Regeling vervallen per 01-04-2012

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2011)

Geldend van 01-01-2011 t/m 31-03-2012

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (20011

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat de raad van deze gemeente in haar vergadering van 30 november 2010 met ingang van 1 januari 2011 ,gelet op hetgeen gesteld is in artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, het navolgende heeft vastgesteld:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Besluit: hetbesluit maatschappelijke ondersteuning individuele voorzieningen gemeente Eindhoven waarin door het college van burgemeester en wethouders nadere regels worden gesteld ten aanzien van de voorwaarden waaronder een voorziening wordt verstrekt en de bijbehorende financiële voorwaarden;

  • c.

    Beleidsregels: richtlijnen waarlangs het verstrekkingenbeleid van de individuele Wmo-voorzieningen concreet wordt ingevuld;

  • d.

    Woonachtig: een persoon die geregistreerd is in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Eindhoven;

  • e.

    Belanghebbende: een persoon met een beperking en/of een chronisch psychisch probleem en/of een psychosociaal probleem, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wet;

  • f.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b van de Wet;

  • g.

    Huisgenoot: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • h.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het college van burgemeester en wethouders om door het treffen van voorzieningen personen met beperkingen een zodanige uitgangspositie te verschaffen dat zij in aanvaardbare mate zelfredzaam zijn en in staat zijn tot maatschappelijke participatie;

  • i.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • j.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen, die normale deelname aan het maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • k.

    Lokaal verplaatsen per vervoermiddel: het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij (boven)regionale en landelijke vervoersystemen;

  • l.

    Toegangsbepaling: het proces van de integrale uitvraag naar aanleiding van de hulpvraag van de belanghebbende waarin samen met de belanghebbende een overzicht wordt gemaakt van zijn stoornis, beperking en/of participatieprobleem om te komen tot een oplossing voor de hulpvraag van de belanghebbende;

  • m.

    ICF classificatie: International Classification of Functions, Disabilities and Impairments: een uniform begrippenkader dat als grondslag moet dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in stoornis, beperking of participatieprobleem;

  • n.

    Stoornis: een afwijking in of verlies van functie of anatomische eigenschap, zijnde de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam;

  • o.

    Beperking: zijn moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten, zijnde onderdelen van iemands handelen;

  • p.

    Participatieprobleem: problemen die een persoon heeft met het deelnemen aan het maatschappelijk leven waardoor hij geen volwaardig lid kan zijn van de maatschappij;

  • q.

    Voorliggende voorziening: een verzamelnaam voor alle voorzieningen buiten deze verordening waarop de belanghebbende aanspraak zou moeten maken dan wel een beroep zou moeten doen ter oplossing van de hulpvraag. Hieronder vallen de algemene voorzieningen, de privaatrechtelijke voorzieningen en overige wettelijke voorzieningen;

  • r.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, geen of een beperkte indicatiestelling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de hulpvraag van de cliënt;

  • s.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een voorliggende voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • t.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van de belanghebbende behorend;

  • u.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • v.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit te stellen regels van toepassing zijn;

  • w.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college van burgemeester en wethouders verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

  • x.

    Gemaximeerde financiële vergoeding: een tegemoetkoming in de kosten van een individuele voorziening waarvan de hoogte is gebonden aan een maximum en waarbij geen afstemming met het inkomen plaatsvindt;

  • y.

    Eigen bijdrage in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een individuele voorziening betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit van toepassing zijn;

  • z.

    Meerkosten: de kosten voor niet noodzakelijke, maar door belanghebbende gewenste extra’s aan de voorzieningen welke voor rekening komen van de belanghebbende.

Hoofdstuk 2. De toegangsbepaling.

Artikel 2.1. Het kenbaar maken van de hulpvraag.

  • 1. De belanghebbende maakt aan de gemeente zijn hulpvraag kenbaar.

  • 2. Het is niet noodzakelijk om de hulpvraag kenbaar te maken door middel van een aanvraag voor een individuele voorziening.

  • 3. Een aanvraag voor een individuele voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld format.

Artikel 2.2. De toegangsbepaling.

  • 1. De gemeente doet een integrale uitvraag om de hulpvraag duidelijk te krijgen en in samenspraak met de belanghebbende(n) een adequate oplossing te zoeken die samenhangend is afgestemd op de situatie van de belanghebbende.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan deze integrale uitvraag op moment van eerste klantcontact achterwege laten als de klantsituatie hiertoe geen aanleiding geeft.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders vraagt een externe deskundige om advies indien:

    • a.

      overwogen wordt op medische gronden geen individuele voorziening te verstrekken; of

    • b.

      het college van burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vindt.

  • 4. Een belanghebbende is verplicht aan het college van burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de toegangsbepaling.

  • 5. Tijdens de toegangsbepaling wordt voor de inventarisatie van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de belanghebbende gebruik gemaakt van de ICF classificatie.

Artikel 2.3. Relatie met de voorliggende voorzieningen.

  • 1. Een individuele voorziening is van toepassing als uit de hulpvraag blijkt dat algemene voorzieningen geen adequate oplossing bieden op het terrein van het zelfstandig voeren van een huishouden, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoersmiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

  • 2. Als tijdens de hulpvraag blijkt dat (ook) AWBZ voorzieningen noodzakelijk zijn, zal de gemeente deze specifieke aanvraag doorleiden naar het indicatieorgaan van de AWBZ.

Artikel 2.4. Voorwaarden toekennen van individuele voorzieningen.

  • 1.

    • Een individuele voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      in uitzondering op hetgeen gesteld in het eerste lid, sub a kan een voorziening voor kortdurende noodzaak worden toegekend als het gaat om kortdurende hulp bij het huishouden dan wel spoedeisende hulp;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • d.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

      • e.

        de belangehebbende zich niet misdraagt jegens de dienstverlening die gekoppeld is aan de voorzieningen, dan wel misbruik maakt van de voorziening.

  • 2. Geen individuele voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruike­lijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Eindhoven;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de wo­ning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager vooraf­gaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt dan wel waar vooraf geen toestemming voor is gegeven door het college van burgemeester en wethouders;

    • e.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening, dan wel krachtens de aan deze verorde­ning voorafgaande Verordening voorzie­ningen gehandicapten, is verstrekt nog steeds als zijnde adequaat wordt beschouwd en de normale afschrijvings­termijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of versterkte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • f.

      indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 2.1 gestelde voorwaarden en verplichtingen.

Hoofdstuk 3. Verstrekkingsvormen en typen van individuele voorzieningen.

Artikel 3.1. Verstrekkingsvormen van individuele voorzieningen.

  • 1. Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura of persoonsgebonden budget of een gemaximeerde financiële vergoeding.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders legt in het Besluit vast in welke situaties de keuze tussen deze voorzieningen wordt geboden.

  • 3. De belanghebbende heeft de vrijheid tussen de verschillende door het college van burgemeester en wethouders aangeboden verstrekkingsvormen te kiezen.

Artikel 3.2. Voorwaarden individuele voorzieningen.

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders besluit over het toekennen dan wel afwijzen van een individuele voorziening bij beschikking.

  • 2. Indien een voorziening in natura wordt verstrekt wordt, indien van toepassing, met belanghebbende een bruikleenovereenkomst gesloten.

  • 3. Indien een voorziening in de vorm van een persoonsgeboden budget wordt verstrekt, moet de belanghebbende een voorzieining aanschaffen die voldoet aan de gestelde voorwaarden en/of Programma van Eisen.

  • 4. De voorwaarden waaronder individuele voorzieningen verstrekt worden, zijn geregeld in het Besluit.

Artikel 3.3. Typen van individuele voorzieningen.

Individuele voorzieningen kunnen in verschillende vormen worden aangeboden. Bij de bepaling welke voorziening wordt ingezet wordt de onderstaande volgorde gehanteerd:

  • a.

    individuele voorzieningen die collectief zijn ingevuld;

  • b.

    gangbare individuele voorzieningen;

Hoofdstuk 4. Individuele voorzieningen voor het voeren van een huishouden.

Artikel 4.1. Soorten individuele voorzieningen voor het voeren van een huishouden.

Individuele voorzieningen voor het voeren van een huishouden:

  • a.

    hulp bij het huishouden;

  • b.

    woonvoorzieningen;

Artikel 4.2. Recht op hulp bij het huishouden.

De belanghebbende kan voor hulp bij het huishouden als bedoeld in artikel 4.1, sub a in aanmerking komen indien het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk is door:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem; of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van hulp bij het huishouden door de mantelzorger.

Artikel 4.3. Randvoorwaarden hulp bij het huishouden.

In afwijking van het gestelde in artikel 4.2 en conform het protocol Gebruikelijke zorg Eindhoven: ‘Zorg voor elkaar’, komt de belanghebbende niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten. Dit is van toepassing zolang er geen onevenredig beroep wordt gedaan op de draaglast en de draagkracht van de belanghebbende en/of zijn huisgenoten.

Artikel 4.4. Soorten woonvoorzieningen.

Woonvoorzieningen kennen verschillende categorieën:

  • a.

    hulpmiddelen in het kader van wonen;

  • b.

    verhuis en inrichtingskosten;

  • c.

    woningaanpassing.

Artikel 4.5. Recht op een woonvoorziening.

  • 1. De belanghebbende kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.4, sub a en b in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem, het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. De belanghebbende kan voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 4.4, sub c in aanmerking komen als:

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem, het normale gebruik van de woning belemmeren; en

    • b.

      na samenspraak met de belanghebbende blijkt dat de in artikel 4.4, sub b genoemde woonvoorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 3. In afwijking van hetgeen gesteld in artikel 4.5, lid 2 kan een woonvoorziening worden toegekend aan de eigenaar van de woning.

Artikel 4.6. Randvoorwaarden voor woonvoorzieningen.

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de belanghebbende niet verhuist of verhuisd is naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college van burgemeester en wethouders ;

  • c.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • d.

    de belanghebbende verhuist naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • e.

    de belanghebbende verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg.

  • f.

    de belanghebbende voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

Artikel 4.7. Randvoorwaarden aan te passen woning.

Een belanghebbende komt niet in aanmerking voor een individuele voorziening als bedoeld in artikel 4.1, sub b en c als het gaat om de volgende situaties:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan een woning waarin de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen en bij kamerverhuur;

  • c.

    het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zowel in gemeenschappelijke ruimten als in de wooneenheden zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden;

  • d.

    in uitzondering op het gestelde in sub c wordt voor gemeenschappelijke ruimten wel voorzieningen getroffen voor het verbreden van toegangsdeuren, het aanbrengen van automatische deuropeners, hellingbanen, het aanleggen van drempelhulpen of vlonders, extra trapleuningen (bij een portiekwoning), een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Artikel 4.8. Randvoorwaarden met betrekking tot hoofdverblijf.

  • 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling, mits de gemeente waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de belanghebbende reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

  • 3. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de belanghebbende de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin kan bereiken.

Artikel 4.9 Terugbetaling bij verkoop

De eigenaar of bewoner, die krachtens deze verordening een woningaanpassing heeft gekregen, waarvan de kosten hoger zijn dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit, en die binnen een periode van tien jaarna de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het College hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door de woningaanpassing is ontstaan dient, geheel of gedeeltelijk aan de gemeente te worden terugbetaald, tot het maximale bedrag dat door de

gemeente is betaald aan de woningaanpassing.

Hoofdstuk 5. Individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 5.1. Soorten individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel zijn:

  • a.

    vervoermiddelen;

  • b.

    collectieve vervoervoorziening;

  • c.

    vervoerkostenvergoedingen;

Artikel 5.2. Recht op een vervoermiddel.

De belanghebbende kan voor een vervoervoorziening als bedoeld in artikel 5.1, sub a in aanmerking komen als hij zich door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem, niet lokaal kan verplaatsen met gebruik van een reguliere fiets.

Artikel 5.3. Recht op collectieve vervoervoorziening.

De belanghebbende kan voor de collectieve vervoervoorziening als bedoeld in artikel 5.1, sub b in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem, het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van het openbaar vervoer onmogelijk maken.

Artikel 5.4. Recht op vervoerkostenvergoeding.

De belanghebbende kan voor een vervoervoorziening als bedoeld in artikel 5.1, sub c in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem, het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 5.1, sub b onmogelijk maken

Hoofdstuk 6. Individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 6.1. Soorten individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning.

Individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning zijn:

  • a.

    een rolstoelvoorziening;

Artikel 6.2. Het recht op een rolstoelvoorziening.

De belanghebbende kan voor een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 6.1, sub a in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem, incidenteel dan wel dagelijks zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken.

Hoofdstuk 7. Individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.

Artikel 7.1. Soorten individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.

Individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden:

  • a.

    individuele sportvoorziening;

  • b.

    individuele vervoervoorzieningen voor boven regionaal gebruik;

Artikel 7.2. Recht op een individuele sportvoorziening.

De belanghebbende kan voor de individuele sportvoorziening als bedoeld in artikel 7.1, sub a, in aanmerking komen als aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek inclusief een chronisch psychisch en/of psychosociaal probleem sportbeoefening zonder sporthulpmiddel onmogelijk maken.

Artikel 7.3. Randvoorwaarden individuele sportvoorziening.

De in artikel 7.1m sub a genoemde sportvoorziening wordt alleen verstrekt:

  • a.

    als de sportvoorziening (medisch) verantwoord is;

  • b.

    als er sprake is van een serieuze langdurige sportbeoefening;

  • c.

    in de vorm van een gemaximeerde financiële vergoeding.

Artikel 7.4. Recht op een individuele vervoervoorziening voor boven regionaal gebruik.

Belanghebbende kan voor een vervoervoorziening die verder reikt dan het lokaal vervoer als bedoeld in artikel 7.1, sub b in aanmerking worden gebracht als:

  • a.

    het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen (medemensen te ontmoeten en sociale verbanden aan te gaan);

  • b.

    het toekennen van de vervoervoorzieningen, zoals bedoeld in hoofdstuk 6 niet voldoende zijn om maatschappelijk te participeren

Hoofdstuk 8. De toekenning.

Artikel 8.1. Motivatie van de oplossing.

In de beschikking staat vermeld welke oplossing(en), waaronder individuele Wmo-voorzieningen, beschikbaar is c.q. zijn om de hulpvraag van de belanghebbende te compenseren. Deze oplossing(en) draagt c.q. dragen bij aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de belanghebbende.

Artikel 8.2. Eigen bijdragen

  • a.

    Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet is de be­langhebbende mogelijk een eigen bijdrage verschuldigd.

  • b.

    De eigen bijdrage zoals bedoeld in artikel 8.2, sub a wordt afgestemd op het gezinsinkomen van de belanghebbende. 

  • c.

    Het college van burgemeester en wethouders legt in het Besluit de hoogte en de duur van de eigen bijdrage vast.

Hoofdstuk 9. Inlichtingen, intrekking en terugvordering.

Artikel 9.1. Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college van burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een individuele voorziening.

Artikel 9.2. Intrekking en (tijdelijk) uitsluiten van een voorziening.

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet (meer) is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze veror­dening;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • c.

      de vastgestelde eigen bijdrage niet is betaald;

    • d.

      de aanvrager recht blijkt te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden;

    • e.

      de aanvrager niet voldaan heeft aan de ten behoeve van de uitvoering van deze verordening opgestelde uitvoeringsregels.

  • 1. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget of gemaximeerde financiële vergoeding kan worden ingetrokken indien blijkt dat het budget bin­nen zes of twaalf maanden na  beschikking volledige uitbetaling niet is aange­wend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 2. Indien de belanghebbende zich misdraagt bij de dienstverlening die is gekoppeld aan de voorziening, dan de voorziening door nalatigheid, opzet of grove schuld is vermist of schade oploopt en de belanghebbende verantwoordelijk te houden is voor dit wangedrag kan het college de belanghebbende (tijdelijk) uitsluiten van de voorziening. Regels hieromtrent zijn opgenomen in het Besluit.

Artikel 9.3. Terugvordering.

De voorziening die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 9.2, lid 1 en 2 ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, kan door het college van burgemeester en wethouders worden teruggevorderd, dan wel worden verrekend met nog uit te keren bedragen in het

geval van periodieke betalingen

Hoofdstuk 10. Slot- en overige bepalingen.

Artikel 10.1. Hardheidsclausule en situaties waarin deze verordening niet voorziet.

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 10.2. Indexering.

Het college van burgemeester en wethouders kan jaarlijks per 1 januari de bedragen genoemd in het Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Eindhoven indexeren. In het Besluit is opgenomen voor welke bedragen dit geldt en welk prijsindexcijfer gehanteerd wordt. De verhoging of verlaging van de bedragen geschiet conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau

van de Statistiek.

Artikel 10.3. Inwerkingtreding en citeertitel.

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2011.

  • 2. De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2009) komt hiermee te vervallen.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven (2011)".

Ondertekening

Eindhoven, .
Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,
l, burgemeester.
, secretaris.
Uitgegeven, 16 december 2010.
Mij bekend,
de gemeentesecretaris a.i. van Eindhoven,
A.M.M.M. Verbakel.
fvw/YG10060770

Nota-toelichting

 

 

Algemene en artikelsgewijzetoelichting

 

Algemene toelichting

Deze Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente

Eindhoven (2009) is in tegenstelling tot de vorige verordening procesmatig

ingericht. Waar de vorige verordening nog meer het karakter had van 'de winkel

waaruit gekozen wordt', is deze verordening gebaseerd op het vinden van een oplossing

voor de hulpvraag van de belanghebbende. Hoe kan de gemeente de belanghebbende

zo ondersteunen (compenseren) dat deze zelfredzaam is en in staat is

tot maatschappelijke participatie. De belanghebbende verkent samen met de gemeente

wat de mogelijkheden zijn. Het proces van hulpvraaganalyse tot en met de

(eventuele) toekenning van individuele Wmo-voorzieningen en de bijbehorende

randvoorwaarden en verantwoording zijn beschreven.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen.

 

Artikel 1.1. Begripsbepalingen.

 

In de begripsbepalingen worden de belangrijkste begrippen voor de individuele Wmo-voorzieningen verklaard. Daar waar wordt verwezen naar een wetsartikel, wordt in de toelichting een omschrijving gegeven.

 

Ad a,b en c Wet, besluit en beleidsregels.

 

Deze begrippen spreken voor zich.

 

Ad d Woonachtig

 

De inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie is in beginsel leidend, tenzij uit omstandigheden blijkt dat de belanghebbende wel feitelijk hoofdverblijf heeft in

de gemeente Eindhoven, maar dat inschrijving in de GBA redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Hoofdverblijf in deze is de woning waar de belanghebbende het grootste deel van zijn tijd doorbrengt.

 

Ad e Belanghebbende.

 

Een persoon die ten gevolge van een beperking, chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem aantoonbare moeilijkheden ondervindt bij de maatschappelijke participatie.

 

Ad f Mantelzorger.

 

Mantelzorger is iemand uit de directe omgeving van een hulpbehoevende die langdurige

zorg nodig heeft en die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt

geboden. Deze zorgverlening vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie en overstijgt

de gebruikelijke zorg.

 

Ad g Huisgenoot.

 

Deze definitie is opgenomen in het kader van gebruikelijke zorg. Als de belanghebbende

een huisgenoot heeft dan wordt daar rekening mee gehouden voor het aantal

uren hulp bij het huishouden.

 

Ad h Compensatiebeginsel.

 

In het Compensatiebeginsel worden de vier terreinen benoemd waarop een belanghebbende problemen bij maatschappelijke participatie kan ondervinden. Het college van burgemeester en wethouders moet een aanbod van voorzieningen doen om deze problemen in aanvaardbare mate te compenseren. Bij deze compensatie wordt gekeken naar de persoonskenmerken en behoefte van de belanghebbende, maar ook naar de capaciteit van de belanghebbende om deze voorzieningen zelf te bekostigen. Naast de vier wettelijke compensatievelden heeft Eindhoven daar ook de inkomensondersteunende maatregelen aan toegevoegd. Bij de toegangsbepaling wordt ook gekeken naar het gebruik van deze maatregelen.

 

Ad i Maatschappelijke participatie.

 

Deze term is nauw verwant aan het Compensatiebeginsel. Het Compensatiebeginsel is de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders. De vier genoemde terreinen zijn mogelijk het probleem voor de maatschappelijke participatie.

 

Ad j Zelfredzaamheid.

 

Ook deze term is gekoppeld aan het Compensatiebeginsel. De verstrekking van voorzieningen in het kader van deze verordening zijn erop gericht de zelfredzaamheid van burgers te behouden dan wel te bevorderen.

 

Ad k Lokaal verplaatsen.

 

Deze terminologie komt uit het Compensatiebeginsel. Het betreft de vervoerbehoefte binnen een straal van 5 OV-zones van het woonadres van de belanghebbende.

 

Ad l Toegangsbepaling.

 

Dit vormt de kern van de Wmo in Eindhoven. Samen met de belanghebbende en/of direct betrokkene(n) wordt gekeken welke problemen er zijn in de maatschappelijke participatie of zelfredzaamheid. De oplossing van de hulpvraag is gelegen in het aanbod van de verschillende vormen van voorzieningen, eerst zal gekeken worden naar de voorliggende voorzieningen. Als deze (alleen) geen toereikende oplossing bieden kan een individuele voorziening verstrekt worden.

 

Ad m t/m p ICF classificatie en begrippen.

 

De afkorting ICF staat voor de International Classification of Functions Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). De ICF is een begrippenkader waarmee het mogelijk is het functioneren van mensen en de eventuele problemen die mensen in het functioneren ervaren te beschrijven plus de factoren die op dat functioneren van invloed zijn. In de gemeente Eindhoven is de ICF classificatie vanaf 1 januari 2007 leidend om zo te werken met een uniform begrippenkader.

De begrippen stoornis, beperking en participatieprobleem komen uit de ICF classificatie.

 

 

Ad q Voorliggende voorziening.

 

Dit betreft algemene voorzieningen die voor iedereen toegankelijk zijn ongeacht of er sprake is van een beperking. Denk hierbij aan een eetpunt in een buurthuis.

Anderzijds betreft het voorzieningen die laagdrempeligzijn, bijvoorbeeld de Opplusregeling.

Als de belanghebbende aanspraak kan doen op voorzieningen uit privaatrechtelijke en overige wettelijke regelingen, bestaat er geen recht op een individuele voorziening. Zie ook artikel 2 van de wet.

Voorliggende voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen.

 

Ad r Algemene voorziening.

 

Het gaat hier om voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn, dan wel voor een speciale doelgoep. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele

voorzieningen: een beperkte toegangsbepaling om te kijken of belanghebbende tot de doelgroep behoord, geen formele beslissing (beschikking), geen eigen bijdragen,

maar met een mogelijke gebruikersbijdrage. Voorbeelden hiervan zijn voorzieningen die vanuit welzijn zijn opgezet, eetpunten in de stad, vrijwilligers diensten, etc.

 

Ads Individuele voorziening.

 

Deze voorzieningen zijn specifiek voor het individu. De belanghebbende zal hiervoor gemdiceerd worden en er zal gezorgd worden voor een bij de hulpvraag passende

voorziening. De belanghebbende krijgt hiervoor een beschikking. Er zijn individuele voorzieningen die collectief worden ingevuld. Het gaat hier om direct uit voorraad beschikbare, laagdrempelige voorzieningen. Daarbij valt te

denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen zoals: CVV, scootermobielpools, rolstoelpools, etc. Voor deze voorzieningen geldt

een primaat als deze voor de belanghebbende goedkoopst compesenserend zijn. Daarnaast zijn er individuele voorzieningen die individueel zijn ingevuld. Het gaat

hier om een voorziening specifiek voor deze belanghebbende.

 

Ad t Algemeen gebruikelijk.

 

Het is niet de bedoeling van de wet dat de gemeente voorzieningen verstrekt, waar over de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn beperking, zou

kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het kan in sommige gevallen wel gaan om voorzieningen die specifiek voor

een beperking worden aangeschaft, maar vanwege nun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden.

Bij het beantwoorden van de vraag of de voorziening algemeen gebruikelijk wordt de afweging gemaakt of het gaat om voorzieningen:

* die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

* die niet speciaal voor mensen met beperkingen bedoeld zijn;

* die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel;

* die voor iemand zonder beperking in een financieel vergelijkbare positie tot het

normale aanschaffingspatroon kan worden gerekend.

 

Ad u Voorziening in natura.

De individuele voorzieningen die in natura worden aangeboden worden door de gemeente als product of dienstverlening aan de belanghebbende ter beschikking gesteld.

 

Ad v Voorziening in persoonsgebonden budget.

 

Met het persoonsgebonden budget kan de belanghebbende zelf een hulpmiddel of dienstverlening inkopen. In het Programma van Eisen worden voorwaarden gesteld waaraan de individuele voorziening moet voldoen.

 

Ad w Budgethouder

 

De belanghebbende of diens vertegenwoordiger die een persoonsgebonden budget krijgt is budgethouder. De gemeente Eindhoven kan de budgethouder vragen om verantwoording af te leggen over de besteding van het persoonsgebonden budget.

Nadere eisen hieromtrent worden vastgelegd in het Besluit.

 

Ad x Gemaximeerde financiele vergoeding.

 

Een gemaximeerde financiele vergoeding is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een (gemaximeerd) bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

 

Het betreft hier vastgestelde bedragen die niet afhankelijk zijn van het (gezins)inkomen.

 

Ad y Eigen bijdrage.

 

De gemeente kan voor individuele voorzieningen een eigen bijdrage vragen die is afgestemd op het (gezins)inkomen van de belanghebbende.

 

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15, lid 1 van de wet. De afstemming op het (gezins)inkomen is geregeld in 15, lid 3 van de wet: "bij Algemene Maatregel van Bestuur

 (AMvB) nadere regels kunnen worden gesteld". Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning

(Stb. 2006,450).

De wet en de AMvB stellen wel regels en beperkingen aan de eigen bijdragemogelijkheid.

Een nadere uitwerking voor Eindhoven vindt u in het Besluit maatschappelijke ondersteuning individuele voorzieningen gemeente Eindhoven.

 

Adz Meerkosten.

 

Als een individuele voorziening noodzakelijk is gezien de situatie van de belanghebbende wordt deze voorziening verstrekt in natura of middels een persoonsgebonden

budget. Bij de bepaling van de noodzakelijke voorziening wordt gekeken naar goedkoopst compenserend. Indien de belanghebbende extra's aan de voorziening wenselijk vindt, maar deze niet noodzakelijk zijn, dan komen de meerkosten voor rekening van de belanghebbende.

 

Hoofdstuk 2. De toegangsbepaling.

 

Artikel 2.7. Het kenbaar maken van de hulpvraag.

Lid 7 Kenbaar maken van de hulpvraag.

 

De belanghebbende geeft aan de gemeente aan dat hij een hulpvraag heeft. Hij vraagt aan de gemeente een oplossing voor de beperkingen die hij ondervindt in zijn maatschappelijke participatie en/of zijn zelfredzaamheid.

 

Lid 2 Wijze waarop de hulpvraag kenbaar kan worden gemaakt.

 

De belanghebbende kan op meerdere manieren aan de gemeente kenbaar maken dat hij een hulpvraag heeft: telefonisch, bij het loket, schriftelijk of via internet/email.

Een aanvraag voor een individuele Wmo-voorziening kan voor de gemeente het startpunt van de toegangsbepaling zijn. Dat hoeft echter niet het geval te zijn. De toegangsbepaling kan juist ook worden ingezet als de belanghebbende de gemeente

met zijn vraag benadert zonder direct een gerichte aanvraag te doen. Uit de hulpvraag kunnen een of meer aanvragen voor individuele Wmo-voorzieningen voortkomen.

Mocht er in eerste instantie uit de toegangsbepaling geen individuele voorziening komen en de belanghebbende wil alsnog een aanvraag indienen, dan kan deze te allen tijde een aanvraag indienen. Dit kan het geval zijn als de gemeente tijdens de toegangsbepaling geen noodzaak ziet tot het inzetten van een individuele Wmovoorziening

en belanghebbende wil een dergelijke voorziening toch aanvragen.

 

Lid 3 Het format voor de aanvraag.

 

Het college van burgemeester en wethouders stelt voor de aanvraag van een individuele voorziening een format beschikbaar.

Deze aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening (mag met DIGID) van de belanghebbende.

De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten.

De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn.

 

Artikel 2.2. De toegangsbepaling.

 

Om de belanghebbende zo goed mogelijk te helpen is het van belang om de situatie

van de belanghebbende inzichtelijk te krijgen. Denk hierbij aan in welke gezinssamenstelling woont iemand, in welk type huis woont iemand, welke sociale contacten heeft iemand, of er financiele problemen zijn, is iemand voldoende mobiel, is er sprake van belangrijke gebeurtenissen die van invloed zijn op iemands deelname aan het maatschappelijk verkeer. Het is belangrijk om eerst het algemene beeld van de klant te krijgen. Dit gebeurt in een gesprek samen met de belanghebbende. De situatie van de belanghebbende wordt in een gespreksverslag verwoord. Door de situatie zorgvuldig met de belanghebbende zelf in beeld te brengen wordt voorkomen

dat de belanghebbende telkens opnieuw zijn verhaal moet doen. Met een korte check kan worden nagegaan of de situatie van de belanghebbende is veranderd.

 

Lid 1 Integrate uitvraag.

 

Na de integrale uitvraag is de totale hulpvraag van de belanghebbende in beeld. In de uitvraag wordt (integraal) verwoord welke problemen de klant ondervindt bij de

deelname aan het maatschappelijk verkeer. Samen met de belanghebbende wordt nagegaan welke oplossingen er zijn om deze hulpvraag te beantwoorden. Deze oplossingen

kunnen in het brede spectrum liggen van voorzieningen die de gemeente, het Rijk of instellingen/organisaties in de stad aanbieden. Denk hierbij aan het aanbod van algemene voorzieningen als maaltijdvoorzieningen, sociale alarmering,

boodschappendienst, aanbod van buurtactiviteiten, maatschappelijk werk, begeleiding door vrijwilligers voor bijvoorbeeld het leren op orde brengen van de financiele

administratie, etc. Denk aan de voorzieningen vanuit de AWBZ of andere wetgeving. De hulpvraag en de oplossingen kunnen dus veel breder zijn dan het aanbod van de

individuele voorzieningen vanuit de gemeente.

Indien een van de oplossingen een individuele voorziening betreft treedt deze verordening in werking.

 

Lid2 Wanneer geen integrale uitvraag.

 

Om de toegangsbepaling zo laagdrempelig mogelijkte maken voor de belanghebbende hoeft de integrale uitvraag niet altijd plaats te vinden. Hiermee kunnen relatief simpele voorzieningen snel worden ingezet. Via signaalvragen wordt bekeken of een integrale analyse toch wenselijk is. Deze zal dan later volgen. Ook kan de integrale uitvraag achterwege worden gelaten als er al genoeg gegevens over de

klant(situatie) bekend zijn en de klant dit niet meer nodig acht.

 

Lid 3 en 4 Meewerken aan inschakeling externe deskundige.

 

Het college van burgemeester en wethouders behoudt de mogelijkheid om voor het "onderzoek" een medisch deskundige in te schakelen. Indien een medisch deskundige

wordt ingeschakeld zal de belanghebbende aan dit onderzoek moeten meewerken. Naast een fysiek onderzoek kan er ook door de adviesinstantie worden gevraagd om gegevens te overleggen.

Bij een afwijzing van de aanvraag op medische gronden zal een medisch deskundige worden ingeschakeld.

 

LidS ICFclassificatie.

 

Zie toelichting begripsbepalingen: "De afkorting ICF staat voor de International Classification of Functions, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). De ICF is een begrippenkader waarmee het mogelijk is het functioneren van

mensen en de eventuele problemen die mensen in het functioneren ervaren te beschrijven plus de factoren die op dat functioneren van invloed zijn. De ICF classificatie

is vanaf 1 januari 2007 leidend voor de gemeente om zo te werken met een uniform begrippenkader".

 

Artikel 2.3. Relatie met de voorliggende voorzieningen.

 

Bij het bepalen van de oplossingen voor de hulpvraag is er een duidelijke relatie tussen voorliggende voorzieningen en individuele voorzieningen. Hierbij geldt een hierarchie voor de in te zetten voorzieningen. Voor de adequate oplossing moet eerst gekeken worden naar:

 

* is er aanspraak op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling en/of privaatrechtelijke regeling, dan is er geen recht op een Wmo voorziening

(artikel 2 Wmo)

+ <r een algemene voorziening;

* de individuele voorzieningen waarbinnen eerst wordt gekeken naar individuele voorzieningen die collectief zijn ingevuld (bijvoorbeeld het CVV).

 

Lid 3 Relatie met AWBZ.

 

Op basis van het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuknr. 30 131-54) is in artikel 5, lid 2, onder a van de wet opgenomen dat de gemeenteraad bij verordening regels moet vaststellen omtrent de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld.

Indien de adequate oplossing bestaat uit (ook) de inzet van een AWBZ-voorzieningen dan leidt de gemeente deze aanvraag door naar het indicatieorgaan van de AWBZ.

Dit is een wettelijk bepaling uit de Wmo (artikel 5, lid 2, onder a). Hiermee wordt de overzichtelijkheid van de toegang tot samenhangende voorzieningen voor burgers

bevorderd.

 

Artikel2.4. Voorwaarden toekennen van individuele voorzieningen.

 

Lid 1 Aanvullende voorwaarden.

 

In het eerste lid wordt een aantal cumulatieve voorwaarden genoemd voor het toekennen van een individuele voorziening. Eerder hebben we reeds gemeld dat in eerste instantie bekeken moet worden of de oplossing gevonden kan worden in de

voorliggende voorzieningen.

 

Ad a Langdurig gebruik.

 

Een individuele voorziening wordt alleen aangeboden via de Wmo als de beperking van de belanghebbende onomkeerbaar is. De prognose is dat voor wat betreft de beperking geen verbetering te verwachten is, dan wel dat het gaat om een wisselend beeld met perioden van verbetering die gevolgd worden door perioden van verslechtering.

Indien het een tijdelijke beperking betreft, bijvoorbeeld tijdens het herstel na een ongeluk, komt de belanghebbende niet in aanmerking voor een individuele voorziening.

De belanghebbende kan dan een beroep doen op het hulpmiddelen depot van de Thuiszorgorganisaties (een AWBZ-voorziening).

 

Ad b Uitzondering langdurig gebruik.

 

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp

bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

 

Ad c Goedkoopst compenserend.

 

Bij de bepaling welke individuele voorziening wordt ingezet is het principe van goedkoopst compenserend leidend. Met compenserend wordt bedoeld volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Dit kan per klantsituatie verschillend zijn en

bij deze bepaling wordt verder gekeken dan de technische en functionele aspecten van de voorziening. Het gaat hierbij om een onderscheid tussen noodzakelijk en wenselijk. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Het is uiteraard wel mogelijk een adequate voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de belanghebbende bereid is de

meerkosten uit eigen middelen te betalen.

 

Ad d Overwegend op het individu gericht.

 

Zoals het begrip individuele voorziening al aangeeft, gaat het in deze verordening om een afweging te maken voor de inzet van voorzieningen die de beperking van de belanghebbende, het individu, oplossen De toekenning van een individuele voorziening geschiedt ook op naam van de belanghebbende.

 

Ad e belanghebbende mag zich niet misdragen en geen misbruik maken van de voorziening

 

Van een belanghebbende wordt verwacht dat hij zich gedraagt bij de dienstverlening die is gekoppeld aan de voorziening, bijvoorbeeld in het CVV Jegensde hulpverlener

van hulp bij het huishouden, tijdens de passing, etc. En dat hij ervoor zorgt dat de voorziening geen schade oploopt of vermist raakt door nalatigheid, opzet of grove schuld.

 

Lid 2 Geen individuele voorziening wordt toegekend.

 

Er is een aantal situaties waarin geen individuele voorziening wordt toegekend.

 

Ada Algemeen gebruikelijk.

 

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de belanghebbende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken.

Deze voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg).

Bij de afweging of in een concrete klantsituatie een voorziening algemeen gebruikelijk is, wordt gekeken naar:

 

* de aard van de gevraagde voorziening;

de financiele situatie van de belanghebbende, bij de bepaling hiervan moet ook rekening gehouden worden met extra (aantoonbare) kosten die belanghebbende door zijn beperking heeft. Kan de voorziening door iemand zonder een beperking

in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend?;

 

* een plotselinge stoornis of beperking bij de belanghebbende is opgetreden waardoor er zaken vervangen moeten worden die nog niet zijn afgeschreven.

 

Ad b Niet woonachtig in Eindhoven.

 

In de begripsbepaling is woonachtig nader gedefinieerd met ingeschreven staan in de gemeentelijk basisadministratie van Eindhoven. In de Wmo wordt alleen over ingezetene gesproken. Uitzondering is de belanghebbende die verhuist naar de gemeente Eindhoven.

 

Ad c Geen normaal gebruik woning door slecht materiaal.

 

Indien door het verkeerde gebruik van materialen de woning niet geschikt is voor normaal gebruik kan hiervoor geen beroep worden gedaan op individuele voorzieningen.

 

Add Reeds eerder gemaakte kosten.

 

 

De belanghebbende kan geen aanspraak maken op een individuele voorziening als deze reeds zonder toestemming van het college van burgemeester en wethouders gerealiseerd of aangekocht is. Het college van burgemeester en wethouders kan dan niet langer beoordelen of de reeds gerealiseerde oplossing de beste is en de goedkoopst compenserend. Dit betekent dat de belanghebbende niet in de periode tussen aanvraag en beschikking reeds mag overgaan tot de realisatie of aanschaf van de gewenste voorziening.

 

Ad e Reeds eerder een voorziening ontvangen.

 

De belanghebbende kan geen aanspraak maken op een individuele voorziening als deze reeds eerder is toegekend en:

 

* deze voorziening nog adequaat is, gezien de klantsituatie;

* de afschrijvingstermijn voor de voorziening nog niet verstreken is;

^ door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid van de belanghebbende de

voorziening verloren is gegaan.

Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of

het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen

om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare

keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te

verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient door belanghebbende in de opstalverzekering

gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende

verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening

worden gedaan.

 

Ad f Nietmeewerken aan onderzoek.

 

De individuele voorziening wordt niet toegekend als de belanghebbende niet meewerkt

aan het formuleren van de hulpvraag en de oplossing en/of niet meewerkt aan

het onderzoek.

 

Hoofdstuk 3. Verstrekkingsvormen en typen van individuele voorzieningen.

 

Artikel3.1. Verstrekkingsvormen van individuele voorzieningen.

 

De in artikel 6 van de Wmo genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen natura verstrekking en een persoonsgebonden

budget, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking in een bepaalde vorm. Overwegende bezwaren kunnen gelegen zijn in efficiency overwegingen, maar ook betrekking hebben op de

persoonlijke situatie van de belanghebbende (bijvoorbeeld het aanwezig zijn van schulden waardoor het persoonsgebonden budget niet besteed kan worden aan de voorziening waar het voor is bedoeld). Het college van burgemeester en wethouders

kan in het Besluit regels stellen om af tewegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om een voorziening niet in een bepaalde

vorm te verstrekken.

Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders. Deze

keuzevrijheid wordt niet in deze verordening, maar in de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eindhoven verder uitgewerkt.

 

Artikel 3.2. Voorwaarden individuele voorzieningen.

 

Lid 7 De beschikking.

De toekenning dan wel afwijzing van een individuele voorziening is een besluit van

het college van burgemeester en wethouders op basis van de Algemene wet bestuursrecht.

Hierop is dan ook bezwaar en beroep mogelijk. De belangrijkste aspecten van de individuele voorziening worden vastgelegd in een beschikking.

 

Lid 2 Overeenkomst bij verstrekking in natura.

 

Aan de verstrekking van een individuele voorziening kan de gemeente voorwaarden stellen. In dit artikel is vastgesteld welke rechten en plichten het college en de belanghebbende hebben als de voorziening in eigendom van de gemeente blijft en de belanghebbende er gebruik van maakt. De bruikleenovereenkomst wordt alleen opgesteld bij hulpmiddelen.

 

Lid 3 Overeenkomst persoongebonden budget en Programma van Eisen.

 

Net als bij het verstrekken van voorzieningen in natura kent ook de verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget een Overeenkomst. Hierin zijn de voorwaarden

die gesteld worden aan het persoonsgebonden budget vermeld. De belanghebbende tekent deze Overeenkomst.

Voor bepaalde voorzieningen (zoals hulpmiddelen of een woningaanpassing) kan een Programma van Eisen worden opgesteld waarin staat aan welke eisen de individuele

voorziening moet voldoen die de budgethouder met het persoonsgebonden budget gaat aanschaffen. Als niet aan het Programma van Eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

 

Lid 4 Verdere uitwerking van de voorwaarden in Besluit.

 

Het college van burgemeester en wethouders heeft de voorwaarden verder uitgewerkt in haar Besluit.

 

Artikel 3.3. Typen van individuele voorzieningen.

 

Alle individuele voorzieningen kennen verschillende typen. Deze zijn opgebouwd van voorzieningen met een collectief karakter naar gangbare individuele voorzieningen. In deze volgorde worden de voorzieningen ook aangeboden aan de

belanghebbende. Daarvoor werd dan de hardheidsclausule aangesproken, maar dit gaf wel aan dat een laatste redmiddel was.

 

Voor al deze typen van individuele voorzieningen is wel een indicatie en beschikking nodig.

 

a.

Van de individuele voorzieningen die collectief zijn ingevuld is het bekendste voorbeeld het CVV. Collectief ingevulde individuele voorzieningen worden alleen in natura aangeboden.

b.

Gangbare individuele voorzieningen: dit betreft het volledige pakket aan voorzieningen dat de gemeente inkoopt, zowel het standaardpakket (binnenpakket voorzieningen) als de buitenpakket voorzieningen. Deze voorzieningen kennen

een natura en persoongebonden budgetvariant.

In de volgende hoofdstukken van de verordening worden de vier terreinen van het Compensatiebeginsel nader uitgewerkt, waarbij deze typen van individuele voorzieningen

nader worden ingevuld. De typen voorzieningen zoals we die in de vorige verordening onderscheiden hebben zijn gegroepeerd aan de hand van het Compensatiebeginsel.

 

 

Hoofdstuk 4. Individuele voorzieningen voor het voeren van een huishouden.

 

Artikel 4.1. Soorten individuele voorzieningen voor het voeren van eenhuishouden.

 

 

Onder het voeren van een huishouden zijn twee groepen voorzieningen geplaatst te

weten hulp bij het huishouden en de woonvoorzieningen. Door woonvoorzieningen wordt de woning geschikt gemaakt voor de belanghebbende, zodat deze duurzaam een huishouden kan voeren. Pas als de belanghebbende duurzaam een huishouding

voert (in een voor hem geschikte woning) kan deze behoefte hebben aan hulp bij het huishouden.

 

Artikel 4.2. Rechtop hulp bij het huishouden.

 

Bij de personen die recht hebben op hulp bij het huishouden worden twee groepen onderscheiden. Ten eerste de belanghebbende die door zijn beperkingen zijn huis

houden niet meer kan voeren. Ten tweede kan belanghebbende voor zogenaamde respijtzorg voor hulp bij het huishouden in aanmerking komen als de mantelzorger problemen heeft met het uitvoeren van de hulp bij het huishouden. Het is daarbij

niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk.

 

Artikel 4.3. Randvoorwaarden hulp bij het huishouden.

 

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere huisgenoten binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. In de door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen beleidsregels wordt het 'Protocol zorg voor elkaar: gebruikelijke zorg in

Eindhoven' opgenomen. Hierin is bepaald hoe er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden. Dit is van toepassing zolang er geen onevenredig beroep wordt

gedaan op de draaglast en draagkracht van de belanghebbende en/of zijn huisgenoten.

Op basis van het Besluit zorgaanspraken wordt het begrip leefeenheid als volgt gedefinieerd:

'leefeenheid: een eenheid bestaande uit gehuwde personen die al dan niet tezamen met een of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voeren, dan wel bestaande uit een meerderjarige ongehuwde persoon

die met een of meer ongehuwde minderjarige personen duurzaam een huishouden voert.' Onder gehuwde personen worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met kinderen samenwonen.

 

Derhalve worden met deze definitie alle bewoners van een adres die samen een duurzame huishouding voeren inbegrepen in het begrip leefeenheid. Indien er sprake is van kamerverhuur, wordt de huurder van de betreffende ruimte niet tot het

huishouden c.q. de leefeenheid gerekend. Een soortgelijke positie wordt ingenomen door mensen die omwille van hun zorgbehoefte op een adres ieder zelfstandig wonen. Denk hierbij aan woongemeenschappen van kloosterlingen, ouderen of gehandicapten. Ook hier is dus geen sprake van een leefeenheid.

 

Artikel 4.4. Soorten woonvoorzieningen.

 

De woonvoorzieningen worden opgedeeld in drie soorten:

a.

hulpmiddelen in het kader van wonen. Voorbeelden hiervan zijn trapliften,

opplusvoorzieningen, badplanken en douchestoelen;

b.

verhuis- en inrichtingskosten: een gemaximeerde financiele vergoeding als tegemoetkoming

in de kosten van de verhuizing en inrichting van de nieuwe woning;

c.

woningaanpassing: een aanpassing aan de bestaande woning door middel van

aanbouw/verbouwing.

 

Artikel 4.5. Recht op een woonvoorziening.

 

Lid 1 Rechtop hulpmiddelen in het kader van wonen en/of verhuis-en inrichtingskosten.

 

Hulpmiddelen in het kader van wonen

 

Een belanghebbende heeft recht op een woonvoorziening indien hij door beperkingen een aanpassing van de woning noodzakelijk is. Het gaat hier om hulpmiddelen in het kader van wonen, zoals een traplift of opplusvoorzieningen. Hierbij

wordt geen afweging gemaakt of verhuizen een goedkopere oplossing is.

 

Verhuis-en inrichtingskosten.

 

Mocht er een woningaanpassing (verbouwing) nodig zijn dan zal wel eerst gekeken worden naar de mogelijkheid van een verhuizing als goedkoopst compenserende oplossing. Bij de bepaling van adequaat wordt met de belanghebbende gekeken

naar de directe leefomgeving en het sociale netwerk. De belanghebbende komt bij de verhuizing in aanmerking voor een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten en eventueel een vergoeding voortijdelijke huisvesting.

 

Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar

een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning. Het college van burgemeester en wethouders maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing.

Een woonvoorziening, en dus ook een verhuiskostenvergoeding is, volgens de Wvg-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, alleen bedoeld voor situaties waarin de ondervonden problemen in direct oorzakelijk verband staan met bouwkundige

of woontechnische aspecten van de (te verlaten) woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast etc. zijn dus niet van belang.

 

Lid 2 Recht op een woningaanpassing.

 

Onder een woningaanpassing wordt verstaan: een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking. Er is recht op een woningaanpassing als blijkt dat hulpmiddelen in het kader van wonen dan wel een verhuizing naar een aangepaste woning voor belanghebbende niet de goedkoopst adequate oplossing is.

 

Lid 3 Toekenning aan eigenaar van de woning.

 

Indien de belanghebbende een woning huurt dan wordt de woonvoorziening toegekend aan de eigenaar van de woning.

 

Artikel 4.6 Randvoorwaarden voor woonvoorzieningen.

 

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet er een duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft.

Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd op grond van dit artikel.

 

Ad a Verhuizing naar inadequate woning.

 

Onder a wordt de verhuizing naar een inadequate woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft.

De belanghebbende had in de verlaten woonruimte geen problemen met het normaal gebruik van de woning. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten "belangrijke reden". Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning,

huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

 

A d b Niet verhuisd naar meest geschikte woning.

 

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat

men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient. Met "verhuizen" wordt hier overigens niet alleen gedoeld

op de feitelijke verhuizing, maar ook op alle onomkeerbare handelingen die normaal gesproken voorafgaan aan een verhuizing, zoals het tekenen van een koop-,

huur- of erfpachtcontract, zie ook artikel 4.9, lid 1, waarin wordt bepaald dat het gaat om een situatie waarin men in de betreffende woning "zijn hoofdverblijf heeft of zal

hebben". Voor de toepassing van deze weigeringsgrond geldt dat ook de gemeente ervoor zal moeten zorgen in samenwerking met haar partners zicht te hebben op de aangepaste

of makkelijk aan te passen woningvoorraad, niet alleen sociale huurwoningen, maar ook in de vrije sector en zo nodig het koopwoningenbestand. Daarnaast zal de

gemeente haar burgers goed moeten informeren over de gang van zaken bij dit soort verhuizingen. Alleen dan kan worden gemotiveerd dat iemand al dan niet is verhuisd naar de voor zijn situatie meest geschikte woning.

 

Ad c Normale verhuisbehoefte.

 

Een persoon heeft in zijn leven verschillende woonbehoeften. Zo ook als men ouder wordt. Een verhuizing naar een seniorenwoning is bij het ouder worden algemeen

gebruikelijk. De gemeente wijst haar burgers op de eigen verantwoordelijkheid en naar de mogelijkheid om een woning te zoeken die bij de leeftijd past. Als men dan,

ondanks het feit dat men duidelijk is gewezen op de eigen verantwoordelijkheid en de mogelijkheden er zijn, desondanks geen maatregelen neemt en men komt in een

ongeschikte woning voor voorzienbare woonproblemen te staan, dan kunnen de verhuiskostenvergoedingen en de woningaanpassing worden geweigerd. De grondslag

voor deze bepaling is gelegen in artikel 4, lid 2 Wmo, waarin wordt gesteld dat geen recht op maatschappelijke ondersteuning bestaat voor zover men zelf in staat is

om oplossingen te realiseren. In dit geval gaat het om preventieve oplossingen voor voorzienbare problemen.

 

Ad d Woning niet het hele jaar bewoonbaar.

 

Woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen ook niet - als hoofdverblijf - adequaat gemaakt worden. Daarvoor zal dus per definitie geen woonvoorziening worden verstrekt; aanpassen leidt niet tot een adequate situatie. Ook zonder handicap zal men immers moeten verhuizen naar een woning die wel het gehele jaar bewoonbaar is.

 

Ad e Verhuizing naar AWBZ-instelling.

 

De Wmo is onder meer gericht op het behoud c.q. het bevorderen van de zelfstandigheid en is als opvolger van de Wvg ook bedoeld voor mensen die nog zelfstandig kunnen blijven wonen. Op het moment dat men verhuist naar een AWBZ-instelling, valt men feitelijk buiten de Wmo-doelgroep, omdat het, ook met ondersteuning, niet meer mogelijk is zelfstandig een huishouden te voeren.

 

Ad f Voor het eerst zelfstandig gaan wonen

Kosten die voortvloeien uit een keuze om zelfstandig te gaan wonen, behoren tot de algemeen gebruikelijk kosten.

 

Artikel 4.7. Randvoorwaarden aan te passen woning.

 

Niet alle woningen zullen voor een woningaanpassing in aanmerking komen.

 

Ada Verkeerd materiaal gebruik.

 

Uitgesloten worden woningen die door materiaal keuzen problemen opleveren bij het normale gebruik van de woning. Het is daarbij zaak onderscheid te maken tussen

de constructie, waarbij een bepaald materiaal is toegepast, en de aard van het gebruikte materiaal zelf.

 

Adb Zelfstandige woonruimte

 

Een woonvoorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt

worden. Een zelfstandige woning is een woning met tenminste een eigen kookgelegenheid (keuken) en toilet. De woning moet ook een eigen toegang hebben (bron: Ministerie van VROM, dossier Huurcommissie puntensysteem).

Uitzonderingen zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in de beleidsregels.

 

Ad c Treffen van voorzieningen in speciaal voor doelgroep gebouwde ofgerenoveerde

woningen.

 

Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

 

Ad d Aanpassingen in gemeenschappelijke ruimten.

 

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaak zijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor de in de verordening genoemde voorzieningen in gemeenschappelijk ruimten. De opsomming is limitatief, dat wil

zeggen dat er niet meer wordt verstrekt dan er in de verordening is genoemd.

 

Artikel 4.8. Randvoorwaardenmet betrekking tot hoofdverblijf.

Ad 1 Hoofdverblijf.

 

Bij de bepaling van hoofdverblijf is de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie leidend. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening is ingeschreven

 

in de gemeentelijke basisadministratie heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zal hebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die

gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

 

Ad 2 Slechts eenplek wordt bezoekbaar gemaakt.

 

Het vijfde lid bepaalt dat de gemeente waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft verklaart, dat haar niet bekend is dat ten behoeve van de gehandicapte reeds eerder

een woning bezoekbaar is gemaakt. Deze verklaring van de gemeente waar de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft (de gemeente waar de AWBZ-instelling staat), heeft

tot doel te voorkomen dat de gehandicapte in meerdere gemeenten een aanvraag indient voor het bezoekbaar maken van een woonruimte. De verordening gaat ervan

uit, dat voor maximaal een woonruimte een financiele tegemoetkoming wordt verleend voor het bezoekbaar maken.

 

Ad 3 en 4 Bezoekbaar maken woning.

 

De gemeente Eindhoven kent de bepaling voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek van de belanghebbende aan ouders of andere familieleden. "Bezoekbaar maken" wordt in de verordening gelimiteerd tot het

toegankelijk maken van de woonruimte zelf en enkele essentiele ruimten daarin (belanghebbende kan de woonkamer plus een toilet bereiken).

 

Artikel 4.9. Terugbetaling bij verkoop

 

In het geval dat een eigen woning wordt aangepast en door deze aanpassing de waarde van het huis stijgt, bijvoorbeeld het realiseren van een aanbouw, kan middels deze bepaling van terugbetaling bij verkoop (ook wel anti-speculatiebeding

genoemd) voorkomen worden dat de meerwaarde die het huis door de aanpassing heeft gekregen bij verkoop ten goede komt aan de belanghebbende. Als de belanghebbende binnen 10jaar nadat de woning is aangepast de woning verkoopt moet de meerwaarde van de aanpssing aan de gemeente worden teruggestort. Het bepalen van de meerwaarde van de woning is niet eenvoudig. Om

te voorkomen dat eindeloze discussie ontstaan over de hoogte van de meerwaarde, hanteren we de WOZ-waarde van de woning als leidraad. Deze wordt jaarlijks vastgesteld door de gemeente, heeft met name een stijging door extra m3. Als

meerwaarde wordt gehanteerd het verschil in WOZ-waarde voor en na de woningaanpassing.

 

Hoofdstuk 5. Individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per

vervoermiddel.

Artikel 5.1. Soorten individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

 

In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen een viertal individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel te weten:

* vervoermiddelen;

* collectieve vervoervoorziening;

* vervoerkostenvergoedingen;

Artikel 5.2. Recht op vervoermiddel.

 

Een belanghebbende heeft recht op een verplaatsingsmiddel indien hij door beperkingen zich niet meer kan verplaatsen op korte en middenlange afstand. De hulpmiddelen die het hier betreft zijn de scootermobiel en de bijzondere fietsen, zoals een driewielerfiets.

 

Artikel 5.3. Recht op collectieve vervoersvoorziening.

 

Indien de belanghebbende geen gebruik (meer) kan maken van het openbaar vervoer komt hij in aanmerking voor het Collectief Vervoersysteem (het CVV) dat in Eindhoven en omgeving operationeel is. Voor het CVV wordt geen inkomensgrens gehanteerd.

De belanghebbende kan naast een verplaatsingsmiddel, zoals beschreven in artikel 5.2 ook gebruik maken van het CVV. Bij deze combinatie geldt wel een reductie op het aantal strippen.

 

Artikel 5.4. Recht op vervoerkostenvergoeding.

 

Indien belanghebbende, op medische gronden, geen gebruik kan maken van het CVV kan hij in aanmerking komen voor een vervoerkostenvergoeding. Deze bestaat uit vergoedingen van vervoer per eigen auto, vervoer door derden en (rolstoel)taxi. De hoogte van de bedragen wordt opgenomen in het Besluit.

 

Hoofdstuk 6. Individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning.

 

 

Artikel 6.1. Soorten individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning.

 

In de verordening wordt onderscheid gemaakt in een tweetal voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning.

 

Artikel 6.2. Het recht op een rolstoelvoorziening.

 

Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip "rolstoel" een rolstoel begrepen te worden de rolstoel, zoals iedereen die kent. Deze

rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten en kan worden verstrekt voor incidenteel of

dagelijks gebruik. Primair doe! van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook

met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van

onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

 

Voorzieningen die geen verband houden met het genoemde primaire verstrekkingsdoel, het verplaatsen, omdat ze nodig zijn in verband met therapeutische doeleinden, worden niet op grond van de wet verstrekt. Bij accessoires gaat het uiteraard alleen om medisch noodzakelijke en niet-algemeen gebruikelijke zaken.

 

Hoofdstuk 7. Individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.

 

Artikel 7.7. Soorten individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden.

 

Dit hoofdstuk is nieuw ten opzichte van de vorige verordening. Het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden is het vierde Compensatie beginsel. De raad heeft besloten om hieronder de sportvoorziening te laten vallen, omdat sporten bij uitstek een activiteit is waarbij belanghebbende medemensen ontmoet en sociale verbanden aangaat.

 

Daarnaast is de vervoervoorziening voor bovenregionaal gebruik toegevoegd.

 

Bovenregionaal vervoer is vervoer dat verder gaat dan 5 OV-zones vanaf het huis adres van belanghebbende. Deze is gericht op het tegengaan van vereenzaming en kan een uitkomst bieden als de op grond van deze verordening toegekende voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen en een voorliggende voorziening, zoals Valys, niet voldoende zijn om maatschappelijk te participeren.

 

Natuurlijk leveren ook de andere in deze verordening genoemde individuele voorzieningen alsmede het brede Wmo-beleid (waaronderwelzijnsactiviteiten) een bijdrage aan het ontmoeten van medemensen en aangaan van sociale verbanden.

 

Artikel 7.2. Recht op een individuele sportvoorziening.

 

In de oude verordening werd alleen gesproken van een sportrolstoel. De raad heeft in het kader van het vierjarenbeleidsplan Wmo 2008-2011 besloten dit enge begrip te vervangen door sportvoorziening. In Eindhoven wordt veel aandacht besteed aan sport en ook de burgers met een beperking worden gestimuleerd om te gaan sporten.

Zo wordt er in de gemeente Eindhoven gewerkt aan het realiseren een sportvoorzieningendepot en een aantal pools bij sportclubs waar sporthulpmiddelen staan. De individuele sportvoorziening komt pas in beeld als deze algemene voorzieningen geen uitkomst bieden.

 

Artikel 7.3. Randvoorwaarden sportvoorziening.

 

Er zijn een aantal randvoorwaarden verbonden aan de sportvoorziening.

 

Ad a Verstrekt in de vorm van een gemaximeerde financiele vergoeding.

 

De sportvoorziening wordt alleen in de vorm van een gemaximeerde financiele vergoeding verstrekt. De werkelijke kosten van de sportvoorziening worden vergoed tot

het vastgelegde maximum bedrag. De hoogte van deze gemaximeerde vergoeding wordt vastgelegd in het Besluit.

 

Ad b Medisch verantwoord.

 

De sportvoorziening mag de gezondheid van de belanghebbende niet schaden.

 

Ad c Serieuzelangdurigesportbeoefening.

 

De aanvraag van een individuele sportvoorziening is gekoppeld aan serieuze langdurige sportbeoefening. Het is niet de bedoeling om voor het proberen van een sport

een beroep te doen op een individuele sportvoorziening. Middels het sportmiddelendepot kan de belanghebbende kennismaken met verschillende sporten en de bijbehorende

sporthulpmiddelen.

 

Artikel 7.4. Recht op een individuele vervoervoorziening voor boven regionaal

gebruik.

 

Bij de te verstrekken vervoervoorziening wordt ten aanzien van de vervoerbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij de belanghebbende zich voor zijn sociale verbanden uitsluitend buiten deze leefomgeving verplaatst en dit tot dreigende vereenzaming kan leiden. In de meeste situaties zal hier Valys een uitkomst bieden als voorliggende voorziening.

 

Hoofdstuk 8. De toekenning.

 

Artikel 8.1. Motivatie van deoplossing.

 

In de Wmo is vastgelegd dat de gemeente een dubbele motivatieplicht heeft. De gemeente moet zodoende altijd motiveren hoe de aangedragen oplossing, ongeacht of

er daadwerkelijk individuele voorzieningen worden ingezet, bijdraagt aan de oplossing van de hulpvraag van de klant. Enerzijds wordt aangegeven welke voorzieningen

beschikbaar zijn en anderzijds wordt aangeven hoe deze bijdragen aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

 

 

Door de integrale hulpvraag zal er niet in alle gevallen een aanvraag voor een individuele voorziening worden geregistreerd. Zodoende kan het voorkomen dat er geen

beschikking volgt, omdat de hulpvraag kan worden opgelost met voorliggende voorzieningen.

De belanghebbende krijgt dan een brief waarin het hulpvraag gesprek is vastgelegd en waarin de voorliggende voorzieningen staan benoemd.

Mocht de belanghebbende staan op het indienen van een aanvraag voor een individuele

voorziening dan wordt deze ingenomen. Daarop volgt dan naar alle waarschijnlijkheid wel een negatieve beschikking.

De beschikkingen staan open voor bezwaar en beroep. Bij een brief is er geen mogelijkheid voor het indienen van bezwaar.

 

Artikel 8.2. Eigen bijdrage.

 

De gemeente Eindhoven zal van haar recht om een eigen bijdrage te vragen gebruik maken. Naast het vragen van een eigen bijdrage mag de gemeente ook een eigen aandeel vragen bij een financiele tegemoetkoming. De gemeente Eindhoven wil een systematiek hanteren en vraagt alleen een eigen bijdrage. Zij maakt zodoende geen gebruik meer van de mogelijkheid van het vragen van een eigen aandeel.

 

Ad a Eigen bijdrage vragen mag.

 

In de Wmo staat beschreven dat de gemeente een eigen bijdrage mag vragen voor individuele voorzieningen en de gemeente Eindhoven maakt hier gebruik van.

Hiervan is bij wet een uitzondering gemaakt voor de rolstoel. De hoogte van de eigen bijdrage mag gemaximeerd worden op de kostprijs van de individuele voorziening.

 

Ad b Afstemmen op gezinsinkomen.

 

In de Algemene Maatregel van Bestuur: Besluit Maatschappelijk Ondersteuning is vastgelegd dat de hoogte van de eigen bijdrage is afgestemd om het gezinsinkomen.

Hierbij is door het Rijk aangesloten bij de systematiek die wordt gehanteerd in de AWBZ. De gemeente Eindhoven kan hiervan niet afwijken.

 

Ad c Hoogte en duur eigen bijdrage in Eindhoven.

 

In het Besluit is de hoogte en de duur van de eigen bijdrage vastgelegd.

 

Hoofdstuk 9. Inlichtingen, intrekking en terugvordering.

 

Artikel 9.1. Wijzigingen in de situatie.

 

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen (inlichtingenpMcht).

Het is belangrijk om in de beschikking ook expliciet te wijzen op de

verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college van burgemeester en wethouders doorte geven.

 

Artikel 9.2. Intrekking van een voorziening.

 

Lid 7 Intrekkingsgronden.

De verstrekking van individuele voorzieningen is gebonden aan voorwaarden. Deze zijn in de voorgaande hoofdstukken van deze verordening en in besluit en beleidsregels beschreven. Het is belangrijk dat de belanghebbende weet aan welke voorwaarden

hij moet voldoen door deze duidelijk te vermelden in een beschikking. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beeindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening, omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Intrekking is ook mogelijk, als de belanghebbende in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn te voldoen en na aanmaning te voldoen of indien

de aanvrager blijkt recht te hebben op vergoedingen of verstrekkingen van derden.

Als de belanghebbende deze voorwaarden niet nakomt kan het college van burgemeester en wethouders de afgegeven beschikking geheel of gedeeltelijk intrekken.

 

Lid 2 Intrekken persoonsgebonden budget.

 

Indien de voorziening is verstrekt in de vorm van een persoonsgebonden budget is de belanghebbende verplicht om binnen 6 maanden na de beschikking de voorziening

aan te schaffen. Bij een woningaanpassing geldt een termijn van 12 maanden na beschikking dat de woning moet zijn aangepast.

 

Lid 3 Misdragen en misbruik

 

De belanghebbende is niet verantwoordelijk te houden voor zijn wangedrag of misbruik als hij door een ziekte of stoornis geen controle heeft over zijn gedrag of

 

bewegingen.

 

Artikel 9.3. Terugvordering.

 

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, daarom wordt deze mogelijkheid opgenomen in de verordening. Zo is er een juridische basis om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college van burgemeester en wethouders de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Naast terugvorderen heeft het college bij sommige voorzieningen ook de mogelijkheid tot

verrekening met toekomstige bedragen. In de situaties dat wordt teruggevorderd biedt het besluit tot herziening van het

recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er

is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt.

 

Hoofdstuk 10. Slot- en overige bepalingen.

 

Artikel 10.1. Hardheidsclausule en situaties waarin deze verordening niet

voorziet.

 

Lid 1 Hardheidsclausule.

 

Dit artikel bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening,

en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele

van de belanghebbende of de eigenaar van de woonruimte. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet

beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college van burgemeester en wethouders moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Lid 2 Gevallen waarin deze verordening niet voorziet.

 

Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen

onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd te worden.

Uiteraard geldt ook in deze situaties dat burgemeester en wethouders advies kunnen vragen aan een adviesinstantie.

 

Artikel 10.2. Indexering.

 

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente

Eindhoven, te indexeren. Hiervoor wordt het percentage gehanteerd dat Handboek Schulinck jaarlijkst publiceert. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks

worden gewijzigd bij ministeriele regeling.

 

Artikel 10.3. Inwerkingtreding en citeertitel.

 

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.