Regeling vervallen per 28-06-2008

Verordening Kinderopvang, Peuterspeelzalen en Spilcentra 2004

Geldend van 27-04-2004 t/m 27-06-2008

Intitulé

Verordening Kinderopvang, Peuterspeelzalen en Spilcentra 2004

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat de raad van de gemeente Eindhoven in zijn vergadering van 8 maart 2004 heeft vastgesteld de Verordening Kinderopvang, Peuterspeelzalen en Spilcentra 2004

1 Algemene bepalingen.

Artikel 1.

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven;

  • b.

    kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot het tijdstip waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt. Tot kinderopvang worden niet gerekend:

    • -

      het toezicht houden tijdens de middagpauze in een schoolgebouw en op het terrein van de school als bedoeld in artikel 45 van de Wet op het primair onderwijs;

    • -

      verzorging en opvoeding die plaatsvindt in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening;

    • -

      verzorging en opvoeding van kinderen, anders dan gastouderopvang, die geschiedt op een plaats waar het kind zijn hoofdverblijf heeft;

  • c.

    gastouderopvang: kinderopvang in een gezinssituatie door een ander dan degene die als ouder aanspraak kan maken op een tegemoetkoming of diens partner, bestaande in de gelijktijdige opvang van ten hoogste vier kinderen in de woning waar de ouder of de gastouder zijn hoofdverblijf heeft;

  • d.

    kindercentrum: een locatie voor peuterwerk en kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • e.

    gastouderbureau: een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt;

  • f.

    kinderdagverblijf: een kindercentrum waar één of meer van de navolgende vormen van kinderopvang plaatsvinden:

    • -

      hele of halve dagopvang: opvang gedurende de dag voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar;

    • -

      24-uurs opvang: opvang zowel overdag als 's avonds en/of 's nachts voor kinderen in de leeftijd van 0 tot en met einde speciaal basisschoolleeftijd of basisschoolleeftijd; opvang voor kinderen van 4 jaar tot de eerste dag waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;

  • g.

    buitenschools kindercentrum: een kindercentrum voor schoolgaande kinderen in de leeftijd van 4 tot en met einde (speciaal) basisschoolleeftijd voor en na schooltijd en gedurende vakanties;

  • h.

    peuterspeelzaal: een kindercentrum uitsluitend voor kinderen vanaf 2 jaar en drie maanden tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen, met een maximale verblijfsduur van 3,5 uur per dag;

  • i.

    gastouder: de natuurlijke persoon die gastouderopvang biedt;

  • j.

    beroepskracht:

  • 1° degene die werkzaam is bij een kindercentrum of peuterspeelzaal en is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen;

  • 2° degene die werkzaam is bij een gastouderbureau en belast is met het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang;

  • k.

    beroepskracht in opleiding: degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs en ten behoeve van beroepspraktijkvorming is belast met de verzorging en opvoeding van kinderen bij een kindercentrum;

  • l.

    ouder:

    • 1.

      een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort, op wie de kinderopvang betrekking heeft, welk kind in belangrijke mate door hem wordt onderhouden in de zin van artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001; dan wel

    • 2.

      een persoon die een huishouding voert waartoe het kind behoort, op wie de kinderopvang betrekking heeft, waarvoor die persoon een pleegvergoeding in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening ontvangt;

  • m.

    houder: degene die een kindercentrum, peuterspeelzaal, Spilcentrum of een gastouderbureau exploiteert;

  • n.

    Spilcentrum: ontwikkelingsgericht centrum per buurt of wijk met de functies educatie, spelen, opvang, ontwikkelingsstimulering en een systeem van vroegsignalering en ontwikkelingsmonitoring. In het Spilcentrum werkt een aantal voorzieningen structureel inhoudelijk en organisatorisch samen. Het fundament van het Spilcentrum wordt gevormd door het basisonderwijs, het peuterwerk en de kinderopvang. Deze basis kan aangevuld worden met andere functies, zoals thuiszorg, consultatiebureau, jeugdgezondheidszorg, opvoedingsondersteuning, jeugdhulpverlening, volwasseneneducatie, maatschappelijk werk, cultuur, sport en sociaal cultureel werk. De functies worden zoveel mogelijk onder een dak samengebracht. Dit impliceert dat de functies ook binnen een ander gebouw gehuisvest kunnen zijn;

  • o.

    basisschool: voorziening voor primair onderwijs;

  • p.

    GGD: een gemeentelijke gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet collectieve preventie volksgezondheid;

  • q.

    oudercommissie: een orgaan dat de mogelijkheid van inspraak biedt aan cliënten van kinderdagverblijven en peuterspeelzalen overeenkomstig de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen. Voor het basisonderwijs bestaat een aparte regeling;

  • r.

    register voor kinderopvang, gastouderbureaus, peuterspeelzalen en Spilcentra: een plaats waar organisaties actief in de gemeente Eindhoven op het gebied van kinderopvang, gastouderbureaus, peuterspeelzalen en Spilcentra ingeschreven staan;

  • s.

    arbitragecommissie: een door betrokken partijen aangewezen commissie met als doel te komen tot een beslissing bij geschillen over de eisen aan de accommodatie;

  • t.

    veiligheidsplan: een document waarin de houder van een kindercentrum aangeeft op welke wijze binnen het kindercentrum omgegaan wordt met de aspecten veiligheid van het kind en het personeel binnen de accommodatie en op het buitenterrein op basis van een risicoanalyse en uitmondend in een beheerplan;

  • u.

    pedagogisch plan: een document waarin aangegeven wordt op welke wijze in een kindercentrum op pedagogisch gebied wordt gewerkt of in een Spilcentrum wordt samengewerkt op pedagogisch gebied tussen de verschillende functies binnen het Spilcentrum;

  • v.

    pedagogisch raamplan: een plan welke de inhoudelijke en pedagogische uitgangspunten beschrijft die van toepassing zijn op alle Spilcentra en die op individueel spilniveau uitmonden in een pedagogisch plan, waaraan alle partners zich verbonden verklaren;

  • w.

    maatschappelijk aanvaardbaar risico: een risico waaruit geen levensbedreigende situatie ontstaat of dat een blijvend letsel tot gevolg heeft;

  • x.

    gezondheidsplan: een plan waarin beschreven wordt op welke wijze de houder binnen het kindercentrum zich inzet voor het behoud van zowel een goede hygiënische situatie, als wel een goede gezondheid van kinderen, personeel en bezoekers en dat gebaseerd is op een risicoanalyse en uitmondt in een beheerplan;

  • y.

    logboek: een door de houder van een kindercentrum van dag tot dag bij te houden document waarin alle ongevallen en incidenten binnen het verantwoordelijkheidsgebied van het kindercentrum geregistreerd worden.

    • 2.

      Tot kinderopvang worden niet gerekend:

  • a.

    het toezicht houden tijdens de middagpauze in een schoolgebouw en op het terrein van de school als bedoeld in artikel 45 van de Wet op het primair onderwijs schoolgaande kinderen dat zich beperkt tot het toezicht tijdens de middagpauze;

  • b.

    verzorging en opvoeding die plaatsvindt in het kader van de Wet op de jeugdhulpverlening;

  • c.

    verzorging en opvoeding van kinderen, anders dan gastouderopvang, die geschiedt op een plaats waar het kind zijn hoofdverblijf heeft.

2 Kwaliteit.

Paragraaf 1 Melding en Registratie.

Artikel 2.

  • 1. Degene die voornemens is een kindercentrum,  gastouderbureau, peuterspeel­zaal of Spilcentrum in exploitatie te nemen doet daarvan minimaal binnen 6 we­ken tevoren schriftelijk melding aan het college. Een kindercentrum of een gast­ouderbureau wordt niet in exploitatie genomen, voordat de termijn, bedoeld in artikel 32,  is verstreken. Indien uit het onderzoek, bedoeld in artikel 32, eerder is gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van dit hoofdstuk, zal ex­ploitatie vanaf dat moment plaatsvinden.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over welke gegevens bij die melding wor­den verstrekt en op welke wijze deze worden verstrekt.

Artikel 3.

  • 1. Het college houdt een register bij van gemelde kindercentra, gastouderbureaus, peuterspeelzalen en Spilcentra. In het register worden na een melding onverwijld de gegevens opgenomen die ingevolge artikel 2, tweede lid, zijn verstrekt.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat opneming van het kindercen­trum, peuterspeelzaal, Spilcentrum of het gastouderbureau in het register heeft plaatsgevonden.

  • 3. Het college maakt de opneming in het register bekend in een lokaal verspreid dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

  • 4. Het college kan nadere  regels stellen omtrent  de in het register op te nemen gegevens, genoemd in lid 1 van dit artikel.

  • 5. Indien blijkt dat de kwaliteit van het kindercentrum, peuterspeelzaal, Spilcentrum of gastouderbureau niet langer naar aard en strekking overeenkomt met de op grond van deze verordening gestelde regels of dat de houder niet voldoet aan enige verplichting die op grond van deze verordening op hem rust wordt de be­treffende organisatie uit het register verwijderd.

  • 6. Het register ligt bij de gemeente kosteloos voor eenieder ter inzage.

Artikel 4.

  • 1. De houder doet van wijzigingen in de gegevens die bij de melding zijn verstrekt, onverwijld mededeling aan het college.

  • 2. Het college deelt de houder schriftelijk mee dat de wijziging in het register, be­doeld in artikel  3, eerste lid, is aangetekend.

Artikel 5.

  • 1. Het college kan een buiten de gemeente Eindhoven gevestigd gastouderbureau met een geregistreerd gastouderbureau gelijkstellen, door opneming ervan in het door de gemeente bij te houden register, genoemd in artikel 3.4.

  • 2. Indien een ouder voornemens is, gebruik te maken van een gastouderopvang door tussenkomst van een gastouderbureau buiten de gemeente Eindhoven, doet het gastouderbureau bij het college een aanvraag om opneming van dat bureau in het register. Een gastouderbureau wordt slechts in dat register opgenomen, indien aanneme­lijk is gemaakt dat de kwaliteit ervan naar aard en naar strekking overeenkomt met de op grond van deze verordening gestelde regels.

  • 3. Op gastouderbureaus als bedoeld in lid 1 zijn de overige artikelen van deze veror­dening van toepassing voorzover hier niet expliciet van wordt afgeweken

  • 4. De houder van een gastouderbureau als bedoeld in het eerste lid draagt er voor zorg dat de kwaliteit van het bureau naar aard en naar strekking overeenkomt met de op grond van deze wet gestelde regels. De artikelen 2, 3, 4, 6, 7, 16, 27, 28, 29 en hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op een gastouderbureau als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Het college kan regels stellen omtrent:

    • a.

      de wijze waarop aannemelijk wordt gemaakt dat een gastouderbureau als be­doeld in het eerste lid voldoet aan het tweede lid;

    • b.

      het toezicht op de naleving van het vierde lid;

    • c.

      de administratie van gegevens en het verstrekken van gegevens en inlichtin­gen ten behoeve van dat toezicht.

Paragraaf 2 Eisen.

Paragraaf 2.1 Kindercentrum.

Artikel 6.

  • 1. Een houder van een kindercentrum biedt verantwoorde kinderopvang c.q. peu­terspeelzaalactiviteiten aan. Hieronder wordt verstaan opvang c.q. activiteiten die bijdragen aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige omgeving.

  • 2. Een houder van een gastouderbureau draagt zorg voor een verantwoorde uitvoe­ring van de werkzaamheden van het bureau. Hieronder wordt verstaan het tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige omgeving.

Artikel 7.

  • 1. De houder van een kindercentrum organiseert de kinderopvang c.q. peuterspeel­zaalactiviteiten op zodanige wijze, voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodani­ge verantwoordelijkheidstoedeling, en voert een zodanig pedagogisch beleid dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde kinderopvang.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen omtrent de kwaliteit van de kinderopvang- c.q. peuterspeelzaalactiviteiten en de werkwijze van een kindercentrum c.q. peu­terspeelzaal. Deze regels, die voor verschillende functies verschillend kunnen zijn, kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de accommodatie en andere gebruikseisen aan een gebouw en de daarin ge­legen ruimten die specifiek bestemd zijn voor kinderopvang voorzover hierin niet genoegzaam wordt voorzien bij of krachtens de Woningwet;

    • b.

      de wijze waarop de gevaren en de risico's voor de veiligheid en de gezondheid van kinderen worden voorkomen of beperkt;

    • c.

      de beschikbare ruimte;

    • d.

      de opleidingseisen waaraan de beroepskrachten voldoen;

    • e.

      de administratie van gegevens ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet;

    • f.

      de wijze waarop de relatie tussen het kindercentrum en de ouders wordt geregeld;

    • g.

      de voorwaarden waaronder en de mate waarin de beroepskrachten in oplei­ding kunnen worden belast met de verzorging en opvoeding van kinderen;

    • h.

      de wijze waarop informatie, waaronder begrepen informatie omtrent het te voeren beleid en de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven, onder de aandacht van ouders wordt gebracht.

  • 3. Personen werkzaam bij een kindercentrum zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële documentatie.

  • 4. De verklaring, bedoeld in het derde lid, wordt aan de houder overgelegd, voordat een persoon als bedoeld in het derde lid zijn werkzaamheden aanvangt. De ver­klaring is op het moment dat zij wordt overgelegd, niet ouder dan 2 maanden.

  • 5. Indien de houder of de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon als bedoeld in het derde lid niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de houder dat die per­soon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt die niet ouder is dan 2 maanden. De desbetreffende persoon overlegt de verklaring binnen een door de houder vast te stellen termijn.

Artikel 8.

  • 1. Het kindercentrum dient hygiënisch en veilig te zijn en een deugdelijke inrichting te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere regels te stellen waaraan het kindercentrum, de houder en de in het kindercentrum werkzame functionarissen en begeleiders moeten voldoen. Deze regels hebben betrekking op:

    • a.

      de verzorging en begeleiding van en het toezicht op de kinderen;

    • b.

      de inrichting, hygiënische toestand en veiligheid van het kindercentrum voor­zover deze eisen noodzakelijk zijn voor de kinderopvang en hierin niet wordt voorzien bij of krachtens andere wet- en regelgeving.

    • c.

      de aan functionarissen en begeleiders te stellen gezondheids- en gedrags­eisen.

Artikel 9.

De houder zorgt ervoor dat de invloed van beroepskrachten en ouder(s) op het be­leid van de houder gewaarborgd wordt.

Artikel 10.

  • 1. De opvang van kinderen vindt in groepen plaats met dien verstande dat een groep van kinderen:

    • a.

      in de leeftijd van 0 tot 1 jaar gelijktijdig ten hoogste 12 kinderen omvat;

    • b.

      in de leeftijd van 0 tot 13 jaar gelijktijdig ten hoogste 16 kinderen omvat, waaronder ten hoogste 8 kinderen van 0 tot 1 jaar;

    • c.

      in de leeftijd van 4 tot 13 jaar ten hoogste 20 kinderen omvat.

  • 2. Tenminste één beroepskracht wordt ingezet voor de verzorging en opvoeding van gelijktijdig ten hoogste:

    • a.

      4 kinderen in de leeftijd van 0 tot 1 jaar;

    • b.

      5 kinderen in de leeftijd van 1 tot 2 jaar;

    • c.

      6 kinderen in de leeftijd van 2 tot 3 jaar;

    • d.

      8 kinderen in de leeftijd van 3 tot 4 jaar;

    • e.

      10 kinderen in de leeftijd van 4 tot einde (speciaal) basisschoolleeftijd.

    Het aantal beroepskrachten bij een gemengde groep wordt bepaald aan de hand van het gemiddelde, waarbij naar boven kan worden afgerond.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan gedurende een beperkte tijd, doch niet meer dan één uur, rondom opening en sluiting, rondom het middaguur en in bijzon­dere omstandigheden een beroepskracht minder ingezet worden, met dien ver­stande dat tenminste één beroepskracht wordt ingezet.

  • 4. Indien slechts één beroepskracht ingezet wordt ingevolgde het tweede of derde lid, wordt naast deze beroepskracht tenminste één volwassene ingezet ter onder­steuning van die beroepskracht.

  • 5. Bovenformationeel kan een BBL'er ingezet worden.

Artikel 11.

  • 1. Per groep is in het kindercentrum een verblijfsruimte beschikbaar die per kind 3 m²  netto speel-/werkoppervlak bevat.

  • 2. Er is een buitenspeelruimte beschikbaar, waarvan de oppervlakte minimaal 4 m²  per spelend kind bedraagt.

  • 3. Kinderen tot 1,5 jaar beschikken over slaapgelegenheid in een aparte ruimte en kinderen ouder dan 1,5 jaar beschikken over slaapgelegenheid in een rustige af te scheiden ruimte.

  • 4. De ruimte in de slaapgelegenheid voor enkelvoudige bedjes bedraagt 1,7 m²  en bij dubbele bedjes 2,0 m² .

Artikel 12.

  • 1. In afwijking van artikel 10, lid 2 staat een groep in een peuterspeelzaal onder lei­ding van een beroepskracht en één of meer begeleiders.

  • 2. In afwijking van artikel 10, lid 2 bestaat een groep kinderen op de peuterspeelzaal uit tenminste 14 en maximaal 18 kinderen.

Artikel 13.

Het in artikel 11, derde lid bepaalde geldt niet voor peuterspeelzalen.

Artikel 14.

  • 1. De houder van een kindercentrum beschrijft elke vier jaar op welke wijze hij uit­voering zal geven aan artikel 7, waarbij uitdrukkelijk aandacht wordt besteed aan het pedagogisch beleid.

  • 2. De beschrijving bevat voorts informatie over:

    • a.

      het beleid inzake de samenwerking met andere jeugdvoorzieningen;

    • b.

      de wijze waarop klachten ingevolge de Wet klachtenrecht cliënten zorgsector worden behandeld;

    • c.

      de wijze waarop beroepskrachten invloed kunnen uitoefenen op het beleid van de houder;

    • d.

      de wijze waarop de ouders worden betrokken bij de uitvoering van het beleid van de houder.

  • 3. De beschrijving wordt voor de eerste maal vastgesteld binnen 6 maanden na de melding, bedoeld in artikel 2, eerste lid.

  • 4. De houder legt een exemplaar van de beschrijving ter inzage op een voor ouders en personeel toegankelijke plaats en zendt een afschrift aan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst van Eindhoven.

Artikel 15.

De houder van een kindercentrum informeert jaarlijks de ouders. Het college kan hiervoor nadere regels formuleren.

Paragraaf 2.2 Gastouderbureau.

Artikel 16.

  • 1. De houder van een gastouderbureau organiseert zijn werkzaamheden op zoda­nige wijze, voorziet het bureau zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel, draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheids­toedeling en voert een zodanig beleid, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden.

  • 2. In een besluit van het college kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de kwaliteit en de werkwijze van gastouderbureaus. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de opleidingseisen waaraan de beroepskrachten voldoen;

    • b.

      de wijze waarop de relaties tussen het gastouderbureau, de gastouders en de ouders worden geregeld;

    • c.

      de administratie van gegevens ten behoeve van een goede uitvoering van deze wet;

    • d.

      de wijze waarop informatie, waaronder begrepen informatie omtrent het te voeren beleid en de wijze waarop daaraan uitvoering wordt gegeven, onder de aandacht van ouders wordt gebracht;

    • e.

      de wijze waarop de gevaren en de risico's voor de veiligheid en de gezondheid van kinderen worden voorkomen of beperkt.

  • 3. Op personen werkzaam bij een gastouderbureau en op gastouders is artikel 7, derde, vierde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17.

Op gastouderbureaus zijn de artikelen 14 en 15  van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2.3 Spilcentrum.

Artikel 18.

  • 1. Het Spilcentrum is een groeimodel, waarbij een combinatie van de functies basisonderwijs en peuterspeelzaal de minimumvariant vormt.

  • 2. Het Spilcentrum kan de volgende functies herbergen: basisschool, peuter­speelzaal, kinderopvang, consultatiebureau jeugdgezondheidszorg, opvoe­dingsondersteuning, jeugdhulpverlening, volwasseneneducatie, maatschappelijk werk, cultuur, sport en sociaal-cultureel werk.

  • 3. De regelgeving binnen het primaire onderwijs is leidend voor onderwijsruimten van de basisschool binnen de Spilcentra.

  • 4. Bij het Spilcentrum staan de maximale ontwikkelingskansen van alle 0-12 jarigen centraal. Dit wordt gerealiseerd door samenwerking en integratie van de ver­schillende functies en vastgelegd in een pedagogisch raamplan.

  • 5. In de ontwikkelingsfase kan gekozen worden voor decentrale huisvesting, het­geen betekent dat de Spilcentrumvisie bereikt wordt door samenwerking door middel van een pedagogisch plan.

Artikel 19.

  • 1. Het Spilcentrum kent allerlei functies. Deze functies worden gehuisvest in de verschillende ruimten.

  • 2. Een ruimte kan meer dan één functie huisvesten. De hoofdfunctie van een ruimte bepaalt de bouwkundige eisen en inrichtingseisen die aan de betreffende ruimte gesteld worden.

Artikel 20.

  • 1. In geval van een inpandig (betreffende functies onder één dak) Spilcentrum wordt tenminste 6 weken vóór exploitatie een pedagogisch raamplan opgesteld om inzichtelijk te krijgen op welke wijze de ruimten worden gebruikt.

  • 2. De functies (b.v. basisschool, peuterspeelzaal en kinderdagverblijf) stellen ten­minste 6 weken vóór exploitatie een pedagogisch plan op waarin zij aangeven op welke wijze zij de pedagogisch ononderbroken lijn wensen te realiseren.

Artikel 21.

Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het beheer van Spilcentra.

Paragraaf 2.4 Veiligheid en aansprakelijkheid.

Artikel 22.

  • 1. De houder van een kindercentrum dient ten behoeve van kinderen en personeel een veiligheidsplan en een gezondheidsplan voor de kinderopvangaccommo­datie beschikbaar te hebben tenminste 6 weken vóór exploitatie.

  • 2. Tenminste 6 weken vóór exploitatie zendt de houder een afschrift van het veilig­heidsplan en het gezondheidsplan aan de Gemeentelijke Gezondheidsdienst van Eindhoven evenals jaarlijks na actualisatie als bedoeld in lid 4.

  • 3. In het veiligheidsplan en gezondheidsplan wordt beschreven op welke wijze de hygiëne, gezondheid en veiligheid binnen de kinderopvangaccommodatie (bin­nen en buiten) ten opzichte van kinderen en personeel wordt gerealiseerd. Als uitgangspunt voor de beschrijving van hygiëne, gezondheid en veiligheid wordt het begrip maatschappelijk aanvaardbaar risico gehanteerd.

  • 4. Het college kan nadere eisen formuleren ten aanzien van het veiligheids- en het gezondheidsplan.

  • 5. Jaarlijks voor 1 juni wordt het veiligheidsplan geactualiseerd.

Artikel 23.

  • 1. De houder van een kindercentrum draagt zorg voor het bijhouden van een log­boek waarin ongevallen worden vermeld.

  • 2. Het logboek is voor zowel de ouders als voor de gemeente te allen tijde opvraag­baar.

  • 3. Op het bijhouden van de gegevens is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.

Artikel 24.

  • 1. De houder van een kindercentrum moet ten behoeve van in het centrum aanwe­zige beroepskrachten, begeleiders en kinderen een passende aansprakelijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

  • 2. De houder van een gastouderbureau moet ten behoeve van de bij het bureau werkzame beroepskrachten en begeleiders, alsmede de bij het bureau aange­sloten gastouders en door hen opgevangen kinderen, een passende aansprake­lijkheids- en ongevallenverzekering afsluiten.

Paragraaf 2.5 Arbitrage.

Artikel 25.

Indien de regelgeving voor meerdere interpretaties vatbaar is kunnen deze voor­gelegd worden aan een arbitragecommissie. Deze commissie komt vervolgens met een eenduidige uitleg, die de basis vormt van de te nemen beslissing.

Artikel 26.

De arbitragecommissie bestaat uit één vertegenwoordiger namens de kinderop­vang-/peuterspeelzalen-/Spilcentra-organisatie, één vertegenwoordiger namens de gemeente en een derde persoon aan te wijzen door de twee hiervoor genoemde personen.

Paragraaf 3 Oudercommissie.

Artikel 27.

  • 1. Een houder van een kindercentrum of een gastouderbureau biedt voor elk door hem geëxploiteerd kindercentrum of gastouderbureau aan degenen wier kin­deren in het kindercentrum of door tussenkomst van het gastouderbureau wor­den opgevangen, de gelegenheid deel te nemen in een oudercommissie die tot taak heeft hem te adviseren over de aangelegenheden, genoemd in artikel 29.

  • 2. De leden van de oudercommissie worden uit en door de personen, bedoeld in het eerste lid, niet zijnde de houder, gekozen.

  • 3. Personen werkzaam bij een kindercentrum onderscheidenlijk gastouderbureau zijn geen lid van de oudercommissie van dat kindercentrum of gastouderbureau.

  • 4. De oudercommissie bepaalt haar eigen werkwijze.

Artikel 28.

  • 1. De houder stelt binnen 6 maanden na de melding, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de oudercommissie een reglement vast.

  • 2. Het reglement bevat in ieder geval regels omtrent:

    • a.

      het aantal leden van de oudercommissie;

    • b.

      de wijze waarop de leden van de oudercommissie worden gekozen;

    • c.

      de zittingsduur van de leden van de oudercommissie.

  • 3. Het reglement bevat geen regels omtrent de werkwijze van de oudercommissie.

  • 4. De oudercommissie beslist bij meerderheid van stemmen.

  • 5. Wijziging van het reglement behoeft instemming van de oudercommissie.

Artikel 29.

  • 1. De houder stelt de oudercommissie in ieder geval in de gelegenheid advies uit te brengen over elk voorgenomen besluit met betrekking tot:

    • a.

      de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan artikel  7 dan wel artikel 14;

    • b.

      voedingsaangelegenheden van algemene aard en het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid of hygiëne;

    • c.

      openingstijden;

    • d.

      het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen;

    • e.

      de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klach­ten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten.

  • 2. De oudercommissie is bevoegd de houder ook ongevraagd te adviseren over de onderwerpen, genoemd in het eerste lid.

  • 3. De houder verstrekt de oudercommissie tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft.

Artikel 30.

Het is aan de oudercommissies van de kinderopvang, peuterspeelzaal en basisschool binnen het Spilcentrum om te bepalen of er een overkoepelende oudercommissie gewenst is.

3 Toezicht.

Artikel 31.

  • 1. Het college ziet toe op de naleving van de bij of krachtens hoofdstuk 2 gestelde regels. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de ambtenaren van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, de dienst Algemene en Publiekszaken, de dienst Brandweer en Rampenbestrij­ding en de dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer.

  • 2. Voorzover een kindercentrum of een gastouderbureau in een woning is geves­tigd, zijn de toezichthouders ter uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, bevoegd met toestemming van de bewoners in die woning of met een schrif­telijke machtiging tot binnentreden. Hierbij dient de Algemene wet op het bin­nentreden in acht genomen te worden.

  • 3. De regels omtrent toezicht zoals geregeld in afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing.

Artikel 32.

De toezichthouder onderzoekt na een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, binnen een door het college te stellen termijn of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in een overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 2, paragrafen 2 en 3.

Artikel 33.

Het college stelt jaarlijks op een vast tijdstip een verslag vast van alle werkzaamhe­den die hij en de toezichthouders in het kader van dit hoofdstuk in het voorafgaande kalenderjaar hebben verricht. Het college zendt het verslag aan de gemeenteraad.

4 Overgangs- en slotbepalingen.

Paragraaf 4 Overgangsbepalingen

Artikel 34.

  • 1. Het college neemt in het register, bedoeld in artikel 3, de kinderopvang, peuter­speelzalen, Spilcentra en gastouderbureaus op die op het tijdstip van inwerking­treding van deze verordening blijkens een door de betrokken gemeente verstrek­te verklaring of vergunning voldoen aan de krachtens de Welzijnswet 1994 gestel­de eisen met betrekking tot de kwaliteit. Artikel 3, tweede en derde lid, is van toe­passing.

  • 2. Een houder van een kinderopvang, peuterspeelzalen, Spilcentra of gastouder­bureau als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college de ge­gevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3. Personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening werk­zaam zijn bij een kindercentrum, peuterspeelzalen, Spilcentra of bij een gast­ouderbureau dan wel gastouders die op dat tijdstip gastouderopvang bieden door tussenkomst van een gastouderbureau, leggen aan de houder binnen 2 maanden na de inwerkingtreding een verklaring over als bedoeld in artikel 7, derde lid.

Artikel 35.

De verplichting voor het college van het leveren van een verslag ingevolge artikel 33 geldt voor het eerst over het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de verordening in werking is getreden.

Artikel 36.

Deze verordening is niet van toepassing op:

  • 1.

    voorzieningen waarin de kinderopvang is geregeld bij of krachtens enig ander wettelijk voorschrift dan deze verordening;

  • 2.

    lokaliteiten waarin aan bezoekers van gebouwen of inrichtingen gelegenheid wordt geboden kinderen voor de duur van het bezoek te doen verblijven.

Artikel 37.

  • 1. Deze verordening treedt in werking 6 weken na de dag waarop ze is bekend­gemaakt.

  • 2. De verordening Kinderopvang 2000, gemeenteblad 2002, nr. 21 en het Uitvoe­ringsbesluit kindercentra en opvang via gastouderbureaus, gemeenteblad 2002, nr. 66, worden hierbij ingetrokken.

Artikel 38.

Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening kinderopvang, peuter­speelzalen en Spilcentra 2004".

Tevens maakt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven bekend dat over dit besluit een raadgevend correctief referendum op grond van de Tijdelijke Referendumwet kan worden gehouden.

Ondertekening

Eindhoven, 15 maart 2004.
Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
Sakkers, burgemeester.
Langerwerf, secretaris.
Uitgegeven, 16 maart 2004.
Mij bekend,
de gemeentesecretaris van Eindhoven,
C.Langerwerf.
ds04003142.def