Beleidsregels voor het geheel of gedeeltelijk intrekken van ongebruikte omgevingsvergunningen

Geldend van 08-11-2018 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor het geheel of gedeeltelijk intrekken van ongebruikte omgevingsvergunningen

Gelet op het bepaalde in artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht Awb), artikel 4:81 tot en met 4:84 Awb, artikel 2.33 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) hebben wij beleidsregels vastgesteld voor het geheel of gedeeltelijk intrekken van omgevingsvergunningen

(inclusief van rechtswege verleende omgevingsvergunningen).

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    Omgevingsvergunning: een vergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (http://wetten.overheid.nl/BWBR0024779/2016-07-01);

  • b.

    Intrekken: het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning: dit op grond van artikel 2.33, lid 2 van de Wabo.

Artikel 2. Intrekking van een vergunning voor de activiteit “bouwen”, “uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde” en “slopen”

  • a. Volgens artikel 2.33, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het college bevoegd om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a (bouwen), b (uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde) en g (slopen) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geheel of gedeeltelijk in te trekken als niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning een begin is gemaakt met de werkzaamheden;

  • b. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt als er binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning geen begin is gemaakt met de werkzaamheden.

Artikel 3. Intrekkingsregels voor de vergunningen die na 3 jaar mogen worden ingetrokken (onder andere vergunningen voor de activiteit “planologisch strijdig gebruik” of “milieu”)

  • a. Volgens artikel 2.33, lid 2 van de Wabo is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid met uitzondering van a, b of g of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geheel of gedeeltelijk in te trekken als gedurende 3 jaar geen begin is gemaakt met de werkzaamheden;

  • b. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt als er gedurende 3 jaar na het onherroepelijk worden van een vergunning geheel of gedeeltelijk geen begin is gemaakt met de werkzaamheden. 

Artikel 4. Procedure voor het intrekken van de omgevingsvergunning

  • 1. Als de omgevingsvergunning tot stand is gekomen via de reguliere procedure dan gelden de volgende procedurestappen:

    • a.

      De vergunninghouder wordt per brief op de hoogte gesteld van het voornemen tot intrekking van de omgevingsvergunning;

    • b.

      de vergunninghouder wordt in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken een zienswijze naar voren te brengen (artikel 4.8 van de Algemene wet bestuursrecht);

    • c.

      als een zienswijze kenbaar is gemaakt, wordt bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen met het uitvoering geven aan de vergunning moet zijn begonnen;

    • d.

      de termijn bedoeld onder punt c wordt per situatie beoordeeld, maar bedraagt niet meer dan 52 weken na bekend maken van het voornemen tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de omgevingsvergunning;

    • e.

      het bevoegd gezag neemt na de zienswijzeperiode een besluit over het geheel of gedeeltelijk intrekken van de omgevingsvergunning;

    • f.

      het besluit tot geheel of gedeeltelijk intrekken van de omgevingsvergunning wordt bekend gemaakt aan de vergunninghouder en gepubliceerd in het Huis aan Huis blad

  • 2. Als de omgevingsvergunning tot stand is gekomen via de uitgebreide voorbereidingsprocedure, gelden de volgende procedurestappen:

    • a.

      de vergunninghouder wordt per brief op de hoogte gesteld van het voornemen tot intrekking van de omgevingsvergunning;

    • b.

      voordat de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt het ontwerpbesluit tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de omgevingsvergunning zes weken ter inzage gelegd. Hiervan wordt kennis gegeven aan de vergunninghouder en in het Huis aan Huis blad;

    • c.

      een ieder kan zienswijzen over het ontwerpbesluit kenbaar maken;

    • d.

      als een zienswijze kenbaar is gemaakt, wordt eerst bekeken of de ingediende zienswijze aanleiding geeft tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen met het uitvoering geven aan de vergunning moet zijn begonnen;

    • e.

      de termijn onder punt d wordt per situatie beoordeeld, maar bedraagt niet meer dan 52 weken na bekend maken van het voornemen tot geheel of gedeeltelijk intrekken van de omgevingsvergunning;

    • f.

      het bevoegd gezag neemt een besluit tot het hanteren van een ruimere termijn of tot intrekking van de vergunning;

    • g.

      het besluit tot geheel of gedeeltelijk intrekken van de omgevingsvergunning wordt bekend gemaakt aan de vergunninghouder en aan indieners van de zienswijzen en gepubliceerd in het blad Huis aan Huis blad (en in de Staatscourant bij een projectafwijkingsbesluit).

Artikel 5. Hardheidsclausule

Het college is bevoegd om af te wijken van deze regeling wanneer de regeling voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 6. Slotbepalingen

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking op de eerste dag na de datum van bekendmaking op overheid.nl en worden eveneens bekend gemaakt in het Huis aan Huis blad.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels voor het intrekken van omgevingsvergunningen gemeente Enschede”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van B&W van 30 oktober 2018