Regeling vervallen per 22-03-2021

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Eindhoven 2016

Geldend van 14-12-2016 t/m 21-03-2021

Intitulé

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Eindhoven 2016

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat de Raad in haar vergadering van 29 november 2016 heeft besloten:

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Eindhoven 2016 vast te stellen, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Gemeente Eindhoven 2015, (Gemeenteblad 2015, nr. 16).

Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs Gemeente Eindhoven 2016

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze Verordening wordt verstaan onder:

  • -

    aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van onderhoud en aanpassing van een lokaal bewegingsonderwijs, bouwvoorbereiding en overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken;

  • -

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient;

  • -

    advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76f, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • -

    bouwkundige rapportage: een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen van NEN 2767;

  • -

    bouwplan: het geheel van bescheiden dat uiteindelijk bepalend is voor het besluit tot beschikbaarstelling van het definitieve bedrag van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, zoals het programma van eisen, het voorlopig en het definitief ontwerp, de bestekbescheiden, begroting en planning;

  • -

    bouwopdracht: opdracht tot het realiseren van onderwijshuisvesting binnen de vastgestelde begroting;

  • -

    het college: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Eindhoven;

  • -

    dislocatie: een losstaande uitbreiding van een gebouw, al dan niet op het eigen terrein van een school gesitueerd;

  • -

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, vierde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    integraal huisvestingsplan (IHP): door de gemeenteraad of het college vastgesteld beleidsdocument dat de koers uitzet voor de (middel)lange termijn waarin de aard, omvang en financiële vertaling van de huisvestingsbehoefte van één of meerdere scholen en/of onderwijssoorten in onderlinge samenhang wordt beschreven;

  • -

    lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs of een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • -

    medegebruik: een gedeelte van een gebouw of terrein in gebruik geven ten behoeve van uit de openbare kas bekostigd onderwijs dan wel voor andere culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden als bedoeld in artikel 108 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76s van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 76a of 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 16, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

    onderwijssoort: een in de wet vastgelegd deel van het Nederlands onderwijsstelsel, in het kader van deze Verordening onderscheiden naar onderwijs in de zin van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra respectievelijk de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    overmacht: een tekortkoming van de aanvrager die hem niet kan worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens wet,rechtshandeling, of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt

  • -

    overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 94 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    programma: programma als bedoeld in artikel in artikel 95 Wet op het primair onderwijs, artikel 93 Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    school:

  • 1.

    school voor basisonderwijs: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • 2.

    school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

  • 3.

    school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • -

    tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    transformatie: aanmerkelijke bouwkundige en installatietechnische ingrepen in of verbouwing van een permanent schoolgebouw die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen beogen het gebouw ten minste 50 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs verder te laten functioneren;

  • -

    uitvoeringsprogramma: onderdeel (paragraaf/hoofdstuk) van het IHP dat de aard, omvang en financiële vertaling van de huisvestingsbehoefte van één of meerdere scholen per jaar van bekostiging beschrijft. Het uitvoeringsprogramma is geen programma in de zin van artikel 95 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • -

    upgrade: aanpassing van een schoolgebouw aan de eisen van de tijd, vergroting van de duurzaamheid of verlenging van de levensduur. Het beleid en de keuzes ten aanzien van upgrade zijn opgenomen in het IHP;

  • -

    verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • -

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II maximaal 15 jaar noodzakelijk is;

  • -

    voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2.

De definities kunnen, zonderhun betekenis te verliezen in het enkelvoud of het meervoud worden gebruikt.

Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij het toepassen van deze Verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit:

    • nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

    • transformatie van een permanent schoolgebouw waarin een school is gehuisvest of van een lokaal bewegingsonderwijs;

    • nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie;

    • uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    • het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school;

    • verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school;

    • terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 6°;

    • inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of met leer- en hulpmiddelen en meubilair voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd;

    • medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

  • b.

    herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • c.

    herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

  • d.

    huur van een sportveld, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3. Bekostiging in onderhoud en aanpassing lokaal bewegingsonderwijs, bouwvoorbereiding en overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken

Artikel 3.1 Onderhoud en aanpassing lokaal bewegingsonderwijs

  • 1.

    Voor het onderhouden of aanpassen van een lokaal bewegingsonderwijs kan door het bevoegd gezag een aanvraag voor het bekostigen worden ingediend.

  • 2.

    In bijlage VI zijn de criteria om daarvoor in aanmerking te komen nader uitgewerkt.

Artikel 3.2 Bouwvoorbereidingskrediet

  • 1.

    1.Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5°, kan door het bevoegd gezag een aanvraag voor het bekostigen van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend.

  • 2.

    In bijlage VI zijn de criteria om daarvoor in aanmerking te komen nader uitgewerkt.

Artikel 3.3 Overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken

  • 1.

    De navolgende zaken kunnen eveneens voor bekostiging in aanmerking komen:

    • a.

      het doen van een haalbaarheidsonderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot het realiseren van een van de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5°;

    • b.

      een tegemoetkoming in de kosten om een schoolgebouw aan te passen aan de eisen van de tijd, de duurzaamheid te vergroten of de levensduur te verlengen (upgrade);

    • c.

      parkeerplaatsen, niet zijnde parkeerplaatsen op eigen terrein en een gebouwde parkeervoorziening;

    • d.

      een gebouwde parkeervoorziening, niet zijnde parkeerplaatsen op eigen terrein en parkeerplaatsen als hiervoor onder c bedoeld;

    • e.

      het verhuizen van een school naar een andere locatie.

  • 2.

    In bijlage VI zijn de criteria om voor bekostiging van in dit artikel benoemde zaken in aanmerking te komen nader uitgewerkt.

Artikel 4. Vaststellen vergoeding

  • 1.

    Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 3°, 4° en 8° en de voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen.

  • 2.

    Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten.

  • 3.

    Voor bekostiging in onderhoud en aanpassing lokaal bewegingsonderwijs, bouwvoorbereiding en overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken als bedoeld in artikel 3 wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig bijlage VI.

  • 4.

    Indien bij het realiseren van de voorzieningen als bedoeld in het eerste en tweede lid opgenomen vergoedingen financiële voordelen worden behaald ten opzichte van de toegekende vergoeding, vloeien deze terug naar de gemeente Eindhoven.

  • 5.

    Binnen 16 weken na oplevering van de voorziening legt het bevoegd gezag financiële verantwoording af aan het college opdat het college kan vaststellen of er sprake is van een financieel voordeel. Het college kan besluiten de termijn van 16 weken te verlengen, nadat het bevoegd gezag daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend.

Artikel 5. Informatieverstrekking

Het bevoegd gezag verstrekt aan het college alle gegevens die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van deze Verordening.

Hoofdstuk 2. Programma en overzicht

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6. Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar waarin het betreffende programma wordt vastgesteld, zijn ontvangen. Het college stelt hiertoe een (digitaal) formulier vast.

  • 2. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1. Een aanvraag vermeldt in ieder geval:

    a. de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd;

    • d.

      de voorziening die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit:

    • 1.

      een verwijzing naar het vastgestelde uitvoeringsprogramma zoals opgenomen in het IHP als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die is opgenomen in het uitvoeringsprogramma;

    • 2.

      als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die niet is opgenomen in het vastgestelde uitvoeringsprogramma zoals opgenomen in het IHP:

    • i. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4°, 5°, 8° of 9°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven;

    • ii. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 3°, transformatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 2° of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;

    • iii. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een bouwvoorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3.2, een kostenbegroting.

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en,

    • g.

      als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 7°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.

  • 2. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.

  • 3. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag alsnog niet in behandeling

Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen vóór 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht

Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats vóór 15 mei.

  • 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast.

Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Dit overleg vindt plaats uiterlijk 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste 2 weken vóór de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis.

  • 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 5. Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies.

  • 8. Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen 2 weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1.

    Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in artikel 10 lid 1:

    • a.

      de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en,

    • b.

      als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag.

  • 2.

    Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per voorziening.

  • 3.

    Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft.

Artikel 12. Bekend maken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht

  • 1. De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen 2 weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten.

  • 2. De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma

Artikel 13. Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 101 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • b.

      het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend;

    • c.

      als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en, of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien;

    • e.

      de wijze waarop de informatieverstrekking aan het college ten behoeve van de voorbereiding en realisatie van de toegekende voorziening plaatsvindt;

    • f.

      de wijze waarop invulling wordt gegeven aan voorzieningen aan/in gebouwen of terreinen die verhuurd of in gebruik gegeven worden aan derden;

    • g.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen;

    • h.

      de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt, waaronder begrepen op basis van welk gunningscriterium wordt aanbesteed;

    • i.

      de handelwijze indien de bouwheer door overmacht redelijkerwijs geen (ongewijzigde) uitvoering kan geven aan de toegekende voorziening.

  • 2.

    De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen 4 weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen 4 weken nadat het verslag is verzonden schriftelijk heeft gereageerd, is, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, overeenstemming of geen overeenstemming bereikt.

  • 3.

    Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen 4 weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort.

  • 4.

    Het college en de aanvrager kunnen in overleg besluiten tot verlenging van de in het tweede en derde lid genoemde termijnen.

  • 5.

    Afspraken die geen betrekking hebben op de thema’s zoals benoemd in het eerste lid, kunnen separaat overeengekomen worden tussen gemeente en bevoegd gezag.

  • 6.

    De instemming met de bouwplannen, de instemming met de begrotingen, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften, en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als dat naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Het college doet hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg. Het bepaalde in artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begrotingen; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes

  • 1. Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag de bouwplannen en de daarbij behorende begrotingen in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, tweede lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met de bouwplannen en de begrotingen voordat een bouwopdracht wordt verleend.

  • 2. Het college beslist binnen 6 weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de daarbij behorende begrotingen en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met 3 weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, is instemming verleend met de bouwplannen en de begrotingen en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing over de bouwplannen, de daarbij behorende begrotingen en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming is verleend, schriftelijk in kennis.

  • 3. Nadat het college met de bouwplannen van een voorziening als bedoeld in artikel 4, tweede lid, heeft ingestemd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 13, tweede lid, aan het college de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte die het beste voldoet aan het gunningscriterium als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder h, bepalend.

  • 4. Overlegging van de uitgebrachte offertes als bedoeld in het derde lid kan achterwege blijven indien de offerte die het beste voldoet aan het gunningscriterium als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder h, niet leidt tot overschrijding van de goedgekeurde begrotingen.

Artikel 15. Aanvang bekostiging

  • 1. Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden.

  • 2. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening.

  • 3. Na realisatie van de voorziening doet het bevoegd gezag een gereedmelding aan het college. Het college stelt daartoe een (digitaal) formulier vast.

Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. Voor 15 september van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde:

    • a.

      bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk;

    • b.

      bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd;

    • c.

      huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst;

    • d.

      koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop.

  • 3. De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door:

    • a.

      bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en,

    • b.

      de aanvrager voor 15 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4. Het college rappelleert uiterlijk 1 augustus schoolbesturen die nog geen bouwopdracht hebben verleend dan wel een huur-, koop of erfpachtovereenkomst hebben gesloten en nog geen verzoek tot verlenging hebben ingediend. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid van de schoolbesturen zelf.

  • 5. Het college beslist voor 15 oktober op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 17. Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen 2 weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college.

  • 2. Het college stelt hiertoe een (digitaal) formulier vast.

Artikel 18. Inhoud aanvraag

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht.

  • 2. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ontvangen schriftelijk op de hoogte als gegevens ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Het college neemt de aanvraag niet in behandeling als deze niet volledig is gedaan.

Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit

Artikel 19. Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist binnen 6 weken nadat de volledige aanvraag is ontvangen.

  • 2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager schriftelijk mee en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel afgegeven kan worden.

  • 3. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 20. Uitvoeren beslissing

  • 1. Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, maar in plaats van de termijn uit artikel 14, tweede lid, eerste volzin, geldt een termijn van 3 weken.

  • 2. Binnen 3 maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen 2 weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.

  • 3. De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het tweede lid bedoelde termijn van 3 maanden veroorzaakt wordt door:

    • a.

      bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en,

    • b.

      de aanvrager binnen 3 maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college.

  • 4. Het college beslist binnen 3 weken op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

Hoofdstuk 4. Aanvragen voor bekostiging van onderhoud en aanpassing lokaal bewegingsonderwijs, bouwvoorbereiding en overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken

Artikel 21. Indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag tot het bekostigen van onderhoud en aanpassing van een lokaal bewegingsonderwijs, bouwvoorbereiding en overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken, wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend uiterlijk 31 januari voorafgaande aan het jaar van bekostiging.

  • 2. Het college stelt hiertoe een (digitaal) formulier vast.

  • 3. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling.

Artikel 22. Inhoud aanvraag

  • 1. Een aanvraag vermeldt in iedere geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor het onderhoud en de aanpassing van het lokaal bewegingsonderwijs, de bouwvoorbereiding of de overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken is bestemd;

    • d.

      het onderhoud en de aanpassing van het lokaal bewegingsonderwijs, de bouwvoorbereiding of de overige voor bekostiging in aanmerking komende zaak die wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van het onderhoud en de aanpassing van het lokaal bewegingsonderwijs, de bouwvoorbereiding of de overige voor bekostiging in aanmerking komende zaak waarvoor de aanvrager in aanmerking wenst te komen bestaande uit:

      1e een verwijzing naar het vastgestelde uitvoeringsprogramma, opgenomen in het IHP, als de aanvraag is voorzien in het uitvoeringsprogramma;

      2e de in bijlage VI gevraagde gegevens als de aanvraag niet is voorzien in het vastgestelde uitvoeringsprogramma, opgenomen in het IHP.

    f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering.

  • 2. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Het college neemt de aanvraag niet in behandeling als deze niet tijdig of niet volledig is g

Artikel 23. Beoordelen aanvraag

  • 1. Het college beoordeelt de aanvraag aan de hand van de in bijlage VI opgenomen criteria.

  • 2. Het college weigert de aanvraag indien met het onderhoud en de aanpassing van het lokaal bewegingsonderwijs, de bouwvoorbereiding of de overige voor bekostiging in aanmerking komende zaak in het kalenderjaar volgend op het jaar van indiening van de aanvraag redelijkerwijs geen aanvang kan worden gemaakt.

Artikel 24. Tijdstip beslissing

  • 1. Het college beslist uiterlijk 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis.

Artikel 25. Uitvoeren beslissing

Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 24, eerste lid, waarbij bekostiging is toegewezen, treedt het college binnen 4 weken in overleg met de aanvrager over de wijze waarop het onderhoud en de aanpassing van het lokaal bewegingsonderwijs, de bouwvoorbereiding of de overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken worden uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. Integraal huisvestingsplan

Artikel 26. Inhoud integraal huisvestingsplan

Een integraal huisvestingsplan bevat tenminste:

  • a.

    Een visie op onderwijshuisvesting;

  • b.

    Een visie op de spreiding van onderwijsvoorzieningen binnen de gemeente;

  • c.

    Een overzicht van de scholen waarvoor het integraal huisvestingsplan is opgesteld;

  • d.

    Een overzicht van de leerlingaantallen (telgegevens en prognose);

  • e.

    Een overzicht van de ruimtebehoefte (o.b.v. actuele en geprognotiseerde leerlingaantallen);

  • f.

    Een overzicht van de beschikbare huisvestingscapaciteit;

  • g.

    Een overzicht van de bouwaard (permanent of tijdelijk);

  • h.

    Een analyse van knelpunten in kwantiteit en kwaliteit;

  • i.

    Een lange-termijnoverzicht van de huisvestingsvoorzieningen en/of overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken alsmede de daaruit voortvloeiende kosten die naar verwachting noodzakelijk zijn om:

    • de onder h. genoemde knelpunten op zodanige wijze op te lossen dat daarmee voldaan kan worden aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van scholen in de gemeente stelt;

    • de onder a. en b. genoemde visie te verwezenlijken.

  • j.

    Een toedeling naar jaar van realisatie van de onder i. genoemde huisvestingsvoorzieningen en/of overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken;

  • k.

    De termijn waarvoor het integraal huisvestingsplan wordt vastgesteld;

  • l.

    Een uitvoeringsprogramma voor de korte termijn dat tenminste een beschrijving van de geplande huisvestingsvoorzieningen en/of de overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken per jaar van bekostiging per school alsmede de daaruit voortvloeiende kosten bevat;

  • m.

    De ingekomen reacties van de bevoegde gezagsorganen en het commentaar van het college op de ingekomen reacties.

Artikel 27. Opstellen en actualiseren integraal huisvestingsplan

  • 1.

    Het college draagt zorg voor het opstellen en actualiseren van een integraal huisvestingsplan.

  • 2.

    Het college nodigt de bevoegde gezagsorganen uit te participeren in en een inhoudelijke bijdrage te leveren aan het opstellen of actualiseren van het integraal huisvestingsplan om te komen tot een zo breed mogelijk gedragen integraal huisvestingsplan.

  • 3.

    Actualisatie van een integraal huisvestingsplan vindt jaarlijks plaats.

  • 4.

    Het actualiseren van een integraal huisvestingsplan kan zich beperken tot het actualiseren van het uitvoeringsprogramma.

  • 5.

    Voordat het college het integraal huisvestingsplan of de actualisatie daarvan ter vaststelling voorlegt aan de gemeenteraad, worden de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld in een overleg hun reacties op het integraal huisvestingsplan naar voren te brengen. Daartoe zendt het college het integraal huisvestingsplan of de actualisatie daarvan uiterlijk 1 mei van het tweede jaar voorafgaand aan het eerste jaar waarop het integraal huisvestingsplan of de actualisatie daarvan betrekking heeft toe aan de bevoegde gezagsorganen.

  • 6.

    De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun reacties schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze reacties in kennis.

  • 7.

    Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte reacties. De overeenkomstig het vorige lid ingediende reacties en het commentaar van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen vier weken na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

  • 8.

    De bevoegde gezagsorganen geven binnen vier weken na toezending aan of zij al dan niet kunnen instemmen met het verslag en het integraal huisvestingsplan of de actualisatie daarvan. Het college zal zorgdragen dat de gemeenteraad kennis kan nemen van de reacties van de bevoegde gezagsorganen en het commentaar van het college.

  • 9.

    Het college legt het integraal huisvestingsplan ter vaststelling voor aan de gemeenteraad. De gemeenteraad besluit uiterlijk in de 13e maand voorafgaand aan het eerste jaar waarop het integraal huisvestingsplan of de actualisatie daarvan betrekking heeft.

  • 10.

    Indien het college van oordeel is dat de actualisatie van het integraal huisvestingsplan van geringe/ondergeschikte aard is, kan het college besluiten het geactualiseerde integraal huisvestingsplan niet ter vaststelling aan de gemeenteraad voor te leggen. Alsdan informeert het college de gemeenteraad.

Hoofdstuk 6. Medegebruik en verhuur

Paragraaf 6.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie

Artikel 28. Aanduiden omstandigheden

Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:

  • a.

    door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 heeft ingediend;

  • b.

    sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze;

  • c.

    leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school;

  • d.

    leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school;

  • e.

    een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs niet volledig wordt benut, wat blijkt uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 29. Omschrijving leegstand

  • 1. Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als:

    • a.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren;

    • b.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is;

    • c.

      het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a. en b., minder is dan 40 klokuren.

Artikel 30. Nalaten vorderen; volgorde van vorderen

  • 1.

    Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit.

  • 2.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet, wordt:

  • a

    als eerste de ruimte gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand van een ander gebouw een betere oplossing biedt;

  • b.

    vervolgens de ruimte gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest;

  • c.

    vervolgens de ruimte gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan, indien de bij de vordering betrokken bevoegde

    gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het tweede lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 31. Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen.

  • 3. Binnen 4 weken nadat het programma is vastgesteld of binnen 1 week na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt.

  • 4. De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt, en,

    • f.

      de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 32. Vergoeding

Tenzij de betrokken bevoegde gezagsorganen in onderling overleg een andere vergoeding vaststellen, is vergoeding voor medegebruik:

  • a.

    indien het niet een lokaal bewegingsonderwijs betreft, gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b.

    indien het een lokaal bewegingsonderwijs betreft, gelijk aan het bedrag dat is opgenomen in de Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Eindhoven 2016.

Paragraaf 6.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 33. Overleg en mededeling

  • 1. Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag.

  • 2. In het overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen.

  • 3. Binnen 4 weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt.

Paragraaf 6.3 Verhuur

Artikel 34. Verzoek toestemming college

  • 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten.

  • 2. Het verzoek bevat een aanduiding van de mogelijke huurder, de bestemming en het beoogde gebruik van de te verhuren ruimte.

  • 3. De beoordeling of, dan wel onder welke voorwaarden het college medewerking wil verlenen aan een dergelijk verzoek, komt uitsluitend toe aan het college.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast waarin wordt bepaald voor welke gevallen een verzoek achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 7. Einde gebruik gebouwen en terreinen

Artikel 35. Staat van onderhoud

  • 1. Een bevoegd gezag dat overweegt het gebruik van een gebouw of terrein te beëindigen, treedt in overleg met het college.

  • 2. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein.

  • 3. Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 4. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college.

  • 5. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag.

  • 6. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, is er sprake van een geschil. Het college en het bevoegd gezag treden hierop in overleg met elkaar om te bezien of een oplossing voor dit geschil kan worden gevonden.

  • 7. Indien binnen drie maanden na vaststelling van het geschil door het college en het bevoegd gezag geen oplossing is gevonden, staat het het college en het bevoegd gezag vrij het geschil voor te leggen aan de bevoegde burgerlijke rechter te Eindhoven.

  • 8. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

Hoofdstuk 8. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs

Artikel 36. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik

  • 1.

    Een bevoegd gezag van een school voor (speciaal) basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 januari voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • a.

      de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren. De grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan het indienen van de opgave op de school staat ingeschreven;

    • b.

      de aanduiding van het lokaal (of de lokalen) bewegingsonderwijs waarin het gebruik wordt gewenst;

    • c.

      de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 2.

    Het college stelt jaarlijks voor 1 februari voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen lokalen bewegingsonderwijs. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik getoetst aan de Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Eindhoven 2016 en vervolgens afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de lokalen bewegingsonderwijs. Daarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per lokaal bewegingsonderwijs.

  • 3.

    Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;

    • b.

      een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en,

    • c.

      het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs.

  • 4.

    Het college stelt het bevoegd gezag, nadat het rooster voorlopig is vastgesteld, voor 15 februari in kennis van het rooster. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd;

    • b.

      het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en,

    • c.

      de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt.

  • 5.

    De bevoegde gezagsorganen kunnen tot 10 maart reageren op het voorstel.

  • 6.

    Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen kan het college een overleg over het voorstel plannen. Dit overleg vindt plaats voor 10 maart. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel.

  • 7.

    Het college stelt het rooster voor 1 mei definitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de bevoegde gezagsorganen. Binnen twee weken na vaststelling van het rooster ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van het college over de inroostering voor het volgende schooljaar in de beschikbare lokalen bewegingsonderwijs van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen.

  • 8.

    Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld.

  • 9.

    Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school.

  • 10.

    Ten aanzien van eventuele vergoeding geldt het bepaalde in de Beleidsregel bekostiging lokalen bewegingsonderwijs gemeente Eindhoven 2016 en de daarbij behorende bijlagen.

Artikel 37. Medegebruik of huur lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs

  • 1.

    Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs, dat op basis van bijlage III niet beschikt over voldoende capaciteit voor lokalen bewegingsonderwijs, verstrekt jaarlijks voor 1 januari voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs.

  • 2.

    Artikel 36 is van overeenkomstige toepassing, waarbij in afwijking van artikel 36, tweede lid, wordt uitgegaan van een capaciteit van 40 lesuren per week per lokaal bewegingsonderwijs.

Hoofdstuk 9. Overgang- en slotbepalingen

Artikel 38. Beslissing in gevallen waarin de Verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze Verordening betreffen en waarin deze Verordening niet voorziet beslist het college.

Artikel 39. Indexering

  • 1. Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze Verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling.

  • 2. De in het eerste lid omschreven systematiek van prijsbijstelling is niet van toepassing op projecten (voorzieningen en overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken) en de daaraan gealloceerde bedragen van de scholen die zijn opgenomen in overeenkomsten behorend bij het Raadsbesluit d.d. 15 december 2015, nr. 15R6578. Hiervoor geldt hetgeen is vastgelegd in het Raadsvoorstel en –besluit d.d. 15 december 2015, nr. 15R6578 en de daarbij behorende overeenkomsten.

Artikel 40. Intrekken oude Verordening

De Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Eindhoven 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 41. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze Verordening treedt in werking op datum.

  • 2.

    Deze Verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Eindhoven 2016.

Eindhoven, 29 november 2016.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

, burgemeester.

, secretaris.

Uitgegeven, 6 december 2016

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

M.L. Wilke

Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen

Deel A - Lesgebouwen

De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.

A.1 Nieuwbouw

Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

    • als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of,

    • als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en,

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en,

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • A2 Vervangende bouw

    A.2.1 Transformatie

  • 1.

    De noodzaak van transformatie is aanwezig als:

    • a.

      op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 20 jaar, en,

    • b.

      uit een haalbaarheidsonderzoek blijkt dat met transformatie voldaan kan worden aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van de school stelt, en,

    • c.

      als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en,

    • d.

      geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en,

    • e.

      het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

  • 2.

    De noodzaak van transformatie is eveneens aanwezig als het schoolgebouw als te transformeren gebouw is opgenomen in een op grond van artikel 27 van de Verordening vastgesteld uitvoeringsprogramma, opgenomen in het IHP.

A.2.2 Vervangende nieuwbouw

  • 1.

    De noodzaak van vervangende nieuwbouw kan aanwezig zijn als:

    • a.

      op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 20 jaar en uit een haalbaarheidsonderzoek blijkt dat met transformatie niet voldaan kan worden aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van de school stelt, of,

    • b.

      dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie, of,

    • c.

      dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening.

      In lid 2 zijn de overige voorwaarden opgenomen.

  • 2.

    Verder dient te zijn voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      er is of komt geen gebouw beschikbaar dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en,

    • b.

      het is onmogelijk om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en,

    • c.
      • als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft dient de overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aan te tonen dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of,

        • als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft dient de overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aan te tonen dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht.

  • 3.

    De noodzaak van vervangende nieuwbouw is eveneens aanwezig als het schoolgebouw als vervangende nieuwbouw is opgenomen in een op grond van artikel 27 van de Verordening vastgesteld uitvoeringsprogramma, opgenomen in het IHP.

A.3 Uitbreiding

A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw

De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:

  • a.

    de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en,

  • b.

    daarnaast:

    • als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht,

    • als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of,

    • de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en,

  • c.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en,

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

A.3.2. Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs met een speellokaal

De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als:

  • a.

    tot een school voor speciaal basisonderwijs minstens twaalf kinderen jonger dan zes jaar of tot een school of afdeling van een school voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

  • b.

    de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens vijftien jaar zal blijven bestaan;

  • c.

    in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is;

  • d.

    medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter hemelsbreed onmogelijk is, en,

  • e.

    het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte.

A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw

De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als:

  • a.

    de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid;

  • b.

    de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:

    • als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of,

    • als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en,

  • c.

    er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt, en,

  • d.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en,

  • e.

    de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw (A.2) of uitbreiding (A.3).

A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw

De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als:

  • a.

    er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien;

  • b.

    geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;

  • c.

    het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en,

  • d.

    de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur.

A.6 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 6°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D.

A.7 Eerste inrichting

  • 1.

    De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen en meubilair ontstaat wanneer een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze uitbreiding niet voor 1 januari 2016 is bekostigd.

  • 2.

    De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een speciale school voor basisonderwijs of een speciale school wordt uitgebreid met een speellokaal.

  • 3.

    Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen en meubilair toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen.

A.8 Medegebruik

  • 1.

    De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte:

  • a.

    gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en,

  • b.

    een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal 4 jaar noodzakelijk is.

  • 2.

    Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste 2 kilometer hemelsbreed.

  • 3.

    Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste 2 gebouwen, niet zijnde een hoofd- of nevenvestiging van de school.

A.9 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen en meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs

B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.

De noodzaak van:

  • a.

    nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • b.

    transformatie is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar en uit een haalbaarheidsonderzoek blijkt dat met transformatie voldaan kan worden aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van het lokaal bewegingsonderwijs stelt, dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie, of als het lokaal bewegingsonderwijs als te transformeren gebouw is opgenomen in een op grond van artikel 27 van de Verordening vastgesteld uitvoeringsprogramma, opgenomen in het IHP;

  • c.

    vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar en uit een haalbaarheidsonderzoek blijkt dat met transformatie niet voldaan kan worden aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting van het lokaal bewegingsonderwijs stelt, dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie of als het lokaal bewegingsonderwijs als vervangende nieuwbouw is opgenomen in een op grond van artikel 27 van de Verordening vastgesteld uitvoeringsprogramma, opgenomen in het IHP;

  • d.

    uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of,

  • e.

    het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

  • het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b. of c. voor transformatie respectievelijk vervanging in aanmerking komt, of,

  • de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van transformatie of vervangende bouw, en,

  • f.

    het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor:

  • een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

  • i.

    ten minste 20 klokuren binnen een afstand van 1 kilometer hemelsbreed, of,

  • ii.

    ten minste 15 klokuren binnen een afstand van 3,5 kilometer hemelsbreed, of,

  • iii.

    ten minste 5 klokuren binnen een afstand van 7,5 kilometer hemelsbreed, of,

  • een school voor speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, bij noodzakelijk gebruik van:

  • i.

    ten minste 10 groepen speciaal onderwijs binnen een afstand van 1 km hemelsbreed, of,

  • ii.

    ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs binnen een afstand van 2 km hemelsbreed, of,

  • iii.

    ten minste 6 groepen speciaal onderwijs binnen een afstand van 3,5 km hemelsbreed, of,

  • iv.

    ten minste 3 groepen speciaal onderwijs binnen een afstand van 7,5 km hemelsbreed, of,

  • een school voor voortgezet onderwijs binnen een afstand van 2 km hemelsbreed, en,

  • g.

    een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.

B.2 Terrein

De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is.

B.3 Eerste inrichting

De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:

  • a.

    nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en,

  • b.

    voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt.

B.4 Huur van een sportveld school voor voortgezet onderwijs

De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is.

B.5 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.

B.6 Herstel constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden.

B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

Bijlage II – Prognosecriteria

A. Algemeen

  • 1.

    Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode).

  • 2.

    De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • 3

    Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd.

    B. Voedingsgebied

    • 1.

      Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn.

    • 2.

      De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend.

    • 3.

      Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast.

C.Prognose school voor basisonderwijs

De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • c.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied;

  • d.

    veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b;

  • e.

    veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • f.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en,

  • g.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

D.Prognose speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

De prognose van een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs moet inzicht geven in:

  • a.

    het voedingsgebied;

  • b.

    de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven;

  • c.

    de voorgestelde datum van ingang van bekostiging, en,

  • d.

    als het een school voor meervoudig gehandicapte kinderen betreft, de handicaps van de leerlingen waarvoor de school bestemd is.

E.Prognose school voor voortgezet onderwijs

De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in:

  • a.

    de gemeente van herkomst van de leerlingen

  • b.

    het voedingsgebied;

  • c.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool;

  • d.

    de basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar + 30 procent van de 12 jarigen, en,

  • e.

    de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven.

Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte

De criteria voor het vaststellen van de capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte vallen uiteen in vijf delen:

deel A: vaststellen capaciteit;

deel B: vaststellen ruimtebehoefte;

deel C: vaststellen aanvullende ruimtebehoefte;

deel D: minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen;

deel E: meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen.

Deel A – Vaststellen capaciteit

A.1 Uitgangspunten

De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

A.1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of school voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voor voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.

  • 2.

    Voor een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal, bedoeld in bijlage I, onder A.3.2, aanwezig is, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht.

  • 3.

    De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs.

  • 4.

    Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling.

A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.

A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.

A.1.4 Terrein

Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

A.1.5 Inventaris

Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2016 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris.

A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs

A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs

De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.

A.1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

A.1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 2016 is voldoende.

Deel B - Vaststellen ruimtebehoefte

B.1 Lesgebouwen

B.1.1 School voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.

  • 2.

    De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule: B = 200 + 5,03 * L, waarbij: B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 3.

    De toeslag wordt berekend met de formule:

    T = 1,40 * G, waarbij:

    T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

    G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald:

  • bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen);

  • verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal;

  • als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen.

B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    R = 250 + 7,35 * L, waarbij

    R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

    L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 2.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule:

    R = V + f * L, waarbij

    R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter.

    V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor: - de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten, uitgezonderd VSO-ZMLK, 370 vierkante meter, en, - de hoofdvestiging VSO-ZMLK, 250 vierkante meter. Voor nevenvestigingen geldt geen vaste voet.

    f = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort.

    L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven.

  • 2.

    Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter.

Tabel 1 – Ruimtebehoefte (v)so

Onderwijssoort

SO

VSO

Slechthorende kinderen (SH)

Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES)

Visueel gehandicapten (VISG)

Langdurig zieke kinderen (LZ)

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK)

Kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten (PI)

8,8

12,2

Dove kinderen (DO)

Lichamelijk gehandicapte kinderen LG)

Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) 1

13,8

15,5

Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK)

8,8

9,2

1 Tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N=2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N=2 geldt 57,5, voor SO-MG met N=3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N=3 geldt 57,5

B.1.4 School voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten:

    • a.

      een leerlinggebonden component, en,

    • b.

      een vaste voet.

  • 2.

    De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt.

  • 3.

    De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden.

  • 4.

    De ruimtebehoefte van een school voor voortgezet onderwijs is de som van:

    • a.

      de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten;

    • b.

      de vaste voet per instelling;

    • c.

      als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter, en,

    • d.

      als dit van toepassing is, een vaste voet voor een afdeling praktijkonderwijs.

  • 5.

    De ruimtebehoefte van een school voor praktijkonderwijs is de som van:

    • a.

      de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen met de bijbehorende normoppervlakten, en,

    • b.

      de vaste voet voor praktijkonderwijs.

  • 6.

    Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum.

Tabel 2.a – Berekening leerlingenafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg2

Ruimtetype

BVO/leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

Algemeen

6,18

Bovenbouw AVO/VWO

-

Algemeen

5,85

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

Algemeen

6,41

-

LWOO

Algemeen

7,07

Bovenbouw techniek

GLW

Algemeen

5,98

-

-

Specifiek

5,47

-

BLW

Algemeen

4,69

-

-

Specifiek

8,99

-

LWOO

Algemeen

4,44

-

-

Specifiek

12,72

Bovenbouw economie

GLW

Algemeen

5,95

-

-

Specifiek

0,89

-

BLW

Algemeen

5,56

-

-

Specifiek

2,25

-

LWOO

Algemeen

5,85

-

Specifiek

3,06

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

Algemeen

5,33

-

Specifiek

2,10

-

BLW

Algemeen

4,71

-

Specifiek

4,22

-

LWOO

Algemeen

4,85

-

Specifiek

5,53

Bovenbouw landbouw

GLW

Algemeen

5,94

-

Specifiek

0,78

-

BLW

Algemeen

5,37

-

Specifiek

2,34

-

LWOO

Algemeen

5,03

-

Specifiek

4,69

Praktijkonderwijs

Algemeen

4,41

-

Specifiek

7,72

Afdeling internationale schakelklas

Algemeen

9,62

2TLW = theoretische leerweg

LWOO= leerwegondersteunend onderwijs

GLW=gemengde leerweg

BLW=beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)

Tabel 2.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte

voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Ruimtetype

Vaste voet

Hoofdvestiging

Algemeen

980

Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak

Algemeen

550

Tijdelijke nevenvestiging

0

VMBO-techniek BLW

Specifiek

299

VMBO-economie BLW

Specifiek

196

VMBO-zorg/welzijn BLW

Specifiek

168

VMBO-landbouw BLW

Specifiek

117

Praktijkonderwijs

Algemeen

306

Afdeling internationale schakelklas

Algemeen

100

B.2 Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld:

    • a.

      voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder;

    • b.

      voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, op 2,25 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en,

    • c.

      als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar.

  • 2.

    Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322.

Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs

Onderwijssoort

Leerweg

BVO per leerling

Onderbouw (leerjaar 1 en 2)

-

1,66

Bovenbouw AVO/VWO

-

0,78

Bovenbouw theoretische leerweg

TLW

1,11

-

LWOO

1,26

Bovenbouw techniek

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw economie

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw zorg/welzijn

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Bovenbouw landbouw

GLW

1,11

-

BLW

1,38

-

LWOO

1,57

Praktijkonderwijs

-

1,99

Afdeling internationale schakelklas

1,66

Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte

C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.

C.1.1 Nieuwbouw of vervangende nieuwbouw

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.

C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

  • 1.

    Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een:

    • a.

      school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van:

    • 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;

    • 2°.

      50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs;

    • 3°.

      50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs;

    • b.

      school voor voortgezet onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Indien dit verschil aanwezig is wordt de omvang van de uitbreiding vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%.

  • 2.

    Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoeld in het eerste lid, 90 vierkante meter.

C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil:

  • a.

    bij een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen, en,

  • b.

    bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b, laatste volzin.

C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van een goedgekeurde voorziening:

  • a.

    voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.

  • b.

    eerste aanschaf van:

    • onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en,

    • leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening.

  • c.

    tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte.

  • d.

    herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

C.4 Lokalen bewegingsonderwijs

  • 1.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt:

  • a.

    voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en,

  • b.

    voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte.

  • 2.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening aanpassen van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3.

  • 3.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren.

  • 4.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid.

  • 5.

    De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen

D.1 Terreinoppervlakte

Voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto.

D.2 Speellokaal

Een speellokaal inclusief berging heeft een minimum van 90 vierkante meter netto.

D.3 Lokaal bewegingsonderwijs

  • 1.

    De netto vloeroppervlakte (speeloppervlakte) van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter.

  • 2.

    Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid.

Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen

E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen

De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580.

E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen

E.2.1 (Speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

  • 1.

    De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

  • 2.

    De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw.

  • 3.

    Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

E.2.2 Voortgezet onderwijs

De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens:

  • a.

    de oppervlakte van trapgaten, liftschachten en leidingschachten op elk vloerniveau, en,

  • b.

    de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter.

E.2.3 Uitzonderingen

  • 1.

    De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.

  • 2.

    Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend.

  • 3.

    Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat, vide en kelders, souterrains en zolderruimten voor zover niet beloopbaar en/of beloopbaar maar met een vrije hoogte van minder dan 2,60 meter.

  • 4.

    Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte (bijv. bergruimte, verkeersruimte), wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de nette vloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte van meer dan 2,60 meter te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering

Deel A – Indexering

De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:

A.1 Nieuwbouw en uitbreiding

1

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t,

tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

-----------------------------

*

-----------------------------

*

-----------------------------

MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)

Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)

1

A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair

1

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t)

MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

------------------------------

*

------------------------------

*

------------------------------

MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)

Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)

1

Deel B – Normbedragen

De normbedragen zijn berekend op basis van bovenstaande systematiek en onderstaand weergegeven. Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW en zijn gebaseerd op prijspeil 2016.

A.Nieuwbouw met permanente bouwaard

A.1 Kostencomponenten nieuwbouw

  • 1.

    De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten:

    • a.

      kosten voor terrein (A.2);

    • b.

      bouwkosten (A.3);

    • c.

      als het een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs betreft een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal (A.3);

    • d.

      als het een school voor voortgezet onderwijs betreft, toeslag paalfundering (A.4);

    • e.

      toeslag voor slopen en het herstel van terrein bij vervangende bouw (A.5);

    • f.

      toeslag voor bemaling (A.6).

  • 2.

    Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B.

A.2 Kosten voor terreinen

Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het (juridisch) eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.

A.3 Bouwkosten

  • 1.

    Tot de bouwkosten voor een school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs behoren:

    • a.

      de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en,

    • b.

      de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein.

  • 4.

    De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

A.3.1 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo

€ 863.184,25

Voor elke volgende m2 bvo

€ 1.477,15

A.3.2 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet

€1.398.618,23

Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.546,78

Toeslag voor elk speellokaal

€ 132.703,68

A.3.3 Bouwkosten school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€1.345.943,89

Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.537,61

Toeslag voor elk speellokaal

€ 132.703,68

A.3.4 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs

  • 1.

    Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding.

  • 2.

    De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 vierkante meter bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie.

  • 3.

    Voor projecten kleiner dan 460 vierkante meter bruto vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte.

  • 4.

    De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening.

  • 5.

    Voor het berekenen van de vergoeding voor de:

    • a.

      ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort:

< 460 m2

≥ 460 <2.500 m2

≥ 2.500 m2

Algemene en specifieke ruimte

€ 2.489,95

€ 1.477,71

€ 1.442,44

Werkplaatsen

€ 2.431,97

€ 1.967,27

€ 1.967,27

Werkplaatsen consumptief

€ 2.953,15

€ 2.488,45

  • b.

    sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen:

<460m2

≥ 460 <2.500 m2

≥ 2.500 m2

Algemeen

€ 0,00

€ 157.110,34

Algemene sectie

€ 0,00

€ 308.395,70

€ 430.590,96

Werkplaatssectie

€ 0,00

€ 57.023,39

  • 6.

    Tot de algemene en specifieke ruimte behoren:

  • a.

    (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en,

  • b.

    handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

  • 7.

    Tot de werkplaatsen behoren:

  • a.

    techniek algemeen:

    • bouwtechniek;

    • machinale houtbewerking;

    • meten;

    • elektrotechniek;

    • installatietechniek;

    • lasserij;

    • metaal;

    • motorvoertuigentechniek, en,

    • mechanische techniek;

  • b.

    consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

  • c.

    grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en,

  • d.

    landbouw: groen-praktijk.

  • 8.

    De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.

De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte.

  • A.

    4 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

    • 1.

      Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag voor paalfundering beschikbaar gesteld:

    • 2.

      De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules: Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m² Paallengte 1 tot 15 meter € 3.249,13 + (€ 17,05 * A) Paallengte 15 tot 20 meter € 3.459,12 + (€ 28,84 * A) Paallengte 20 meter of langer € 3.861,99 + (€ 51,60 * A) Uitbreiding ≥ 1000 m² Paallengte 1 tot 15 meter € 3.967,78 + (€ 5,97 * A) Paallengte 15 tot 20 meter € 5.175,32 + (€ 15,50 * A) Paallengte 20 meter of langer € 7.859,15 + (€ 31,33 * A) Waarbij A = oppervlakte van de bouw (m² BVO)

  • A.

    5 Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende bouw school

    • 1.

      Als de vervangende bouw als bedoeld in artikel 2, onder a. 2° of 3°, voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs, of een school voor voortgezet onderwijs plaatsvindt op:

  • a.

    hetzelfde terrein waarbij de school gebruik kan blijven maken van het bestaande schoolgebouw, of op een ander terrein, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor één verhuizing;

  • b.

    dezelfde plaats als het huidige schoolgebouw, waardoor de school tijdelijk op een andere locatie moet worden gehuisvest, bestaat aanspraak op bekostiging van de verhuiskosten voor twee verhuizingen.

De vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten.

A.6 Toeslag bemaling

Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 11,07 per vierkante meter terrein.

B.Uitbreiding met permanente bouwaard

B.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte en van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1000 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.

B.2 Kosten terrein

Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.

  • B.

    3 Bouwkosten

    • 1.

      Tot de bouwkosten voor een school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs behoren:

  • a.

    de bouwkosten van het gebouw, en,

  • b.

    kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein.

    • 2.

      De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd.

B.3.1 Bouwkosten school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter

€ 126.404,73

Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m2 bvo

€ 84.269,81

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 1.683,85

B.3.2 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter

€ 129.990,10

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m2 bvo

€ 86.660,07

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.717,41

Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 151.546,21

Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 278.626,85

B.3.3 Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of speciaal of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter

€ 117.732,46

Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m2 bvo

€ 78.488,31

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel speellokaal

€ 1.720,81

Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in combinatie met uitbreiding van de school

€ 132.703,68

Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo), zonder gelijktijdige uitbreiding van de school

€ 278.626,85

Toeslag liftinstallatie als bij uitbreiding een liftinstallatie inclusief een schacht wordt aangebracht

€ 156.779,19

B.3.4 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs

Het bepaalde in A.3.4 is overeenkomstig van toepassing op de bouwkosten bij uitbreiding.

B.4 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs

Het bepaalde in A.4 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering bij uitbreiding.

B.5 Toeslag voor slopen en het herstel van het terrein bij uitbreiding op dezelfde plaats

Het bepaalde in A.5 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor slopen en het herstel van terrein bij uitbreiding.

B.6 Toeslag bemaling

Het bepaalde in A.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang de vergoeding voor bemaling.

C.Tijdelijke voorziening

  • C.

    1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen

    • 1.

      De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen:

  • a.

    nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie;

  • b.

    uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en,

  • c.

    uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen.

    • 2.

      In aanvulling op het eerste lid kan er ook sprake zijn van het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw.

C.2 Kosten voor terreinen

Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.

C.3.1 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van slopen en herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.

C.3.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 37.573,14

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 25.048,76

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 923,35

C.3.3 Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

1.De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter

€ 39.380,65

Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo

€ 26.611,86

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 904,67

2.Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen.

C.3.4 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor nieuwbouw en uitbreiding van een tijdelijke voorziening voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule € 562,09 * A + € 38.644,96, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is.

C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

  • 1.

    De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor slopen en herstel en inrichting van terreinen.

  • 2.

    Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen.

C.4.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 21.120,16

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 14.080,11

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 967,51

C.4.3 Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter

€ 21.414,99

Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo

€ 14.276,66

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 956,49

C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.

D.Eerste inrichting

D.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of school voor voortgezet speciaal onderwijs

Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.

D.1.1 Vergoeding basisschool

De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

€ 38.618,62

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 135,09

D.1.2 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

€ 81.934,86

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

€ 139,76

D.1.3 Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Startbedrag

Naast het startbedrag voor elke m2 bvo

SO/VSO-doven

€ 138.052,41

€ 240,98

SO/VSO-sh

€ 125.409,62

€ 312,31

SO/VSO-esm

€ 116.860,29

€ 155,30

SO/VSO-visg

€ 165.848,02

€ 296,41

SO/VSO-lz

€ 105.759,34

€ 146,05

SO/VSO-lg

€ 124.508,51

€ 284,71

SO/VSO-zmlk

€ 104.116,75

€ 123,89

SO/VSO-zmok

€ 101.627,95

€ 142,43

SO/VSO-pi

€ 102.526,33

€ 154,67

SO/VSO-mg

€ 126.064,92

€ 126,33

D.1.5 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs

De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt € 7.476,92.

  • D.

    2 School voor voortgezet onderwijs

    • 1.

      De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype.

    • 2.

      De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Ruimtetype

Functie

Algemeen

€ 159,38

Specifiek

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

Handel/verkoop/administratie

Praktijkonderwijs

€ 372,49

€ 227,86

€ 305,94

Werkplaatsen

Techniek algemeen

Consumptief

Grafische techniek

Landbouw

€ 390,79

€ 756,79

€ 1.446,86

€ 0,00

3. Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is.

E.Lokalen bewegingsonderwijs

  • E.

    1 Bouwkosten nieuwbouw

    • 1.

      De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto vloeroppervlakte (speeloppervlakte) van 252 vierkante meters bedraagt € 771.000,00 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 786.593,92 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.

    • 2.

      Scholen met lichamelijk gehandicapte leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen of zeer moeilijk lerende leerlingen wordt een toeslag toegekend van 50 vierkante meter. Het normbedrag van deze toeslag is € 77.342,45.

    • 3.

      Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen:

Paallengte

Vergoeding

Vergoeding bij ruimten LG en MG

1<15m

€ 13.950,81

€ 17.589,98

15<20m

€ 19.231,92

€ 24.360,75

≥20m

€ 27.010,39

€ 35.059,21

E.2 Uitbreiding

Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto vloeroppervlakte (speeloppervlakte) of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter.

De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Uitbreiding

Normbedrag

Paallengte

1 < 15 meter

15 < 20 meter

≥ 20 meter

112 t/m 120 m2

€ 161.147,05

€ 6.245,54

€ 10.817,62

€ 17.685,63

121 t/m 150 m2

€ 195.896,37

€ 7.809,46

€ 13.518,55

€ 22.107,03

E.3.2 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.736,96.

E.3.3 OLP/meubilair school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Schoolsoort

Bedrag in euro

SO-doven

€ 41.257,10

SO-sh/esm

€ 41.015,07

SO-visg

€ 49.654,92

SO-lg/mg

€ 54.392,19

SO-lz/pi

€ 39.013,31

SO-zmlk

€ 39.013,31

SO-zmok

€ 38.933,03

VSO-doven

€ 48.369,21

VSO-sh/esm

€ 49.631,30

VSO-visg

€ 59.045,06

VSO-lg/mg

€ 60.574,56

VSO-lz/pi

€ 47.670,27

VSO-zmlk

€ 47.670,27

VSO-zmok

€ 42.554,62

SOVSO-doven

€ 50.089,98

SOVSO-sh/esm

€ 53.695,62

SOVSO-visg

€ 61.273,49

SOVSO-lg/mg

€ 62.223,31

SOVSO-lz/pi

€ 51.733,41

SOVSO-zmlk

€ 51.733,41

SOVSO-zmok

€ 43.037,49

E.3.4 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs

De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Meubilair

Leer- en hulpmiddelen

Totaal

Eerste lokaal

Tweede lokaal

Derde lokaal

Oefenplaats 1

Oefenplaats 2

€ 1.092,67

€ 1.092,67

€ 1.092,67

€ 0,00

€ 0,00

€ 65.158,35

€ 50.828,46

€ 22.097,84

€ 14.390,11

€ 1.661,14

€ 66.251,03

€ 51.921,13

€ 23.190,51

€ 14.390,11

€ 1.661,14

E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:

  • a.

    medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of,

  • b.

    huur van een gebouw van een commerciële exploitant.

F.Vergoeding feitelijke kosten

De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met maximaal 10 procent voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c.

  • G.

    Huur sportvelden

    • 1.

      Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 21,11 per klokuur.

    • 2.

      Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.

Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening

1.Algemeen

Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.

Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteiten en subprioriteiten. De voorzieningen zijn in aflopende prioriteit weergegeven; de voorziening met de rangorde 1 heeft de hoogste prioriteit.

  • 2.

    Prioritering

  • 1.

    De voorziening is opgenomen in het vastgestelde uitvoeringsprogramma dat onderdeel is van het IHP

    • 1.1.De voorziening is noodzakelijk om capaciteitstekorten op te heffen. Het betreft de volgende voorzieningen: - nieuwbouw, inclusief terrein; - uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein; - in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein; - verplaatsen tijdelijke gebouwen; - eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen en meubilair; - medegebruik. Voor bovengenoemde voorzieningen wordt de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.

      • 1.1.1.

        De voorziening van subprioriteit 1.1 die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen.

      • 1.1.2.

        De voorziening van subprioriteit 1.1 die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen.

      • 1.1.3.

        De voorziening van subprioriteit 1.1 die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportvelden opheft.

      1.2.De voorziening is noodzakelijk om een adequaat niveau te handhaven. Het betreft de volgende voorzieningen: - vervangende bouw (vervangende nieuwbouw, transformatie), indien van toepassing inclusief terrein. De voorziening vervangende bouw (vervangende nieuwbouw, transformatie) valt onder subprioriteit 1.1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende bouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd in bijlage I, deel A, onder A.2

  • 2.

    De voorziening is niet opgenomen in het vastgestelde uitvoeringsprogramma dat onderdeel is van het IHP.

    • 2.1.De voorziening is noodzakelijk om capaciteitstekorten op te heffen. Het betreft de volgende voorzieningen: - nieuwbouw, inclusief terrein; - uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein; - in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein; - verplaatsen tijdelijke gebouwen; - eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen en meubilair; - medegebruik. Voor bovengenoemde voorzieningen wordt de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs.

      • 2.1.1.

        De voorziening van subprioriteit 2.1 die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen.

      • 2.1.2.

        De voorziening van subprioriteit 2.1 die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen.

      • 2.1.3.

        De voorziening van subprioriteit 2.1 die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportvelden opheft.

      2.2.De voorziening is noodzakelijk om een adequaat niveau te handhaven. Het betreft de volgende voorzieningen: - vervangende bouw (vervangende nieuwbouw, transformatie), indien van toepassing inclusief terrein; - herstel van een constructiefout; - herstel en vervanging in verband met schade.

      De voorziening vervangende bouw (vervangende nieuwbouw, transformatie) valt onder subprioriteit 2.1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende bouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd in bijlage I, deel A, onder A.2

Bijlage VI – Criteria voor beoordelen aanvraag voor bekostiging in onderhoud en aanpassing lokaal bewegingsonderwijs, bekostiging bouwvoorbereiding en overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken

1.Onderhoud en aanpassing lokaal bewegingsonderwijs

1.1 Aanduiding van de voorziening

1.Onderscheid wordt gemaakt in de bekostiging van:

  • 1.

    aanpassing, bestaande uit:

  • a.

    het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij het lokaal bewegingsonderwijs ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van het lokaal bewegingsonderwijs;

  • b.

    wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw als het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs, omdat:

  • de netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs niet minstens 252 vierkante meter netto is en de hoogte niet minstens 5 meter bedraagt, en,

  • het lokaal bewegingsonderwijs niet voorzien is van minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid;

  • c.

    aanpassingen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

  • d.

    vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties;

1.onderhoud, bestaande uit:

a.vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand, daklichten;

  • b.

    vervangen buitenberging of dak buitenberging;

  • c.

    vervangen rijwielstalling of rijwielstaanders;

  • d.

    vervangen brandtrap;

  • e.

    vervangen erfscheiding;

  • f.

    vervangen of herstellen riolering of bestrating schoolplein;

  • g.

    vervangen binnenkozijnen en -deuren, inclusief hang- en sluitwerk;

  • h.

    vervangen buitenkozijnen en -deuren, inclusief hang- en sluitwerk;

  • i.

    vervangen radiatoren, convectoren of leidingen voor centrale verwarming;

  • j.

    vervangen dakpannen, inclusief houtwerk, dakrand en goten;

  • k.

    vervangen boeiboorden;

  • l.

    vervangen voegwerk.

1.2 Periode waarvoor de bekostiging wordt toegekend

1.De bekostiging wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

  • 1.

    3 Criteria voor het toekennen van de bekostiging

  • 1.

    Het bevoegd gezag van een school of nevenvestiging voor:

  • a.

    basisonderwijs of speciaal basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, en,

  • b.

    speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra,

  • dat (juridisch) eigenaar is van een school voor basisonderwijs, school voor speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs die zich bevindt op het grondgebied van de gemeente en (juridisch) eigenaar is van een lokaal bewegingsonderwijs dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente, komt in aanmerking voor de bekostiging van onderhoud en aanpassing van een lokaal bewegingsonderwijs.

1.De noodzaak van de bekostiging van onderhoud of aanpassing:

  • a.

    maken van voldoende wasgelegenheid is aanwezig als bij het lokaal bewegingsonderwijs geen twee wasgelegenheden zijn;

  • b.

    maken van voldoende kleedgelegenheid is aanwezig als blijkt dat er geen twee kleedruimten zijn;

  • c.

    ingebruikneming blijkt uit het feit dat het desbetreffende gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor lokalen bewegingsonderwijs voor het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en het geschikt maken van het gebouw met redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken is;

  • d.

    eisen voortkomend uit wet- en regelgeving blijkt als wordt vastgesteld dat het gebouw niet voldoet aan de geldende wet- en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven;

  • e.

    blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is, en,

  • f.

    onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan:

  • ten minste in een matige conditie (conditie 4) verkeert volgens de bouwkundige opname op grond van NEN 2767, en,

  • regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

1.Bovenstaand onderhoud en aanpassingen komen voor bekostiging in aanmerking als op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II van deze Verordening gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaar voor het bewegingsonderwijs noodzakelijk is, tenzij er een andere, goedkopere, voorziening mogelijk is. Dit ter beoordeling van het college.

1.4 Wijze waarop de bekostiging wordt toegekend

1.De bekostiging wordt toegekend op basis van feitelijke kosten. De vergoeding van de feitelijke kosten wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte(s) en verhoogd met maximaal 10 procent voor de kosten van technische advisering.

1.5 Bekostigingsplafond

1.Het college kan een bekostigingsplafond voor deze bekostiging instellen.

1.6 Verantwoording

1.Na het afronden van de werkzaamheden wordt inzicht gegeven in de gemaakte kosten.

2.Bouwvoorbereidingskrediet

2.1 Aanduiding van de bekostiging

2.Bekostiging van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° van deze Verordening.

2.2 Periode waarvoor de bekostiging wordt toegekend

2.De bekostiging wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    2.3 Criteria voor het toekennen van de bekostiging

  • 1.

    Aanspraak op bekostiging bouwvoorbereiding ontstaat op het moment dat:

  • a.

    gelijktijdig met de aanvraag bouwvoorbereiding een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° van deze Verordening wordt ingediend en het college deze voorziening opneemt in het programma als bedoeld in artikel 11 lid 3 van deze Verordening;

  • b.

    de bekostiging bouwvoorbereiding wordt aangevraagd ten behoeve van een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° van deze Verordening en het college een principebesluit heeft genomen dat deze voorziening op het eerstvolgende programma na aanvraag van de voorziening wordt opgenomen;

  • c.

    het college bekostiging bouwvoorbereiding anderszins noodzakelijk acht.

2.Aan toekenning van een bouwvoorbereidingskrediet als bedoeld in lid 1 onder b. en c. kan de aanvrager geen rechten ontlenen ten aanzien van bekostiging van de voorziening waarvoor bouwvoorbereiding is toegekend.

  • 2.

    2.4 Wijze waarop de bekostiging wordt toegekend

  • 1.

    Het bouwvoorbereidingskrediet omvat 8% van het normbedrag. Indien het normbedrag een vergoeding betreft als bedoeld in bijlage IV, deel B onder ‘F’ van deze Verordening, stelt het college de hoogte van het bouwvoorbereidingskrediet vast.

2.Bij de uiteindelijke vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° van deze Verordening wordt de toegekende bekostiging voor bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

2.5 Bekostigingsplafond

2.Het college kan een bekostigingsplafond voor deze bekostiging instellen.

2.6 Verantwoording

2.Na het afronden van de werkzaamheden wordt inzicht gegeven in de gemaakte kosten.

3.Overige voor bekostiging in aanmerking komende zaken

3.A. Haalbaarheidsonderzoek

3.A.1 Aanduiding van de bekostiging

Een onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot het realiseren van een voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° van deze Verordening.

3.A.2 Periode waarvoor de bekostiging wordt toegekend

De bekostiging wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

3.A.3 Criteria voor het toekennen van de bekostiging

Aanspraak op deze bekostiging ontstaat op het moment dat het voornemen bestaat te komen tot één van de in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° genoemde voorzieningen, waarbij nader onderzoek vereist is om te bepalen welke voorziening, waar en eventueel onder welke condities noodzakelijk is. Het onderzoek moet uitwijzen:

  • a.

    de noodzaak en aard van de voorziening;

  • b.

    de omvang van de voorziening;

  • c.

    de locatie van de voorziening;

  • d.

    de eventuele relatie met het IHP;

  • e.

    de eventuele relatie met een multifunctionele voorziening;

  • f.

    de eventuele noodzaak tot herschikking van bestaande schoolgebouwen.

3.A.4 Wijze waarop de bekostiging wordt toegekend

1.De bekostiging wordt toegekend op basis van feitelijke kosten. De vergoeding van de feitelijke kosten wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte.

De bekostiging wordt beschikbaar gesteld aan het bevoegd gezag van de school waarvoor het haalbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd tenzij het college besluit de opdracht te verstrekken voor het haalbaarheidsonderzoek.

Bij de uiteindelijke vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° van deze Verordening wordt de toegekende bekostiging voor een haalbaarheidsonderzoek in mindering gebracht, indien en voor zover er in het haalbaarheidsonderzoek werkzaamheden zijn uitgevoerd die onderdeel uitmaken van de vergoeding van de voorziening.

3.A.5 Bekostigingsplafond

Het college kan een bekostigingsplafond voor deze bekostiging instellen.

3.A.6 Verantwoording

Na het afronden van de werkzaamheden wordt inzicht gegeven in de gemaakte kosten.

3.B. Upgrade

3.B.1 Aanduiding van de tegemoetkoming

Een tegemoetkoming in de kosten om een schoolgebouw aan te passen aan de eisen van de tijd, de duurzaamheid te vergroten of de levensduur te verlengen.

3.B.2 Periode waarvoor de tegemoetkoming wordt toegekend

De tegemoetkoming wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

3.B.3 Criteria voor het toekennen van de tegemoetkoming

Het beleid en de keuzes ten aanzien van upgrade zijn opgenomen in het IHP.

3.B.4 Wijze waarop de tegemoetkoming wordt toegekend

De hoogte van de tegemoetkoming blijkt uit het IHP, waarbij de bekostiging wordt toegekend op basis van feitelijke kosten. De vergoeding van de feitelijke kosten wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte.

3.B.5 Tegemoetkomingsplafond

Het college kan een tegemoetkomingsplafond instellen.

3.B.6 Verantwoording

Na het afronden van de werkzaamheden wordt inzicht gegeven in de gemaakte kosten.

3.C. Toeslag parkeerplaatsen

3.C.1 Aanduiding van de bekostiging

Parkeerplaatsen, niet zijnde parkeerplaatsen op eigen terrein of een gebouwde parkeervoorziening als bedoeld in bijlage VI, paragraaf 3.D.

3.C.2 Periode waarvoor de bekostiging wordt toegekend

De bekostiging wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

3.C.3 Criteria voor het toekennen van de bekostiging

Aanspraak op deze bekostiging ontstaat indien:

  • 1.

    bij de realisatie van één van de in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° genoemde voorzieningen niet in voldoende mate kan worden voorzien in parkeren op eigen terrein zoals bedoeld in de Nota Parkeernormen gemeente Eindhoven, en,

  • 2.

    ten gevolge daarvan meerkosten ontstaan.

3.C.4 Wijze waarop de bekostiging wordt toegekend

De bekostiging wordt toegekend op basis van feitelijke kosten. De vergoeding van de feitelijke kosten wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte.

3.C.5 Bekostigingsplafond

Het college kan een bekostigingsplafond voor deze bekostiging instellen.

3.C.6 Verantwoording

Na het afronden van de werkzaamheden wordt inzicht gegeven in de gemaakte kosten.

3.D. Toeslag gebouwde parkeervoorziening

3.D.1 Aanduiding van de bekostiging

Een gebouwde parkeervoorziening, niet zijnde parkeerplaatsen op eigen terrein of parkeerplaatsen als bedoeld in bijlage VI, paragraaf 3.C.

3.D.2 Periode waarvoor de bekostiging wordt toegekend

De bekostiging wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

3.D.3 Criteria voor het toekennen van de bekostiging

Aanspraak op deze bekostiging ontstaat indien:

  • 1.

    bij de realisatie van één van de in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 4° en 5° genoemde voorzieningen niet in voldoende mate kan worden voorzien in parkeren op eigen terrein zoals bedoeld in de Nota Parkeernormen gemeente Eindhoven, en,

  • 2.

    niet in voldoende mate kan worden voorzien in parkeren middels parkeerplaatsen als bedoeld in bijlage VI, paragraaf 3.C, en,

  • 3.

    ten gevolge daarvan een gebouwde parkeervoorziening noodzakelijk is.

3.D.4 Wijze waarop de bekostiging wordt toegekend

  • 1.

    De bekostiging wordt toegekend op basis van feitelijke kosten met een maximum van € 40.000,00 per parkeerplaats. De vergoeding van de feitelijke kosten wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte.

  • 2.

    Het in lid 1 genoemde maximumbedrag is inclusief BTW, gebaseerd op prijspeil 2016 en wordt jaarlijks overeenkomstig de index als genoemd in bijlage IV, deel A, onder A.1 van deze Verordening aangepast.

3.D.5 Bekostigingsplafond

Het college kan een bekostigingsplafond voor deze bekostiging instellen.

3.D.6 Verantwoording

Na het afronden van de werkzaamheden wordt inzicht gegeven in de gemaakte kosten.

3.E. toeslag verhuiskosten

3.E.1 Aanduiding van de bekostiging

Verhuizing van een school naar een andere locatie.

3.E.2 Periode waarvoor de bekostiging wordt toegekend

De bekostiging wordt toegekend voor het jaar volgend op het jaar waarop de aanvraag is ingediend.

3.E.3 Criteria voor het toekennen van de bekostiging

Aanspraak op deze bekostiging ontstaat indien:

  • 1.

    een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 5° of 9° aan een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of aan een school voor voortgezet onderwijs is toegekend, en,

  • 2.

    de locatie waar de te verhuizen groepen tijdelijk gebruik van maken, niet is ingericht voor de betreffende onderwijssoort of leeftijdscategorie.

3.E.4 Wijze waarop de bekostiging wordt toegekend

  • 1.

    De bekostiging wordt toegekend op basis van feitelijke kosten met een maximum van,

  • a.

    indien het betreft een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, € 432,94 per te verhuizen groep per verhuisbeweging;

  • b.

    indien het betreft een school voor voortgezet onderwijs, € 441,07 per 100 m² BVO per verhuisbeweging voor de inrichting van algemene en specifieke ruimten, en, € 661,60 per 100 m² BVO per verhuisbeweging voor de inrichting van werkplaatsen.

  • De vergoeding op basis van feitelijke kosten wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde bruto vloeroppervlakte (BVO) wordt bepaald overeenkomstig de systematiek als opgenomen in bijlage III, deel B, artikel B.1.4, leden 1, 2, 3, 4 en 5 van deze Verordening.

  • 3.

    Het in lid 1 genoemde maximumbedrag is inclusief BTW, gebaseerd op prijspeil 2016 en wordt jaarlijks overeenkomstig de index als genoemd in bijlage IV, deel A, onder A.2 van deze Verordening aangepast.

3.E.5 Bekostigingsplafond

Het college kan een bekostigingsplafond voor deze bekostiging instellen.

3.E.6 Verantwoording

Na het afronden van de werkzaamheden wordt inzicht gegeven in de gemaakte kosten.


Noot
1 Tenzij bij beschikking van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de N-factor anders dan 7 is vastgesteld. Voor SO-MG met N=2 geldt 56,75, voor VSO-MG met N=2 geldt 57,5, voor SO-MG met N=3 geldt 56,75 en voor VSO-MG met N=3 geldt 57,5