Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening investeren in jongeren

Geldend van 29-10-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

Verordening investeren in jongeren

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Nr. 328

Gemeenteblad van Enschede

De raad van de gemeente Enschede,

gelezen het voorstel van het college van 1 september 2009, dienst DMO, nr 0900026411;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikelen 12, eerste lid, onderdeel a en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren,

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande het beleid met betrekking tot het werkleeraanbod, en

overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004),

besluit vast te stellen de

Verordening investeren in jongeren

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die hieronder in het tweede lid niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet of WIJ : Wet investeren in jongeren;

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • c.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • e.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid van de wet; f. benadelingsbedrag: het bedrag van de ten onrechte aan de jongere verstrekte inkomensvoorziening

      en de daarover door het college verschuldigde belastingen, premies en vergoedingen, bedoeld in

      artikel 54, vierde lid van de wet.

  • 3. In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleer-

    aanbod.

Hoofdstuk 2 Leerwerkaanbod

Artikel 2.1 Opdracht college

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere.

Artikel 2.2 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 2.3. Arbeidsinschakeling

Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van

het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde

arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan.

Artikel 2.4 Combinatie arbeid en zorg

Onverminderd artikel 17, vierde lid, van de wet, betrekt het college bij de invulling van het werkleeraanbod de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 2.5 Gehandicapten

Onverminderd artikel 17, tweede lid, van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 2.6 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de

verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen,

deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden

voorziening heeft verbonden.

Artikel 2.7 Intrekking werkleeraanbod

  • 1. Het college kan het werkleeraanbod intrekken indien:

    • a.

      sprake is van schending van een verplichting als bedoeld in artikel 45 van de wet;

    • b.

      voortzetting van het werkleeraanbod naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet van

      het college kan worden gevergd, en

    • c.

      herziening van het werkleeraanbod naar het oordeel van het college redelijkerwijs niet mogelijk

      is.

  • 2. Voordat het college een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, weegt het alle bij dat besluit betrokken belangen zorgvuldig af.

Hoofdstuk 3 Sancties

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 3.1 Inleidende bepaling

Artikel 3.1 Inleidende bepaling

  • 1. Verlaging van de inkomensvoorziening zoals genoemd in deze verordening kan worden toegepast

    op de WIJ-norm, de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 Wet werk en bijstand en of de

    langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid vindt bij voorrang plaats op de WIJ-norm, en vervolgens op de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 of de langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wet werk en bijstand.

Artikel 3.2 Afstemming en afwijking genoemde percentages

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Van de in de artikelen 3.5 tot en met 3.9.1 van deze verordening genoemde percentages kan

    worden afgeweken op grond van de ernst van de gedraging, de mate waarin de jongere de

    gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin de jongere verkeert.

  • 3. Van het opleggen van een verlaging wordt in ieder geval afgezien indien elke vorm van

    verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten af te zien van het

    opleggen van een verlaging.

Artikel 3.3 Recidive en cumulatie

  • 1. De periode van verlaging van de inkomensvoorziening zoals bedoeld in de artikelen 3.5 tot en met 3.9.1 van deze verordening wordt verdubbeld, indien de jongere zich binnen 12 maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of ernstiger verwijtbare gedraging.

  • 2. Indien er sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, als bedoeld in de artikelen 3.5 tot en met 3.9.1 van deze verordening, die zich tegelijk voordoen, wordt ten minste de hoogste verlaging toegepast.

Artikel 3.4 Volharding en heroverweging

  • 1. Indien de jongere na de recidive genoemd in artikel 3.3 van deze verordening volhardt in de gedraging, kan de WIJ-norm voor onbepaalde tijd verlaagd worden. Er dient dan telkens na uiterlijk 3 maanden een heroverweging van de verlaging plaats te vinden.

  • 2. Wanneer er ingevolge de paragrafen 3.1, 3.2, of 3.3 van de verordening een verlaging van de WIJ-norm plaatsvindt gedurende een langere periode dan drie maanden, dient elke drie maanden te worden nagegaan of de hoogte en de duur van de verlaging op basis van de omstandigheden van de jongere dienen te worden aangepast.

Paragraaf 2 Verlagingen

Artikel 3.5 Verlaging 5%

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 5% van de WIJ-norm gedurende een maand:

  • 1.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor werk en inkomen, dan wel de inschrijving niet of niet tijdig verlengen;

  • 2.

    het niet binnen een door het college gestelde termijn ondertekenen of het niet aan het college retourneren van een exemplaar van het werkleerplan.

Artikel 3.6 Verlaging 10%

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 10% van de WIJ-norm gedurende een maand:

  • 1.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • 2.

    het niet, dan wel niet tijdig, voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling of het leerwerkaanbod, op een aangegeven plaats en tijd verschijnen;

  • 3.

    het niet, dan wel in onvoldoende mate, meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het leerwerkaanbod;

  • 4.

    het later terugkeren van vakantie dan ingevolge artikel 42, eerste lid, onder e van de wet is toegestaan.

Artikel 3.7 Verlaging 20%

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 20% van de Wij-norm gedurende een maand:

  • 1.

    gedragingen die de arbeidsinschakeling of het leerwerktraject belemmeren;

  • 2.

    het niet, dan wel in onvoldoende mate nakomen van de verplichting gebruik te maken van de aangeboden voorziening gericht op het leerwerktraject;

  • 3.

    het later terugkeren van vakantie dan ingevolge artikel 42, eerste lid, onder e van de wet is toegestaan en waarbij het leerwerktraject wordt geschaad.

Artikel 3.8 Verlaging 100%

Bij de volgende gedragingen wordt de bijstand verlaagd met 100% van de WIJ- norm gedurende een maand:

  • 1.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • 2.

    het door eigen toedoen niet behouden van het leerwerktraject;

    Paragraaf 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

    Artikel 3.9 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm gedurende een maand. Onder de inlichtingenplicht valt ook de in artikel 44, lid 4, van de wet bedoelde identificatieplicht.

    Artikel 3.9.1 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

    • 1.

      Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

    • 2.

      De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de WIJ-norm gedurende een

      maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de WIJ-norm gedurende

      een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de WIJ-norm gedurende

      een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de WIJ-norm gedurende een

      maand.

    • 3.

      Indien de verlaging genoemd in lid 2 niet of niet volledig kan worden opgelegd, dan wordt

      deze verlaging opgelegd over de toekomstige inkomensvoorziening of het toekomstige recht op

      bijstand overeenkomstig de Wet werk en bijstand.

    • 4.

      Indien de verlaging genoemd in lid 3 niet binnen een termijn van vijf jaar nadat het besluit

      tot het opleggen van de maatregel is genomen kan worden opgelegd, komt de maatregel te

      vervallen.

    Paragraaf 4 Zeer ernstige misdragingen

    Artikel 3.9.2 Zeer ernstige misdragingen

    Indien een jongere zich naar het oordeel van het college zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt, afhankelijk van de ernst van de gedraging, een maatregel opgelegd van minimaal 40% en maximaal 100% van de WIJ-norm gedurende een maand.

    HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

    Artikel 4.1 Hardheidsclausule

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

    Artikel 4.2 Inwerkingtreding

    Artikel 4.2 Inwerkingtreding

    1.Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 oktober 2009.

    Artikel 4.3 Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening investeren in jongeren.

    Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 5 oktober 2009 .

    De griffier, De voorzitter,

    Toelichting Verordening investeren in jongeren

De Wet investeren in jongeren en het werkleeraanbod

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente Enschede biedt aan jongeren tot 27 jaar bij de duurzame arbeidsinschakeling. Daarnaast regelt de verordening de verlaging van de inkomensvoorziening aan jongeren bij het niet nakomen van verplichtingen. Deze verordening sluit zo veel mogelijk aan bij de systematiek van Verordening werk en bijstand.

Op 1 oktober 2009 treedt de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking. Doelstelling van deze wet is de duurzame- en substantiële arbeidsparticipatie van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zgn. werkleeraanbod vastgelegd. Dit werkleerrecht berust op de uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken makkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Daartoe moet gemeente jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan.

Het uitgangspunt in de WWB is ‘een uitkering, mits…’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij…’.

Evenals in de WWB geldt binnen de wet een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden. De verlaging geschiedt conform de regels die in deze verordening zijn vastgelegd.

Inhoud werkleeraanbod

Het begrip ‘werkleeraanbod’ moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan, tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling. Op deze regel zijn de volgende uitzonderingen, te weten:

  • 1.

    participatieplaatsen (artikel 10a WWB);

  • 2.

    regulier onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd ( artikel 23, eerste lid, onderdeel a van de wet), en

  • 3.

    financiële vrijlating deeltijdarbeid en premie voor arbeidsinschakeling.

Het college bepaalt de inhoud van het werkleeraanbod. Dat geldt ook voor de vraag of het accent komt te liggen op werken of leren. Gelet op de duurzame arbeidsparticipatie als einddoel, zal werken de hoogste prioriteit hebben als de jongere daartoe in staat is. Zijn er echter belemmeringen op de weg daar naartoe, dan kunnen allerlei voorzieningen worden ingezet om dat einddoel te bereiken. Van belang daarbij is dat de startkwalificatie binnen het werkleeraanbod een ijkpunt vormt, omdat deze in belangrijke mate kan bijdragen aan duurzame arbeidsparticipatie. Het is aan de gemeenten overgelaten om te beoordelen in hoeverre de jongere in staat moet worden gesteld een dergelijke kwalificatie te behalen of anderszins scholing te ontvangen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in de verordening. Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling. Daarom is er in dit model voor gekozen om ook deze EG-verordeningen in de aanhef op te nemen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen ‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d WWB). De omschrijving van ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ is afkomstig uit de Nota n.a.v. het Verslag (TK 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Er is een omschrijving van het begrip ‘benadelingsbedrag’ gegeven, omdat dit begrip uitgangspunt is van de hoogte van de maatregel die verbonden is aan schending van de inlichtingenplicht in geval van ten onrechte of te veel verstrekte inkomensvoorziening. Naast de ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening tellen ook mee de belastingen, premies en vergoedingen die de gemeente verschuldigd is over de verstrekte inkomensvoorziening, tenzij deze nog verrekend kunnen worden binnen het boekjaar. Onder benadelingsbedrag wordt mede verstaan de kosten die de gemeente maakt voor het ten onrechte toegekende werkleeraanbod. Deze kosten tellen mee voor het bepalen van de hoogte van de maatregel bij schending van de inlichtingenplicht.

Artikel 2.1 Opdracht college

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2.2 Aanspraak op ondersteuning

Gesproken wordt van beschikbare voorzieningen om daarmee de budgettaire begrenzingen van voorzieningen aan te geven. Het is denkbaar dat om die reden de meest geschikte voorziening niet beschikbaar is. Dan zal moeten worden gezocht naar een passend alternatief.

Artikel 2.3 Arbeidsinschakeling

Het staat het college vrij om bij het werkleeraanbod aan de jongere een keuze te maken tussen het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Deze zijn nevengeschikt. De kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie is echter het doel van het in te zetten werkleeraanbod.

Artikel 2.4 Combinatie arbeid en zorg

Bij de vormgeving van het werkleeraanbod in de wet is speciale aandacht besteed aan alleenstaande ouders, vanwege hun zorgtaken en mogelijke medische en/of fysieke beperkingen. Daarom geldt voor alleenstaande ouders met een ten laste komend kind jonger dan vijf jaar, dat het werkleeraanbod desgevraagd wordt ingevuld door middel van scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat. Daaraan wordt in dit artikel van deze verordening toegevoegd dat het college bij de invulling van het werkleeraanbod de situatie van de alleenstaande ouder betrekt, ongeacht de leeftijd van het kind.

Artikel 2.5 Gehandicapten

De gehandicapte jongeren nemen eveneens een bijzondere positie in binnen de wet. Voor deze groep jongeren met een medische beperking is het van belang dat het aanbod aansluit bij hun mogelijkheden.

Het uitgangspunt van maatwerk bij het werkleerrecht zal vooral voor deze groep een cruciale rol spelen.

Aan de hand van de individuele situatie zal het college beoordelen welk aanbod past bij de jongere met inachtneming van zijn/haar mogelijkheden en beperkingen. Voor de groep jongeren die weinig perspectief heeft op arbeidsinschakeling behoort sociale activering tot mogelijkheden. Is arbeidsinschakeling in het geheel (nog) niet aan de orde, dan brengt artikel 17, tweede lid de wet met zich mee dat (tijdelijk) geen werkleeraanbod wordt gedaan. Er bestaat gedurende die periode wel aanspraak op inkomensvoorziening. Zodra de belemmeringen zijn opgeheven, dient een gericht werkleeraanbod te worden gedaan.

Artikel 2.6 Verplichtingen van de jongere

In de wet is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod. Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de wet opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Artikel 2.7 Intrekking werkleeraanbod

In dit artikel zijn de voorwaarden geformuleerd voor intrekking van het werkleeraanbod. Die intrekking staat niet op zichzelf. Intrekking van het werkleeraanbod heeft ook intrekking van de eventuele inkomensvoorziening tot gevolg. Absolute voorwaarde is dat sprake is van schending van een verplichting m.b.t. het werkleeraanbod (artikel. 22 van de wet). Het staat de gemeente vrij om binnen die kaders eigen beleid te voeren. In de geest van de wet en deze verordening dient niet te snel en lichtvaardig tot intrekking overgegaan te worden. Dat is tot uitdrukking gebracht in de tweede en derde voorwaarde. Er moet een situatie zijn ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Het wordt aan het college overgelaten om binnen de gestelde kaders eigen beleid te ontwikkelen en binnen die kaders ieder individuele situatie zorgvuldig af te wegen.

Hoofdstuk 3 Sancties

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden. Die verlaging geschiedt overeenkomstig deze verordening.

Een markant verschil tussen de wet en de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in de kosten van het bestaan. Dit heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van een groot vermogen en bij verwijtbare werkloosheid.

De verlaging wordt in deze verordening toegepast op de toepasselijke WIJ-norm. Dit komt overeen met de Verordening werk en bijstand van de gemeente Enschede.

Betreft het een schending van verplichtingen die betrekking hebben op de aanvraagbehandeling, dan geldt het volgende: als de jongere in het geheel niet meewerkt aan het opstellen van een plan m.b.t. zijn arbeidsinschakeling en zo zijn arbeidsinschakeling belemmert, dan doet het college de jongere geen werkleeraanbod (art. 17, vijfde lid van de wet). Bijgevolg heeft de jongere, zolang hij niet wenst te voldoen aan die verplichting, geen recht op inkomensvoorziening.

Het werkleeraanbod kan ook worden herzien of ingetrokken als de jongere één of meerdere verplichtingen schendt die specifiek betrekking hebben op de voorbereiding op en uitvoering van het werkleeraanbod (art. 21, onderdeel b van de wet). Het kan dan bijvoorbeeld gaan om het nalaten een behandeling van medische aard te ondergaan, of het stellen van onredelijke eisen m.b.t. de te verrichten werkzaamheden. Met de intrekking van het werkleeraanbod vervalt automatisch het recht op inkomensvoorziening (art. 42, eerste lid onderdeel f van de wet). Bij een herziening blijft dit in stand.

Een andere sanctie op dergelijk gedrag is dat het werkleeraanbod wel in stand blijft maar de inkomensvoorziening verlaagd wordt, conform deze verordening (art. 41, eerste lid van de wet. Het college dient te kiezen welke weg bewandeld wordt, hetzij de intrekking van werkleeraanbod en inkomensvoorziening, hetzij het handhaven van het werkleeraanbod en verlaging van die voorziening. Bedacht moet worden dat intrekking van het werkleeraanbod tevens intrekking van de inkomens-voorziening tot gevolg heeft (indien toegekend) en dus het effect van ‘dubbele’ bestraffing kan hebben.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 3.1 Inleidende bepaling

Artikel 3.1 Inleidende bepaling

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 3.2 Afstemming en afwijking genoemde percentages

De jongere zal het ontbreken van verwijtbaarheid of de eventuele aanwezigheid van verzachtende omstandigheden aannemelijk moeten maken. Het uitgangspunt hierbij is dat de bewijslast bij de jongere ligt.

Artikel 3.3 Recidive en cumulatie

Indien er binnen een jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag dan wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging. Bij een samenloop van verwijtbare gedragingen wordt ten minste de hoogste verlaging toegepast. Ook als er sprake is van verwijtbare gedragingen door beide partners, in geval van een gezamenlijke huishouding, wordt ten minste de hoogste verlaging opgelegd. Van beide partners wordt de recidive-registratie bijgehouden. Het niet, niet geheel of niet tijdig voldoen aan de informatieverplichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Dat ten minste de hoogste verlaging wordt toegepast betekent dat gekeken dient te worden of er in de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde aanleiding is om een cumulatie van verlagingen toe te passen. Uiteraard kan ook in situaties waarbij meerdere verwijtbare gedragingen hebben plaats gevonden met dezelfde verlaging, de uiteindelijk op te leggen verlaging afgestemd worden op de mate van verwijtbaarheid en kan in het individuele geval dus een hogere verlaging opgelegd worden dan de indicatieve verlaging genoemd in deze verordening.

In situaties, zoals bedoeld in dit artikel kan het zich voordoen dat de jongere afkomstig is uit een andere gemeente en op het moment van de verwijtbare gedraging nog geen 12 maanden in Enschede woonachtig is. Voor een goede uitvoering van deze verordening dient dan te worden nagegaan of er in de vorige gemeente een afstemming van de uitkering heeft plaatsgevonden. Wanneer een dergelijke afstemming heeft plaatsgevonden dan dient te worden nagegaan of deze gedraging ook in Enschede zou hebben geleid tot een verlaging van de uitkering. Wanneer dit het geval zou zijn geweest dan dient de grotere verwijtbaarheid van de gedraging tot uitdrukking te worden gebracht in een verlenging van de periode van verlaging van de uitkering.

Artikel 3.4 Volharding en heroverweging

Wanneer de jongere volhardt in zijn verwijtbare gedragingen dan kan er een verlaging van de uitkering plaatsvinden die langer duurt dan drie maanden. Er zal dan telkens binnen drie maanden een heroverweging van de verlaging plaats dienen te vinden. Bij deze heroverweging hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen en alle feiten en omstandigheden hoeven niet opnieuw beoordeeld te worden. Er kan worden volstaan met een marginale beoordeling.

Er dient dan slechts beoordeeld te worden of het redelijk is om de vastgestelde verlaging voort te zetten. Hierbij dient allereerst gekeken te worden of de jongere inmiddels aan zijn verplichtingen voldoet. Wanneer dit het geval is kan besloten worden om af te zien van voortzetting van de verlaging van de inkomensvoorziening. Wanneer de jongere nog steeds niet voldoet aan zijn verplichtingen dan zal alsnog gekeken dienen te worden naar de omstandigheden waarin de jongere verkeert. In een dergelijke situatie kan overwogen worden het percentage waarmee de inkomensvoorziening verlaagd wordt te verhogen, omdat de reeds toegepaste verlaging kennelijk niet het gewenst effect heeft. Een heroverweging kan ook leiden tot een herziening van de periode van de verlaging. Dit dient dan op verzoek van de jongere te geschieden. De verlaging kan heroverwogen worden, als het gedrag van belanghebbende daadwerkelijk is veranderd. Dit kan dan resulteren in een beëindiging of een matiging van de verlaging.

Artikel 3.5 Verlaging 5%

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 3.6 Verlaging 10%

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 3.7 Verlaging 20%

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 3.8 Verlaging 100%

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.

Artikel 3.9 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

Indien de jongere een de voor de verlening van de inkomensvoorziening van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op ’’bijstand’’ opschorten. Het college geeft de jongere vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college de inkomensvoorziening beëindigen. Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de inkomensvoorziening voortgezet, maar wordt tevens een maatregel opgelegd. Dit lid regelt de hoogte van de maatregel. Onder dit artikel valt ook de identificatieplicht van de jongere.

Artikel 3.9.1 Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

In dit artikel wordt bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling, leerwerkaan-(traject) bod of inkomensvoorziening.

De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan inkomensvoorziening of leerwerkaanbod is betaald.

Indien de maatregel niet of niet volledig geëffectueerd kan worden door bijvoorbeeld beëindiging van de inkomensvoorziening van de jongere, dan kan de maatregel over een toekomstig recht worden opgelegd. Indien de jongere op een later tijdstip wederom een inkomensvoorziening aanvraagt, kan de maatregel alsnog worden uitgevoerd. Net als bij alle overige maatregelen kan er afgeweken worden van de standaardmaatregel. Bij een maatregel over een toekomstig recht is het van belang dat er een termijn wordt vastgesteld.

Artikel 3.9.2 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd. Een wegens dergelijk gedrag opgelegde verlaging van de inkomensvoorziening dient te worden aangemerkt als punitieve (bestraffende) sanctie. Op het College rust de bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat van agressie in de zin van de genoemde bepaling sprake is geweest. Er kan alleen een maatregel worden opgelegd indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of inkomensvoorziening. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college of zijn ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Bezondigt de jongere zich herhaaldelijk een zeer ernstige misdragingen, dan kan het college de jongere tijdelijk uitsluiten van het recht op een werkleeraanbod. Een dergelijk besluit moet uiterlijk binnen een maand heroverwogen worden

Artikel 4.1 Hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college past het dat de gemeenteraad beleidskaders vaststelt. Dat is in deze verordening uitgewerkt. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen met de nadere uitwerking van het beleid. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de jongere. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.