Regeling vervallen per 02-10-2017

Verordening Wet kinderopvang gemeente Enkhuizen 2010

Geldend van 23-12-2010 t/m 01-10-2017 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang gemeente Enkhuizen 2010

De raad van de gemeente Enkhuizen; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26 oktober 2010, nummer: 2010087; gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang;

overwegende dat het noodzakelijk is de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening Wet kinderopvang gemeente Enkhuizen 2010

Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a mantelzorger: de ouder die langdurig en onbetaald zorgt voor een chronisch zieke,

    gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, waarbij de

    zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. De zorg omvat meer

    dan 8 uur per week en duurt langer dan 3 maanden. Mantelzorg omvat niet de

    alledaagse zorg.

    b het college: het college van burgemeester en wethouders;

    c de wet: de Wet kinderopvang.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. RECHT OP DE TEGEMOETKOMING

Artikel 2 Recht op een tegemoetkoming

Recht op een tegemoetkoming heeft de ouder die:

  • a.

    valt onder de wettelijke doelgroep zoals genoemd in artikel 22 van de wet; of

  • b.

    mantelzorger is en een kind of kinderen heeft in de leeftijd van 0 tot12 jaar.

Hoofdstuk 3. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 2. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 2 van de verordening;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

Hoofdstuk 4. VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2.

Artikel 5 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang plaats vindt.

  • 2. Als op de datum van aanvraag nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

  • 3. Als de aanvraag niet binnen een redelijke termijn na aanvang van de kinderopvang wordt ingediend wordt de tegemoetkoming verleend vanaf de datum van aanvraag.

Artikel 6 Heronderzoek

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor onbepaalde duur zolang aan de voorwaarden voor een tegemoet wordt voldaan.

  • 2. Jaarlijks vindt een heronderzoek plaats of aan de voorwaarden wordt voldaan.

  • 3. Daarnaast kan indien nodig een tussentijds heronderzoek plaatsvinden.

Artikel 7 Omvang van de kinderopvang

Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd en naar haar oordeel noodzakelijk is.

Artikel 8 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de ingangsdatum en de omvang van de kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Hoofdstuk 5. HOOGTE TEGEMOETKOMING

Artikel 9 Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming op grond van de wettelijke doelgroepbepaling

    staat in de Wet Kinderopvang.

  • 2. De hoogte van de tegemoetkoming voor de mantelzorger bedraagt 95,5% van de kosten voor de opvang van het eerste kind en 96,5% van de kosten voor de opvang van het tweede (en volgende kind(eren).

Hoofdstuk 6. BETALING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 10 De betaling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang.

  • 2. Het college betaalt de tegemoetkoming na ontvangst van het overzicht.

Hoofdstuk 7. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 11 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Hoofdstuk 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug vanaf 1 januari 2010.

  • 2. De Verordening Wet kinderopvang gemeente Enkhuizen 2005 wordt met ingang van deze datum ingetrokken.

Artikel 13 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang gemeente Enkhuizen 2010.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van 7 december 2010
De griffier, De voorzitter,

Nota-toelichting

Inleiding

De Wet kinderopvang is 5 jaar geleden, 1 januari 2005, in werking getreden. Doel van de wet is om het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. Naast de wettelijke doelgroep kunnen gemeenten een eigen doelgroep toevoegen. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente’. Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

Verordening 2005 De Verordening Wet kinderopvang gemeente Enkhuizen 2005 gaat er van uit dat de tegemoetkoming een subsidie is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat ieder jaar de tegemoetkoming:

- moet worden aangevraagd;

- moet worden toegekend;

- wordt verleend in de vorm van een voorschot;

- na afloop van het jaar wordt vastgesteld.

In de uitvoering betekent dit veel administratieve lasten. Daarnaast komen aanvragen binnen nadat de kinderopvang is begonnen. Subsidie kan niet worden verstrekt voor activiteiten die reeds hebben plaats gevonden zodat strikt genomen deze aanvragen deels worden afgewezen terwijl de kosten wel zijn gemaakt.

Verordening 2010

In deze nieuwe verordening wordt de systematiek van subsidieverstrekking losgelaten en wordt aangesloten bij de systematiek van de minimaregelingen die de gemeente Enkhuizen heeft.

Dat betekent dat:

- binnen een redelijke termijn een aanvraag moet worden ingediend;

- de aanvraag wordt toegekend voor de duur dat kinderopvang plaats vindt; - jaarlijks wordt via een heronderzoek de rechtmatigheid beoordeeld;

- de uitbetaling plaats vindt aan de hand van de nota’s van de kinderopvang;

- er hoeven geen voorschotten meer te worden verstrekt.

Uit de verordening is het hoofdstuk met betrekking tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie geschrapt. Dit hoofdstuk uit de Wet Kinderopvang is nooit in werking getreden. Kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie is in de gemeente Enkhuizen via de bijzondere bijstand geregeld.

Naast de wettelijke doelgroep zoals genoemd in de wet kinderopvang heeft de gemeente Enkhuizen een eigen doelgroep toegevoegd: de mantelzorger.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1  Begripsbepalingen De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Hoofdstuk 2.  RECHT OP DE TEGEMOETKOMING

Artikel 2  Recht op een tegemoetkoming In dit artikel is bepaald wie recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Naast de wettelijke doelgroep zoals genoemd in de wet kinderopvang heeft de gemeente Enkhuizen een eigen doelgroep toegevoegd: de mantelzorger.

Hoofdstuk 3.  AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3  Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb).

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang).

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

- de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, Ioaw/Ioaz of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

- de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

- de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt.

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet Inkomensvoorziening kusternaars

Indien de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo'n uitkering ontvangen

Bewijs van inschrijving school op opleidingsinstituut

De ouder of diens partner zijn ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorzieninggericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder die mantelzorger is voor minimaal 8 uur per week gedurende 3 maanden achtereen.

Registratieformulier mantelzorger van de gemeente Enkhuizen.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.

Hoofdstuk 4.  VERSTREKKING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4  Weigeringsgrond

Als de aanvrager niet tot de doelgroep behoort zoals genoemd in artikel 2 van de verordening kan geen tegemoetkoming worden verstrekt. Daarnaast gelden de bepalingen zoals genoemd in de Algemene wet bestuursrecht. Genoemd  worden het buiten behandeling stellen en de afwijzing wegens het verstrekken van onvoldoende gegevens om de aanvraag te kunnen beoordelen. 

Artikel 5  Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn twee ingangsdata mogelijk:

1.  De datum waarop de kinderopvang plaats vindt.

2.  Als de aanvraag niet binnen een redelijke termijn na aanvang van de kinderopvang wordt ingediend de datum van aanvraag. Als redelijke termijn kan worden genoemd een periode van 6 weken. Verwacht mag worden dat in deze periode door belanghebbende een nota is ontvangen van de kosten van kinderopvang. Op grond van incidentele en persoonlijke omstandigheden kan de redelijke termijn afwijkend worden vastgesteld.

Artikel 6 Heronderzoek

Een tegemoetkoming wordt voor de duur van de kinderopvang verstrekt. De rechtmatigheid wordt jaarlijks door middel van een heronderzoek beoordeelt. Ouders zijn verplicht wijzigingen die betrekking hebben op het recht en de hoogte van de tegemoetkoming door te geven. Ook dit kan leiden tot een heronderzoek. De tegemoetkoming kan na een heronderzoek ongewijzigd worden voortgezet, worden verhoogd, verlaagd of beëindigd.

Artikel 7 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wél een  inkomensafhankelijke eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

Artikel 8  Inhoud van de beschikking

Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet tevens worden gedacht aan de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.

Hoofdstuk 5.  HOOGTE TEGEMOETKOMING

Artikel 9  Hoogte van de tegemoetkoming

Voor de doelgroepen die genoemd zijn in artikel 22 van de wet staat de hoogte van de tegemoetkoming in de Wet Kinderopvang. Over het algemeen bedraagt deze tegemoetkoming 1/6 van de maximale uurprijs. Het restant wordt verstrekt via een inkomensafhankelijke bijdrage die wordt verstrekt door de Belastingdienst. De hoogte van de tegemoetkoming voor de mantelzorgers staat niet in de wet. De mantelzorger ontvangt 95,5% van de kosten voor de opvang van het eerste kind en 96,5% van de kosten voor de opvang van het tweede (en volgende kind(eren).

Hoofdstuk 6.  BETALING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 10 De betaling van de tegemoetkoming

De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit na ontvangst van de nota. De tegemoetkoming wordt toegekend aan de ouder en daarom ook uitbetaald aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Hoofdstuk 7.  VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 11  Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

1.  het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

2.  er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang) Indien de beschikking tot het verstrekken van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terugvorderen. In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).

De bestuurlijke boete Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang). Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen: - het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang); - het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college te stellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang); - het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college van inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).

De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties: - de overtreder is overleden; - de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. In deze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie; - er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.

De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.

Hoofdstuk 8.  SLOTBEPALINGEN

Artikel 13  Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug vanaf 1 januari 2010. Door deze verordening met terugwerkende kracht vast te stellen voldoet het huidige werkproces aan de rechtmatigheidseisen.

Artikel 14 Deze bepaling spreekt voor zich.