Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2010

Geldend van 01-05-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2010

De raad van de gemeente Emmen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. , nummer:;

gelet op het bepaalde in;

b e s l u i t :

1. In te trekken de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2008 (bijlage 2);

3. Vast te stellen de hieronder weergegeven Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

1.

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a.

college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen;

b.

wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

c.

WVG: Wet voorzieningen gehandicapten;

d.

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

e.

AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

f.

persoon met beperkingen: de persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 die beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie;

g.

voorziening hulp bij het huishouden: een voorziening ter ondersteuning bij of ter overname van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon met beperkingen;

h.

rolstoelvoorziening: een voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich in en om de woning te verplaatsen;

i.

woonvoorziening: een voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die de persoon met beperkingen in staat stelt de woning zo normaal mogelijk te gebruiken;

j.

vervoersvoorziening: een voorziening die de persoon met beperkingen in staat stelt zich lokaal te verplaatsen;

k.

algemeen gebruikelijk: hetgeen naar in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor de persoon met beperkingen als gangbaar bezit of gangbare uitgaven wordt aangemerkt;

l.

voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt aan de persoon met beperkingen;

m.

persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de persoon met beperkingen één of meer aan hem of haar te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Emmen te stellen regels van toepassing zijn;

n.

budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

o.

budgethouder: een persoon met beperkingen aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is verleend en die aan het college desgevraagd verantwoording is verschuldigd over de besteding van het budget;

p.

financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening waarvan de hoogte kan worden afgestemd op het inkomen van de persoon met beperkingen;

q.

inkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 Besluit maatschappelijke ondersteuning;

r.

eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage;

s.

eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten;

t.

mantelzorger: een persoon die mantelzorg als bedoeld in artikel 1 onderdeel b van de wet pleegt;

u.

woonplaats: woonplaats als bedoeld in artikel 10 lid 1 en artikel 11 van boek 1 van het Burgerlijk wetboek;

v.

algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de persoon met beperkingen;

w.

individuele voorziening: de voorziening zoals die is opgenomen in deze verordening en waar de persoon met beperkingen aanspraak op kan maken, indien wordt voldaan aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in deze verordening;

x.

huisgenoot: iedere persoon met wie de persoon met beperkingen gemeenschappelijk een woning bewoont;

y.

leefeenheid: een eenheid bestaande uit alle huisgenoten met wie de persoon met beperkingen in de woning duurzaam een gezamenlijke huishouding voert;

z.

woning: een woning, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip, voor permanente bewoning bestemd en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen wordt gedeeld;

aa.

gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang tot de woning te bereiken;

bb.

woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

cc.

standplaats: een kavel binnen de gemeente Emmen, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

dd.

woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen, niet zijnde een schip dat wordt gebruikt als of is bestemd voor de beroepsvaart;

ee.

ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

ff.

uitraasruimte: een ruimte waarin een persoon met beperkingen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

2.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Awb.

Artikel 1.2 Reikwijdte van de verordening

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend aan de persoon met beperkingen indien:

    • a.

      deze persoon niet in staat is om: 1e een huishouden te voeren; 2e zich te verplaatsen in en om de woning; 3e zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; 4e medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan.

    • b.

      de voorziening, objectief bezien, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      de voorziening in overwegende mate op de persoon met beperkingen is gericht;

    • d.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is;

    • e.

      deze persoon zijn woonplaats heeft in de gemeente Emmen.

  • 2.

    Een voorziening wordt geweigerd:

    • a.

      indien niet is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      indien de voorziening algemeen gebruikelijk is;

    • c.

      indien op grond van enige andere regeling aanspraak bestaat op een adequate voorziening;

    • d.

      indien een voorziening niet noodzakelijk is omdat redelijkerwijs van de persoon met beperkingen of van zijn of haar huisgenoten kan worden gevergd dat zij hun medewerking verlenen aan de oplossing voor het zich voordoende probleem;

    • e.

      indien er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      indien de aanvraag betrekking heeft op kosten die de persoon met beperkingen voorafgaand aan het moment van beschikken op de aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college de noodzaak, adequaatheid en passendheid achteraf kan beoordelen;

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de persoon met beperkingen zijn toe te rekenen;

    • h.

      indien, zo het gaat om een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, in de financiering van het niet door de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget bestreken deel van de kosten niet is voorzien

  • 3.

    Bij het compenseren van beperkingen die een aanvrager ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt ook rekening gehouden met de keuzes die de aanvrager maakt in het leven, waarbij verwacht mag worden dat een aanvrager geschikte keuzes maakt rekening houdend met de beperkingen die horen bij de individuele omstandigheden van de aanvrager.

Hoofdstuk 2. Vorm van de individuele voorzieningen en eigen bijdrage/ eigen aandeel

Artikel 2.1 Keuzevrijheid individuele voorzieningen

  • 1.

    Een individuele voorziening kan worden verstrekt in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget.

  • 2.

    In deze verordening wordt expliciet geregeld welke soorten individuele voorzieningen het college kan verstrekken en in welke vorm.

  • 3.

    Voor zover het college een individuele voorziening kan verstrekken in natura, wordt de persoon met beperkingen de mogelijkheid geboden te kiezen tussen de individuele voorziening in natura of een daarmee vergelijkbare individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen van de zijde van het college overwegende bezwaren bestaan.

  • 4.

    Van overwegende bezwaren als bedoeld in lid 3 is sprake indien:

    • a.

      de te verstrekken voorziening bestaat uit een pasje voor het collectief vraagafhankelijke vervoer;

    • b.

      de aanvrager naar het oordeel van het college niet voldoende in staat is om het persoonsgebonden budget te beheren en de besteding te verantwoorden.

  • 5.

    De in het vorige lid onder b bedoelde uitsluiting vindt niet plaats indien de aanvrager naar genoegen aantoont te beschikken over een kwalitatief goed eigen netwerk van mensen of een bewindvoerder die het beheer en het regelwerk namens de aanvrager doet.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

  • 1.

    Indien een individuele voorziening in natura wordt verstrekt bevat de beschikking tenminste:

    • a.

      het doel en omvang van de voorziening;

    • b.

      de daarmee gemoeide kosten;

    • c.

      de verplichtingen;

    • d.

      de looptijd van de voorziening;

    • e.

      de wijze waarop de voorziening wordt verstrekt.

  • 2.

    2. Afhankelijk van de soort voorziening kan de voorziening in natura in eigendom, in bruikleen of als persoonlijke dienstverlening worden verleend.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Indien een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt bevat de beschikking tenminste:

  • a.

    het doel van de tegemoetkoming;

  • b.

    de hoogte van de tegemoetkoming;

  • c.

    de duur van de tegemoetkoming;

  • d.

    de verplichtingen;

  • e.

    de wijze van betaling;

  • f.

    de wijze waarop verantwoording dient te worden afgelegd over de besteding van de tegemoetkoming aan de gemeente.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

Indien een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt bevat de beschikking tenminste:

  • a.

    het doel van het budget;

  • b.

    de hoogte van het budget en de wijze waarop dit is berekend;

  • c.

    de budgetperiode;

  • d.

    de verplichtingen van de budgethouder;

  • e.

    de wijze van betaling;

  • f.

    de wijze waarop de budgethouder verantwoording dient af te leggen over de besteding aan de gemeente en de belastingdienst.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage

  • 1.

    De persoon met beperkingen die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is een eigen bijdrage verschuldigd, tenzij anders is bepaald in deze verordening.

  • 2.

    De hoogte van de eigen bijdrage wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3.

    Indien de voorziening in natura bestaat uit het verschaffen in bruikleen van een roerende zaak kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening worden gebracht.

  • 4.

    Het bedrag dat in zijn totaal aan eigen bijdrage wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten van de voorziening.

  • 5.

    Indien de voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verleend wordt de eigen bijdrage opgelegd nadat de voorziening is verleend.

Artikel 2.6 Eigen aandeel

  • 1.

    De persoon met beperkingen die in aanmerking wordt gebracht voor een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd, tenzij anders is bepaald in deze verordening.

  • 2.

    De hoogte van het eigen aandeel wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 3.

    Indien de voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming bestaat uit het verschaffen van een bouwkundige of woontechnische aanpassing aan de woning die niet in eigendom is van de aanvrager, kan gedurende maximaal negenendertig perioden van vier weken een eigen aandeel in rekening worden gebracht.

  • 4.

    Indien de voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming bestaat uit het verschaffen van een vergoeding voor verhuizing en inrichting kan gedurende maximaal dertien perioden van vier weken een eigen aandeel in rekening worden gebracht.

  • 5.

    Het bedrag dat in totaal aan eigen aandeel wordt gevraagd is nooit hoger dan de door de gemeente gemaakte kosten van de voorziening. Het eigen aandeel wordt pas opgelegd nadat de voorziening is verleend.

Artikel 2.7 Voorzieningen waar geen eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is

  • 1.

    Er wordt in geen geval een eigen bijdrage gevraagd voor rolstoelen, ongeacht de vorm of het type.

  • 2.

    Er wordt in geen geval een eigen bijdrage gevraagd voor collectieve vervoers-voorzieningen.

  • 3.

    Er wordt in geen geval een eigen bijdrage gevraagd voor sportvoorzieningen; handbikes kunnen, afhankelijk van de aanvraag, tot sportvoorziening worden gerekend.

  • 4.

    Er wordt in geen geval een eigen aandeel gevraagd voor huurderving

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Recht op individuele voorziening hulp bij het huishouden en primaat van de algemene voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele voorziening hulp bij het huishouden in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen het zelf uitvoeren van één of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken; en

  • b.

    een algemene voorziening hulp bij het huishouden niet voorziet in een snelle en adequate oplossing.

Artikel 3.2 Soorten en vormen van de individuele voorziening hulp bij het huishouden

  • 1.

    Indien een persoon met beperkingen voor een individuele voorziening hulp bij het huishouden in aanmerking wordt gebracht, kan deze voorziening bestaan uit hulp bij het huishouden 1 of hulp bij het huishouden 2, een en ander zoals is overeengekomen met de zorgleveranciers.

  • 2.

    Een individuele voorziening hulp bij het huishouden kan worden verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 3.3 Geen langdurige noodzaak

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder d kan het college een voorziening hulp bij het huishouden ook verstrekken indien er geen langdurige noodzaak is.

Artikel 3.4 Weigeringsgrond

In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een persoon met beperkingen niet in aanmerking voor een voorziening hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten. Zij worden in beginsel geacht de zogenaamde gebruikelijke zorg te verlenen.

Artikel 3.5 Omvang van de individuele voorziening hulp bij het huishouden

  • 1.

    De omvang van de individuele voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren per week.

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden bedraagt 75% van het maximale uurtarief zorg in natura. Het geïndiceerde aantal uren hulp bij het huishouden zoals vermeld in het eerste lid wordt vermenigvuldigd met het maximale uurtarief zoals dat is overeengekomen met de zorgaanbieders. Vervolgens wordt de uitkomst daarvan vermenigvuldigd met vier. De hoogte van het uurtarief wordt bepaald in het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Emmen.

Artikel 3.6 Betaling van de individuele voorziening hulp bij het huishouden

Het persoonsgebonden budget wordt als volgt uitbetaald:

  • a.

    bij bedragen tot € 2.500,-- op jaarbasis: elk kalenderjaar vooraf;

  • b.

    bij bedragen tussen € 2.500,-- en € 5000,-- op jaarbasis: elk kalender half jaar vooraf;

  • c.

    bij bedragen tussen € 5.000,-- en € 25.000,-- op jaarbasis: elk kalender kwartaal vooraf;

  • d.

    bij bedragen hoger dan € 25.000,-- op jaarbasis: elke kalendermaand vooraf.

Artikel 3.7 Verplichtingen van een budgethouder

  • 1.

    Bij de verlening van een persoonsgebonden budget worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a.

      de budgethouder gebruikt het persoonsgeboden budget uitsluitend voor inkoop van een adequate voorziening hulp bij het huishouden en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b.

      de budgethouder sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of de instantie van wie de hulp bij het huishouden wordt betrokken en neemt in die overeenkomst ten minste op dat die persoon of instantie ondertekende declaraties verstrekt met daarop vermeld de naam en het adres van die persoon of instantie, het aantal uren verleende hulp bij het huishouden, de gedeclareerde bedragen en het Burgerservicenummer;

    • c.

      de budgethouder noteert de gegevens op het daartoe door de gemeente beschikbaar gestelde formulier en bewaart dit formulier en de in onderdeel b bedoelde overeenkomsten en declaraties gedurende drie jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking aan het college;

    • d.

      de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

  • 2.

    De budgethouder hoeft geen verantwoording af te leggen over 1,5% van het toegekende budget met een minimum van € 250,-- en een maximum van € 1.250,--.

Artikel 3.8 Geen eigen bijdrage of eigen aandeel

Er wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd voor de voorziening hulp bij het huishouden zoals genoemd in artikel 3.3 te weten de kortdurende hulp bij het huishouden.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Recht op individuele woonvoorziening en primaat algemene voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele woonvoorziening in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen of problemen het normale gebruik van de woning onmogelijk maken; en

  • b.

    een algemene woonvoorziening niet voorziet in een snelle en adequate oplossing.

Artikel 4.2 Soorten en vormen van individuele woonvoorzieningen

  • 1.

    Indien een persoon met beperkingen in aanmerking kan worden gebracht voor een individuele woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 4.1 dan kan het college kiezen uit één of een combinatie van één of meer van de volgende voorzieningen:

    • a.

      voor de kosten van verhuizing en inrichting;

    • b.

      voor het realiseren van een aanpassing van bouwtechnische of woontechnische aard in of aan de woning;

    • c.

      voor het realiseren van een aanpassing van niet-bouwtechnische of niet-woontechnische aard in of aan de woning;

    • d.

      voor onderhoud, keuring en reparatie van een in of aan de woning aangebrachte voorziening;

    • e.

      voor de kosten van tijdelijke huisvesting;

    • f.

      voor de kosten van tijdelijke huurderving;

    • g.

      voor het verwerven van grond.

  • 2.

    De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 onder a, c, d en e worden verleend aan de persoon met beperkingen.

  • 3.

    De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 onder b, f en g worden verleend aan de woningeigenaar.

  • 4.

    De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 onder a, b, d, e, f en g worden verleend in de vorm van een financiële tegemoetkoming, niet in de vorm van een PGB. Grote woningaanpassingen mogen nooit in de vorm van een PGB worden verleend. Losse woonunits mogen wel in de vorm van een PGB worden verleend (bruikleen).

  • 5.

    De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 onder b en d kunnen ook worden verstrekt in natura indien een losse woonunit ter beschikking wordt gesteld of indien het gaat om onderhoud, keuring en reparatie van een in of aan de woning aangebrachte voorziening die in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is verleend.

  • 6.

    De individuele woonvoorzieningen die worden genoemd in lid 1 onder c worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, verstrekt in natura of in de vorm een persoonsgebonden budget.

Artikel 4.3 Weigeringsgronden

De aanvraag voor een individuele woonvoorziening wordt geweigerd indien:

  • a.

    de beperking of het probleem voorvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • c.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en één of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van de woning;

  • d.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de persoon met beperkingen verhuist vanuit een adequate of niet-adequate woning naar een niet-adequate woning, tenzij er een naar het oordeel van het college gewichtige reden aan de verhuizing ten grondslag ligt.

  • e.

    de voorziening betrekking heeft op hotels/pensions; trekkerswoonwagens; kloosters; tweede woningen; vakantiewoningen; recreatiewoningen; kamerverhuur; voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen die specifiek op personen met beperkingen en ouderen gericht zijn; en voorzieningen in de woning die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen hadden kunnen worden.

  • f.

    de aanvraag betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • g.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak.

Artikel 4.4 De hoogte van het persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen of zou hebben bedongen indien zij de woonvoorziening zelf zou hebben ingekocht. Dit wordt verder uitgewerkt in het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.5 De hoogte van de financiële tegemoetkoming

Tenzij in deze verordening anders is bepaald, wordt de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie bepaald aan de hand van door de persoon met beperkingen opgevraagde vergelijkbare offertes, waarbij de prijs van de leverancier die de goedkoopst adequate voorziening kan leveren doorslaggevend is. Dit wordt verder uitgewerkt in het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Emmen.

Artikel 4.6 Primaat van de verhuizing

  • 1.

    Indien een persoon met beperkingen is geïndiceerd voor één of een combinatie van één of meer individuele woonvoorzieningen, overweegt het college of na afweging van de belangen van de gemeente en de persoon met beperkingen in redelijkheid kan worden volstaan met verlening van een woonvoorziening in de kosten van verhuizing en inrichting, dit om de persoon met beperkingen te bewegen om te verhuizen naar een adequate woning of een goedkoper dan de huidige woning aan te passen woning.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde woonvoorziening in de kosten van verhuizing en inrichting wordt in ieder geval niet verleend indien de aanvrager:

    • a.

      voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      gaat verhuizen vanuit of naar een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning;

    • c.

      gaat verhuizen naar een AWBZ-instelling of een andere instelling die gericht is op het verstrekken van zorg;

    • d.

      in de te verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning ondervindt.

Artikel 4.7 Primaat van de losse woonunit

  • 1.

    Indien een geïndiceerde aanpassing van bouwtechnische of woontechnische aard in of aan de woning bestaat uit een aanbouw of een aanzienlijke verbouwing, verleent het college deze voorziening, in afwijking van het bepaalde in artikel 4.2 lid 1 sub b, in de vorm van een losse woonunit.

  • 2.

    Het in lid 1 bepaalde geldt niet indien de woningeigenaar bereid is de woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen met beperkingen en voorzover daartegen geen overwegende bezwaren bestaan.

  • 3.

    Met de in lid 1 genoemde aanzienlijke verbouwing wordt bedoeld een verbouwing die meer kost dan het bedrag zoals genoemd in het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.8 Bezoekbaar maken van een woning

  • 1.

    Het college kan een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 onder b, bestaande uit het bezoekbaar maken van de woning, verlenen aan de woningeigenaar indien de woning is gelegen in de gemeente Emmen.

  • 2.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het zodanig aanpassen van de woning dat de persoon met beperkingen de woning moet kunnen bereiken en de woonkamer en het toilet moet kunnen bereiken en gebruiken. Indien het enige toilet in de badkamer is gesitueerd geldt eveneens dat dit toilet moet kunnen worden bereikt en gebruikt.

Artikel 4.9 Tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening verlenen in de kosten in verband met tijdelijke huisvesting indien:

    • a.

      een persoon met beperkingen in verband met aanpassing van zijn huidige of nog te betrekken woning heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en

    • b.

      de kosten van deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2.

    De voorziening zoals bedoeld in het eerste lid kan het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.10 Huurderving

  • 1.

    Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting aan de eigenaar van de woning teneinde de woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met beperkingen te laten komen.

  • 2.

    Het college kan geen voorziening zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel verlenen over de eerste maand van huurderving.

  • 3.

    De voorziening zoals bedoeld in het eerste lid kan het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.11 Het verwerven van grond

Het college kan een woonvoorziening verlenen die het de woningeigenaar mogelijk maakt de bestaande woning uit te breiden, dan wel de nieuwe woning groter te bouwen. Dit wordt uitgewerkt in het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Emmen.

Artikel 4.12 Anti-speculatiebeding

  • 1.

    Het college kan van de eigenaar-bewoner aan wie een woonvoorziening is verleend zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 sub b en g en die de woning binnen een periode van tien jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden en de eigendomsoverdracht van de grond verkoopt, een (deel) van de waarde van de woning met grond, die het gevolg is van de verleende woonvoorziening, terugvorderen.

  • 2.

    De hoogte van het terug te vorderen bedrag als bedoeld in lid 1 wordt als volgt bepaald:

    • a.

      de waarde van de woning met grond op het moment van verkoop wordt verminderd met de getaxeerde waarde van de woning met grond als ware het dat de woonvoorziening niet was verleend;

    • b.

      de onder a verkregen uitkomst wordt, voor zover deze positief is, verminderd met 10% voor elk jaar dat is verstreken sinds de in lid 1 genoemde gereedmelding en eigendomsoverdracht van de grond.

  • 3.

    De eigenaar-bewoner als bedoeld in lid 1 is verplicht om het college voor het passeren van de akte van eigendomsoverdracht op de hoogte te stellen van de verkoop.

Artikel 4.13 Aanvang werkzaamheden, toezicht en verlenen

Het college verleent slechts een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 1 als:

  • a.

    niet reeds een begin is gemaakt met de werkzaamheden, waarop de voorziening betrekking heeft, zonder hun toestemming;

  • b.

    door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, die betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 4.14 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

De woningeigenaar aan wiens woning een woonvoorziening wordt getroffen zoals genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder b en waar een bedrag mee is gemoeid dat hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Emmen, dient terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van de voorziening, maar uiterlijk 12 maanden na het verlenen van deze voorziening, te melden dat de werkzaamheden gereed zijn.

Artikel 4.15 Verplichtingen bij een woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder gebruikt het persoonsgeboden budget uitsluitend voor de inkoop van een adequate woonvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de budgethouder bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs(zen) gedurende drie jaar en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college;

  • c.

    de budgethouder noteert de gegevens op het daartoe door de gemeente beschikbaar gestelde formulier en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college;

  • d.

    de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

Artikel 4.16 Geen eigen bijdrage of eigen aandeel

Er wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd voor de woonvoorzieningen zoals genoemd in artikel 4.2 lid 1 onder f, te weten de kosten van tijdelijke huurderving. Er wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd voor de woonvoorzieningen zoals nader uitgewerkt in artikel 4.8 van de BMO.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 5.1 Recht op individuele vervoersvoorziening en primaat algemene voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele vervoersvoorziening in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen of problemen het de persoon met beperkingen onmogelijk maken om in de directe woon- en leefomgeving sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag; en/of

  • b.

    aantoonbare beperkingen of problemen het de persoon met beperkingen onmogelijk maken om buiten de directe woon- en leefomgeving sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag, waardoor deze persoon in een sociaal isolement of vervreemding geraakt; en

  • c.

    een algemene vervoersvoorziening, zoals het openbaar vervoer, niet voorziet in een snelle en adequate oplossing.

Artikel 5.2 Soorten en vormen van individuele vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het college kan één of een combinatie van één van de volgende soorten individuele vervoersvoorzieningen verstrekken:

    • a.

      de collectieve vervoersvoorziening;

    • b.

      vergoeding voor gebruik van de reeds in bezit zijnde eigen auto of auto van derden;

    • c.

      vervoer per taxi of rolstoeltaxi;

    • d.

      een gesloten buitenwagen met verbrandingsmotor;

    • e.

      een auto;

    • f.

      een vergoeding voor het gebruik van een te verstrekken of verstrekte gesloten buitenwagen of auto;

    • g.

      een (compacte) scootmobiel;

    • h.

      een elektrische rolstoel;

    • i.

      een ander vervoermiddel dan de vervoermiddelen genoemd onder d, e, g en h;

    • j.

      een aanpassing aan de onder d, e, g en h genoemde voorzieningen.

  • 2.

    De verlening van de individuele vervoersvoorziening genoemd in lid 1 onder a, zonodig in combinatie met de andere in lid 1 genoemde voorzieningen heeft voorrang.

  • 3.

    De individuele vervoersvoorziening genoemd in lid 1 onder a wordt met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet uitsluitend in natura verleend.

  • 4.

    De individuele vervoersvoorzieningen zoals genoemd in lid 1 onder d, e, g, h en i worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm een persoonsgebonden budget verleend.

  • 5.

    De individuele vervoersvoorzieningen zoals genoemd in lid 1 onder b, c en f worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

Artikel 5.3 Omvang van de vervoersvoorziening

  • 1.

    Bij het bepalen van de omvang van de individuele vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.2 lid 1 onder b tot en met j, kan rekening worden gehouden met:

    • a.

      de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen;

    • b.

      de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 5.2 lid 1 onder a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

    • c.

      de vervoersbehoeften van echtgenoten of daarmee gelijkgestelden samenvallen.

  • 2.

    Bij het bepalen van de omvang van de individuele vervoersbehoefte wordt rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de persoon met beperkingen zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de persoon met beperkingen noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen, dit voor zover vervoer per Valys niet adequaat is.

  • 3.

    De te verlenen vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 5.2 lid 1 onder b, c, d en f zal ten minste een omvang hebben van 1500 kilometer per jaar met een bandbreedte tot 2000 kilometer per jaar.

Artikel 5.4 De hoogte van het persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering en reparatie is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen of zou hebben bedongen indien zij de vervoersvoorziening zelf zou hebben ingekocht. Dit wordt verder uitgewerkt in het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Emmen.

Artikel 5.5 Verplichtingen van de budgethouder

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget wordt de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder gebruikt het persoonsgeboden budget uitsluitend voor de inkoop van een adequate individuele vervoersvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de budgethouder bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs(zen) gedurende drie jaar en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college;

  • c.

    de budgethouder noteert de gegevens op het daartoe door de gemeente beschikbaar gestelde formulier en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college;

  • d.

    de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

Artikel 5.6 De hoogte van de financiële tegemoetkoming

De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor individuele vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld in het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Emmen.

Artikel 5.7 Geen eigen bijdragen of eigen aandeel individuele vervoersvoorziening

Er wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd voor de vervoersvoorzieningen zoals genoemd in artikel 5.2 lid 1 onder a en h, te weten de collectieve vervoersvoorziening en de handbewogen en elektrische rolstoel. Ook wordt er geen eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd voor sportvoorzieningen, waaronder handbikes.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning en bij sport

Artikel 6.1 Individuele voorziening verplaatsen in en rond de woning en sport en primaat algemene voorziening

Een persoon met beperkingen kan voor een individuele voorziening voor het verplaatsen in en rond de woning en voor het beoefenen van een sport in aanmerking worden gebracht indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen of problemen het zittend verplaatsen in en rond de woning onmogelijk maken; en/of

  • b.

    aantoonbare beperkingen of problemen het beoefenen van de gewenste sport onmogelijk maken; en

  • c.

    een algemene voorziening niet voorziet in een snelle en adequate oplossing.

Artikel 6.2 Soorten en vormen van individuele voorzieningen voor het dagelijks verplaatsen in en rond de woning en bij het beoefenen van sport

  • 1.

    Het college kan één of een combinatie van de volgende soorten individuele voorzieningen zoals bedoeld in artikel 6.1 verstrekken:

    • a.

      een handmatige of elektrische rolstoel voor verplaatsing binnens- of buitenshuis, dan wel aanpassing daaraan;

    • b.

      een handmatige of elektrische sportrolstoel of andere sportvoorziening, dan wel een aanpassing daaraan;

    • c.

      de met a en b samenhangende kosten van onderhoud, verzekering en reparatie.

  • 2.

    De individuele voorzieningen die worden genoemd in lid 1 onder a en b worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, verstrekt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

Artikel 6.3 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 6.2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een voorziening voor het verplaatsen van in en rond de woning in aanmerking indien hij geen recht heeft op een verstrekking op grond van de AWBZ.

Artikel 6.4 Hoogte persoonsgebonden budget

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de voorzieningen zoals genoemd in artikel 6.2 lid 1 onder a, b en c is gelijk aan de tegenwaarde van het bedrag dat de gemeente heeft bedongen of zou hebben bedongen indien zij deze voorziening zelf zou hebben ingekocht. Dit wordt verder uitgewerkt in het door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Emmen.

Artikel 6.5 Verplichtingen van de budgethouder

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget worden de budgethouder de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    de budgethouder gebruikt het persoonsgeboden budget uitsluitend voor de inkoop van een adequate rolstoel of sportvoorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

  • b.

    de budgethouder bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs(zen) gedurende drie jaar en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college;

  • c.

    de budgethouder noteert de gegevens op het daartoe door de gemeente beschikbaar gestelde formulier en stelt deze desgevraagd ter beschikking aan het college;

  • d.

    de budgethouder deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verlening van het persoonsgebonden budget.

Artikel 6.6 Geen eigen bijdrage

Er wordt geen eigen bijdrage gevraagd voor de rolstoelvoorzieningen of sportvoorzieningen zoals genoemd in artikel 6.2 lid 1.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 7.1 Opdracht tot uitvoering

In het geval de gemeente zelf niet de advisering en dienstverlening, voortvloeiend uit deze verordening en de daarop berustende nadere regels, doet, wordt dit opdragen aan de partij genoemd in door het college vast te stellen beleidsregels.

Artikel 7.2 Aanvraagprocedure

De wijze waarop de persoon met beperkingen een aanvraag kan indienen wordt geregeld in door het college vast te stellen beleidsregels.

Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1.

    Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het college kan zelf indiceren of een indicatieadvies vragen aan een door het college aangewezen adviesinstantie.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door het college aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    Bij de indicatie wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 7.4 Samenhangende afstemming

Het college legt in door het college vast te stellen beleidsregels regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de belanghebbende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

  • 2.

    Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in lid 1 en lid 4 kan het besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag vanaf welke de budgethouder heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

  • 3.

    Bij het overlijden van de budgethouder eindigt het persoonsgebonden budget op de dag gelegen na de dag waarop budgethouder is overleden.

  • 4.

    Een besluit tot het verlenen van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de budgethouder zijn verplichtingen niet nakomt.

  • 5.

    Een besluit tot het verlenen van een financiële tegemoetkoming kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

Artikel 7.7 Terugvordering

  • 1.

    Indien een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd, dit voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2.

    Indien een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget abusievelijk ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan de persoon met beperkingen is uitbetaald, kan dit worden teruggevorderd.

  • 3.

    Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen kunnen, vanaf het moment dat de persoon van wie wordt teruggevorderd of die in gebreke is gesteld, worden verhoogd met de wettelijke rente (Awb 4.85 ev.).

  • 4.

    Indien een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is verstrekt, en de situatie van de cliënt verandert binnen vijf jaar na verstrekking zodanig dat de voorziening niet langer nodig is, kan de voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 7.8 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beslist op een volledige aanvraag binnen een redelijke termijn, maar ten hoogste binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag. Indien het een aanvraag voor een (complexe) woningaanpassing betreft, wordt een maximale beslistermijn gehanteerd van 16 weken.

  • 2.

    Het college kan een beslistermijn voor de duur van maximaal 4 weken verlengen. De beslistermijn wordt alleen verlengd als de complexiteit van de aanvraag dat noodzakelijk maakt. Het gaat hierbij vooral om aanvragen voor (complexe) woningaanpassingen, waarbij de gemeente van externe partijen afhankelijk is en minder controle heeft op de duur van de afhandeling.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 Gevallen waarin niet is voorzien

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Nadere regels

Het college is belast met de uitvoering van deze verordening en is bevoegd terzake de daarop berustende besluiten nadere regels te stellen, overeenkomsten met derden aan te gaan en algemene voorwaarden op te stellen.

Artikel 8.4 Indexering

Jaarlijks per 1 januari worden de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen geldende bedragen verhoogd of verlaagd conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2010.

Artikel 8.6 Overgangsbepaling

Voor zover op grond van het bepaalde in de artikelen 2.5 en 2.6 van deze Verordening een eigen bijdrage of eigen aandeel kan worden gevraagd, anders dan bij voorzieningen hulp bij het huishouden, zijn deze bepalingen uitsluitend van toepassing op aanvragen die zijn ingediend na inwerkingtreding van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Emmen 2008.

Cliënten die in 2009 een PGB ontvingen voor HH2, en in 2010 nog een PGB-HH2 hebben, ontvangen in 2010 nog het oude uurtarief. Pas vanaf 2011 zal deze groep het nieuwe bedrag ontvangen.

Artikel 8.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Emmen 2010.

Vastgesteld in de openbare vergadering van .

de griffier,

de voorzitter,

H.D. Werkman

C. Bijl