Regeling vervallen per 28-01-2011

Monumentenverordening 2006

Geldend van 01-11-2006 t/m 27-01-2011

Intitulé

Monumentenverordening gemeente Eindhoven 2006

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat de raad in zijn vergadering van 6 juni 2006, gelet op het bepaalde in artikel 147 Gemeentewet heeft besloten de navolgende verordening vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

1.            monument:

a.   zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhis­torische waarde;

b.   terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder a.

2.   archeologisch monument:

monument als bedoeld onder 1 sub b; 

3.   gemeentelijk monument:

onroerend monument, dat van algemeen belang is voor de gemeente Eindhoven en

a.   overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als beschermd ge­meentelijk monument is aangewezen, óf:

b.   dat is aangemerkt met de bestemming “te behouden te versterken of te ontwikkelen cultuurhistorische waarde” op de plankaarten van de bestem­mingsplannen van de gemeente Eindhoven.

4.   gemeentelijk monumentenregister:

het register waarin zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verorde­ning aangewezen gemeentelijke monumenten.

5.   rijksmonument:

beschermd monument in de zin van artikel 3 van de Monumentenwet 1988;

6.   religieus monument:

gemeentelijk monument, dat door een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op religieuze grondslag uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk uitoefenen van de gods­dienst.

7.   monumentenvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 10, tweede lid van deze verordening;

8.   monumentencommissie:

de commissie van onafhankelijke deskundigen met als taak het college dan wel de raad op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de uitvoering van de Monumentenwet 1988, over de monumentenverordening en over het monu­mentenbeleid en tevens over de eisen van welstand als bedoeld in artikel 12 van de Woningwet voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden waar­voor een vergunning is vereist ingevolge artikel 10, tweede lid, van deze veror­dening;

9.   bouwhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument, overeenkomstig de door het college te stellen eisen;

10. cultuurhistorisch onderzoek:

in schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de cultuurhistorische waarden van een monument, een complex van monumenten en/of een gebied, overeenkomstig de door het college te stellen eisen;

11. cultuurhistorische waardenkaart:

gemeentelijke kaart waarop zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeente­lijke monumenten, andere cultuurhistorische waardevolle objecten, beschermde stads- en dorpsgezichten, archeologische verwachtingsgebieden, cultuurhisto­risch waardevolle stedenbouwkundige, landschappelijke en groenstructuren, wegen en waterlopen, met daarbij behorende gegevensbestanden.12. het college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruikvan het monument.

Hoofdstuk 2.   Gemeentelijke monumenten in de zin van artikel 1, onder 3 a.

Paragraaf 1.   Aanwijzing en registratie.

Artikel 3 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

1.   Het college kan, al dan niet op een schriftelijk verzoek, een onroerende zaak aan­wijzen als gemeentelijk monument.

2.   Een verzoek dient vergezeld te zijn van een motivering waaruit blijkt waarom de onroerende zaak als monument in de zin van artikel 1 is aan te merken, overeen­komstig door het college vastgestelde criteria.

3.   Bij het indienen van een verzoek moet de aanvrager gebruik maken van de door of namens het college vastgestelde formulieren.

4.   Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het advies aan de monumentencommissie.

5.   In spoedeisende gevallen kan het college bepalen dat de bepalingen van para­graaf 2 van dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing zijn vanaf het moment dat het verzoek of het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument dan wel het advies daartoe van de monumentencommissie is medegedeeld.

6.   Het college doet van het vorenstaande mededeling aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan, aan de ingeschreven hypo­thecaire schuldeisers en indien om aanwijzing is verzocht aan de verzoeker.

7.   Het college stelt de in het voorgaande lid genoemde belanghebbenden in de gelegenheid een zienswijze in te dienen.

8.   Voordat het college een religieus monument als gemeentelijk monument aan­wijst, voert het overleg met de eigenaar.

9.            Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een onroerende zaak als gemeentelijk monument een bouw- en/of cultuurhistorisch onderzoek laten verrichten.

10.          De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4.     Termijn advies en aanwijzingsbesluit

1.   Het college vraagt binnen zes weken na ontvangst van een verzoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, advies aan de monumentencommissie.

2.   De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

3.   Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies van de monu­mentencommissie, maar in ieder geval binnen 20 weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 5 .    Mededeling

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen

die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan en aan de inge­schreven hypothecaire schuldeisers en wordt overeenkomstig artikel 3:42 van de

Algemene wet bestuursrecht bekend gemaakt.

Artikel 6. Registratie in het gemeentelijk monumentenregister

1.   Het college registreert het gemeentelijk monument in het gemeentelijk monu­mentenregister. Het gemeentelijk monumentenregister bevat in ieder geval het adres of de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een omschrijving van het gemeentelijk monument.

2.            Van de registratie zendt het college een afschrift aan de bewaarder van het ka­daster en de openbare registers.

Artikel 7.     Wijzigen van de aanwijzing

1.   Het college kan de aanwijzing al dan niet op aanvraag van een belanghebbende wijzigen.

2.   Artikel 3, tweede, vierde en zevende lid, alsmede artikel 4 en 5, zijn van overeen­komstige toepassing op de wijziging.

3.   Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte bete­kenis is, blijft overeenkomstige toepas­sing van artikel 3, tweede, vierde en zevende lid, alsmede artikel 4 en 5 achterwege.

4.   De inhoud en de datum van de wijziging worden in het gemeentelijk monumen­tenregister aangetekend en medegedeeld aan de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.

Artikel 8. Intrekken van de aanwijzing

1.   Het college kan de aanwijzing al dan niet op aanvraag van een belanghebbende intrekken.

2.   Artikel 3, tweede en vierde lid, alsmede artikel 4 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking.

3.   De aanwijzing als gemeentelijk monument wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing is gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

4.   De intrekking wordt in het gemeentelijk monumentenregister aangetekend en medegedeeld aan de bewaarder van het kadaster en de openbare registers.

Artikel 9

Het gemeentelijk monumentenregister is voor eenieder ter inzage.

Paragraaf 2.  Monumentenvergunning.

Artikel 10.  Verbodsbepaling

1.   Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen, te vernielen of zodanig te beheren, dat het in zijn voortbestaan wordt bedreigd.

2.   Het is verboden zonder vergunning van het college of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

a.   een gemeentelijk monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b.   een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

3.   Het college kan bepalen, dat het voorgaande lid niet meer van toepassing is, zodra in de bescherming van het gemeentelijk monument is voorzien door mid­del van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 18.

4.   Het college kan handelingen uitzonderen van de toepassing van het tweede lid van dit artikel.

Artikel 11 De aanvraag

1.   De aanvraag van een monumentenvergunning wordt ingediend bij het college.

2.   Bij de aanvraag dient gebruik gemaakt te worden van de door of namens het college vastgestelde formulieren.

3.   De aanvraag dient de volgens de aanvraagformulieren vereiste gegevens te bevatten en vergezeld te zijn van de volgens de aanvraagformulieren vereiste bescheiden.

4.   De aanvraag en de daarbij behorende bescheiden moeten in het Nederlands zijn gesteld.

5.   De bescheiden die behoren bij de aanvraag van een vergunning, moeten door de aanvrager of diens gemachtigde worden ondertekend dan wel gewaarmerkt.

Artikel 12.  Advies van de monumentencommissie en beslissing op de aanvraag

1.   Het college vraagt advies aan de monumentencommissie voordat het beslist op de aanvraag van een monumentenvergunning.

2.   Binnen acht weken brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

3.   Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies van de monu­mentencommissie, maar in ieder geval binnen zestien weken na ontvangst van de vergunningaanvraag.

4.   Het college kan de in het derde lid genoemde termijn van zestien weken met ten hoogste tien weken verlengen, mits zij de aanvrager daarvan kennis geven bin­nen de in het derde lid genoemde termijn van zestien weken.

5.   Indien het college niet voldoet aan het derde of vierde lid, wordt de monumen­tenvergunning geacht te zijn verleend.

6.   Het college zendt onmiddellijk een afschrift van zijn besluit aan de monumenten­commissie.

7.   Een monumentenvergunning blijft buiten werking gedurende zes weken na de datum waarop zij is verleend. Indien gedurende deze termijn bezwaar wordt gemaakt op grond van de Algemene wet bestuursrecht, blijft de vergunning buiten werking totdat op het bezwaar en een eventueel beroep en hoger beroep is beslist. Belanghebbenden, onder wie de vergun­ninghouder, kunnen de president van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen.

Artikel 13.  Religieus monument

Het college geeft met betrekking tot een religieus monument geen beschikking ingevolge de bepalingen van artikel 10, tweede lid, dan na overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 14.  Intrekken van de vergunning.

1.   De monumentenvergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

a.   blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b.   blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 10, tweede lid, niet naleeft;

c.   de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

d.   niet binnen 26 weken na vergunningverlening van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

2.   De beschikking tot intrekking wordt in afschrift gezonden aan de monumenten­commissie.

Hoofdstuk 3.   Rijksmonumenten en van rijkswege beschermde stads- en dorpsgezichten.

Artikel 15.  Vergunning voor een rijksmonument

1. Het college zendt een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een rijks­monument onmiddellijk aan de monumentencommissie.

2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen twee maanden na de datum van verzending van het afschrift.

3. Bij overschrijding van de in het tweede lid genoemde termijn wordt de monumen­tencommissie geacht geadviseerd te hebben.

Artikel 16.  Sloopvergunning in een beschermd stads- of dorpsgezicht

Voordat het college voor het geheel afbreken van een bouwwerk een vergunning verleent als bedoeld in artikel 37 van de Monumentenwet 1988, vraagt het college de monumentencommissie om advies.

Hoofdstuk 4.   Cultuurhistorische waarden.

Artikel 17.  Cultuurhistorische waardenkaart

1.   De raad stelt een cultuurhistorische waardenkaart vast.

2.   Het college is bevoegd de cultuurhistorische waardenkaart te wijzigen.

3.   Op de cultuurhistorische waardenkaart wordt aangegeven welke cultuurhistori­sche waarden zijn aan te merken als gemeentelijk monument.

4.   Voor vaststelling of wijziging van de cultuurhistorische waardenkaart wordt de monumentencommissie om advies gevraagd.

5.   Bij iedere vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening waarbij cultuurhistorische waarden zijn betrokken die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangegeven, wordt de monumentencommissie om advies gevraagd.

6    Bij iedere vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening die een gemeentelijk monument betreft als bedoeld in artikel 1 onder 3b, wordt de monumentencommissie eveneens om advies ge­vraagd.

7.   Aan ruimtelijke ontwikkelingen die betrekking hebben op cultuurhistorische waarden, die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangegeven, verleent het college slechts medewerking indien door de initiatiefnemer een cultuur­historisch onderzoek wordt overlegd, waarvan de resultaten door het college in de besluitvorming worden afgewogen, nadat de monumentencommissie over dit onderzoek een advies heeft uitgebracht.

Artikel 18.  Bestemmingsplan

1.   Het bestemmingsplan bevat voorschriften in het belang van behoud, versterking en ontwikkeling van  cultuurhistorisch waarden die op de cultuurhistorische waardenkaart zijn aangegeven en over de advisering door de monumenten­commissie over het verlenen van vergunningen en vrijstellingen met betrekking tot deze cultuurhistorisch waarden.

2.   Voordat het college een vergunning verleent met betrekking tot het bouwen in, op, aan of bij een gemeentelijk monument vraagt het de monumentencommissie om advies.

3.   Voordat het college een ontwerp-bestemmingsplan waarbij cultuurhistorische waarden zijn betrokken, overeenkomstig artikel 23 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ter inzage legt, vraagt het de monumentencommissie om advies.

Hoofdstuk 5.   Schadevergoeding.

Artikel 19.  Schadevergoeding

1.   Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

a.   de weigering van het college een vergunning tot wijziging, afbraak of ge­meentelijk monument gemeentelijk monument te verlenen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, of afbraak van een bouwwerk als bedoeld in artikel 16 van deze verordening;

b.   voorschriften door het college verbonden aan een vergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering van een gemeentelijk monument;

schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent de raad hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.   Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 49 van de Wet op de Ruimte­lijke Ordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6.   Jaarverslag.

Artikel 20.  Jaarverslag.

De monumentencommissie brengt jaarlijks aan het college verslag uit over de uit­voering van het monumentenbeleid, welk jaarverslag door het college ter kennis wordt gebracht van de raad.

Hoofdstuk 7.   Slot- en overgangsbepalingen.

Artikel 21.  Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 22.  Opsporingsbevoegdheid.

De opsporing van de in artikel 21 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het college met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn

belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 23.  Binnentreden

Zo dikwijls de zorg voor de naleving van deze verordening dit vereist, wordt hierbij de machtiging verstrekt al dan niet besloten ruimten en plaatsen, met uitzondering van woningen, desnoods tegen de wil van de rechthebbende, bewoner of gebrui­ker,te betreden, aan hen die en voor zover zij door het bevoegd gezag belast zijn met

uitvoering en het toezicht op de naleving van deze verordening.

Artikel 24  Inwerkingtreding

1.   Behoudens het bepaalde in het derde lid treedt deze verordening in werking op de eerste dag nadat deze bekend is gemaakt.

2    Behoudens het bepaalde in het vierde lid vervalt de monumentenverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 3 juni 1991, laatstelijk gewijzigd 15 november 1999, nadat de verordening, bedoeld in vorige lid, inwerking is getreden.

3.   Voor zover deze verordening betrekking heeft op rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumen­tenwet 1988.

4.   De monumentenverordening, vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad 3 juni 1991, laatstelijk gewijzigd 15 november 1999, voor zover het betreft bepalingen over rijksmonumenten, vervalt op de datum waarop het derde lid toepassing vindt.

5.   De op grond van de ingevolge het tweede lid vervallen verordening geregistreer­de beschermde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en ge­registreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

6.   Aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 10 van de in het tweede lid genoemde vervallen verordening die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van artikel 14 en 15 van de in het tweede lid genoemde verordening.

Artikel 25.  Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als "Monumentenverordening 2006".

Eindhoven, 30 oktober 2006.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

 

 

 

 

A. Sakkers, burgemeester.

 

 

 

 

G. Kok-Mol, wnd. secretaris.

 

Uitgegeven, 30 oktober 2006.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

Th. Stevens, loco-secretaris

 

 

 

 

 

 

 

 

BG06021958.def