Regeling vervallen per 01-01-2022

Financiële verordening gemeente Eindhoven 2020

Geldend van 06-12-2020 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Financiële verordening gemeente Eindhoven 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat

de raad van de gemeente Eindhoven;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 september 2020

gelet op artikel 212 gemeentewet;

In zijn vergadering van 3 november 2020 heeft besloten

1. De financiële verordening gemeente Eindhoven 2019 in te trekken;

2. De financiële verordening gemeente Eindhoven 2020 per 01-01-2020 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen.

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1. sectoren: thematische onderdelen van de gemeentelijke organisatie die aangestuurd worden door de Directieraad;

2. administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Eindhoven en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

3. primitieve begroting: de begroting zoals vastgesteld door de gemeenteraad voorafgaand aan het begrotingsjaar.

  • 4.

    a. grondexploitatiecomplex (GREX): een ruimtelijk plan voorzien van een grondexploitatiebegroting;

    b. grondexploitatiebegroting: de financiële vertaling van een grondexploitatiecomplex, waarbij de kosten en opbrengsten gefaseerd zijn in de tijd.

    Hoofdstuk 2 Begroting en verantwoording

Kaderstellen.

Artikel 2. Kadernota.

1. Het college biedt uiterlijk in het tweede kwartaal van het lopende kalenderjaar een nota aan over de kaders en richtlijnen voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren.

2. In de nota uit lid 1. worden de bevindingen meegenomen die voortkomen uit de rapportage van de begrotingsuitvoering van artikel 6 en de jaarstukken van artikel 7.

3. De raad stelt deze nota uiterlijk voor het zomerreces van het lopende kalenderjaar vast.

Artikel 3. Begroting.

1. De raad stelt een programma-indeling vast.

2. De raad stelt per programma vast:

  • .

    de beoogde maatschappelijke effecten;

  • .

    de te leveren goederen en diensten;

  • .

    de baten en lasten

3. Het college zorg er voor dat in de begroting de verplichte paragrafen zijn opgenomen met minimaal de wettelijk voorgeschreven informatie.

4. Periodiek beoordeelt het college of het wenselijk is om aanvullende nota’s op te stellen met betrekking tot de paragrafen en/of aanverwante onderwerpen.

5. Op voorstel van het college stelt de raad per programma, naast de verplichte beleidsindicatoren, indicatoren vast met betrekking tot de beoogde maatschappelijke effecten en de te leveren goederen en diensten.

6. In de begroting wordt de hoogte van de post onvoorzien opgenomen.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

1. Bij iedere begroting en jaarstukken wordt een overzicht gegeven van de toedeling van de taakvelden aan de programma ‘s.

2. Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven. Van investeringen kleiner dan €1 miljoen wordt het totaalbedrag weergegeven.

3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming en de investeringen.

4. In de jaarstukken wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven. Van investeringen kleiner dan € 1 miljoen wordt het totaalbedrag weergegeven.

5. In het overzicht van de incidentele baten en lasten per programma, worden per programma alle posten vanaf € 0,1 miljoen afzonderlijk gespecificeerd.

Artikel 5. Autorisatie begroting.

1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting per programma de baten en lasten en het overzicht algemene dekkingsmiddelen.

2. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van de begroting of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

3. De raad is bevoegd tot het wijzigen van de begroting (begrotingswijzigingen vaststellen).

  • 4.

    a. De raad verleent het college mandaat om te besluiten tot technische begrotingswijzigingen. Dit zijn wijzigingen waarbij eventueel op programmaniveau een mutatie is op het totaal van de baten e/o lasten, maar waarbij:

  • er geen sprake is van nieuw beleid;

  • het onderwerp niet politiek gevoelig is / er is geen politieke impact;

  • er geen wijziging in de doelstellingen van een programma optreedt;

  • er geen sprake is van resultaat bepalen / - bestemmen (m.u.v. actualiseren planning investeringen);

  • bedragen niet groter dan of gelijk zijn aan €1.000.000 (amendement A3).

    b. Geen formele begrotingswijzigingen zijn nodig indien de mutatie op het totaal van de baten e/o lasten op programmaniveau het bedrag van €15.000 niet overschrijdt en er dekking is binnen hetzelfde programma en voldaan wordt aan de criteria in artikel 5 lid 4a.

De bevoegdheden bij begrotingswijzigingen zijn vermeld in de bijlage 2 "Bevoegdheden begrotingswijzigingen", die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

5. a. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting per programma de investeringskredieten en geeft daarbij aan van welke kredieten de raad op een later tijdstip een apart nader uitgewerkt voorstel wil ontvangen alvorens het krediet definitief wordt geautoriseerd.

b. De raad verleent het college mandaat om binnen het raamkrediet voor projectvoorbereidingskosten concrete projectvoorbereidingskredieten te autoriseren.

6. a. Indien het college voorziet dat een geautoriseerd investeringskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het investeringskrediet inclusief begrotingswijziging of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

b. Voor investeringen die in de loop van het begrotingsjaar noodzakelijk zijn en niet voorzien waren bij vaststelling van de begroting, legt het college vooraf aan het aangaan van verplichtingen een voorstel voor het autoriseren van een investeringskrediet en een voorstel voor vaststelling van de bijbehorende begrotingswijziging aan de raad voor.

c. De raad verleent het college mandaat om niet voorziene investeringskredieten te autoriseren of geautoriseerde kredieten te wijzigen indien:

er geen sprake is van nieuw beleid;

het onderwerp niet politiek gevoelig is / er is geen politieke impact;

er geen wijziging in de doelstellingen van een programma optreedt;

de verhoging van het bruto krediet of het nieuwe niet voorziene krediet kleiner is dan €1.000.000,-.

d. De raad verleent aan het college mandaat om de begrotingswijziging zoals bedoeld in lid a en b van dit artikel vast te stellen indien het vaststellen van de begrotingswijziging volgens lid 4 een bevoegdheid is van het college en dekking aanwezig is voor de kapitaallasten binnen hetzelfde programma.

e. Indien gedurende de uitvoering van een project extra werkzaamheden worden uitgevoerd en de kosten hiervan volledig gedekt worden uit een bijdrage van derden, én de werkzaamheden passen binnen de scope van het project en de scope van het oorspronkelijke krediet, én de autorisatie van het krediet op basis van onderdeel c van dit artikel een bevoegdheid van B&W is, mag de kredietwijziging tot €100.000,- door de budgethouder van het krediet worden vastgesteld.

Lid 7 en 8 zijn van toepassing op zowel grondexploitaties als facilitaire exploitaties oftewel projecten in het kader van actief grondbeleid en faciliterend grondbeleid.

7. a. De raad stelt voor een nieuwe (grond)exploitatie een (grond)exploitatiecomplex inclusief een (grond)exploitatiebegroting vast;

b. De raad verleent het college mandaat tot het vaststellen van een nieuwe (grond)exploitatiecomplex inclusief (grond)exploitatiebegroting indien de (grond)exploitatie een omvang kent die over de gehele looptijd:

kleiner is dan € 1 miljoen (totale kosten en/of opbrengsten, en

minimaal budgettair neutraal is (met een 0-resultaat, dan wel positief), en

het risico geen negatieve gevolgen heeft voor het benodigd gemeentelijk weerstandsvermogen, en

past binnen het bestaande beleid, en

mits deze voldoet aan de mandateringsregels inzake begrotingswijzigingen.

8. a. Het college actualiseert jaarlijks alle eerder vastgestelde grondexploitatiebegrotingen door middel van de Meerjaren Prognose Grondbedrijf (MPG) en legt deze ter vaststelling voor aan de raad.

Hierin worden alleen meegenomen:

herzieningen die passen binnen eerder vastgestelde kaders;

herzieningen die het gevolg zijn van autonome ontwikkelingen;

herzieningen die betrekking hebben op ondergeschikte punten;

herzieningen die het gevolg zijn van verschuiving/aanpassing van de fasering.

Herzieningen die hierbij financieel materieel zijn, dat wil zeggen waarbij, over de gehele looptijd, de geraamde kosten en/of opbrengsten met meer dan 10% wijzigen en de wijziging > € 500.000,- dan wel niet langer minimaal budgettair neutraal is worden apart toegelicht in het MPG.

b. Alle planinhoudelijke wijzigingen en wijzigingen op eerder vastgestelde (grond)exploitatie die niet voldoen aan lid 11a., worden door de raad vastgesteld (raadsdossier).

De raad verleent daarbij het college mandaat tot het vaststellen van de wijziging indien deze voldoet aan lid 10b.

Rapportage en Verantwoording.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage.

1. Het college informeert de raad op het niveau van programma door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting.

2. De tussentijdse rapportages worden aan de raad aangeboden.

3. Het college stelt de opzet vast van de inrichting van de tussentijdse rapportages.

4. De rapportages gaan in op financiële afwijkingen, de risico’s, de voortgang van de programma’s en eventueel de maatschappelijke effecten.

5. De raad bepaalt aan de hand van de uitvoering van de programma's of de beleidsdoelen van de programma's voor het lopende jaar bijstelling behoeven.

Artikel 7. Jaarstukken.

1. Het college draagt zorg voor een adequate vertaling van de verantwoording van de taakvelden naar de verantwoording van de programma's.

2. Het college legt verantwoording af over de uitvoering van de programma's. In de verantwoording geeft het college aan:

a. wat is bereikt;

b. wat hebben we daarvoor gedaan;

c. wat heeft het gekost (exploitatie en investeringen);

d. wat de kosten zijn van overhead en een overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

e. wat het bedrag is voor de heffing van de vennootschapsbelasting en het gebruik van het geraamde bedrag voor onvoorzien;

f. hoe de resultaten zich verhouden tot de in de begroting gestelde doelen, tenminste toegelicht aan de hand van de verplichte beleidsindicatoren;

g. de wijze waarop getracht is de beoogde maatschappelijke effecten te bereiken;

h. de wijze waarop verbonden partijen bijdragen aan de realisatie van de doelstellingen van de programma’s.

Artikel 8. EMU-saldo

1. Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3 Financieel beleid

Kaderstellen.

Artikel 9. Financiële positie.

1. Het college draagt er zorg voor, dat al het beleid waartoe de raad heeft besloten, in de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen is opgenomen.

Artikel 10. Waardering en afschrijving vaste activa.

1. Kosten verbonden aan het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht;

2. Materiële vaste activa zijn te onderscheiden in:

investeringen met een economisch nut;

investeringen met een economisch nut waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven;

investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut.

3. Investeringen in vaste activa worden onder aftrek van bijdragen derden geactiveerd.

4. De kosten van onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van investeringen in vaste activa worden niet geactiveerd.

5. Gestart wordt met afschrijven vanaf het boekjaar volgend op het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt / verworven wordt.

6. De afschrijvingstermijnen die worden gehanteerd voor vaste activa zijn vermeld in bijlage 1 "Afschrijvingstermijnen gemeente Eindhoven per activasoort", die onderdeel uitmaakt van deze verordening.

7. In principe wordt lineair afgeschreven tenzij middels gemotiveerd raadsbesluit hiervan wordt afgeweken.

8. Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Deze laatstgenoemden worden altijd geactiveerd.

9. Activa met een levensduur van minder dan drie jaar worden direct ten laste van de exploitatie gebracht, tenzij anders wettelijk voorgeschreven.

Artikel 11. Grondexploitatie

1. Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief blijven uiterlijk 5 jaar geactiveerd staan. Voor actief grondbeleid onder immaterieel vast actief, voor faciliterend grondbeleid onder nog te verhalen.

Binnen die periode worden zij bij realisering van het actief overgeboekt naar het betreffende actief of bij niet realiseren van het actief doch uiterlijk na 5 jaar afgeboekt ten laste van het jaarresultaat.

2. Voor verliesgevende grondexploitaties wordt een voorziening gevormd. De voorziening wordt tegen contante waarde gewaardeerd.

Artikel 12. Kostprijsberekening en tarieven.

1. De grondslag voor het bepalen van de heffingen en tarieven wordt gevormd door de extracomptabel geraamde kostprijs van de betreffende producten en diensten van de gemeente Eindhoven. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

2. a. Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan reserves en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing de compensabele btw.

b. De toerekening van overheadkosten aan rechten en heffingen vindt plaats door middel van een opslag op de directe productieve formatie-uren volgens de volgende berekeningswijze: relevante kosten overhead gedeeld door de directe formatie-uren inclusief inhuur van de productiesectoren = opslag.

3. De toerekening van overheadkosten aan grondexploitaties, investeringen en groot onderhoudsprojecten, die ten laste van een voorziening worden gebracht, vindt plaats door middel van een opslag op de directe productieve formatie-uren volgens de volgende berekeningswijze: relevante kosten overhead gedeeld door de directe formatie-uren inclusief inhuur van de productiesectoren = opslag.

4. Het percentage van de omslagrente (interne rente) voor de rentetoerekening van de kapitaallasten is een vergoeding voor de inzet van vreemd vermogen en van eigen vermogen en wordt vastgesteld bij de begroting. In afwijking hierop worden bij grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen toegerekend. Bij projectfinanciering worden de werkelijke rentekosten toegerekend.

5. Het college doet jaarlijks een voorstel aan de raad voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen en rechten.

6. Het college is bevoegd tot het vaststellen van tarieven en prijzen voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken die niet krachtens de Gemeentewet aan de raad zijn voorbehouden.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

1. Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden en met welke bijbehorende activiteiten de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de extracomptabel geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd.

2. Bij het verstrekken van leningen of garanties aan overheidsbedrijven en derden brengt de gemeente de extracomptabel geraamde integrale kosten in rekening. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van tenminste de extracomptabel geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

4. Raadbesluiten met de motivering van het publiekbelang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Treasuryfunctie.

1. Het college biedt het (bijgestelde) Treasurystatuut aan ter vaststelling door de raad.

2. Het Treasurystatuut legt de beleidsmatige infrastructuur van de treasuryfunctie vast in de vorm van uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten. Het Treasurystatuut maakt een objectieve en transparante verantwoording van de treasuryfunctie vooraf en achteraf mogelijk.

Hoofdstuk 4 Financieel beheer en interne controle

Artikel 15. Administratie.

1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de sectoren;

het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa, voorraden, vorderingen en schulden, contracten, enz.;

het verschaffen van informatie aan de budgethouders en voor het maken van kostencalculaties;

het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en ter zake geldende wet- en regelgeving;

de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen.

Artikel 16. Registratie bezittingen, activa en vermogen.

1. Het college draagt er zorg voor, dat de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente systematisch worden gecontroleerd, met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de (debiteuren-)vorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen en de (crediteuren-) schulden jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen tenminste eenmaal in de vier jaar.

2. Bij afwijkingen in de registratie van bezittingen neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen. De resultaten van de controle en eventuele plannen van verbetering worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden.

Artikel 17. Interne controle.

1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

2. Het college draagt zorg voor een adequaat organisatiereglement, alsmede voor een mandaatregeling en budgethoudersregelingen.

Artikel 18. Misbruik en oneigenlijk gebruik.

Het college legt de regels vast voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 5 Financiële organisatie.

Artikel 19. Financiële organisatie.

Het college legt (in een besluit) vast:

a. een eenduidige indeling van de gemeentelijke financiële organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de sectoren;

b. een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

c. de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

d. de regels voor de opdrachtverlening en de verrekening van leveringen tussen de sectoren van de gemeente;

e. de te maken afspraken met de sectoren over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen.

Artikel 20. Overige.

1. Het college legt (in een besluit) de interne regels (protocol) vast voor de inkoop en aanbesteding van werken, leveringen en diensten. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de relevante regelgeving (waaronder de Nederlandse regels en regels van de Europese Unie).

2. Het college legt (in een besluit) de interne regels (protocol) vast voor de toekenning van steunverlening en subsidies aan ondernemingen. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de relevante regelgeving.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen.

Artikel 21. Intrekken oude verordening

1. De financiële verordening Gemeente Eindhoven 2019 wordt ingetrokken.

Artikel 22. Overgangsrecht

1. De financiële verordening Gemeente Eindhoven 2019 blijft van toepassing op de jaarstukken en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar 2019. Dit geldt ook voor de bijlage afschrijvingstermijnen die in december 2018 is vastgesteld door de raad.

Artikel 23. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020, met dien verstande dat zij van

toepassing is op de begroting, de jaarstukken en bijbehorende stukken van het

begrotingsjaar 2020

Artikel 24. Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als "financiële verordening gemeente Eindhoven

2020”.

Ondertekening

Afschrijvingstermijnen gemeente Eindhoven per activasoort

Bijlage 1 bij financiële verordening Gemeente Eindhoven 2020

Code

Omschrijving balanscode

Omschrijving soort activum

Levensduur Economisch nut

Levensduur Maatschappelijk nut

Toelichting

1000

Bijdragen aan activa in

eigendom van derden

(grond en terreinen)

Ondergrond Schoolgebouwen

Overig

Conform afschrijvingstermijn ondergrond in eigendom.

Conform afschrijvingstermijn activa in eigendom

1013

Machines, app, install (immat)

Divers

10-30

nvt

1101

Gronden en terreinen

Grond

Oneindig

Oneindig

Op grond wordt niet afgeschreven

Voorzieningen aan parkeerterrein

20

20

Betreft openbare parkeerterreinen (omheiningen en blokkades)

Voorzieningen aan overige terreinen

20-30

20-30

Voorzieningen aan / bij bedrijfsgebouwen zoals buitenverlichting, hekwerk, fietsenstallingen, beplanting *)

Begraafplaatsen

50

Aanleg (niet ondergrond, op grond wordt niet afgeschreven)

1102

Grond erfpacht

Grond erfpacht

oneindig

oneindig

Op grond wordt niet afgeschreven

1107/1002

Gebouwen

(mat / immat)

Gebouwen

50

Kantoor- en bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden en watersportaccommodaties, kunstijsbaan, parkeergarage, kleedlokalen. Niet de installaties en inrichting.

Gebouwen van hout

15

Noodlokalen, houten units (houten noodlokalen: levensduur 15 jaar, subsidie rijk)

Bio-massacentrale (niet zijnde gebouw)

20/10

Feitelijke levensduur afhankelijk van type *)

Schoolgebouwen

20/ 50

Upgrade 20 jaar; transformatie en nieuwbouw 50 jaar

Kwekerijen / kassen

25

Jongerencentra, jeugdhonken, gemeenschapshuizen

40

Voorzieningen aan gehuurde gebouwen

Max 25

Af te stemmen op de huurtermijn, maar niet langer dan 25 jaar. *)

Verbouwingen

Max 25

Tenzij de verwachte levensduur of huurtermijn van het gebouw korter is: dan daaraan koppelen. *)

Achterstallig onderhoud en saneringen, mits levensduur verlengend

Max 10

0

Achterstallig onderhoud in openbare ruimte mag niet worden geactiveerd *)

Voegwerk

40

Daken, opstal, boeibord, kozijnen, verduurzamen.

15/40

Incidentele investeringen (daken, opstal, verduurzamen, boeibord, kozijnen). Afhankelijk materialen e.d.

1103

(EN) Grond en terrr. (opb. met afschr.);

Sportparken

30/8-12

Kunstgras en all weatherbanen. Onderlaag 30 jaar en bovenlaag 8 t/m12 jaar. *)

50

Tribune 50 jaar met renovatie na 25 jaar

25

Kosten aanleg sportparken inclusief civiel technisch (park, verharding paden en riool plus alle velden, ondergrond)

20/15

Hekwerken 20 jaar en overige voorzieningen 15 jaar.

30/15

Verlichting: masten 30 jaar en armaturen 15 jaar

15/20

Tennismuur, parkeergarage, rijwielstalling

Overige cat.

25

Open hekken verzonken staal

40

Centrale electr.voorz Collse Watermolen

20

Led-verlichting

15/40

Terreinvoorzieningen

1105

Woonruimten

Woningen

50

Alleen gebouw. Op grond wordt niet afgeschreven

1109

Grond- weg- en waterbouwkundige werken

Havens, kanalen

50

Rioleringen

60

Beschoeiing van metaal

80

Winkelcentrum Woensel

25

Bestrating en verlichting

Gebied binnen de ring

25

Bestrating en verlichting

1111

Vervoersmiddelen

Bedrijfswagens, tractie

7

Vrachtwagen, huisvuilwagen

Personenauto’s, bestelauto’s

7

Dienstauto’s

Overige vervoersmiddelen

7

Aanhangwagens

Postauto

7

Hoogwerker

10

Gladheidbestrijdingsmaterieel

10/20

Gladheid

1113

Machines, installaties, meubilair en gereedschappen

Installaties en inrichting van gebouwen

10-30

Verlichting, liften, centrale verwarming, installaties van bedrijfsgebouwen *)

Inventaris en meubilair

Max 20

Voor scholen geldt de rijksnorm *)

Machines

Max 15

Pompen, aggregaten, zaagmachines en compressen. Reprografie apparaten. *)

Computer hardware, elektronische apparatuur

3

4

5

6

20/10/8

Hardware 3 jaar: (balie)printers en plotters, CPU’s, laptops, tablets, aanvullende beveiligingsapparatuur, beeldschermen/displays

Hardware 4 jaar: laptops (raad), tablets (raad) en vaste PC’s

Hardware 5 jaar: netwerkapparatuur, printers/ multi-functionals, overige apparatuur (tenzij anders vermeld)

Hardware 6 jaar: servers & storage, gewone beeldschermen.

Overig: computerruimte bouwkundig 20 jaar; Noodstroom, blusinstallatie, airco 10 jaar; inrichting 8 jaar. Paspomaat. Dymanisch reizigers systeem,

Computer software

3

5

7

Beveiligingssoftware

KA- en lokale PC-applicaties, virtualisatie software en overige procesapplicaties.

Grote proces-software

Infrastructuur

15/12

Glasvezel 15 jaar, overige kabels in en tussen gebouwen 12 jaar

Telefonie

6

(server based) telefooncentrale, telefoontoestellen

Speeltuinen (toestellen)

10

Zwembad op speelterrein 20 jaar

Parkeermeters, parkeerautomaten

20

Containers (grof vuil standplaatsen)

10

Containers (ondergronds bij flats)

30/10/5

Buitenbak 30 jaar, binnenbak en opbouw 10 jaar, elektronica 5 jaar

Zonnepanelen

15/20

Afhankelijk van type / plaatsing / e.d.

Klein apparatuur

5/10

Brandmelders, couverteermachine

Incidenteel

5/20

Afhankelijk van type investering, eenmalige zaken.

1310 (MN)

Beschoeiing

Overige beschoeiing

10

1312 (MN)

Bruggen en viaducten

Bruggen en viaducten

80

1314 (MN)

Verkeersinfrastructuur

Verkeersinfrastructuur

40

Wegen, bestrating, fietspaden, voetpaden

Herinrichting centrumgebied

25

1316 (MN)

Verkeersvoorzieningen

Verkeersvoorzieningen

20

Voorzieningen met uitzondering van verlichting. Bijv. drempels over middengeleiders

Voorbereidingskosten HOV3

40

1320 (MN)

Openbare verlichting

Openbare verlichting: kabels en masten

40

Openbare verlichting: armaturen en behuizing (evt. LED)

20

Roadmap licht, verlichting

10

1322 (MN)

Voorzieningen in groen

Groenvoorzieningen

10

Parkmeubilair (o.a. banken en prullenbakken)

Overig groen

15/25

Hekwerken, bruggen hout, aanleg, vergroening, groeiverbindingen, herinrichting en renovatie

Groeninrichting

40

Bomen en parkrenovaties

1324 (MN)

Verkeersregelinstall

Verkeersregelinstallaties

8/15/30

Verkeersregeltoestel incl verkeerslantaarns en detectielussen 15 jaar; grondkabels en masten 30 jaar, switch 8 jaar

VRI-voorzieningen en ict-oplossingen

20

Aanleg VRI

10

1094 (MN)

Voorbereidingskosten

nvt

nvt

1098

Gronden GB voorraad

nvt

nvt

1099

Voorber. kn aankoop grond

nvt

nvt

1100

Strategische grondverwerving

nvt

nvt

1200 -

Deelnemingen meerderheid

nvt

nvt

1202

Deelnemingen minderheids

nvt

nvt

1210

Leningen ogv de ABW

nvt

nvt

31308

Handelsportefeuile panden

nvt

nvt

*) Voor elke nieuwe investering wordt de exacte afschrijvingstermijn vastgesteld.

Bevoegdheden begrotingswijzingen gemeente Eindhoven

Bijlage 2 bij financiële verordening Gemeente Eindhoven 2020

Gedurende het boekjaar zijn er vier typen wijzigingen mogelijk op programma, taakveld of kostenplaatsniveau:

1. Beleidsbegrotingswijzigingen: begrotingswijzigingen die door de raad moeten worden vastgesteld.

2. Technische begrotingswijzigingen: begrotingswijzigingen die door de raad zijn gemandateerd naar het college.

3. Taakveldwijzigingen: wijzigingen binnen een programma (zonder een effect op de baten e/o lasten op programmaniveau). Daarmee zijn het officieel geen begrotingswijzigingen. We hanteren hiervoor de term Taakveldwijziging. Het college is hiervoor bevoegd, mits er geen sprake is van nieuw beleid, de onderwerpen niet bestuurlijk gevoelig zijn en de doelstellingen van het programma niet in gevaar komen. In een enkel geval kan over taakveldwijzigingen door de portefeuillehouder worden besloten, vooral vanwege het spoedeisend karakter van de besluitvorming. Dit is een mandatering binnen de collegebevoegdheden. Dit betreft de taakveldwijzigingen:- aanvragen voor voorzieningen in de onderwijshuisvesting met een spoedeisend karakter;- planschade voorstellen en ontwerp bestemmingsplannen.

Op grond van amendement A3 worden taakveldwijzigingen groter dan € 1 miljoen aan de raad voorgelegd.

4. Administratieve wijzigingen: wijziging die binnen een Taakveld blijft. Bijvoorbeeld binnen het Taakveld A wordt een budget van reiskosten omgezet naar drukwerk. Daarnaast worden begrotingswijzigingen kleiner dan € 15.000,- eveneens administratief afgedaan. De budgethouders zijn hiervoor bevoegd mits de onderwerpen niet bestuurlijk gevoelig zijn, er geen sprake is van nieuw beleid en de doelstellingen van een programma niet in gevaar komen.

In het volgende schema is het onderscheid tussen begrotingswijzigingen (raadsbevoegdheid) en taakveldwijzigingen weergegeven (collegebevoegdheid) en welke begrotingswijzigingen te mandateren zijn aan het college.

afbeelding binnen de regeling

In een stroomschema ziet dat er als volgt uit.

afbeelding binnen de regeling

Nb: daarnaast kennen we nog 1 specifieke raadsbevoegdheid die niet in het stroomschema is opgenomen. En dat is het bepalen van het resultaat en bestemming geven aan een positief saldo. Dit is een raadsbevoegdheid die niet overdraagbaar is.

Voorbeelden van technische begrotingswijzigingen zijn:

1. Begrotingswijzigingen waarmee stelposten worden overgebracht naar taakvelden, op voorwaarde dat de raad al heeft ingestemd met de te voeren activiteiten.

2. Begrotingswijzigingen vanuit de post onvoorzien.

3. Begrotingswijzigingen vanuit bestemmingsreserves waarvoor door de raad reeds een bestemming is gegeven.

4. Begrotingswijzigingen aangaande investeringskredieten die niet voorzien waren ten tijde van de begrotingsbehandeling binnen bestaand beleid en binnen hetzelfde programmaonderdeel en met reeds aanwezige dekking voor kapitaallasten.

5. Begrotingswijzigingen ten laste van de saldireserve specifiek, voor zover de raad inhoudelijk en financieel in een eerder stadium reeds heeft ingestemd.

6. Begrotingswijzigingen als gevolg van overhevelen van activiteiten en daarmee formatie of afdelingen, binnen bestaand beleid.

7. Begrotingswijzigingen als gevolg van aanpassing in de kostenverdeling.

8. Begrotingswijzigingen binnen de bedrijfsvoering, binnen bestaand beleid.

Dit betreft een niet limitatieve opsomming.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 november 2020

J. Jorritsma, voorzitter

J. Verbruggen, griffier