Regeling vervallen per 28-02-2015

Reclameverordening van de gemeente Emmen

Geldend van 01-10-2010 t/m 27-02-2015

Intitulé

Reclameverordening van de gemeente Emmen

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen alsmede in de op basis van deze verordening vastgestelde uitvoeringsregelingen en beleidsregels, wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

rechthebbende

:

ieder, die over enig goed (roerend of onroerend) enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, dan wel daarover enige feitelijke zeggenschap uitoefent;

wegen

:

alle wegen als bedoeld in artikel 1, lid 1 sub b., van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen daar mede onder verstaan de voor het publiek - al dan niet met enige beperking - feitelijk toegankelijke wegen, lanen, straten, pleinen, parkeerplaatsen, brinken, vlakten, waaronder ijsvlakten, kaden, bruggen, viaducten, passages, gangen, stegen, paden, plantsoenen, parken, speelweiden en speelplaatsen, velden, bossen en andere natuurterreinen, een en ander met inbegrip van trottoirs, stoepen, portieken, galerijen en trappenhuizen van flatgebouwen, bermen, plantsoenstroken, grasperken, goten, wallen, zijkanten, glooiingen, duikers en andere kunstwerken;

openbaar water

:

alle wateren, die – al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn;

voertuigen

:

alle voertuigen als bedoeld in artikel 1 onder a en a1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, met uitzondering van kinderwagens, kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen;

vaartuigen

:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen alsmede woonschepen, glijboten en ponten, ongeacht of deze feitelijk nog te gebruiken zijn voor het doel waarvoor zij zijn gemaakt;

commerciële reclame

:

iedere openbare aanprijzing van goederen en diensten alsmede opschriften, afbeeldingen, aankondigingen en verwijzingen waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

beleidsregels

:

een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van hetgeen is bepaald bij deze verordening bij het gebruik van een bevoegdheid door een bestuursorgaan;

reclamever-gunning

:

een op grond van deze verordening op aanvraag af te geven vergunning als bedoeld in de artikelen 2:1, eerste en tweede lid, en 2:2, eerste lid.

Artikel 1:2 Uitsluiting toepassingsgebied

  • 1.

    Deze verordening is niet van toepassing op openbaarmakingen van gevoelens en/of gedachten als bedoeld in artikel 19 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, artikel 10 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens en artikel 7 van de Grondwet.

  • 2.

    Deze verordening is niet van toepassing op aanvragen voor vergunningen die door het bevoegd gezag worden verleend op grond van artikel 2.2 lid 1 onder h en i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met uitzondering van de artikelen 3.3, 3.5 en 3.7.

Artikel 1:3 Leges

  • 1.

    In afwijking van hetgeen is bepaald in de legesverordening van de gemeente Emmen, is het college bevoegd om bij de krachtens deze verordening te verlenen vergunningen lagere leges te heffen.

  • 2.

    Het college stelt alvorens gebruik te maken van de in lid 1 bedoelde bevoegdheid beleidregels vast die in acht genomen dienen te worden bij het gebruik maken van de in lid 1 gegeven bevoegdheid. De vastgestelde beleidsregels worden ter kennis gebracht van de raad.

HOOFDSTUK 2 Verbodsbepalingen

Artikel 2:1 Verbod op commerciële reclame

  • 1.

    Het is een ieder verboden zonder vergunning van het college op, in of aan zaken welke aan de gemeente in eigendom toebehoren, zowel roerend als onroerend, commerciële reclame te bevestigen of te laten bevestigen in de vorm van een opschrift, aankondiging, afbeelding of verwijzing in welke vorm dan ook die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het is een rechthebbende op een onroerende zaak verboden zonder vergunning van het college deze zaak of een daarop aanwezig object te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van commerciële reclame met behulp van een opschrift, aankondiging, afbeelding of verwijzing in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod geldt op overeenkomstige wijze voor de rechthebbende op een voer- of vaartuig dan wel op een ander object met een opschrift, aankondiging, afbeelding of verwijzing in welke vorm dan ook, dat op, aan of boven een weg of in een openbaar water staan- of ligplaats heeft ingenomen, is geplaatst c.q. is aangebracht dan wel zich voortbeweegt net het kennelijke doel commerciële reclame te maken.

  • 4.

    Het in het tweede en derde lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

  • a.

    opschriften en aankondigingen, betrekking hebbende op de dienst, het beroep of bedrijf welke of hetwelk in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of op de bewoning daarvan zomede op naamborden, mits:

  • -

    de gezamenlijke oppervlakte van de opschriften en aankondigingen niet meer bedraagt dan 0,50m²;

  • -

    geen van de opschriften en aankondigingen een grotere afmeting heeft dan 1 meter in een richting;

  • -

    de aankondigingen en opschriften zijn opgebracht op of aan de onroerende zaak;

  • b.

    opschriften betrekking hebbend op de naam en/of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken en/of op de namen van degenen die bij het ontwerp en/of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • c.

    opschriften aankondigingen en afbeeldingen in een gebouw of een deel van een gebouw, hetwelk als winkel en/of als bioscoop, schouwburg, hotel, café-restaurant en dergelijke wordt gebruikt, mits zij betrekking hebben op het bedrijf, dat daarin wordt uitgeoefend;

  • d.

    aankondigingen, waarbij een onroerende zaak geheel of gedeeltelijk te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden, voor zolang zij feitelijk betekenis hebben, mits:

  • -

    zij worden aangebracht op, als het om grond gaat, of aan een onroerende zaak dat te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden;

  • -

    elke aankondiging geen grotere oppervlakte heeft dan 0,50m² en geen grotere afmeting heeft in een richting dan 1 meter;

  • e.

    opschriften en aankondigingen op of aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer en andere openbare diensten, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer c.q. die openbare dienst;

  • f.

    opschriften, aankondigingen en afbeeldingen op zuilen, borden of andere constructies op door het college aangewezen plaatsen waarvoor van gemeentewege door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst toestemming is verleend.

  • 5.

    Indien ingevolge het bepaalde in lid 4 geen vergunning is vereist, dienen de daarin bedoelde opschriften, aankondigingen en afbeeldingen niettemin zodanig te worden uitgevoerd en aangebracht dat de onroerende zaak en/of de omgeving naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet wordt ontsierd en de veiligheid van het verkeer niet in gevaar wordt gebracht. Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in lid 4 de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder en/of ontsiering voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende op dan wel de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder.

  • 6.

    Het in het tweede en derde lid gestelde verbod geldt onverminderd het bepaalde in de Woningwet, de Monumentenwet of de Wet Milieubeheer, voor zover van toepassing;

  • 7.

    Een vergunning als bedoeld in het tweede lid voorzover betrekking hebbend op het plaatsen van driehoeksborden, sandwichborden en daarmee naar aard en afmetingen gelijk te stellen borden, wordt slechts verleend voor die locaties zoals deze zijn aangewezen door het college.

  • 8.

    Het college is bevoegd om door middel van een vergunning als bedoeld in het tweede lid voor telkens één jaar maximaal tweederde van het aantal aangewezen locaties als bedoeld in het zevende lid uit te geven aan één of meerdere beroepsmatig opererende bedrijven, die op hun beurt weer bevoegd zijn deze locaties te gebruiken dan wel te laten gebruiken door derden, al dan niet tegen een aan de beroepsmatig opererende bedrijven af te dragen vergoeding.

  • 9.

    Het college stelt ter uitvoering van het in het achtste lid bepaalde beleidsregels op waarbij in ieder geval een overgangsregeling wordt vastgesteld ten behoeve van binnen de gemeente Emmen beroepsmatige opererende bedrijven. De overgangsregeling geldt tot maximaal drie jaar na vaststelling van deze verordening.

Artikel 2:2 Verbod op aankondigingen e.d.

  • 1.

    Het in artikel 2.1, eerste en tweede lid vervatte verbod is van overeenkomstige toepassing op opschriften, aankondigingen, verwijzingen, afbeeldingen, objecten en dergelijke ten behoeve van sociale, culturele en/of maatschappelijke doeleinden.

  • 2.

    Het college wijst locaties aan waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet geldt.

  • 3.

    Het college is bevoegd om door middel van het verlenen van een vergunning het beheer van de in het tweede lid bedoelde locaties steeds voor een periode van één jaar over te dragen aan een nader door hen aan te wijzen organisatie van sociale, culturele en/of maatschappelijke aard, die bij uitsluiting van anderen bevoegd is deze locaties zelf te gebruiken dan wel te laten gebruiken door derden, al dan niet tegen een door een aan de organisatie af te dragen vergoeding.

HOOFDSTUK 3 Reclamevergunningen

Artikel 3:1 Aanvraag om reclamevergunning

  • 1.

    Een reclamevergunning kan door of namens het college slechts op aanvraag, niet zijnde een mondelinge aanvraag, worden verleend.

  • 2.

    Bij het indienen van de aanvraag moet de aanvrager gebruik maken van de door of namens het college vastgestelde formulieren, die ten minste bevatten:

  • a.

    de naam en het adres van de aanvrager;

  • b.

    de naam en het adres van de eventueel door aanvrager aangewezen gemachtigde;

  • c.

    de dagtekening;

  • d.

    de plaats van het te plaatsen reclameobject;

  • e.

    de kadastrale aanduiding van het terrein waarop het reclameobject wordt geplaatst;

  • 3.

    Bij het indienen van de aanvraag om reclamevergunning moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

  • a.

    één of meer tekeningen van de aanzichten van het reclameobject;

  • b.

    een situatietekening;

  • c.

    tekeningen en/of foto’s van de omgeving voor zover nodig ter beoordeling van het uiterlijk van het reclameobject;

  • d.

    overige door of namens het college aangegeven bescheiden welke nodig zijn voor de beoordeling van de vergunningaanvraag.

  • 4.

    Indien niet wordt voldaan aan één of meerdere in dit artikel gestelde eisen, kan het college besluiten de aanvraag niet te behandelen. Alvorens te besluiten aan aanvraag niet te behandelen stelt het college de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid om de aanvraag aan te vullen. De termijn voor het indienen van aanvullende gegevens bedraagt twee weken. De beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het college de aanvrager heeft uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 5.

    Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 3:2 Te late indiening aanvraag

Indien een aanvraag voor een reclamevergunning wordt ingediend minder dan acht weken voor het tijdstip waarop de aanvrager de reclamevergunning nodig heeft, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen indien het van mening is dat de aard van de gevraagde reclamevergunning zodanig is dat voor een verantwoorde beoordeling van de aanvraag onvoldoende tijd aanwezig is. Artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3:3 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een reclamevergunning kan worden geweigerd:

  • a.

    in het belang van de voorkoming van ontsiering van de onroerende zaak en/of de omgeving;

  • b.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 2.

    Alvorens toepassing te geven aan het eerste lid sub a. wordt hieromtrent advies van een commissie van onafhankelijke deskundigen gevraagd. Hetgeen in de vigerende Bouwverordening van de gemeente Emmen omtrent het welstandstoezicht is bepaald, vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de advisering over aanvragen om reclamevergunning.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid stelt het college regels vast die bij de beoordeling van aanvragen om reclamevergunning een rol spelen.

  • 4.

    Een reclamevergunning moet worden geweigerd:

  • a.

    ingeval voor het reclameobject een vergunning op grond van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is vereist en deze is geweigerd;

  • b.

    indien voor het reclameobject een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.

Artikel 3:4 Vorm van de reclamevergunning

Reclamevergunningen worden schriftelijk verleend en gesteld op naam van de aanvrager.

Artikel 3:5 Voorschriften en wijziging reclamevergunning

  • 1.

    Het college kan aan een reclamevergunning voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de ontsiering van de van de zaak en/of de omgeving, de verkeersveiligheid dan wel ter voorkoming of beperking van overlast voor de eigenaren/gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 2.

    Het college kan na het horen van de vergunninghouder de aan de reclamevergunning verbonden voorschriften wijzigen en/of aanvullen dan wel aan een reclamevergunning alsnog voorschriften verbinden.

  • 3.

    Reclamevergunningen worden geacht te zijn verleend voor onbepaalde tijd, tenzij in de reclamevergunning een tijdsbepaling is opgenomen.

  • 4.

    De houder van een reclamevergunning is verplicht die vergunning op eerste vordering ter inzage af te geven aan hen, die belast zijn met het opsporen van de in deze verordening strafbaar gestelde feiten alsmede aan hen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze regeling gegeven voorschriften.

Artikel 3:6 Beslistermijn

  • 1.

    Door of namens het college wordt binnen 8 weken na de dag waarop een aanvraag om reclamevergunning is ontvangen, beslist.

  • 2.

    Hetgeen omtrent beslistermijnen is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht vindt overeenkomstige toepassing. De in het betreffende hoofdstuk geregelde bevoegdheden kunnen gemandateerd worden.

Artikel 3:6a Coördinatie reclamevergunning – bouwvergunning

  • 1.

    In afwijking van artikel 3:6 van deze verordening houdt het college de beslissing omtrent een aanvraag om reclamevergunning aan, indien voor het reclameobject een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is vereist.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aanhouding eindigt nadat het besluit omtrent de aanvraag om bouwvergunning onherroepelijk is geworden.

  • 3.

    Van de aanhouding wordt binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag om bouwvergunning mededeling gedaan aan de aanvrager van de reclamevergunning.

  • 4.

    Het college beslist binnen twee weken na beëindiging van de aanhoudingsplicht op de aanvraag om reclamevergunning.

  • 5.

    Indien het college niet voldoet aan het vierde lid en de bouwvergunning ex artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is verleend of moet worden geacht te zijn verleend, is de reclamevergunning van rechtswege verleend.

Artikel 3:6b Coördinatie reclamevergunning – monumentenvergunning

  • 1.

    In afwijking van artikel 3:6 van deze verordening houdt het college de beslissing omtrent een aanvraag om reclamevergunning aan, indien voor het reclameobject een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is vereist.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aanhouding eindigt nadat het besluit omtrent de aanvraag vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 onherroepelijk is geworden.

  • 3.

    Van de aanhouding wordt binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag om bouwvergunning mededeling gedaan aan de aanvrager van de reclamevergunning.

  • 4.

    Het college beslist binnen twee weken na beëindiging van de aanhoudingsplicht op de aanvraag om reclamevergunning.

  • 5.

    Indien het college niet voldoet aan het vierde lid en de vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is verleend of moet worden geacht te zijn verleend, is de reclamevergunning van rechtswege verleend.

Artikel 3:7 Intrekking van de reclamevergunning

Door of namens het college kan een verleende reclamevergunning, nadat de vergunninghouder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze met betrekking tot het voornemen de vergunning in te trekken weer te geven, worden ingetrokken, indien:

  • a.

    de zaak waarop of waaraan het reclameobject is geplaatst waarvoor reclamevergunning is verleend een verandering ondergaat en door het handhaven van de opschriften, aankondigingen, verwijzingen, afbeeldingen, objecten en dergelijke de omgeving naar het oordeel van het college wordt ontsierd en hieraan door het stellen van voorschriften niet kan worden tegemoet gekomen;

  • b.

    ter verkrijging van een reclamevergunning onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • c.

    de aan de reclamevergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de reclamevergunning gedurende 26 weken na dagtekening van verlening geen gebruik is gemaakt ofwel indien na aanvankelijk gebruik van de reclamevergunning hiervan gedurende 26 achtereenvolgende weken geen gebruik is gemaakt;

  • e.

    de zaak waarvoor een reclamevergunning is verleend geen betrekking meer heeft op het bedrijf of beroep dat in de zaak wordt uitgeoefend;

  • f.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de reclamevergunning, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming, waarvan de reclamevergunning is vereist;

  • g.

    de vergunninghouder of diens rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 3:8 Beleidsregels

  • 1.

    Het college stelt binnen zes maanden na vaststelling van deze verordening beleidsregels vast waarin de uitvoering van de in dit hoofdstuk gegeven regeling nader wordt uitgewerkt.

  • 2.

    Het college evalueert jaarlijks het door hen gevoerde beleid.

  • 3.

    Het college is bevoegd om binnen zes maanden na evaluatie van het door hen gevoerde beleid, de door hen vastgestelde beleidsregels aan te passen. Beleidsregels die na de in dit lid genoemde termijn van zes maanden worden vastgesteld, kunnen eerst dan in werking treden na de eerstvolgende jaarlijkse evaluatie.

  • 4.

    Hetgeen in de Algemene wet bestuursrecht is bepaald ten aanzien van de bekendmaking en inwerkingtreding van besluiten, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4 Handhaving

Artikel 4:1 Opsporing en toezicht

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast personen die bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten worden belast en personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving van die verordening, een en ander voor zover het die feiten betreft en die personen zijn beëdigd.

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 4:2 Binnentreden

  • 1.

    Personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, en opsporingsambtenaren, die en voorzover zij zijn belast met de opsporing van overtredingen van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, zijn bevoegd elke plaats te betreden voor zover de aard en strekking van deze verordening dat vereist, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde last is te allen tijde uitvoerbaar.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet ten aanzien van die ruimten waarvan het betreden dan wel binnentreden, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, voor het opsporen van een strafbaar feit ingevolge het bepaalde in artikel 12 van de Algemene wet op het binnentreden niet is toegelaten.

  • 4.

    Het binnentreden van woningen geschiedt slechts met toestemming van de bewoner dan wel met een schriftelijke machtiging, zulks in overeenstemming met hetgeen is bepaald in de Algemene wet op het binnentreden.

HOOFDSTUK 5 Straf- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet-nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet-nakoming van een of meer voorschriften aan een reclamevergunning verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste categorie.

  • 2.

    Overtreding van enige bepaling van deze verordening kan voorts worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 5:2 Overgangsbepaling

  • 1.

    Aanvragen om vergunning op grond van de bij raadsbesluit van 22 juni 2000 vastgestelde “Reclameverordening van de gemeente Emmen”, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening in behandeling zijn, worden geacht aanvragen om vergunning ingevolge deze verordening te zijn.

  • 2.

    Indien en voorzover de bepalingen uit deze verordening een grotere belasting inhouden voor de aanvrager, worden de aanvragen om vergunning op grond van de bij raadsbesluit van 22 juni 2000 vastgestelde “Reclameverordening van de gemeente Emmen” overeenkomstig de bij raadsbesluit van 22 juni 2000 vastgestelde “Reclameverordening van de gemeente Emmen” behandeld, indien en slechts voor zover zij zijn gedateerd en ontvangen voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

  • 3.

    De door het college verleende vergunning krachtens de bij raadsbesluit van 22 juni 2000 vastgestelde “Reclameverordening van de gemeente Emmen” worden geacht vergunningen ingevolge deze verordening te zijn.

Artikel 5:3 Slotbepaling

Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

Artikel 5:4 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Reclameverordening van de gemeente Emmen, (1e wijziging).”

Vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van ………….,

de secretaris,

de voorzitter,