Regeling vervallen per 01-09-2015

 Beleidsregel Uitwegen Enschede 2009

Geldend van 26-02-2009 t/m 31-08-2015

Intitulé

 Beleidsregel Uitwegen Enschede 2009

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

nr. 317

Gemeenteblad van Enschede

Het College van Burgemeester en Wethouders,

gelet op de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Enschede,

besluit,

vast te stellen de volgende beleidsregels, als bedoeld in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht, waarin wordt aangegeven welke normen ons College hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheid vergunning te verlenen voor het toestaan dan wel veranderen van een uitweg.

Artikel 1.1 Begrippen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

  • b.

    Uitweg: de uitweg als bedoeld in artikel 14, lid 3 onder III Wegenwet, te weten iedere rechtstreekse ontsluitingsmogelijkheid van een perceel naar de openbare weg, waaronder worden verstaan de begrippen inrit en uitrit.

Artikel 1.2 Nadere regels

Het College is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze beleidsregel.

Artikel 1.3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Het College kan voorschriften en beperkingen verbinden aan een vergunning ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning is vereist;

  • 2. Degene aan wie vergunning is verleend is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen in acht te nemen.

HOOFDSTUK 2 AANVRAAG, VERLENEN EN INTREKKEN VERGUNNING

Artikel 2.1 Bevoegdheid

Het College maakt gebruik van zijn bevoegdheid om vergunning te verlenen zoals bedoeld in artikel 2:12 Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Enschede (APV).

Artikel 2.2 Aanvraag

  • 1. Een vergunningaanvraag voor het toestaan dan wel veranderen van een uitweg wordt schriftelijk dan wel digitaal ingediend bij het College;

  • 2. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf moet vergezeld gaan van een duidelijk leesbare situatietekening waarin de gewenste maatvoering wordt genoemd;

  • 3. Een aanvraag wordt getoetst aan artikel 2:12 APV en aan het in deze beleidsregels bepaalde alsmede eventueel bijbehorende besluiten en voorschriften.

Artikel 2.3 Voorwaarden

Voor het toestaan dan wel het veranderen van een uitweg gelden de volgende voorwaarden.

  • 1.

    In beginsel wordt één uitweg per te ontsluiten perceel toegestaan;

  • 2.

    Als uitzondering op het in lid 1 van dit artikel bepaalde kan ten behoeve van een woning een tweede uitweg worden toegestaan;

  • 3.

    Als uitzondering op het in lid 1 van dit artikel bepaalde kan ten behoeve van een bedrijfsperceel gelegen in een bedrijventerrein/industriegebied, meer dan één uitweg worden toegestaan;

  • 4.

    Uitwegen, als bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel, moeten ten minste voldoen aan alle voorwaarden en voorschriften zoals die gelden voor de eerste uitweg;

  • 5.

    De gemeente is eigenaar van de uitweg gelegen in de openbare ruimte en is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud ervan;

  • 6.

    Aan de vergunning kunnen andere voorwaarden worden verbonden inzake de wijze waarop van de vergunning gebruik mag worden gemaakt;

  • 7.

    Aan de vergunning kunnen eisen worden gesteld die betrekking hebben op het aanzien van de omgeving, op de leefbaarheid van de omgeving, op de (verkeers)veiligheid en op de bruikbaarheid van de weg;

  • 8.

    De vergunning wordt uitsluitend verleend indien alle voor de aanvraag benodigde gegevens c.q. bescheiden zijn overgelegd en door de aanvrager wordt voldaan aan alle in deze beleidsregels beschreven bepalingen om voor een vergunning in aanmerking te komen;

  • 9.

    De vergunning wordt aan aanvrager toegestuurd en gelijktijdig bekendgemaakt, ofwel door publicatie in een ‘Huis-aan-Huisblad’ dan wel door toezending aan belanghebbenden;

  • 10.

    In beginsel wordt met de aanleg van de uitweg niet eerder begonnen dan nadat de vergunning onherroepelijk is geworden;

  • 11.

    De vergunning voor een uitweg in een nieuwbouw(project)gebied waar eventuele omwonenden geen directe belangen hebben, wordt verleend middels toezending van een offerte om de uitweg door, namens of met toestemming van de gemeente aan te leggen.

Artikel 2.3.1 Voorschriften

Een uitweg kan worden toegestaan dan wel worden veranderd indien aan alle volgende voorschriften wordt voldaan:

  • 1.

    De bruikbaarheid van de weg dient voldoende gewaarborgd te blijven. Een uitweg kan daarom enkel worden toegestaan indien deze niet ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • 2.

    Een uitzondering op het in lid 1 van dit artikel bepaalde kan worden gemaakt indien de ter plekke geldende parkeernorm niet wordt aangetast door de verwijdering van een openbare parkeerplaats ten behoeve van de uitweg, dan wel wordt hersteld door de aanleg van een nieuwe openbare parkeerplaats in de onmiddellijke omgeving;

  • 3.

    De uitweg moet passen binnen de functie van de weg;

  • 4.

    De verkeersveiligheid moet voldoende gewaarborgd zijn. Hiervan is sprake indien de uitweg qua vormgeving, uitvoering en uniformiteit als zodanig door de weggebruiker te herkennen is. Om de verkeersveiligheid te kunnen waarborgen:

    • a.

      Mag de uitweg in beginsel niet breder en langer zijn dan redelijkerwijs noodzakelijk is;

    • b.

      Mag de uitweg enkel zodanig gesitueerd zijn dat er voldoende zicht is op de weg en vice versa;

    • c.

      Mag de uitweg niet in een bocht of tussen twee aansluitende wegen gesitueerd zijn;

    • d.

      Mag de uitweg niet gesitueerd zijn binnen de directe invloedsfeer van een kruispunt dat wordt geregeld door een verkeersregelinstallatie;

    • e.

      Mag de uitweg enkel zodanig gesitueerd zijn dat aan de norm van het verlichtingsniveau wordt voldaan;

    • f.

      Mag de uitweg enkel zodanig gesitueerd zijn dat voldoende rekening wordt gehouden met bomen en bebording;

  • 5.

    De uitweg mag het uiterlijk aanzien van de omgeving niet op onaanvaardbare wijze aantasten. Het uiterlijk aanzien van de omgeving wordt op onaanvaardbare wijze aangetast indien:

    • a.

      De uitweg het bijzondere architectonische beeld van de weg of de wijk doorkruist;

    • b.

      De uitweg markante percelen, openbaar groen en/of bomenrijen en beplanting doorkruist;

    • c.

      De uitweg wordt gebruikt om motorvoertuigen, caravans, campers, bestel- en vrachtwagens dan wel hiermee te vergelijken (motor)voertuigen of objecten op de uitweg dan wel in de voortuin voor de voorgevel van het pand te parkeren.

  • 6.

    De uitweg mag niet op onaanvaardbare wijze inbreuk maken op de groenvoorziening van de gemeente. Hiervan is sprake indien de uitweg een groenstrook die voor het straatbeeld van belang wordt geacht doorbreekt of een boom, bomen of houtopstanden t.b.v. de uitweg moet worden gekapt terwijl daarvoor geen kapvergunning wordt verleend.

Artikel 2.3.2 Voorschriften tweede en hiernavolgende uitwegen

Een tweede of hiernavolgende uitweg kan in sommige gevallen worden toegestaan.

  • 1.

    De tweede of hiernavolgende uitweg moet ten minste voldoen aan alle voorschriften zoals die bepaald zijn in artikel 2.3.1 van deze beleidsregel;

  • 2.

    De tweede uitweg ten behoeve van een woning kan worden toegestaan indien aan alle volgende voorschriften wordt voldaan:

    • a.

      De zijde van de kavel van het perceel waarvoor de uitweg wordt aangevraagd is minimaal 12 meter breed;

    • b.

      Indien op de locatie van de beoogde uitweg een boom staat dan wel ingepland staat kan de uitweg enkel worden toegestaan indien de boom niet meer dan één meter wordt verplaatst;

    • c.

      De uitweg mag het functioneren van de afwatering dan wel de riolering niet onaanvaardbaar aantasten.

  • 3.

    De tweede of hiernavolgende uitweg ten behoeve van een bedrijfsperceel gelegen op een bedrijventerrein/industriegebied kan worden toegestaan indien aan alle volgende voorschriften wordt voldaan:

    • a.

      De uitweg kan worden toegestaan indien de zijde van de kavel van het perceel waar de uitweg wordt aangelegd dit redelijkerwijs toelaat;

    • b.

      De uitweg kan worden toegestaan indien de uitweg voor de aan- en afvoer van goederen redelijkerwijs noodzakelijk is.

Artikel 2.4 Aanleg

Voor het aanleggen van een uitweg worden de hiernavolgende voorwaarden en voorschriften verbonden aan de vergunning inzake de wijze waarop van de vergunning gebruik mag worden gemaakt.

  • 1.

    De uitweg wordt in beginsel door of namens de gemeente aangelegd;

  • 2.

    Als uitzondering op het in lid 1 van dit artikel bepaalde kan het worden toegestaan een uitweg anders dan door of namens de gemeente te laten aanleggen:

    • a.

      Indien de aanleg van de uitweg onderdeel uitmaakt van nieuwbouw- of nieuwbouwprojecten in een nieuwbouwgebied;

    • b.

      Indien de aanleg van de uitweg onderdeel uitmaakt van de algehele bestrating van een bedrijventerrein/industriegebied;

  • 3.

    De kosten van de aanleg van de uitweg alsmede de kosten voor het verplaatsen van obstakels zijn voor rekening van de vergunninghouder;

Artikel 2.5 Intrekking vergunning

De vergunning wordt ingetrokken:

  • 1.

    Indien de uitweg niet binnen een half jaar na verlening van de vergunning is aangelegd;

  • 2.

    Indien niet aan de aan de vergunning verbonden voorwaarden en voorschriften wordt voldaan;

  • 3.

    Indien op grond van verandering van omstandigheden of inzichten opgetreden na de vergunningverlening moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist en verleend;

  • 4.

    Indien sprake is van het maken van misbruik van de vergunning;

  • 5.

    Indien ter verkrijging van de vergunning onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.1 Leges

De regels inzake leges zijn vastgelegd in de Legesverordening Gemeente Enschede.

Artikel 3.2 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregel Uitwegen Enschede 2009.

Artikel 3.3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de achtste dag na bekendmaking.

In concept vastgesteld in de vergadering van het College van Burgemeester en Wethouders van Enschede,

de Secretaris, de Voorzitter,