Beheersverordening grondbedrijf 2003

Geldend van 11-09-2003 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening grondbedrijf 2003

De Raad van de gemeente Enschede,

gelezen het voorstel van het College van 3 juni 2003, nummer 11111, dienst DSOB,

b e s l u i t

vast te stellen

1.De Beheersverordening Grondbedrijf 2003 vast te stellen, onder intrekking van de Beheersverordening Grondbedrijf 1998 (vastgesteld op 2 februari 1998):

gelet op art. 212 Gemeentewet,

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen 3

artikel 1. Begripsbepalingen 3

artikel 2. Overige gemeentelijke regelgeving 5

Gemeenteblad van Enschede

Hoofdstuk 2. Het Grondbedrijf, algemeen 6

artikel 3. Doelstelling en taken van het Grondbedrijf 6

artikel 4. Doel verordening 6

artikel 5. Administratie Grondbedrijf 6

artikel 6. Financiering grondbedrijf 7

Hoofdstuk 3. Complexen, algemene bepalingen 9

artikel 7. Soorten complex 9

artikel 8. Projectmatig complex, algemeen (grondexploitatie) 9

artikel 9. Functioneel complex, algemeen 9

Hoofdstuk 4. Projectgebonden complexen, specifieke bepalingen (grondexploitaties) 10

artikel 10. Grondexploitatie, bepalingen algemeen 10

artikel 11. Haalbaarheidstudie 11

artikel 12. Tentatieve exploitatieopzet 11

artikel 13. Grondexploitatieberekening 12

artikel 14. Herziene grondexploitatieberekening 13

artikel 15. Nacalculatie 14

Hoofdstuk 5. Functionele complexen, specifieke bepalingen 15

artikel 16. Complex Verspreide Gronden 15

artikel 17. Af te Sluiten Complexen 17

artikel 18. STOG 18

Hoofdstuk 6. Reserve Grondbedrijf 20

artikel 19. Reserve Grondbedrijf 20

artikel 20. Weerstandsvermogen Grondbedrijf 20

Hoofdstuk 7. Periodieke financiële rapportages Grondbedrijf 22

artikel 21. Maandrapportage 22

artikel 22. Kwartaalrapportage 22

artikel 23. Managementsrapportage 23

artikel 24. MPG 23

Hoofdstuk 8. Verantwoordelijkheden, control en informatie 24

artikel 25. Verantwoordelijkheden 24

artikel 26. Control 25

artikel 27. Informatie 26

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen 27

artikel 28. Nadere regelgeving 27

artikel 29. Citeertitel 27

artikel 30. Inwerking treding 27

Bijlage 1. Processchema afzonderlijke grondexploitaties.

Bijlage 2. Processchema functionele complexen incl. MPG.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

  • ·

    artikel 1. Begripsbepalingen

    1.1.In deze verordening wordt verstaan onder:

    • o

      - boekwaarde De waarde waarvoor een complex is opgenomen in de jaarrekening.

    • o

      - bedrijfswaarde De gekapitaliseerde waarde van een pand gebaseerd op het feitelijke gebruik.

    • o

      - clustermanager De manager van het cluster Grondbedrijf.

    • o

      - college Het college van Burgemeester en Wethouders Gemeente Enschede.

    • o

      - complex, Een administratieve eenheid binnen het Grondbedrijf om projectgebonden de inbreng en uitname van gronden te registreren die als onderdeel van een projectmatige planontwikkeling in bouwgrondexploitatie worden genomen alsmede de registratie van de met die bouwexploitatie gepaard gaande kosten en opbrengsten.

    • o

      - complex, Een administratieve eenheid binnen het Grondbedrijf om functioneel specifieke kosten en/of opbrengsten te registreren die niet direct gekoppeld zijn aan een concrete planontwikkeling waarbij gronden in bouwexploitatie worden gebracht, maar betrekking hebben op het Grondbedrijf als geheel.

    • o

      - contante waarde Het resultaat op peildatum heden van de grondexploitatieberekening op eindwaarde.

    • o

      - dienst- De functionaris als genoemd in de Organisatie Verordening administrateur gemeente Enschede 1996

    • o

      - dienstcontroller De functionaris als genoemd in het Organisatiebesluit gemeente Enschede 2003 en de Organiatie Verordening gemeente Enschede 1996.

    • o

      - dienst / DSOB De Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer.

    • o

      - directeur De directeur van de DSOB.

    • o

      - economische De waarde van een onroerend zaak in het vrij waarde economisch verkeer.

    • o

      - eindwaarde- Methodiek voor een grondexploitatieberekening waarbij berekening de in de tijd gefaseerd opgenomen kosten en opbrengsten worden doorberekend naar peildatum van afsluiting van het complex en waarbij rekening wordt gehouden met rente en kosten- en opbrengstenstijgingen en het resultaat middels een rentefactor wordt teruggerekend naar peildatum heden.

    • o

      - Grondbedrijf De administratieve en organisatorische eenheid die binnen de DSOB in eerste instantie verantwoordelijk is voor de grondexploitatie bij stedelijke herontwikkelingen.

    • o

      - grondexploitatie Het geheel van activiteiten en werkzaamheden binnen een project met als doel om een plangebied in bouwexploitatie te brengen.

    • o

      - grondexploitatie- De begroting van kosten en opbrengsten met betrekking berekening tot een complex inhoudende het geheel van activiteiten en werkzaamheden met betrekking tot verwerving, het beheer, het bouw- en woonrijp maken en de overdracht dan wel uitgifte van gronden.

    • o

      - krediet De gelden die door de raad beschikbaar worden gesteld voor de uitvoering van een project.

    • o

      - MPG Het Meerjaren Perspectief Grondbedrijf.

    • o

      - Nota GrondbeleidDe beleidsnota Grondbedrijf die periodiek wordt vastgesteld en waarin het algemene grondbeleid en het beleid voor specifieke onderdelen worden vastgelegd.

    • o

      - organisatiebesluit Het besluit van het college van Burgemeester en Wethouders 2003 vastgesteld op 29 april 2003 en in werking getreden op 3 juni 2003 waarin de structuur van de ambtelijke organisatie wordt geregeld.

    • o

      - planeconoom De functionaris die binnen het Grondbedrijf verantwoordelijk is voor de financieel economische planbegeleiding.

    • o

      - project Het gehele proces van planontwikkeling ten behoeve van een stedelijke ontwikkeling en herstructurering, waarbinnen woningbouw, bedrijven en kantoren en bijbehorende infrastructurele werken in een specifiek deel van de gemeente worden gerealiseerd.

    • o

      - projectmanager De functionaris die binnen de DSOB integraal verantwoordelijk is voor de realisatie van een project.

    • o

      - raad De gemeenteraad van de gemeente Enschede.

    • o

      - Reserve Het niet met verplichtingen belegde saldo van het complex Grondbedrijf STOG.

    • o

      - STOG Het complex Stedelijke Ontwikkeling Grondexploitatie.

    • o

      - STOG beheerder De medewerker van het grondbedrijf die belast is met het beheer van het complex STOG.

    • o

      - Vastgoedbedrijf Het organisatie onderdeel van de gemeente Enschede dat ingesteld is voor de exploitatie en beheer van gemeentelijke onroerende zaken.

    • o

      - VTU-nota De door de raad vastgestelde nota inzake de normering voor de planvoorbereidingskosten die ten laste van de grondexploitatie worden gebracht.

    • o

      - Weerstands-De benodigde (genormeerde) Reserve Grondbedrijf als vermogen financiële buffer voor risico’s in het Grondbedrijf. Grondbedrijf

  • ·

    artikel 2. Overige gemeentelijke regelgeving

    • o

      2.1. Ter uitvoering van art. 212 Gemeentewet stelt de gemeenteraad een verordening vast waarin de uitgangspunten voor het financiële beleid zijn verwoord, alsmede de regels voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie. De Beheersverordening grondbedrijf 2003 geldt als lex specialis voor deze verordening.

    • o

      2.2. Tenzij anders vermeld is het Organisatie besluit 2003 en de overige verordeningen ter uitvoering van de artikelen 213 en 213a Gemeentewet onverkort van toepassing.

      Hoofdstuk 2. Het Grondbedrijf, algemeen

      artikel 3.Doelstelling en taken Grondbedrijf

      3.1.Missie Grondbedrijf Als onderdeel van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling en Beheer faciliteert, ontwikkelt mede en ondersteunt het cluster Grondbedrijf de maatschappelijk gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in Enschede. Zij draagt bij aan het proces dat tot doel heeft het feitelijke gebruik van grond in overeenstemming met het maatschappelijk gewenste ruimtelijk gebruik te brengen. Het cluster Grondbedrijf genereert financiële middelen, voert een actieve grondpolitiek en verleent deskundige financieel-economische begeleiding in projecten. Dit laatste met als doel een optimaal financieel resultaat te bereiken binnen elk project. Zij ondersteunt de gemeentelijke planvorming door de creatieve inzet van kennis en vaardigheden op het gebied van planfinanciering, grondverwerving, tijdelijk beheer, uitgifte van grond en door inzet van het geëigende juridische instrumentarium om ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken.

      • §

        3.2.Een belangrijke uitwerking van de missie van het Grondbedrijf is dat zij zorgdraagt voor een gezond Grondbedrijf. Dit houdt in dat het Grondbedrijf er voor zorgdraagt dat er een financiële reserve bestaat die een voldoende risico buffer vormt voor financiële risico’s in lopende en toekomstige projecten. Aan deze randvoorwaarde toetst het Grondbedrijf ook beleidsvoorstellen in lopende en toekomstige projecten.

      • §

        artikel 4. Doel verordening

        4.1.De verordening heeft tot doel de vastlegging van de verantwoordelijkheden met betrekking tot de effectieve en efficiënte voorbereiding en uitvoering van Grondbedrijf, de rapportage daarover en de controle daarop.

      • §

        artikel 5. Administratie Grondbedrijf

        • §

          5.1. De taken van het Grondbedrijf worden verantwoord binnen de totale financiële administratie van de gemeente, maar worden wel als een op zich staande Grondbedrijfadministratie geregistreerd.

        • §

          5.2. De financiële administratie van de gemeente dient zodanig te worden ingericht dat er ten aanzien van de taken van het Grondbedrijf sprake is van een voortdurend inzicht in:

      • §

        - de financieel-economische positie;

      • §

        - het beheer van de vermogenswaarden;

      • §

        - de uitvoering van de begroting van de projectmatige en functionele complexen;

      • §

        - het afwikkelen van vorderingen en schulden;

      • §

        - de rekening en de mogelijkheden om daarover verantwoording af te kunnen leggen. 5.3.De dienstadministrateur kan nadere eisen stellen aan de inrichting van de administratie van het Grondbedrijf.

      • §

        artikel 6. Financiering Grondbedrijf

        • §

          6.1. Het concern draagt zorg voor de financiering van het Grondbedrijf (rekening courant).

        • §

          6.2. Voor de in rekening courant gestorte of opgenomen gelden wordt de binnen de gemeente gehanteerde omslagrente vergoed dan wel berekend.

        • §

          6.3. Alvorens werkzaamheden in het kader van de grondexploitatie kunnen worden uitgevoerd, dient de raad hiervoor een krediet beschikbaar te stellen. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden voor plankosten die middels het vaststellen van de gemeentebegroting worden gefiatteerd.

        • §

          6.4. Het krediet dient in overeenstemming te zijn met de door de raad vastgestelde grondexploitatieberekening.

        • §

          6.5. Afhankelijk van de omvang van het project kan een krediet beschikbaar worden gesteld voor delen van de grondexploitatie. Een krediet kan nodig zijn voor een gefaseerde uitvoering in plandelen, dan wel voor specifieke kostenonderdelen binnen de grondexploitatie.

        • §

          6.6. Voor de daadwerkelijke uitvoering van een project worden door de projectmanager schriftelijk opdrachten verstrekt en de bijbehorende budgetten ter beschikking gesteld. Alvorens de budgetten ter beschikking worden gesteld, worden deze getoetst door de planeconoom.

        • §

          6.7. De budgetten dienen in overeenstemming te zijn met de desbetreffende grondexploitatieberekening en moeten passen binnen de beschikbaar gestelde kredieten.

        • §

          6.8. De opdrachtnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat de opdracht binnen het budget wordt uitgevoerd. Hij rapporteert daarover periodiek aan de projectmanager. Bij dreigende overschrijdingen dient de opdrachtnemer de projectmanager daarover vroegtijdig te informeren, zodat er sprake kan zijn van eventuele bijsturing.

        • §

          6.9. De projectmanager en planeconoom toetsen periodiek de voortgang van de opdracht in kwaliteit, voortgang en geld onder eindverantwoordelijkheid van de projectmanager.

        • §

          6.10. Nadat de werkzaamheden, na goedkeuring van de projectmanager zijn uitgevoerd, wordt de desbetreffende opdracht beëindigd en worden de bijbehorende budgetten in de administratie afgesloten.

        • §

          6.11. De dienstcontroller en controller Grondbedrijf kunnen nadere eisen stellen aan de vorm en parafering van de procedure tot opdrachtverstrekking, tot beëindiging daarvan en bij budgetoverschrijdingen.

Hoofdstuk 3. complexen, algemene bepalingen

  • ·

    artikel 7. Soorten complexen

    7.1.Er worden binnen de administratie van het Grondbedrijf twee soorten complexen onderscheiden. De projectmatige complexen die in beginsel tijdelijk zijn en de functionele complexen die in beginsel permanent zijn.

  • ·

    artikel 8. Projectmatig complex, algemeen (grondexploitatie)

    • o

      8.1. Een projectmatig complex wordt op voorstel van de clustermanager door de directeur geopend bij de aanvang van een project en na afloop van het project gesloten.

    • o

      8.2. De directeur meldt de in het voorgaande lid benoemde handelingen van een complex terstond aan het college.

  • ·

    artikel 9. Functioneel complex, algemeen

    • o

      9.1. Een functioneel complex wordt op voorstel van de clustermanager door de directeur geopend en gesloten.

    • o

      9.2. De directeur meldt de in het voorgaande lid benoemde handelingen van een complex terstond aan het college.

    • o

      9.3. Binnen de financiële administratie van het Grondbedrijf worden in ieder geval de volgende functionele complexen onderscheiden, te weten:

  • ·

    a. Complex Verspreide Gronden;

  • ·

    b. Af te Sluiten Complexen;

  • ·

    c. Complex STOG (Stedelijke Ontwikkeling Grondexploitatie).

    9.4.Indien de directeur andere dan in het voorgaande lid genoemde functionele complexen opent, geeft hij daarbij tevens aan hoe de financiële relatie met het complex STOG zal zijn.

Hoofdstuk 4. Project gebonden complexen, specifieke bepalingen (grondexploitaties)

  • ·

    artikel 10. Grondexploitatie, algemene bepalingen 10.1.In het planontwikkeling van een project worden de volgende fase onderscheiden.

  • ·

    - fase 0 = oriëntatiefase

  • ·

    - fase 1 = definitiefase

  • ·

    - fase 2 = ontwikkelfase

  • ·

    - fase 3 = realisatiefase

    • o

      10.2. In iedere fase van het proces wordt onder verantwoordelijkheid van de projectmanager onderzoek gedaan naar de economische uitvoerbaarheid van dat project. De uitkomsten van dat onderzoek maken deel uit van de besluitvorming over dat project.

    • o

      10.3. In de bestuurlijke besluitvorming over de eindproducten van fase 0 tot en met 2 en indien nodig in te onderscheiden deelfasen in fase 3, dient het college een besluit te nemen over de kosten en de dekking van de te maken kosten in de volgende fase.

    • o

      10.4. Uitgangspunt bij het onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid is dat er zowel stedenbouwkundig als financieel-economisch een optimaal resultaat moet worden bereikt, doch dat zo mogelijk gestreefd wordt naar een minimaal budgettaire neutrale uitkomst van de grondexploitatie.

    • o

      10.5. Indien er geen sprake kan zijn van een budgettaire neutrale uitkomst, zullen er voorstellen moeten worden gedaan ter dekking van het tekort in de grondexploitatie.

    • o

      10.6. In de oriëntatiefase (fase 0) wordt minimaal een verkenning uitgevoerd naar de haalbaarheid van het project (zgn. haalbaarheidsstudie). Indien de directeur het hieruit voortvloeiende projectvoorstel overneemt, brengt hij dit ter besluitvorming in bij het college.

    • o

      10.7. In de definitiefase (fase 1) van een project wordt als onderdeel van de kadernotitie minimaal een tentatieve exploitatieopzet opgesteld. De kadernotitie en bijbehorende tentatieve exploitatieopzet worden gezamenlijk ter vaststelling voorgelegd aan de raad.

    • o

      10.8. Bij de afsluiting van een project wordt een nacalculatie opgesteld en ter vaststelling voorgelegd aan de raad.

    • o

      10.9. Indien tussentijds de kaders van de planontwikkeling fundamenteel wijzigen, wordt de oude fase financieel afgesloten middels een nacalculatie, alvorens een doorstart wordt gemaakt voor een nieuw plan. Besluitvorming over deze nacalculatie geschiedt door het bestuursorgaan dat opdracht heeft verstrekt voor deze fase.

  • ·

    artikel 11. Haalbaarheidstudie

    11.1.De haalbaarheidstudie omvat minimaal:

  • ·

    - globaal inzicht in de eigendomsituatie van het plangebied;

  • ·

    - betrokkenheid derden bij de planontwikkeling;

  • ·

    - verkenning naar de financieel economisch haalbaarheid;

  • ·

    - dekkingsbron voor mogelijke tekorten (risicodrager planontwikkeling). 11.2.Indien er sprake is van een geprognosticeerd tekort wordt hiervoor nog geen voorziening getroffen in het complex STOG onderdeel toekomstige plannen dat jaarlijks in het kader van het MPG wordt vastgesteld. Het resultaat van de haalbaarheidsstudie wordt derhalve nog niet betrokken bij het verschaffen van inzicht in de Reserve Grondbedrijf.

  • ·

    artikel 12. Tentatieve exploitatieopzet

    12.1.De tentatieve exploitatieopzet bevat minimaal:

  • ·

    - een globale raming van verwervingskosten of kosten van inbreng van gemeente gronden;

  • ·

    - een globale raming van de uitvoeringskosten van het project;

  • ·

    - een globale raming van opbrengsten uit gronduitgifte;

  • ·

    - een globale raming van bijkomende kosten;

  • ·

    - een globale raming van inkomsten uit subsidies of bijdragen van derden;

  • ·

    - het resultaat van de exploitatieopzet en in geval van een tekort een voorstel voor de dekking van dat tekort.

    • o

      12.2. De tentatieve exploitatieopzet wordt voorzien van een globale exploitatietekening, waarop minimaal de begrenzing van het plangebied staat aangegeven.

    • o

      12.3. De tentatieve exploitatieopzet wordt voorzien van een toelichting waarop de uitgangspunten voor de exploitatieopzet nader zijn toegelicht, zoals grondgebruik, fasering, berekeningsgrondslag kosten en opbrengsten, en dergelijke en is voorzien van een risicoparagraaf, waarin nader ingegaan wordt op de financiële risico die verbonden zijn aan de grondexploitatie en waar aangegeven wordt op welke wijze de risico’s kunnen worden ingeperkt (risicomanagement).

    • o

      12.4. Het resultaat van de tentatieve exploitatieopzet wordt betrokken bij het verschaffen van inzicht in de Reserve Grondbedrijf. Indien er sprake is van een geprognosticeerd tekort wordt hiervoor een voorziening getroffen in het complex STOG onderdeel toekomstige plannen dat jaarlijks in het kader van het MPG wordt vastgesteld. Dit is echter alleen mogelijk indien de Reserve Grondbedrijf door genoemde voorziening niet onder het Weerstandsvermogen Grondbedrijf terechtkomt. Indien dit wel het geval is, is artikel 20.5 van toepassing.

  • ·

    artikel 13. Grondexploitatieberekening

    13.1.De grondexploitatieberekening bevat minimaal:

  • ·

    - een gespecificeerde raming van verwervingskosten of kosten van inbreng van gemeentegronden;

  • ·

    - een gespecificeerde raming van de uitvoeringskosten;

  • ·

    - een gespecificeerde raming van de opbrengsten uit gronduitgifte;

  • ·

    - een gespecificeerde raming van plankosten;

  • ·

    - gespecificeerde ramingen van bijkomende kosten;

  • ·

    - een planning voor de fasering van kosten en opbrengsten;

  • ·

    - een samenvatting van kosten en opbrengsten en het saldo.

    • o

      13.2. De grondexploitatieberekening wordt voorzien van een exploitatietekening en een verwervingstekening, waarop minimaal de begrenzing van het exploitatiegebied staat aangegeven. De grondexploitatieberekening kan ook vergezeld worden door een uitgiftetekening.

    • o

      13.3. De grondexploitatieberekening wordt voorzien van een toelichting waarop de uitgangspunten voor de berekening nader zijn toegelicht, zoals grondgebruik, fasering, berekeningsgrondslag kosten en opbrengsten. Naast de toelichting op de uitgangspunten omvat de toelichting een risicoparagraaf, waarin nader ingegaan wordt op de financiële risico die verbonden zijn aan de grondexploitatie en waar aangegeven wordt op welke wijze de risico’s kunnen worden ingeperkt (risicomanagement).

    • o

      13.4. In de toelichting van de grondexploitatieberekening worden de bandbreedtes aangeven waarbinnen de exploitaties zich kunnen bewegen zonder dat herziening door de gemeenteraad noodzakelijk is. Tevens wordt aangegeven of een herziene grondexploitatie los van overschrijdingen tussentijds door de raad moet worden vastgesteld.

    • o

      13.5. Ten aanzien van de in art. 13.5 genoemde bandbreedtes geldt:

  • ·

    a. per afzonderlijke grondexploitatie worden de bandbreedtes vastgesteld;

  • ·

    b. indien dit voor een lopende grondexploitaties nog niet is gebeurd, dan gelden de volgende bandbreedtes:

i een significante overschrijding van de totale kosten, waarbij een overschrijding van 15% in ieder geval als significant wordt aangemerkt;

ii een significante onderschrijding van de totale opbrengsten, waarbij een onderschrijding van 15% in ieder geval als significant wordt aangemerkt.

  • ·
    • o

      13.6. Een geprognosticeerd tekort in de grondexploitatie wordt gedekt door hiertoe een voorziening in het complex STOG op te nemen. Dit is echter alleen mogelijk indien de Reserve Grondbedrijf door genoemde voorziening niet onder de Weerstandsvermogen Grondbedrijf terechtkomt. Indien dit wel het geval is, is artikel 20.5 van toepassing.

    • o

      13.7. Na afsluiting van de grondexploitatie wordt het saldo verrekend met de Reserve Grondbedrijf. Bij een tekortplan wordt het saldo eerst verrekend met de getroffen voorziening binnen het complex STOG, onderdeel voorziening lopende plannen. Bij een winst in de grondexploitatie wordt het saldo toegevoegd aan de Reserve Grondbedrijf.

    • o

      13.8. Ten behoeve van de grondexploitatieberekening worden vastgoed- en (grond)bedrijfseconomische analyses uitgevoerd, waarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt normen, kengetallen, outputgegevens, eenheidprijzen, grondprijzen en andere beoordelingscriteria. In het kader van de nota Grondbeleid zullen periodiek de na te streven beoordelingscriteria voor het doelmatig opstellen van een grondexploitatieberekening worden vastgesteld.

    • o

      13.9. In de grondexploitatieberekening wordt een kostenpost opgenomen voor afdracht aan het complex STOG. Deze kosten post is een vergoeding voor bovenwijkse en bovenplanse voorzieningen. In het kader van de Nota Grondbeleid zal de hoogte van deze bijdrage worden vastgesteld.

    • o

      13.10. Ten aanzien van het vaststellen van de hoogte en de doelmatigheid van de kosten voor planontwikkeling, die acceptabel zijn in de grondexploitatieberekening, is de door de raad vastgestelde VTU-nota bepalend.

    • o

      13.11. Voor het opstellen van een grondexploitatieberekening op basis van de eindwaardesystematiek worden parameters toegepast voor de berekening van de rentekosten en de kosten- en opbrengstenstijgingen. De te hanteren parameters worden jaarlijks door het college vastgesteld.

  • ·

    artikel 14. Herziene grondexploitatieberekening

    • o

      14.1. Jaarlijks worden de grondexploitatieberekeningen herzien als onderdeel van de vaststelling van MPG door de raad. Door de vaststelling van het MPG zijn ook de onderliggende grondexploitaties formeel herzien.

    • o

      14.2. Bij overschrijding van de bandbreedtes zoals opgenomen in artikel 13.5 e.v. is een tussentijdse herziening van de grondexploitatie noodzakelijk, waarbij de herziene grondexploitatieberekening door de raad wordt vastgesteld. Deze herziening dient apart van het MPG door de raad te worden vastgesteld.

    • o

      14.3. Voor een herziene grondexploitatie zijn de inrichtingseisen zoals gesteld in artikel 13 eveneens van toepassing. Als extra eis geldt echter dat een herziene grondexploitatieberekening een verschillenanalyse met toelichting ten opzichte van de eerder vastgestelde grondexploitatieberekening dient te bevatten.

    • o

      14.4. Naast de jaarlijkse herziening van de grondexploitatieberekening in het kader van het MPG en andere dwingende redenen die leiden tot een herziening, wordt minimaal één keer per jaar ambtshalve de grondexploitatieberekening herzien ten behoeve van de managementsrapportage.

    • o

      14.5. In dien conform artikel 13.5 afgezien wordt van een vaststelling van een herziening van de grondexploitatieberekening, wordt iedere grondexploitatie minimaal één keer in de vijf jaar herzien.

  • ·

    artikel 15. Nacalculatie

    • o

      15.1. Iedere grondexploitatie dient te worden afgesloten met een door de raad vast te stellen nacalculatie, waarin een inhoudelijke en financiële evaluatie wordt gegeven van het project.

    • o

      15.2. Bij de afsluiting van een project worden voorstellen gedaan voor de overboeking van de restgronden naar het complex Af te Sluiten Complexen dan wel naar andere onderdelen van de gemeentelijke administratie.

    • o

      15.3. In de nacalculatie worden voorstellen gedaan voor de verrekening van het saldo van de grondexploitatie. Tenzij de raad anders beslist, wordt het saldo van de grondexploitatie verrekend met een voorziening in het complex STOG dan wel de Reserve Grondbedrijf.

Hoofdstuk 5. Functionele complexen, specifieke bepalingen

  • ·

    artikel 16. Complex verspreide gronden

    • o

      16.1. Het complex verspreide gronden is bedoeld om de gronden te registreren die eigendom zijn van de gemeente Enschede, in beheer zijn bij het Grondbedrijf en die niet opgenomen zijn in projectmatige complexen.

    • o

      16.2. Binnen het Complex Verspreide Gronden wordt een verdere onderverdeling aangehouden naar functies. De volgende onderverdeling wordt daarbij in ieder geval aangehouden:

  • ·

    - Gronden en opstallen die aangekocht worden ten behoeve van concrete planontwikkeling, waarvoor nog geen projectmatig complex is geopend en de grondexploitatieberekening nog niet is vastgesteld.

  • ·

    - Gronden en opstallen die aangekocht zijn onder de noemer van strategische aankopen ten behoeve van mogelijke toekomstige planontwikkelingen, dan wel om ongewenste planontwikkelingen tegen te gaan, dan wel als ruilobject wordt aangemerkt teneinde aankopen ten behoeve van planontwikkelingen mogelijk te maken.

    • o

      16.3. Als onderdeel van de aankoopprocedure dient er een taxatierapport te worden opgesteld.

    • o

      16.4. Als onderdeel van de besluitvorming over de aankoop dient ook inzicht te worden verschaft in de totale beheer- en exploitatielasten die verband houden met het tijdelijke beheer van het pand door het Grondbedrijf.

    • o

      16.5. Het Complex Verspreide Gronden omvat een overzicht van alle aankopen in geld en oppervlakte. De administratie wordt zo ingericht dat er per aankoop een opsplitsing gemaakt wordt naar historische kostprijs, beheer- en exploitatielasten en eventuele afboekingen.

    • o

      16.6. Het Complex Verspreide Gronden wordt minimaal één keer per jaar geactualiseerd en vastgesteld door de raad als onderdeel van het MPG. Doel van deze actualisatie is om aan te geven of de oorspronkelijke motieven voor de aankopen nog steeds van toepassing zijn, dan wel dat door gewijzigde omstandigheden nadere voorstellen moeten worden gedaan. Indien daar aanleiding toe is wordt het Complex Verspreide Gronden ook tussentijds geactualiseerd.

    • o

      16.7. Gronden en opstallen die aangekocht worden ten behoeve van toekomstige planontwikkelingen worden opgenomen tegen de aanschafwaarde verhoogd met bijkomende kosten.

    • o

      16.8. Indien de aankoopwaarde hoger is dan de economische waarde op basis van de huidige bestemming vindt er reeds bij de aankoop een afboeking plaats ten laste van de Reserve Grondbedrijf.

    • o

      16.9. In het kader van de jaarlijkse actualisatie worden de boekwaarden van de bezittingen vergeleken met de economische waarde op basis van de huidige bestemming en vindt er bij een hogere boekwaarde een afwaardering plaats middels een bijdrage van uit de Reserve Grondbedrijf.

    • o

      16.10. Gronden worden vanuit het Complex Verspreide Gronden tegen boekwaarde overgeboekt naar de projectmatige complexen. Indien er sprake geweest is van een herwaardering met een bijdrage, als in het voorgaande lid bedoeld, worden de betreffende gronden uitgenomen tegen de boekwaarde verhoogd met de oorspronkelijke bijdrage vanuit de Reserve Grondbedrijf inclusief rentekosten en komt deze bijdrage weer ten goede aan de Reserve Grondbedrijf.

    • o

      16.11. Gronden, die aangekocht zijn met het oog op een concrete planontwikkeling en voor de aanschafwaarde zijn opgenomen, maar uiteindelijk toch geen deel uitmaken van het plan, moeten onverwijld worden gewaardeerd op basis van de economische waarde uitgaande van de huidige bestemming en moet een eventueel verschil met de boekwaarde worden afgeboekt

    • o

      16.12. Indien in het kader van de jaarlijkse actualisatie van het complex Verspreide Gronden, conform art. 16.6, besloten wordt om gronden af te stoten, worden deze verkocht voor de economische waarde. Het verschil tussen de boekwaarde en de economische waarde komt ten laste of ten gunste van de Reserve Grondbedrijf.

    • o

      16.13. Gronden en opstallen die aangekocht zijn door het Grondbedrijf en de eerstkomende vijf jaren niet nodig zijn voor planontwikkeling, worden tegen bedrijfswaarde overgeboekt naar het Vastgoedbedrijf, teneinde een budgettair neutrale exploitatie binnen het Vastgoedbedrijf mogelijk te maken. Indien de betreffende overgeboekte gronden te zijner tijd nodig zijn voor planontwikkeling worden deze gronden tegen de dan geldende boekwaarde weer teruggeboekt naar het Grondbedrijf. Indien de boekwaarde van het pand bij overboeking naar het Vastgoedbedrijf lager is dan de bedrijfswaarde, wordt het pand overgeboekt tegen de boekwaarde. Indien bij overboeking naar het Vastgoedbedrijf de boekwaarde van het pand hoger is dan de bedrijfswaarde wordt het verschil ten laste gebracht van de Reserve Grondbedrijf. Winstneming in het kader van dit artikel is noch bij het Vastgoedbedrijf noch bij het Grondbedrijf toegestaan.

    • o

      16.14. Artikel 16.13 is niet van toepassing op gronden met een agrarisch gebruik. Deze gronden worden niet overgeboekt naar het Vastgoedbedrijf.

    • o

      16.15. Voor het verrichten van aankopen ten behoeve van toekomstige planontwikkelingen en strategische aankopen zal het college de raad voorstellen een raamkrediet ter beschikking te stellen. Nadat de raad in het kader van de concrete planontwikkeling als onderdeel van het totale uitvoeringskrediet voor het project ook een aankoopkrediet beschikbaar heeft gesteld, valt dit deel van het raamkrediet weer vrij en kan opnieuw ingezet worden voor aankopen. Over aankopen ten behoeve van toekomstige plannen en strategische aankopen, waarvoor de raad een raamkrediet beschikbaar heeft gesteld, zal periodiek door het college aan de desbetreffende raadscommissie worden gerapporteerd. Indien nodig zal deze rapportage vertrouwelijk geschieden.

  • ·

    artikel 17. Af te Sluiten Complexen

    • o

      17.1. Het functionele complex Af te Sluiten Complexen is bedoeld om gronden te administreren waarvan, bij de afsluiting van een projectmatig complex, de bestemming nog niet daadwerkelijk is gerealiseerd en die derhalve nog niet zijn uitgegeven, dan wel overgeboekt.

    • o

      17.2. Indien de uit te voeren activiteiten, die in het kader van de grondexploitatie moeten worden gerealiseerd, grotendeels zijn uitgevoerd, zal de grondexploitatie door de raad worden afgesloten door het vaststellen van de nacalculatie. In de praktijk zal een grondexploitatie worden afgesloten indien ca. 90% van de geprognosticeerde werkzaamheden is gerealiseerd, dan wel ca. 90 % van de uit te geven gronden is verkocht.

    • o

      17.3. Voor het projectgebonden complex geldt bij afsluiting dat de resterende uit te geven gronden worden overgeboekt naar het complex Af te Sluiten Complexen.

    • o

      17.4. Binnen het complex Af te Sluiten Complexen wordt een onderverdeling in deelcomplexen aangehouden conform de oorspronkelijke projectmatige complexen, waaruit de betreffende gronden afkomstig zijn.

    • o

      17.5. Het deelcomplex bevat naast de oppervlakte van de betreffende gronden een waarde die overeenkomt met de marktwaarde van de eventueel nog uit te geven gronden verminderd met de kosten van eventueel nog uit te voeren werken en bijbehorende rentekosten. Uitgangspunt daarbij is dat bij uiteindelijke realisering de opbrengsten minimaal gelijk aan de boekwaarde zullen zijn.

    • o

      17.6. Het complex Af te Sluiten Complexen wordt jaarlijks door de raad vastgesteld als onderdeel van het MPG. In dat kader zal over de voortgang van deelcomplexen worden gerapporteerd en aangegeven worden welke onderdelen definitief zijn afgerond.

    • o

      17.7. Indien bij de afsluiting van een deelcomplex een verschil optreedt tussen de gecalculeerde waarde en het werkelijke saldo van kosten en opbrengsten, zal dit verschil worden verrekend met de Reserve Grondbedrijf.

  • ·

    artikel 18. STOG

    • o

      18.1. Het complex STOG heeft tot doel de resultaten van de verschillende grondexploitaties te verevenen (vereveningscomplex).

    • o

      18.2. Voor geprognosticeerde tekorten van lopende en toekomstige grondexploitaties worden voorzieningen getroffen binnen het complex STOG teneinde de actuele vermogenspositie van het Grondbedrijf in beeld te brengen en de consequenties voor de reserve van het Grondbedrijf.

    • o

      18.3. Voor gerealiseerde winsten in lopende grondexploitaties met een positief eindresultaat worden als bestemmingsreserve opgenomen in het complex STOG teneinde de actuele vermogenspositie van het Grondbedrijf in beeld te brengen en de consequenties voor de Reserve Grondbedrijf.

    • o

      18.4. Het complex STOG fungeert tevens als vereveningscomplex voor bovenwijkse of planoverschrijdende voorzieningen.

    • o

      18.5. Binnen het complex STOG worden de volgende aspecten geadministreerd:

  • ·

    - de boekwaarde van het complex STOG;

  • ·

    - de positieve of negatieve saldi van afgesloten projectgebonden complexen;

  • ·

    - afdrachten voor bovenwijkse voorzieningen en dergelijke vanuit lopende gemeentelijke grondexploitaties;

  • ·

    - afdrachten voor bovenwijkse voorzieningen en andere in de exploitatieverordening van de gemeente Enschede vermelde kostenposten (afdrachten complex STOG) van particuliere ontwikkelaars die met de gemeente een exploitatieovereenkomst hebben gesloten;

  • ·

    - overige opbrengsten die rechtstreeks ten gunste van het complex STOG worden gebracht, zoals subsidies e.d. die niet in projectgebonden complexen kunnen worden geadministreerd;

  • ·

    - donaties van / aan de agemene middelen;

  • ·

    - uitgaven voor bovenwijkse voorzieningen;

  • ·

    - kosten die verband houden met het complex STOG;

  • ·

    - voorzieningen voor lopende en toekomstige complexen die een geprognosticeerd tekort laten zien;

  • ·

    - bestemmingsreserves voor reeds gerealiseerde winsten voor lopende grondexploitaties die een geprognosticeerde winst laten zien;

  • ·

    - de positieve of negatieve saldi van afgesloten deelcomplexen binnen Af te Sluiten Complexen;

    • o

      18.6. Het complex STOG wordt opgesteld als een exploitatieberekening waarbij de systematiek van de eindwaardeberekening wordt gehanteerd. Voor de berekening worden dezelfde parameters gehanteerd als bij de grondexploitatieberekening. Het resultaat wordt weergegeven als contante waarde.

    • o

      18.7. Jaarlijks wordt als onderdeel van het MPG een herziening van de exploitatieberekening complex STOG opgesteld. Deze berekening wordt voorzien van een toelichting omvattende minimaal een nadere toelichting op de afzonderlijke posten en een verschillenanalyse ten opzichte van de berekening van het vorig jaar.

    • o

      18.8. Naast de formele herziening wordt minimaal één keer per jaar de exploitatieberekening complex STOG ambtshalve herzien ten behoeve van de managementsrapportage.

Hoofdstuk 6. Reserve Grondbedrijf

  • ·

    artikel 19. Reserve Grondbedrijf

    • o

      19.1. Het eindresultaat van de exploitatieberekening van het complex STOG is de Reserve Grondbedrijf. Van de Reserve Grondbedrijf maken derhalve de voorzieningen en geprognosticeerde positieve saldi in afzonderlijke complexen geen deel uit.

    • o

      19.2. Binnen de Reserve Grondbedrijf kunnen speciaal geoormerkte bestemmingsreserves worden opgenomen bestemd voor een specifiek doel. Instelling, voeding en uitname geschieden bij besluit van de raad.

    • o

      19.3. Jaarlijks wordt in het kader van het MPG inzicht verschaft in de omvang van de Reserve Grondbedrijf.

  • ·

    artikel 20. Weerstandsvermogen Grondbedrijf

    • o

      20.1. De Reserve Grondbedrijf dient de basis te vormen voor een gezond Grondbedrijf nu en in de toekomst. Om een financiële buffer voor risico’s in het Grondbedrijf te hebben, dient de Reserve Grondbedrijf minimaal gelijk te zijn aan het Weerstandsvermogen Grondbedrijf.

    • o

      20.2. Eén maal per vier jaar wordt, middels een uitgebreid onderzoek op basis van de huidige Reserve Grondbedrijf en de vermogenspositie (toekomstperspectief Grondbedrijf na afsluiting alle complexen) afgezet tegen het risicoprofiel van het Grondbedrijf, het Weerstandsvermogen Grondbedrijf bepaald.

    • o

      20.3. Op basis van de berekening van het Weerstandsvermogen Grondbedrijf wordt door de raad voor de komende vier jaar de norm voor het Weerstandsvermogen Grondbedrijf vastgesteld.

    • o

      20.4. Jaarlijks wordt in het MPG op basis van een globaal onderzoek bepaald of tussentijdse bijstelling van het Weerstandsvermogen Grondbedrijf noodzakelijk is.

    • o

      20.5. Indien de Reserve Grondbedrijf ten opzichte van het Weerstandsvermogen Grondbedrijf onvoldoende is, zal het college de raad een voorstel doen op welke termijn de Reserve Grondbedrijf weer op peil dient te worden gebracht.

    • o

      20.6. In het kader van de besluitvorming over het complex STOG en de Reserve Grondbedrijf worden tevens voorstellen gedaan over de noodzakelijkheid en wenselijkheid van eventuele afdrachten vanuit het complex STOG aan de algemene middelen.

      Hoofdstuk 7. Periodieke financiële rapportages Grondbedrijf

      • §

        artikel 21. Maandrapportage

        • §

          21.1. De clustermanager Grondbedrijf rapporteert maandelijks aan de directeur en de dienstcontroller over de financiële ontwikkelingen binnen de verschillende complexen in de afgelopen maand.

        • §

          21.2. De rapportage omvat:

        • §

          - een voortgangsrapportage van de diverse kosten en opbrengstensoorten uit de exploitatieberekening binnen de afzonderlijke complexen voor zover die betrekking hebben op het lopende jaar waarbij een vergelijking wordt gemaakt met de (grond)exploitatieberekening;

        • §

          - een toelichtende verklaring op de eventueel optredende significante verschillen ten aanzien van planinhoud en financiën en voor zo ver aan de orde voorstellen voor verbeteringen.

        • §

          - een rapportage en voorstellen voor verbetering indien voornoemde afwijkingen optreden in het lopende jaar en hiermee het eindresultaat van het afzonderlijke complex dan wel het complex STOG significant beïnvloed wordt.

        • §

          21.3. Voor zover de rapportage betrekking heeft op complexgebonden projecten wordt dat deel van de rapportage mede opgesteld onder verantwoordelijkheid van de betreffende projectmanager.

        • §

          21.4. De clustercontroller Grondbedrijf toetst de gegevens uit de maandrapportage op rechtmatigheid en doelmatigheid.

        • §

          21.5. De clustercontroller Grondbedrijf en de dienstcontroller kunnen nadere voorstellen doen voor de inrichting van de rapportage en de mate van afwijkingen waarover moet worden gerapporteerd.

      • §

        artikel 22. Kwartaal rapportage

        • §

          22.1. Ieder kwartaal rapporteert de clustermanager Grondbedrijf, na consultatie van de directeur, aan het betreffende collegelid dat het Grondbedrijf als aandachtsgebied in portefeuille heeft over de financiële ontwikkelingen binnen de verschillende complexen in het afgelopen kwartaal.

        • §

          22.2. De artikelen 21.2 tot en met 21.5 zijn eveneens van toepassing op de kwartaalrapportage.

      • §

        artikel 23. Halfjaarlijkse rapportage / marap

        • §

          23.1. Voor de managementrapportages van het college aan de raad zullen de gegevens worden gebruikt die afgeleid zijn van herzieningen van de (grond-) exploitatieberekening van de afzonderlijke complexen. Ten behoeve van de gegevens voor de voorjaars managementrapportage wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van de herzieningen van de (grond-) exploitatieberekeningen die gemaakt wordt ten behoeve van het MPG. Voor de najaars managementrapportage wordt gebruik gemaakt van de ambtshalve herziening van de (grond-) exploitatieberekeningen van de afzonderlijke complexen.

        • §

          23.2. De gegevens uit de maand- en kwartaalrapportage Grondbedrijf worden tevens als input gebruikt voor deze managementrapportages.

      • §

        artikel 24. MPG

        • §

          24.1. Jaarlijks wordt het MPG ter vaststelling voorgelegd aan de raad, waarin minimaal gerapporteerd wordt over de liquiditeitspositie, de voorzieningen en verplichtingen, de Reserve Grondbedrijf, het Weerstandsvermogen Grondbedrijf en het toekomstperspectief (vermogenspositie) van het Grondbedrijf.

        • §

          24.2. Daarbij wordt in een toelichting de huidige situatie en het toekomstperspectief van het Grondbedrijf geanalyseerd en zonodig voorstellen gedaan voor verbeteringen. Tevens wordt op hoofdlijnen gerapporteerd over de ontwikkelingen in de afzonderlijke complexen.

        • §

          24.3. De controller Grondbedrijf en de dienstcontroller kunnen voorstellen doen voor de inrichting van het MPG.

Hoofdstuk 8. Verantwoordelijkheden, control en informatie

artikel 25.Verantwoordelijkheden

25.1.Het college van Burgemeester en Wethouders

Het college is bestuurlijk eindverantwoordelijk voor het functioneren van het Grondbedrijf.

25.2.De directeur

De directeur is ambtelijk eindverantwoordelijk voor het functioneren van het Grondbedrijf en wordt daarin ondersteund door de clustermanager en de dienstcontroller.

25.3.De clustermanager

De clustermanager informeert en adviseert de directeur bij de beheersing van de financieel-administratieve en bedrijfseconomische processen en bevordert de integratie van vakmatige en financieel-economische kennis binnen het Grondbedrijf. Hij is als eerste leidinggevende verantwoordelijk voor de kwaliteit van de afzonderlijke Grondbedrijfproducten en de daarvoor noodzakelijk administratieve organisatie, administratie en archivering. Hij is verantwoordelijk voor het verrichten van bedrijfseconomische analyses voor de directeur en de dienstcontroller ten behoeve van een doelmatige en doeltreffende begrotingsrealisatie en initieert en stimuleert daarbij de totstandkoming van normen, kengetallen, outputgegevens en andere beoordelingscriteria. De clustermanager staat in voor de integriteit, volledigheid en juistheid inzake de informatievoorziening aan het college over de individuele grondexploitaties en de vermogenspositie van het Grondbedrijf.

25.4.De projectmanager

De projectmanager is integraal verantwoordelijk voor het door de directeur aan hem opgedragen project en derhalve ook voor de financiële aspecten van zijn project. Hij heeft oog voor de projectoverstijgende belangen van het complex STOG.

25.5.De planeconoom

De planeconoom verzorgt de financieel-economische inbreng in een project en draagt zorg voor het opstellen, bewaken, herzien, en afsluiten van de grondexploitatieberekening. Daarnaast bewaakt hij de doelmatige planopzet en planuitvoering van het project en zorgt hij ervoor dat de projectoverstijgende belangen van het complex STOG goed worden behartigd.

25.6.De beheerder functionele complexen

De clustermanager wijst per functioneel complex een medewerker aan die verantwoordelijk is voor beheer van het betreffende complex.

25.7.Overige ambtenaren van de dienst.

Alle ambtenaren binnen de dienst verstrekken de clustermanager desgevraagd de volledige informatie die hij naar zijn oordeel in de uitoefening van zijn functie nodig heeft.

artikel 26.Control

  • ·

    26.1. Algemeen

  • ·

    a. Het vervullen van de functies van planeconoom, controller Grondbedrijf, dienstcontroller, concerncontroller, dienstadministrateur, clustermanager en directeur in één persoon, is onverenigbaar.

  • ·

    b. Op alle niveaus richt de controlling zich op het bevorderen van de doelmatigheid, doeltreffendheid en rechtmatigheid van het functioneren van het Grondbedrijf.

  • ·

    26.2. De planeconoom

Zoals in artikel 25.5 is aangegeven dient de planeconoom er op toe te zien dan de planontwikkeling en planrealisatie op projectniveau doelmatig worden uitgevoerd.

26.3.De STOG beheerder

26.3.De op grond van art. 25.6 aangewezen medewerker van het grondbedrijf draagt voor de eenheid in de diverse grondexploitaties. Hij verwerkt de consequenties van de afzonderlijke complexen in het complex STOG en bewaakt de reserve van het Grondbedrijf.

26.4.De controller Grondbedrijf

26.3.De controller Grondbedrijf ziet toe op financiële-, rechtmatigheid en doelmatigheidsaspecten van het Grondbedrijf. Hij toetst beleidsvoorstellen op de hiervoor genoemde aspecten. Hij is verantwoordelijk voor het opzetten van de administratieve organisatie van het Grondbedrijfproces en ziet er op toe dat er overeenkomstig de administratieve organisatie wordt gehandeld. De controller Grondbedrijf heeft een functionele lijn met de dienstcontroller.

26.5.De dienstcontroller

26.3.De dienstcontroller oefent rechtstreeks en middels de controller Grondbedrijf toezicht uit op het Grondbedrijf. Deze rol van dienstcontrolling betekent naast de verantwoordelijkheden van de clustermanager en controller Grondbedrijf, een extra waarborg voor juiste, volledige en betrouwbare allocatie van baten en lasten, alsmede voor een adequate bedrijfseconomische besturing.

26.6.Overleg

26.3.De clustermanager Grondbedrijf heeft periodiek overleg over het Grondbedrijf met de portefeuillehouder Grondbedrijf, de directeur en de dienstcontroller. Tussen de dienstcontroller en controller Grondbedrijf vindt periodiek overleg de wijze van control van het totale grondbedrijfproces plaats.

26.3.De beheerders van de functionele complexen en de controller Grondbedrijf hebben periodiek overleg over de functionele complexen.

26.3.De controller Grondbedrijf, de STOG beheerder en de planeconomen hebben periodiek overleg over de de individuele grondexploitaties.

artikel 27.Informatieplicht

27.1.De clustermanager

26.3.De clustermanager heeft de bevoegdheid en de plicht om het college en de dienstcontroller gevraagd en ongevraagd te adviseren omtrent ontwikkelingen binnen het Grondbedrijf en het algemeen en de financiële ontwikkelingen binnen de complexen in het bijzonder indien daar zijninziens aanleiding voor is. Hij doet dit echter pas na overleg met de directeur.

27.2.De controller Grondbedrijf

26.3.De controller Grondbedrijf heeft de bevoegdheid en de plicht om de dienstcontroller gevraagd en ongevraagd te adviseren omtrent ontwikkelingen binnen het Grondbedrijf en het algemeen en de financiële ontwikkelingen binnen de complexen in het bijzonder indien daar zijninziens aanleiding voor is. Hij doet dit echter pas na overleg met de clustermanager Grondbedrijf.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

  • ·

    artikel 28. Nadere regelgeving

    28.1.Het college is bevoegd nadere regels op te stellen ter uitvoering van deze verordening.

  • ·

    artikel 29. Citeertitel

    29.1.Deze verordening kan worden aangehaald als “Beheersverordening Grondbedrijf 2003”.

  • ·

    artikel 30. Inwerkingtreding

    30.1.De verordening treedt in werking op 1 september 2003.

vastgesteld in de vergadering van 1 september 2003

de Griffier, de Voorzitter,