Regeling vervallen per 06-02-2013

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2009

Geldend van 25-01-2012 t/m 05-02-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2009

Burgemeester en wethouders van de gemeente Epe;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe;

dat de raad in de hiervoor genoemde Verordening heeft bepaald dat het college ter uitwerking van die Verordening nadere regels dient te stellen in een gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning;

BESLUITEN:

vast te stellen het navolgende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2009.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 1. Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.1 Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 1.2 Verstrekking in de vorm van een PGB vindt niet plaats indien:

    • a.

      Betrokkene deelneemt aan een schuldhulpverleningstraject;

    • b.

      Betrokkene handelingsonbekwaam is verklaard of verklaard zou moeten worden;

    • c.

      Betrokkene niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;

    • d.

      Betrokkene niet beschikt over een bank- of girorekening.

    • e.

      Er ernstige vermoedens bestaan dat de aanvrager problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget.

    • f.

      Er op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een andere voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

    • g.

      De persoon met beperkingen een kind in de groei betreft waardoor de aangevraagde voorziening zo snel weer door een andere voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.

    • h.

      Er naar het oordeel van het college zwaarwegende financiële argumenten zijn om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget.

  • 1.3 Voor een sportrolstoel wordt uitsluitend een persoonsgebonden budget verstrekt. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt € 2.500,00 welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

  • 1.4 De verantwoording van het persoonsgebonden budget vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdragen of het eigen aandeel

  • 2.1 Voor wat betreft de eigen bijdragen sluiten wij aan bij de bedragen zoals die genoemd worden in hoofdstuk IV van het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning, met uitzondering van artikel 4.1 lid 2 van voornoemd Besluit.

  • 2.2 De eigen bijdrage of het eigen aandeel kan nooit meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening of de dienst.

  • 2.3 Voor rolstoelen wordt geen eigen bijdrage opgelegd conform het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning

Artikel 3. Negenendertig perioden van vier weken (3 jaar)

Als een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning wordt gedurende een periode van maximaal drie jaar (39 perioden van 4 weken) een eigen bijdrage in rekening gebracht. Deze regeling geldt voor aanpassingen in huur en koopwoningen.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 4. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

De vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget is gerelateerd aan de indicatie die voor hulp in het huishouden is vastgesteld.

4.1 Hoogte PGB

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 1 voor het inkopen van particuliere hulp bedraagt maximaal € 15,24. Dit is 75% van het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.

  • 2.

    Indien een klant aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 1 bij een organisatie of ZZP-er in te kunnen kopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal € 20,31. Dit is het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging 2 voor het inkopen van particuliere hulp bedraagt maximaal € 17,18. Dit is 75% van het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.

  • 4.

    Indien een klant aantoonbaar een hoger persoonsgebonden budget nodig heeft om huishoudelijke verzorging 2 bij een organisatie of ZZP-er in te kunnen kopen, bedraagt het persoonsgebonden budget maximaal € 22,91. Dit is het laagst geoffreerde uurtarief bij de aanbesteding huishoudelijke verzorging.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget wordt afhankelijk van de hoogte van het bedrag per jaar, per half jaar, per kwartaal of per maand vooraf uitbetaald.

    Het bruto persoonsgebonden budget dient in zijn geheel besteed te worden aan huishoudelijke verzorging. Naast het persoonsgebonden budget ontvangt de budgethouder facturen van het CAK voor de nog te betalen eigen bijdrage.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 5

  • 5.1 De hoogte van het persoonsgebonden budget ten behoeve van de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 onder b, c en d van de Verordening bedraagt 100 % van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte of een bedrag dat vastgesteld is met behulp van een bouwkundig calculatie bureau.  Er wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening.

    Voor het berekenen van de kosten van eenvoudige woningaanpassingen gelden normbedragen. Deze normbedragen worden jaarlijks vastgesteld met behulp van een onafhankelijk bouwkundig calculatiebureau en betreffen standaard aanpassingen. De standaard aanpassingen kunnen conform de vastgestelde normbedragen uitgevoerd worden door aannemers/installateurs. Indien noodzakelijk kan aan de verhuurder van huurwoningen conform bijlage toezichtskosten en administratiekosten betaald worden.

  • 5.2 Het in artikel 21 van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2007 genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:Afschrijvingsduur voor terugbetaling is vastgesteld op 10 jaar gebaseerd op een afschrijving in 10 gelijke termijnen. Toepassing van artikel 21 van de Verordening vindt slechts plaats indien de tegemoetkoming in  de kosten van de woningaanpassing, minimaal € 12.000,- heeft bedragen.

  • 5.3 Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a. van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2007 bedraagt

    € 2.500,00.

  • 5.4 Het bedrag dat als maximale verhuiskostenvergoeding verstrekt wordt voor het op verzoek van het college vrijmaken van een aangepaste woning ten behoeve van verhuur aan een persoon met beperkingen, zoals bedoeld in artikel 15 onder a. van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2007, bedraagt € 4.700,00.

  • 5.5 Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19, lid 2 tot en met 5, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe bedraagt € 2.500,00.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 6

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie en indien van toepassing een WA-verzekering.De bedragen voor onderhoud en reparatie zijn gelijk aan de bedragen zoals die door de gecontracteerde leverancier in rekening worden gebracht bij de gemeente Epe voor voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt.

Artikel 7

  • Indien het inkomen meer bedraagt dan de inkomensgrens van anderhalf maal het norminkomen, wordt de aanvrager geacht zelfredzaam te zijn in de kosten van vervoersvoorzieningen, zodat de volgende voorzieningen niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen:

    • -

      de aanschaf en het bezit van een personenauto of vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten;

    • -

      de aanschaf en het bezit van een gesloten buitenwagen of vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten;

    • -

      een Wmo vervoerspas voor de deelname aan het collectief vervoer in de vorm van de Regiotaxi Gelderland.

    Inkomensgrenzen

    Voor het bepalen van de inkomensgrenzen gaan wij uit van het bruto-inkomen en de bruto inkomensgrenzen. De bedragen worden gerelateerd aan de bruto IOAW-grondslagen (voor personen jonger dan 65 jaar) en de bedragen van het bruto-ouderdomspensioen uit de AOW. We hanteren de bruto inkomens en inkomensgrenzen zoals zij beschreven staan in het Handboek Schulinck. Elk half jaar worden de gegevens aangepast. Onderstaand voorbeeld geeft de inkomensgrens per 1 juli 2011. Vanaf 1 januari 2012 zullen de bedragen half jaarlijks worden aangepast conform het handboek Schulinck.

    Leefvorm

    Bruto (gezamenlijk) inkomen

    Inkomensgrens (1,5x bruto (gezamenlijk) inkomen)

    Gehuwden beiden tot 65 jaar

    € 18.369,84

    € 27.554,76

    Alleenstaande ouder tot 65 jaar

    € 17.775,48

    € 26.663,22

    Alleenstaanden tot 65 jaar

    € 14.104,20

    € 21.156,30

    Gehuwden, één partner 65 jaar of ouder

    € 18.942,00

    € 28.413,00

    Gehuwden beiden 65 jaar of ouder

    € 18.942,00

    € 28.413,00

    Alleenstaande ouder 65 jaar of ouder

    € 17.133,00

    € 25.699,50

    Alleenstaande 65 jaar of ouder

    € 13.581,72

    € 20.372,58

Artikel 8. Vorm en hoogte

  • De voorziening voor het vervoer per (eigen) auto of (rolstoel)taxi wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Voor de vaststelling van de hoogte daarvan wordt uitgegaan van de volgende normbedragen:

     

    Financiële tegemoetkoming voor vervoer:

    • a.

      Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 338,00.

    • b.

      Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 4.636,00.

    • c.

      Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 6.954,00.

    • d.

      Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 275,00.

    • e.

      Het bedrag dat per jaar maximaal verstrekt wordt voor gebruik van een eigen rolstoelbus bedraagt € 706,00.

Artikel 9

  • 1. De hoogte van de bedragen als genoemd in artikel 8 worden voor belanghebbenden tot 16 jaar gesteld op de navolgende percentages van de in artikel 8 genoemde bedragen:

    0% voor belanghebbenden tot 4 jaar;

    25% voor belanghebbenden van 4 tot 6 jaar;

    50% voor belanghebbenden van 6 tot 12 jaar; 75% voor belanghebbenden van 12 tot 16 jaar.

  • 2. Voor inwoners van ingevolge artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende AWBZ-instellingen worden de financiële tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 8, verlaagd tot 50% van de in artikel 8 genoemde bedragen.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 10

Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld als tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening, verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie en indien van toepassing een WA-verzekering.

De bedragen voor onderhoud en reparatie zijn gelijk aan de bedragen zoals door de gecontracteerde leverancier in rekening gebracht bij de gemeente Epe voor voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11. Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 33 van de Verordening individuele verstrekkingen gemeente Epe, indien van toepassing, aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen.

Artikel 12. Wijziging bedragen

Het college kan de in het kader van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe de op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe dan wel Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe geldende bedragen verhogen of verlagen.

Bij verhoging of verlaging van de in dit besluit geldende bedragen kan gebruik gemaakt worden van de consumentenprijsindex van het CBS, normeringen door andere bestuursorganen zoals het UWV en prijsontwikkelingen in de markt.

Artikel 13. Citeertitel en inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgend op die van publicatie.

Artikel 14

Dit artikel is vervallen

aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe op 15 december 2009,

de burgemeester, M van Lente

de secretaris, Th.J. Peeters

Officiele inhoudsopgave

Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2009

Inleiding

Naast de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2007 is er ook een Besluit Maatschappelijke ondersteuning. In dit Besluit zijn bij elkaar gebracht alle bedragen, die op basis van de Verordening zijn vastgesteld. Daarnaast zijn alle regels

waarvoor de Verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het Besluit ingevuld.

 

Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een Besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de Verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.

 

Het eerste onderwerp dat in het Besluit aan de orde komt is het persoonsgebonden budget. Van alle soorten voorzieningen waarvoor een persoonsgebonden budget mogelijk is wordt in het Besluit uitgewerkt hoe het bedrag van het persoonsgebonden budget wordt samengesteld.

 

Per hoofdstuk zijn vervolgens bedragen opgenomen.

 

In hoofdstuk 7 tot slot wordt geregeld hoe de samenhangende afstemming bij de toekenning,zoals genoemd in artikel 5 van de wet, wordt geregeld.

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Algemeen.

De systematiek van de Verordening is dat steeds algemene voorzieningen het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt en er bij de verstrekking daarvan nooit een eigen bijdrage wordt gevraagd. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 1 lid 2. Voor alle andere voorzieningen geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden, (zie artikel 1, lid 2, 3 en 4).

Artikel 1. Regels rond verstrekking.

1.1.

Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.

1.2.

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget

plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

Daarnaast zal ook in situaties dat tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat.

Ook zwaarwegende efficiëncyargumenten kunnen een reden zijn om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Te denken valt hierbij aan het benutten van depotvoorzieningen in gevallen waarin de gebruiksduur door de individuele gebruiker korter is

dan de levensduur van de voorziening. Een goed voorbeeld vormen rolstoelen voor kinderen die nog in de groei zijn.

1.3.

De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel was onder de Wvg een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg-verordening opgenomen naar aanleiding van een verzoek daartoe van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals die onder de Wvg werd toegepast, gewoon voortgezet, wat betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget. Dit persoonsgebonden budget is niet altijd kostendekkend en dient beschouwd te worden als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, onderhoud en reparatie voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw eenpersoonsgebonden budget worden toegekend.

1.4.

De keuze die door het college gemaakt is ten aanzien van de verantwoording van het

persoonsgebonden budget wordt hier vastgelegd.

Hoofdstuk 2. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Artikel 2. Omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

Hoofdstuk IV van het Bmo handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 lid 1 van het Bmo wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. Bmo,

geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder "in gelijke mate" wordt begrepen, staat verwoord in het Bmo.

Artikel 3. Negenendertig perioden van vier weken.

Artikel 4.1, lid 5 van het Bmo bepaalt dat bij roerende zaken die in eigendom worden verschaft of bij bouwkundige of woontechnische aanpassingen de eigen bijdrage of het eigen aandeel over maximaal 39 perioden van vier weken gevraagd mag worden. Dit artikel geeft de invulling daarvan.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 4. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

4.1, lid 1 t/m 4

Gezien de ontstane jurisprudentie wordt per 1 januari 2010 een standaard tarief gehanteerd waarmee een budgethouder huishoudelijke verzorging in kan kopen bij een particulier (kennis, alfahulp) en een hoger tarief om bij een organisatie of een ZZP-er in te kunnen kopen. De koppeling tussen het in natura tarief wordt daarmee losgelaten. Een klant ontvangt uitsluitend een

hoger tarief indien hij kan aantonen hulp in te kopen bij een organisatie of een ZZP-er.

Er is gekozen om twee tarieven per type huishoudelijke verzorging te introduceren om te voorkomen dat indien een budgethouder hulp inkoopt bij een particulier geld moet terugbetalen aan de gemeente. Tevens is het niet wenselijk dat de prijzen op de particuliere markt worden opgedreven door een hoger persoonsgebonden budget. Artikel 4 Wmo (compensatiebeginsel)

bevat de verplichting voor het college om compenserende voorzieningen te treffen. Door twee tarieven te hanteren is het college van oordeel aan het compensatiebeginsel te voldoen.

4.1, lid 2 en 4

De hoogte van het tarief waarmee een organisatie of ZZP-er moet kunnen worden ingehuurd is bepaald aan de hand van de tarieven die aanbieders tijdens een aanbesteding huishoudelijke verzorging offreren. Door budgethouders een persoonsgebonden budget op basis van het laagst geoffreerde tarief te geven worden zij in staat geacht hulp van een organisatie in te schakelen. Budgethouders ontvangen naast een uurtarief ook ondersteuning van een door de gemeente gecontracteerde partij voor: informatie en advies, loondoorbetaling bij ziekte, arbodienstverlening en loonadministratie. Voor deze diensten hoeft een budgethouder niet te

betalen (de gemeente heeft hiervoor een contract afgesloten met de SVB).

Het begrip organisatie wordt als volgt gedefinieerd: Een levend en door de deelnemers bewust gezocht samenwerkingsverband tussen natuurlijke of rechtspersonen, die daarbij al dan niet gebruik maken van middelen. Een organisatie in deze zin is een zelfstandig, geordend geheel van mensen en middelen die bepaalde processen uitvoeren. Een bedrijf is een organisatie die aan andere personen of rechtspersonen producten levert of diensten verleent. Een organisatie is niet altijd een bedrijf, maar een bedrijf is wel altijd een organisatie.

4.1, lid 5

Voor de uitbetaling van het PGB voor hulp bij het huishouden heeft de gemeente een contract afgesloten met Menzis. Aan Menzis is gedelegeerd op de uitbetalingssystematiek van de AWBZ te hanteren Deze uitbetalingssystematiek is als volgt:

      Pgb tot € 2500 op jaarbasis: in één keer;

      Pgb tussen € 2.500 en € 5.000 op jaarbasis: per half jaar;

      Pgb tussen € 5.000 en € 25.000 op jaarbasis: per kwartaal;

      Pgb boven € 25.000 op jaarbasis: maandelijks.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen

Artikel 5.

5.1.

In dit artikel staat beschreven hoe het persoonsgebonden budget ten behoeve van de kosten van een woonvoorziening wordt vastgesteld. Door uit te gaan van normbedragen is het vaststellen van een persoonsgebonden budget eenvoudig uit te voeren zonder een offerte op te vragen. Indien het complexer wordt zijn wel offertes noodzakelijk, of een calculatie van de komsten door een onafhankelijk bouwkundig calculatiebureau. Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte of de onafhankelijke calculatie is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtskosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. Om welke kosten het kan gaan is uitgewerkt in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2007.

 

Artikel 5 lid 2 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop van de woning binnen 10 jaar terugbetaald moet worden aan het college.

 

Artikel 5 lid 3, 4 en 5 tenslotte leggen vast welke bedragen verstrekt worden als het gaat om eenverhuiskostenvergoeding of bij het bezoekbaar maken van een woning.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 6.

Artikel 6 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt, conform de Verordening, uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening. Als daarvan sprake is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk vooronderhoud en reparatie en indien van toepassing een WA-verzekering.

Artikel 7

Artikel 7 legt de handelswijze vast indien een aanvrager een inkomen heeft dat boven 1,5 keer boven het norminkomen ligt. De aanvrager wordt dan zelfredzaam geacht zijn in de kosten van vervoersvoorzieningen zoals beschreven in dit artikel.

 

Onder inkomen verstaan wij het volgende:

Bij de bepaling van het inkomen wordt aansluiting gezocht bij de wijze waarop de Belastingdienst het verzamelinkomen op grond van de Wet op Inkomstenbelasting vaststelt. Het inkomen is het inkomen in het peiljaar. Het peiljaar is het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning wordt verleend.

 

Onder norminkomen verstaan wij het volgende:Onder norminkomen wordt verstaan de toepasselijke gebruteerde bijstandsnorm als genoemd in paragraaf 3.2 WWB verhoogd met de in artikel 25 lid 2 WWB bedoelde maximale toeslag. Bij personen van 65 jaar en ouder wordt uitgegaan van de normen voor deze categorie die gebaseerd zijn op de AOW. In het handboek Schulinck worden de bedragen beschreven.

Artikel 8.

Artikel 8 legt een aantal bedragen vast voor (gebruik van) de diverse individuele vervoersvoorzieningen. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2007 en

is in de Beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2007 verder uitgewerkt.

Artikel 9

Voor kinderen wordt in beginsel uitgegaan van een beperkte zelfstandige vervoersbehoefte. Ook kinderen zonder beperking zullen immers op jonge leeftijd in de regel niet zelfstandig reizen. Voor AWBZ-bewoners wordt uitgegaan van een gehalveerde tegemoetkoming voor vervoerskosten.

Hoofdstuk 6: Verplaatsen in en om de omgeving

Artikel 10. Persoonsgebonden budget voor een rolstoel

Voor verstrekking wordt, conform de Verordening, uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening. Het PGB voor die goedkoopst compenserende voorziening wordt verhoogd met de kosten voor onderhoud en reparatie en indien van toepassing een WA verzekering. De bedragen voor onderhoud, reparatie en verzekering zijn gelijk aan de bedragen zoals die in rekening worden gebracht door de gecontracteerde leverancier bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

Artikel 11. Samenhangende afstemming.

De Verordening individuele  voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Epe 2007 bepaalt in artikel 33 dat in dit Besluit vastgesteld moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Aangesloten is bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard, waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen, besluit kan nemen.

Hoofdstuk 8. Overige bepalingen.

Artikel 12.

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt niet nader toegelicht.

Artikel 13.

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.