Beleidsregels Aanpak woonoverlast gemeente Emmen

Geldend van 23-03-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Aanpak woonoverlast gemeente Emmen

De burgemeester van de gemeente Emmen;

acht het wenselijk beleidsregels vast te stellen met het oog op een transparante procedure voor de beoordeling en afdoening van bij de gemeente gemelde en geregistreerde zaken van ernstige en herhaalde woonoverlast;

gelet op de bepalingen in artikel 151d Gemeentewet juncto artikel 2:45 APV gemeente Emmen 2017 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB).

Besluit vast te stellen de volgende beleidsregels

‘Aanpak woonoverlast gemeente Emmen’:

Paragraaf 1: Ratio en doel beleidsregel

De beleidsregels maken inzichtelijk in welke gevallen en onder welke voorwaarden de burgemeester toepassing kan geven aan zijn bevoegdheid op basis van artikel 2.45 APV. Met de vaststelling ervan wordt ook voldaan aan de in artikel 2.45, tweede lid, opgenomen ‘beleidsregelplicht’.

De beleidsregels hebben tot doel:

  • 1.

    Op hoofdlijnen inzichtelijk te maken wat de aard en reikwijdte is van de in artikel 2.45, eerste lid, van de APV opgenomen zorgplicht, zodat inwoners van de gemeente Emmen hierop hun gedrag kunnen afstemmen (voorzienbaarheid).

  • 2.

    Te verduidelijken dat gemelde of geconstateerde vormen van ernstige en herhaalde hinder voor omwonenden eerst op zorgvuldige wijze in kaart worden gebracht (zorgvuldigheid).

  • 3.

    Transparantie te bieden over acties en maatregelen die een burger kan verwachten bij overtreding van zijn zorgplicht m.b.t. het voorkomen van ernstige woonoverlast, waarbij het onderscheid tussen soort woning (huur/ koop) van invloed kan zijn op de keuze voor een bepaalde aanpak, maatregel of gedragsaanwijzing.

  • 4.

    Inzichtelijk te maken dat ernstige en herhaalde hinder voor omwonenden effectief zal worden bestreden met (in deze beleidsregel niet limitatief opgesomde) op de kenmerken van het individuele geval toegesneden specifieke maatregelen of - voor zover doelmatig, doeltreffend en noodzakelijk geacht – met het geven van een gedragsaanwijzing die qua aard en intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de aard en de ernst van de overtreding van de zorgplicht, teneinde te bewerkstellingen dat een einde komt aan de ernstige en herhaalde hinder voor omwonenden (proportionaliteit en subsidiariteit).

Paragraaf 2: Afbakening en begrippen

Paragraaf 2.1 Afbakening

Het instrument van de gedragsaanwijzing op basis van artikel 2.45 APV komt pas in beeld, als andere reguliere bevoegdheden geen soelaas bieden. Het is daarmee vooral de aard van de “ernstige en herhaaldelijke overlast” zelf die bepaalt welke bestuurlijke bevoegdheid kan worden aangewend.

Om enkele voorbeelden te noemen:

Artikel 172a Gemeenwet: de burgemeester kan ter handhaving van de openbare orde burgemeester aan een persoon die individueel of in groepsverband de openbare orde ernstig heeft verstoord of bij groepsgewijze ernstige verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, dan wel herhaaldelijk individueel of in groepsverband de openbare orde heeft verstoord of bij groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol heeft gehad, bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde een bevel geven:

zich niet te bevinden in of in de omgeving van een of meer bepaalde objecten binnen de gemeente, dan wel in een of meer bepaalde delen van de gemeente;

zich niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een voor het publiek toegankelijke plaats zonder redelijk doel met meer dan drie andere personen in groepsverband op te houden, of

zich op bepaalde tijdstippen te melden op of vanaf bepaalde plaatsen, al dan niet in een andere gemeente.

Over dit bevel dient wel afstemming plaats te vinden met de officier van justitie. Indien de officier van justitie, op basis van dit artikel al een gedragsaanwijzing aan iemand heeft gegeven kan de burgemeester aan deze persoon niet ook een dergelijke bevel geven.

Artikel 174a Gemeenwet: De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.

Deze bevoegdheid komt de burgemeester eveneens toe in geval van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde.

Dit wetsartikel zal slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toegepast kunnen worden, omdat er strenge eisen aan de verstoring van de openbare orde worden gesteld.

Artikel 13 B Opiumwet: De burgemeester is bevoegd tot tijdelijke sluiting van een woning, lokaal of een bijbehorend erf als terplaatse een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel een handelsvoorraad aanwezig is.

Artikelen 1a, 1b, 13b, 14, 17 en 92a Woningwet: het college van burgemeester en wethouders kan bestuurlijke maatregelen treffen in het kader van het bestrijden achterstallig onderhoud aan, het onrechtmatig gebruik van gebouwen, open erven en terreinen of het bestrijden van structurele overlast vanuit een gebouw.

Artikel 20 BOPZ: De burgemeester kan beslissen over een inbewaringstelling (ibs) van een persoon als sprake is van een noodsituatie. Dit is het geval als iemand gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen alsgevolg van 'een stoornis van de geestelijke vermogens', zoals de wet het omschrijft. Een ibs is een spoedmaatregel. Het gevaar is zo onmiddellijk dreigend dat de procedure voor een rechterlijke machtiging niet afgewacht kan worden. De burgemeester beslist of iemand een ibs krijgt. Hij bekijkt daarvoor de geneeskundige verklaring die een arts heeft opgesteld over de cliënt. Als de burgemeester een gedwongen opname noodzakelijk vindt, wordt de cliënt binnen 24 uur opgenomen in een instelling (een instelling met bopz-aanmerking).

Paragraaf 2.2 Begrippen

Andere geschikte wijze (art. 151d, 2e lid Gemeentewet en 2:45 APV)

De burgemeester legt pas een specifieke gedragsaanwijzing pas op als de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. De gedragsaanwijzing komt pas in beeld als gebleken is dat er geen andere minder ingrijpende middelen ingezet kunnen worden (conform het subsidiariteitsbeginsel).

De burgemeester komt beleidsvrijheid toe in de afweging of er geen andere geschikte wijze is om de hinder tegen te gaan. Dat kunnen ook andere middelen zijn dan de uitoefening van overheidsbevoegdheden. Voorbeelden hiervan zijn het geven van een waarschuwing, het aanbieden van mediation of buurtbemiddeling of het aanspannen van een civiel rechtsgeding door het slachtoffer zelf of door de verhuurder van de woning van de overlastgever.

Pas als de burgemeester vindt dat er redelijkerwijs geen andere geschikte wijze is om de ernstige hinder tegen te gaan (blijkend uit de omstandigheid dat eerdere maatregelen of acties geen of onvoldoende soelaas bieden), kan hij een last onder dwansom of bestuursdwang opleggen. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat dit rechtsmiddel slechts als ‘ultimum remedium’ gebruik zal worden, dus als er geen andere passende en minder ingrijpende instrumenten ter beschikking staan of tevergeefs zijn toegepast.

Dit sluit aan bij de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.

Zorgplicht (2:45,1e lid APV)

Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, dient ervoor te zorgen dat er door gedragingen in of rondom die woning of dat erf geen ernstige en herhaalde hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

Gebruiker van de woning (2:45, 1e lid APV)

Onder degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt wordt verstaan degene die de woning feitelijk bewoont. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot de woning of het erf te hebben en hoeft niet de rechtmatige gebruiker van de woning te zijn. Ook een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder dit bestanddeel.

Ernstige en herhaalde hinder voor omwonenden (2.45, 1e lid APV)

Met ernstige hinder wordt gedoeld op ernstige en herhaalde hinder voor de omwonenden. Een vergelijking kan worden gemaakt met artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, waar onder ‘hinder’ gedragingen worden verstaan zoals het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen of het onthouden van licht of lucht. Ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d van de Gemeentewet kan tevens onrechtmatig zijn in de zin van artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek, maar dat is geen vereiste. En andersom zal niet elke onrechtmatige burenhinder ook automatisch kunnen worden aangemerkt als ernstige hinder. Met de term ‘herhaaldelijk’ wordt gedoeld op het vereiste dat de ernstige hinder een terugkerend karakter heeft (hetgeen niet noodzakelijkerwijze hetzelfde is als “ernstige hinder zonder onderbreking”). De burgemeester geeft derhalve geen toepassing aan de bestuursdwangbevoegdheid op basis van één incident.

Gedragingen (2:45, 1e lid APV)

Met ‘gedragingen in of vanuit die woning of dat erf’ worden bedoeld gedragingen die in of vanuit de woning of het erf worden gepleegd. De gedragingen kunnen worden gepleegd door de gebruiker van de woning zelf of door bezoekers, gasten of vrienden van de gebruiker, maar ook door (bijvoorbeeld) diens hond. Het gaat om de woning die, of het erf dat, de overlastgever gebruikt.

Woning of een bij die woning bijbehorend erf (2:45, 1e lid APV)

Met woning of bij die woning behorend erf wordt bedoeld de woning, de rest van het betrokken perceel (zoals een tuin) en de gezamenlijke ruimte binnen een wooneenheid zoals het portiek, de parterretrap, de gezamenlijke buitenruimte, enzovoorts. Gelet op het bepaalde in artikel 151d, eerste lid, van de Gemeentewet vallen ook gedragingen in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf, zoals bijvoorbeeld gedragingen in de tuin of voor de deur van de woning van de buren, op het trottoir en/of op straat ter hoogte van of vlakbij de woning onder de reikwijdte van dit begrip (Kamerstukken II 2014/15, 34 007, 7, p. 13 resp. Kamerstukken II 2014/15, 34 007, 10, p.2). Er moet een duidelijke connectie zijn tussen de gedraging en de woning of het erf. Het moet dus in de directe nabijheid van de woning of het erf zijn, waarvandaan de overlast plaatsvindt, dus niet verderop in de straat of in een andere straat.

Omwonenden (2:45, 1e lid APV)

Het gaat om bewoners, woonachtig in de directe nabijheid van de woning of het erf van waaruit de overlast plaatsvindt.

Last onder bestuursdwang of onder dwangsom (2:45, 2e lid APV)

De burgemeester is alleen dan bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom, indien de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

Als de raad de burgemeester de bevoegdheid heeft verleend tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, is de burgemeester ook bevoegd om in plaats daarvan een last onder onder dwangsom op te leggen. Dit volgt uit artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht. De last kan daarbij de vorm aannemen van een “aanwijzing” (gedragsaanwijzing).

Aanwijzing c.q. “gedragsaanwijzing”(artikel 2:45 2e lid APV )

Ter bestrijding van ernstige woonoverlast is de burgemeester bevoegd tot het geven van een specifieke gedragsaanwijzing. De gedragsaanwijzing neemt in juridische zin de vorm aan van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. In deze last staat dat de overlastgever bepaalde handelingen moet doen of juist moet nalaten zodat de overlast ophoudt. Er kan bijvoorbeeld bepaald worden dat de overlastgever slechts een beperkt aantal bezoekers per dag mag ontvangen, na een bepaalde tijd helemaal geen bezoekers meer mag ontvangen, zijn hond moet muilkorven of anderszins moet voorkomen dat de hond overlast veroorzaakt, het portiek leefbaar moet houden, geen luide muziek mag draaien, enzovoorts. De gedragsaanwijzing kan ook een verplichting (gebod) inhouden om psychische of sociale hulp te zoeken of een agressiereductietraining te volgen (Kamerstukken II, 34 007, 9, p.3).

De gedragsaanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). En is daarmee vatbaar voor bezwaar en beroep. Titel 5.3 van de Awb (Herstelsancties) is van toepassing. Vanwege de bevoegdheidstoedeling om een last onder bestuursdwang op te leggen, is de burgemeester op grond van artikel 5:32 van de Awb tevens bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Hierdoor kan de burgemeester een last onder dwangsom opleggen met de verplichting tot de betaling van een geldsom indien de last niet wordt uitgevoerd. Mocht dit onvoldoende effect hebben, dan kan de burgemeester middels een last onder bestuursdwang door feitelijk handelen de overlast tot een einde brengen, met inachtneming van een begunstigingstermijn.

Het geven van een gedragsaanwijzing is pas aan de orde als de inzet van een minder ingrijpende (lichtere) maatregel redelijkerwijze niet toereikend is ( ‘ultimum remedium’).

De vorm van bestuursdwang is uiteraard afhankelijk van de precieze last die is opgelegd.

Bij de daadwerkelijke uitoefening van de bestuursdwang kan men denken aan het verwijderen van bezoekers uit de woning, het aanbrengen van geluidwerende vloerbedekking, het verwijderen van geluidsapparatuur, het in beslag nemen van huisdieren, het verwijderen van vuilnis, enzovoorts.

Het moet in het vermogen van de betrokken bewoner liggen om de hinderlijke gedragingen te beëindigen.

De nadelige gevolgen van de last mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de last te dienen doelen (art. 3:4, tweede lid, Awb). De kosten van de bestuursdwang kunnen op grond van artikel 5:25 van de Awb worden verhaald op de overlastgever.

Bij de last onder dwangsom verbeurt de betrokken bewoner een dwangsom, indien deze binnen de begunstigingstermijn niet, niet tijdig of niet volledig aan de opgelegde last voldoet.

Tijdelijk huisverbod (151d, 3e lid Gemeentewet)

De burgemeester zal per geval maatgericht te werk gaan. Mocht deze gerichte aanpak niet werken, dan kan men desgewenst alsnog overgaan tot sluiting van de woning. Dat kan voor een periode van tien dagen. Bij ernstige vrees voor verdere overtreding kan de looptijd van het verbod worden verlengd voor ten hoogste vier weken.

Binnen het brede palet van het bij wijze van bestuursrechtelijke herstelsanctie geven van een gedragsaanwijzing is het uitvaardigen van een tijdelijk huisverbod een ‘ultimum remedium’.

Uitvoerbaarheid van de last

Het moet in het vermogen van betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te staken. Ook moet het in diens vermogen liggen om aan de eventueel opgelegde last te kunnen voldoen. Dit vloeit voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Soms wordt de overlast veroorzaakt door mensen met psychische problemen. Het is mogelijk dat zij, door hun psychische gesteldheid, niet bij machte zijn de overlastgevende gedragingen te staken. Een gedragsmaatregel op grond van deze wet is dan mogelijk niet voldoende of geen passende maatregel ter beëindiging van de overlast. Het is van belang dat er in dat geval een goede afstemming plaatsvindt met inzetbare hulpverlening.

Paragraaf 3: Procesbeschrijving

Op hoofdlijnen volgt hierna een stappenplan dat inzicht biedt in de wijze waarop en de gevallen waarin de burgemeester kan overwegen om gebruik te maken van de in artikel 2:45, tweede lid, neergelegde bestuursdwangbevoegdheid.

Ook staat beschreven welke vorm de te geven gedragsaanwijzing kan aannemen.

Stap 1. Melding of signalering

Signalen of meldingen van ernstige woonoverlast kunnen de gemeente langs diverse wegen bereiken . Omwonenden of anderen kunnen woonoverlast zelf rechtstreeks bij de gemeente melden, bijvoorbeeld via de gemeentelijke pagina, telefonisch of per brief.

Het kan ook zo zijn dat de gemeente zelf via de eigen organisatie, de politie, een woningcorporatie of één van de samenwerkingspartners mogelijke situaties van ernstige woonoverlast signaleert of rapporteert.

Stap 2. Dossiervorming

Om effectief te kunnen ingrijpen in geconstateerde gevallen van “ernstige en herhaalde woonoverlast” (in de zin van artikel 2:45 APV) zal in het gemeentelijk registratiesysteem (medewerkersportaal) een dossier moeten worden aangelegd dat onder meer klachten, meldingen, concreet omschreven waarnemingen, registraties en (sfeer)rapportages, contactgegevens van betrokken bewoner(s), omwonenden en (professionele) partners, gespreksverslagen, beoordelingen en evaluaties en adviezen van bij de bestrijding van woonoverlast betrokken partijen kan bevatten.

De gemeente Emmen ziet erop toe dat het voor een adequate bestrijding van de ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ noodzakelijke overleg met alle betrokkenen plaatsvindt.

Dit vergt onder meer intern overleg en afstemmingsoverleg binnen de gemeentelijke organisatie. De gemeente zal relevante informatie in dit verband, met inachtneming van de toepasselijke regels rondom privacy, bundelen in een digitaal dossier. Het beschikken over een deugdelijk dossier en dito dossieropbouw vormt immers een noodzakelijke voorwaarde voor de rechtmatige toepassing van de bestuursbevoegdheid van artikel 2.45, 2e lid APV. Bovendien geldt dat dat de gedragsaanwijzing een besluit is in de zin van de Awb en daardoor vatbaar is voor bezwaar en beroep. De belangenafweging dient om die reden ook deugdelijke plaats te vinden.

Stap 3. Vaststellen, verificatie en kwalificatie van de woonoverlast

Bij de gemeente binnenkomende en geregistreerde meldingen worden geverifieerd met inschakeling van gemeentelijke toezichthouders, politie, zorg of andere partijen die betrokken zijn bij de aanpak van woonoverlast. In geval van huurwoningen is daarbij ook een rol weggelegd voor de betreffende woningcorporatie.

Belangrijk is de precieze aard en omvang van de woonoverlast vast te stellen.

Naar verwachting zal slechts bij een klein deel van de overlastmeldingen sprake zijn van “ernstige en herhaaldelijke woonoverlast” zoals bedoeld in artikel 2:45, 1e lid APV.

Stap 4. Verkenning en inventarisatie mogelijke interventies en maatregelen

Met het oog op het de-escaleren, normaliseren en tegengaan van de geconstateerde “ernstige woonoverlast” zal, rekening houdend met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit én met de specifieke kenmerken van de voorliggende casus, worden bekeken welke interventies of maatregelen in het concrete geval kunnen worden ingezet.

Op dit punt aangekomen is van belang dat er een overleg plaatsvindt in het veiligheidsoverleg. Besproken dient te worden hoe met inzet van welke middelen de voorliggende casus het meest effectief kan worden aangepakt. Per geval moet beoordeeld worden of ook een partner vanuit het zorgveld bij het overleg aanschuift.

Bij het bepalen van in te zetten maatregelen geldt in beginsel een voorkeursvolgorde, waarbij een volgende interventie pas aan de orde is als de aanpak van de overlastsituatie met inzet van andere instrumenten niet mogelijk is of niet effectief is gebleken én een eerdere, minder ingrijpende interventiemaatregel niet tot het gewenste resultaat heeft geleid (het effectief tegengaan van de ernstige woonoverlast).

Op hoofdlijnen geldt daarbij een opbouw van een licht naar een zwaarder middel: (1) eerst een “goed gesprek” (bijvoorbeeld met de wijkagent of buurtbeheerder, via buurtbemiddeling of via mediation); daarna (2) een op schrift gestelde ‘officiële waarschuwing’ van de burgemeester, waarbij gewezen wordt op de bevoegdheid tot het geven van een (met een dwangsom versterkte) gedragsaanwijzing of het opleggen van een last onder bestuursdwang als overtreding van de zorgplicht niet wordt beëindigd.

Mocht ook het vorenstaande geen effect sorteren, dan (3) het daadwerkelijk opleggen van een gedragsaanwijzing in de vorm van een bestuursrechtelijke herstelsanctie of het daadwerkelijk toepassen van bestuursdwang.

Steeds wordt een nieuwe of andere vervolgstap in het veiligheidsoverleg besproken.

Omdat het hier om een nieuwe bevoegdheid van de burgemeester gaat, zijn in een aantal gevallen al verschillende stappen gezet. Dit wordt uiteraard in de inventarisatie meegenomen.

Stap 5. Daadwerkelijke inzet van maatregelen of het geven van een gedragsaanwijzing

Bij de eerste stappen ter bestrijding van de geconstateerde ‘ernstige en herhaaldelijke woonoverlast’ – kort gezegd: het informele, althans op vrijwillige basis gelegde, contact met de betrokken bewoner(s) en het geven van een ‘officiële waarschuwing’ – geldt geen bijzondere voorbereidingsprocedure.

Bij de toepassing van de bestuursrechtelijke herstelsanctie van de gedragsaanwijzing zal de betrokken bewoner als belanghebbende op grond van artikel 4:8 Awb in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze rondom het opleggen van de gedragsaanwijzing naar voren te brengen. Hierbij zal standaard een begunstigingstermijn van twee weken worden aangehouden, waarvan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken.

Rekening houdend met die zienswijze zal de burgemeester besluiten de gedragsaanwijzing al dan niet (of in gewijzigde vorm) op te leggen. Daarbij wordt exact omschreven wat van de betrokken overlastgever wordt verwacht, welke begunstigingstermijn daarvoor geldt en wat de gevolgen zijn bij het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de opgelegde last. De last zal zijn afgestemd op de aard van de overtreding en op de individuele omstandigheden van het geval, waarbij het belangrijk is dat het in het vermogen van de betrokkene moet liggen om tijdig aan de last te kunnen voldoen.

Voor zover gekozen wordt voor een gedragsaanwijzing, zal deze in beginsel de juridische vorm van een last onder dwangsom aannemen. In voorkomende gevallen kan dit anders zijn, bijvoorbeeld wanneer de vereiste spoed zich verzet tegen het opleggen van een last onder dwangsom en direct optreden van overheidswege (in de vorm van toepassing van zgn. rauwelijkse bestuursdwang) noodzakelijk is of als op voorhand duidelijk is dat een last onder dwangsom niet of niet voldoende effectief zal zijn. In die gevallen kan meteen worden gekozen voor een last onder bestuursdwang. Het tijdelijk huisverbod (artikel 151, derde lid, Gemeentewet), waarbij een bewoner tijdelijk de toegang tot de woning wordt ontzegd, geldt als “ultimum remedium”.

Stap 6. Kostenverhaal

Uitgangspunt bij de toepassing van bestuursdwang is dat de kosten ervan voor rekening van de overtreder van de zorgplicht (2.45, eerste lid, APV) komen.

Stap 7. Toezicht en handhaving

Het toezicht op de naleving van de opgelegde last is belegd bij de politie en de buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) van de gemeente Emmen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Paragraaf 4: Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt daags na bekendmaking in werking.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 24 mei 2017,

de griffier de voorzitter

H.D. Werkman H.F. van Oosterhout