, burgemeester.

, secretaris.

Uitgegeven, 4 juli 2013.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

mw. drs. P.M. Pistor.

kaartje