Regeling vervallen per 19-11-2014

Beleidsregels inzake toepassing ontheffingsbevoegdheid ex artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht: planologische kruimelregeling gemeente Epe

Geldend van 23-02-2011 t/m 18-11-2014

Intitulé

Beleidsregels inzake toepassing ontheffingsbevoegdheid ex artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht: planologische kruimelregeling gemeente Epe

Inleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. De Wabo zorgt voor een betere en snellere dienstverlening van de overheid aan burgers en bedrijven. Door integrale vergunningverlening en handhaving ontstaat een doelmatige manier van werken.

 

Wie bijvoorbeeld een huis of schuur wil bouwen, verbouwen, oprichten of gebruiken, krijgt te maken met veel vergunningen en voorschriften voor wonen, ruimte en milieu met elk hun eigen criteria, procedures, ambtelijke loketten, afhandelingtermijnen, leges en toezichthouders. Door de invoering van de Wabo worden 26 vergunningen en 1600 formulieren ondergebracht in één vergunning, de zogenoemde omgevingsvergunning. Zo hebben burgers en ondernemers nog maar te maken met één vergunning, één loket, één besluit en één procedure. Bovendien kan de aanvraag digitaal worden ingediend via Omgevingsloket online.

Wie bijvoorbeeld een huis of schuur wil bouwen, verbouwen, oprichten of gebruiken, krijgt te maken met veel vergunningen en voorschriften voor wonen, ruimte en milieu met elk hun eigen criteria, procedures, ambtelijke loketten, afhandelingtermijnen, leges en toezichthouders. Door de invoering van de Wabo worden 26 vergunningen en 1600 formulieren ondergebracht in één vergunning, de zogenoemde omgevingsvergunning. Zo hebben burgers en ondernemers nog maar te maken met één vergunning, één loket, één besluit en één procedure. Bovendien kan de aanvraag digitaal worden ingediend via Omgevingsloket online.

 

In artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geregeld dat voor een activiteit als bedoeld in 2.1, eerste lid onder c (een activiteit in strijd met het bestemmingsplan) slechts een omgevingsvergunning kan worden verleend met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijzing OF in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Dat laatste heeft uitwerking gevonden in artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht en wordt ook wel genoemd ‘planologische kruimelregeling’.

In dat artikel 4 is het volgende geregeld:

                                                              

Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen op grond van het Besluit omgevingsrecht (artikel 4, bijlage 2) in aanmerking:

  • 1.

    een bijbehorend bouwwerk:

  • a.

    binnen de bebouwde kom,

  • b.

    buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • .

    niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • .

    de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en

  • .

    het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden;

  • 2.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 5 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 3.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      niet hoger dan 10 m, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • 4.

    een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw;

  • 5.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m;

  • 6.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • 7.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • 8.

    het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;

  • 9.

    het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom, en

    • b.

      de oppervlakte niet meer dan 1500 m²;

  • 10.

    het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

    • b.

      de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden

    • c.

      de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

    • d.

      de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Bevoegdheid, beleidsvrijheid en beleidsregels

Een omgevingsvergunning voor boven bedoelde activiteiten kan worden verleend en dat impliceert dat sprake is van een (discretionaire) bevoegdheid en geen plicht. Burgemeester en wethouders kunnen dan ten aanzien van de uitoefening van die bevoegdheid beleidsregels vaststellen. Dergelijke beleidsregels, opgesteld krachtens artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, bevorderen een consistente en voortvarende afhandeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning en voor de motivering kan dan verwezen worden naar de in beleidsregels neergelegde gedragslijn.

 

Bij de beoordeling van verzoeken om af te wijken van het bestemmingsplan zullen voor wat betreft de afwijkingsmogelijkheden zoals genoemd in artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2º, Wabo de hiernavolgende beleidsregels worden toegepast.

Toepassing

 

Begripsbepalingen en de beleidsregels toepassingsmogelijkheden

Onderstaand worden de begripsbepalingen en de beleidsregels beschreven.

PARAGRAAF I : BEGRIPSBEPALINGEN

Begripsbepalingen

  • 1.

    achtererfgebied: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

  • 2.

    antennedrager: antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

  • 3.

    antenne-installatie: installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

  • 4.

    bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

  • 5.

    daknok: hoogste punt van een schuin dak;

  • 6.

    dakvoet: laagste punt van een schuin dak;

  • 7.

    erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

  • 8.

    hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

  • 9.

    openbaar toegankelijk gebied: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

  • 10.

    voorerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

  • 11.

    voorgevelrooilijn: voorgevelrooilijn als bedoeld in het bestemmingsplan, de beheersverordening dan wel de gemeentelijke bouwverordening;

  • 12.

    woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst en op een daartoe bestemd perceel is geplaatst.

  • 13.

    carport: een bouwwerk met een plat dak op 4 palen en zonder wanden

  • NB1.

    voor de overige begripsbepalingen gelden de bepalingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan.

  • NB2.

    onder bijbehorende bouwwerken worden begrepen die gebouwen die tot op heden worden gekwalificeerd als aanbouwen, uitbouwen of bijgebouwen.

PARAGRAAF II: BELEIDSREGELS

Een omgevingsvergunning (2.12, eerste lid, onder a, onder 2º) kan worden verleend in geval van:

(NB voor de nummering is aangesloten bij de nummering in artikel 4)

1. Algemene afwegingscriteria

Bij de toepassing van de beleidsregels geldt dat een verzoek om afwijking alleen wordt toegestaan indien wordt voldaan een de volgende kwalitatieve criteria:

  • 1.

    er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van het woon- en leefmilieu;

  • 2.

    er dient geen onevenredige aantasting plaats te vinden van de verkeersveiligheid;

  • 3.

    de sociale veiligheid mag niet in het geding zijn als gevolg van de verbouwing;

  • 4.

    de brandveiligheid dient gewaarborgd te zijn;

  • 5.

    het straat- en bebouwingsbeeld mogen niet in negatieve zin worden beïnvloed;

  • 6.

    de uitbreiding mag de bestaande rechten van omliggende bedrijven niet in perken;

  • 7.

    de uitbreiding moet zijn gelegen binnen gronden die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komen;

  • 8.

    het beoogde gebruik van de uitbreiding of het bijgebouw mag (in beginsel*) niet afwijken van het bestaande gebruik van het hoofdgebouw, één en ander overeenkomstig de regels van het bestemmingsplan.

* zie onder 9

2.Specifieke afwegingscriteria

1a. een bijbehorend bouwwerk binnen de bebouwde kom

Uitgangspunten bij uitbreidingen behorende bij een woning:

ten aanzien van uitbreiding van een woning aan de achterzijde geldt dat:

  • -

    de horizontale diepte van de woning mag na uitbreiding maximaal 15 m bedragen, mits het onbebouwd gedeelte van het erf achter de woning tot de bouwperceelgrens na de uitbreiding minimaal 5 m bedraagt over de volle breedte van de woning;

  • -

    voor de maximale goothoogte wordt aangesloten bij de bestaande goothoogte, met dien verstande dat wanneer de in de regels van het geldende bestemmingsplan voorgeschreven goothoogte hoger is, deze mag worden aangehouden;

  • -

    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de bestaande woning;

  • -

    in geval van bouwkundige redenen en/of redelijke eisen van welstand mag de bouwhoogte van de bestaande woning met 1 m worden overschreden.

ten aanzien van uitbreiding van de woning aan de zijzijde geldt dat:

  • -

    de goothoogte mag maximaal 4 m bedragen;

  • -

    de bouwhoogte mag maximaal 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte hoger mag zijn in geval van doortrekking van het dakvlak, tenzij de nokrichting evenwijdig aan de straat loopt;

  • -

    deze niet breder mag zijn dan 50% van de breedte van de oorspronkelijke woning;

  • -

    afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens dient minimaal 3 m te zijn.

ten aanzien van uitbreiding van de woning aan de voorzijde geldt dat:

  • -

    deze in één bouwlaag dient te worden uitgevoerd, al dan niet met aankapping;

  • -

    de goothoogte mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van de woning met een maximale hoogte van 5 m;

  • -

    de breedte mag niet meer bedragen dan maximaal de helft van de oorspronkelijke gevel;

  • -

    de voorgevelrooilijn dan wel de bebouwingsgrens mag met niet meer dan 1,5 m worden overschreden;

  • -

    er dient een strook van minimaal 2 m tot openbaar toegankelijk gebied onbebouwd te blijven.

ten aanzien van overige bijbehorende bouwwerken (vrijstaande bijgebouwen) bij woningen geldt het volgende:

  • -

    het bouwwerk dient minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn dan wel het verlengde daarvan te worden gebouwd;

  • -

    de oppervlakte per vrijstaand bouwwerk mag niet meer dan 60 m2 bedragen;

  • -

    bij vrijstaande bijbehorende bouwwerken dient één van de zijstroken vrij van bijbehorende bouwwerken te blijven tot de lijn evenwijdig aan en op een afstand van 25 m achter de naar de weg gekeerde begrenzing van het bouwvlak;

  • -

    de goothoogte mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  • -

    de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.

overige algemene criteria bijbehorende bouwwwerken:

  • -

    bij hoekwoningen geldt dat situering van het bouwwerk vóór het verlengde van de voorgevelrooilijn van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen niet is toegestaan;

  • -

    In afwijking van het voorgaande mag de voorgevelrooilijn worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • o

      de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 m;

    • o

      de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 m;

    • o

      de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw;

    • o

      de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel

  • -

    de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken mag afhankelijk van de totale perceelsgrootte niet meer bedragen dan hieronder aangegeven:

    totale oppervlakte perceel:

    maximaal gezamenlijke oppervlakte:

    tot 300 m2

    60 m2

    van 300 m2 tot 500 m2

    80 m2

    van 500 m2 tot 750 m2

    90 m2

    van 750 m2 tot 1.000 m2

    100 m2

    van 1.000 m2 en meer

    150 m2:

  • -

    bijbehorende bouwwerken gesitueerd binnen het bouwvlak en een diepte van 12 meter van het hoofdgebouw tellen niet mee bij de bepaling van de toegestane oppervlakte

  • -

    het bouwperceel mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd;

  • -

    de oppervlakte van een carport wordt niet in mindering gebracht op de oppervlakte, mits wordt voldaan aan de volgende criteria:

    • o

      oppervlakte van carports bedraagt niet meer dan 25 m² ;

    • o

      de bouwhoogte van carports bedraagt niet meer dan 3 m;

    • o

      de carports worden niet vóór de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd.

Uitzondering

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de genoemde maten, indien:

  • -

    dit aantoonbaar is middels een indicatie van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO);

  • -

    de perceelsgrootte en de indeling van het perceel dit toestaat en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Uitgangspunten bij uitbreidingen o verige gebouwen, niet zijnde woningen

Dit betreft een groot aantal categorie van gevallen en mogelijkheden. Specifieke regels zijn dus moeilijk te formuleren. De algemene afwegingscriteria zijn van toepassing. Verder geldt dat nut en noodzaak dient te worden aangetoond. Slechts bij hoge uitzondering is het mogelijk bijbehorende bouwwerken op te richten. Hierbij dient het gebruik van het bijbehorend bouwwerk in beginsel (zie onder 9) in overeenstemming te zijn met het bestaande gebruik, zoals dat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Verder geldt dat het bebouwingsoppervlak op het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied op niet meer dan 50% van de oppervlakte van dit gebied mag uitkomen.

1b. een bijbehorend bouwwerk buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • 1.

    niet hoger dan 5 m , tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf;

  • 2.

    de oppervlakte niet meer dan 150 m2 ;

  • 3.

    het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden.

Uitgangspunten bij uitbreidingen behorende bij een woning (buiten de bebouwde kom)

Ten aanzien van uitbreiding van een woning aan de achterzijde geldt dat:

  • -

    de horizontale diepte van de woning na uitbreiding maximaal 15 m mag bedragen, mits het onbebouwd gedeelte van het erf achter de woning tot de bouwperceelgrens na de uitbreiding minimaal 5 m bedraagt over de volle breedte van de woning;

  • -

    in geval van bouwkundige redenen en/of redelijke eisen van welstand de bouwhoogte van de bestaande woning met 1 m mag worden overschreden.

Ten aanzien van uitbreiding van de woning aan de zijzijde geldt dat:

  • -

    de goothoogte niet meer dan 4 m mag bedragen;

  • -

    deze niet breder mag zijn dan 50% van de breedte van de woning;

  • -

    de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens niet minder dan 3 m mag zijn.

Ten aanzien van uitbreiding van de woning aan de voorzijde geldt dat:

  • -

    deze in één bouwlaag dient te worden uitgevoerd, al dan niet met kap;

  • -

    de breedte niet meer mag bedragen dan maximaal de helft van de oorspronkelijke gevel;

  • -

    de voorgevelrooilijn dan wel de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,5 m mag worden overschreden;

  • -

    een strook van minimaal 2 m tot de bouwperceelgrens onbebouwd dient te blijven.

Ten aanzien van overige bijbehorende bouwwerken (vrijstaande bijgebouwen) bij woningen geldt het volgende:

  • -

    de goothoogte mag niet meer dan 3 meter mag bedragen;

  • -

    het bouwwerk wordt gesitueerd op het erf behorende bij de woning;

  • -

    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 2 m mag bedragen;

  • -

    voor kassen geldt een bruto-vloeroppervlakte van niet meer dan 100 m².

Uitgangspunten bij uitbreidingen o verige gebouwen, niet zijnde woningen (buiten de bebouwde kom)

Dit betreft een groot aantal categorie van gevallen en mogelijkheden. Specifieke regels zijn dus moeilijk te formuleren. De algemene afwegingscriteria zijn van toepassing. Verder geldt dat nut en noodzaak dient te worden aangetoond. Slechts bij hoge uitzondering is het mogelijk bijbehorende bouwwerken op te richten. Hierbij dient het gebruik van het bijbehorend bouwwerk in beginsel (zie onder 9) in overeenstemming te zijn met het bestaande gebruik, zoals dat op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Verder geldt dat het bebouwingsoppervlak op het bij het oorspronkelijke hoofdgebouw behorende achtererfgebied op niet meer dan 50% van de oppervlakte van dit gebied mag uitkomen.

2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 5 m , en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2 .

Uitgangspunten bij toepassing:

Per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m , en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m2 .

Uitgangspunten bij toepassing:

ten aanzien van erfafscheidingen geldt het volgende:

  • -

    de bouwhoogte bij hoekwoningen mag niet meer dan 2 m bedragen;

  • -

    de erfafscheiding mag voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd, mits de erfafscheiding minimaal 5 meter achter de voorgevel van de bij het desbetreffende perceel behorende woning wordt gerealiseerd;

  • -

    de ruimtelijke kwaliteit voldoende is veiliggesteld.

ten aanzien van overige bouwwerken wordt per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

Uitgangspunten bij toepassing:

Omdat de verwachting is dat dit zeer sporadisch voorkomt per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven. De geldende Welstandsnota zal als uitgangspunt worden gehanteerd en de regels van het bestemmingsplan voor wat betreft goothoogte en dakhelling zijn niet van toepassing.

5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m .

Uitgangspunten bij toepassing:

  • 1.

    De betreffende aanvraag om een omgevingsvergunning of het herzien van een bestemmingsplan dient volledig in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het tussen de rijksoverheid, de VNG en de vijf operators gesloten convenant in het kader van het nationaal antennebeleid (vergunningvrije antenne-installaties) d.d. 27 juni 2002. In het convenant zijn onder meer afspraken gemaakt over:

  • ·

    de visuele inpasbaarheid;

  • ·

    het hanteren van het site-sharing beginsel; de mogelijkheden van medegebruik van zendmasten van andere providers (site-sharing) moeten zijn uitgeput, tenzij dit uit een voldoende onderbouwde motivering technisch niet mogelijk blijkt of in redelijkheid niet verlangd kan worden, voordat medewerking aan het realiseren van een zendmastinstallatie op de nieuwe locatie wordt overwogen;

  • ·

    het aantonen van de noodzaak.

In het plaatsingsplan zal het vorenstaande moeten worden meegenomen. Daarbij zal ook aandacht geschonken moeten worden aan de overige punten:

  • ·

    bij plaatsing op een woongebouw moet aannemelijk worden gemaakt dat de realisatie daarop noodzakelijk is. Dit is o.a. het geval wanneer er geen andere geschikte locatie is of wanneer de plaatsing voorkomt dat de provider op andere gebouwen (of elders in de buurt) meer antenne-installaties moet plaatsen;

  • ·

    de blootstellinglimieten dienen te worden aangegeven. Er moet worden voldaan aan de blootstellinglimieten zoals geadviseerd door de Nationale Gezondheidsraad, vastgesteld door de rijksoverheid en in overeenstemming met Europese regelgeving.

Bij elke aanvraag voor zendmastinstallaties moet de provider die informatie aan de gemeente verstrekken waaruit blijkt dat bedoelde blootstellinglimieten ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning niet worden overschreden door de plaatsing/ toevoeging van de zendmastinstallatie op de betreffende locatie. Het voorgaande met inachtneming van de verantwoordelijkheid in deze van de rijksoverheid en het Antennebureau m.b.t. het registreren in het Antenneregister en het bewaken van de elektromagnetische veldsterkte van antennes/zendmastinstallaties. Met inachtneming van het voorgaande, vormen overwegingen met betrekking tot risico’s voor de volksgezondheid in verband met GSM/ UMTS stralingsgevaar in beginsel geen grond om ontheffing t.b.v. een omgevingsvergunning voor een zendmastinstallatie/ antenne te weigeren, of voor een weigering van het college om mee te werken aan wijziging van een bestemmingsplan. In deze wordt aangesloten op het standpunt van de VNG (zie onder Gezondheidsrisico’s). In dit verband wordt bij de verlening van vergunning/ ontheffing gehandeld conform de actuele standpunten van de rijksoverheid en de VNG over de plaatsing van UMTS masten.

  • 2.

    Voorkeurslocaties waarmee rekening gehouden moet worden bij het plaatsen van een zendmastinstallatie/antenne:

  • ·

    bij voorkeur geen solitaire grondopstelling;

  • ·

    Indien een zendmastinstallatie in het buitengebied wordt geplaatst, zo min mogelijk in de open ruimte maar aan, langs of in de rand;

  • ·

    bij voorkeur geen plaatsing in landschappelijk waardevolle gebieden;

  • ·

    bij voorkeur geen plaatsing midden in woongebieden maar zoveel mogelijk aan/langs de rand;

  • ·

    In geval van plaatsing naast een (woon)gebouw zoveel mogelijk op achterzijde kavel, op maximale afstand van de openbare ruimte;

  • ·

    bij voorkeur geen plaatsing op woongebouwen (huur- of koopwoningen), gebouwen waarin permanent mensen worden verzorgd/ verpleegd of op schoolgebouwen;

  • ·

    bij voorkeur plaatsing op bedrijfs-, kantoor- en detailhandelsgebouwen en gebouwen voor maatschappelijke voorzieningen, zoals gemeentelijke gebouwen, politiebureau en brandweerkazerne;

  • ·

    in geval van plaatsing op locaties in de door de gemeente of het Rijk aangewezen beschermde dorpsgezichten, mag plaatsing niet leiden tot een onevenredige afbreuk aan de historisch gegroeide stedenbouwkundige structuur en de specifieke ruimtelijke kwaliteiten in dat gebied (bijv. gevelaanzichten);

  • ·

    aan plaatsing op of aan kerktorens en (andere) monumenten kan medewerking worden verleend, op voorwaarde dat de welstandscommissie en/of de monumentencommissie zich vooraf met het plaatsen van de zendmastinstallatie kan verenigen;

  • ·

    bij voorkeur plaatsing koppelen aan bestaande infrastructuur; plaatsing in of op lichtmasten en reclamemasten in de middenberm van wegen en/of op bedrijventerreinen, langs de autosnelweg A50 en de omgeving van tankstations;

  • ·

    Indien een zendmastinstallatie langs de openbare weg wordt geplaatst, de zendmastinstallatie zoveel mogelijk visueel opnemen in het beeld van de langs de weg gelegen bos/groenstrook;

  • ·

    in principe kan medewerking worden verleend voor plaatsing op sportterreinen en in of aan zich daar bevindende lichtmasten of gebouwen;

  • ·

    bij voorkeur plaatsen op of aan hoogspanningsmasten, windmolens, reclamezuilen, lichtmasten en verkeersportalen bij wegen.

6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

Uitgangspunten bij toepassing:

Omdat de verwachting is dat dit zeer sporadisch voorkomt per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren

Uitgangspunten bij toepassing:

Omdat de verwachting is dat dit zeer sporadisch voorkomt per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven

8. het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

Uitgangspunten bij toepassing:

Omdat de verwachting is dat dit zeer sporadisch voorkomt per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven

9. het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 1500 m2 .

Uitgangspunten bij toepassing:

Het beleid geldt voor de navolgende categorieën bouwwerken:

A.gebouwen, een woning, woongebouw of bijbehorend bouwwerk zijnde.

Voor toepassing komt in aanmerking het gebruik voor:

  • -

    aan huis gebonden beroepen;

  • -

    dienstverlening;

waarvoor geldt dat:

  • -

    ten hoogste 40% van de gezamenlijke oppervlakte van het woonhuis (zijnde het hoofdgebouw) met de daarbij behorende aan en bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het aan huis verbonden beroep, dan wel dienstverlening, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2

  • -

    de woonfunctie op het perceel gehandhaafd blijft;

  • -

    het pand het uiterlijk en de uitstraling van een woning blijft behouden;

  • -

    dit niet mag plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;

  • -

    het gebruik geen nadelige gevolgen heeft voor het woon- en leefmilieu;

  • -

    geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte mag ontstaan;

  • -

    er geen buitenopslag mag plaatsvinden

In uitzondering op het vorenstaande – en uitgaande van het maximale percentage van 40% zoals hierboven bedoeld - mag voor woningen met een inhoudsmaat van:

  • -

    450-600m3 de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60m2 bedragen

  • -

    601-750m3 de gezamenlijke oppervlakte maximaal 70m2 bedragen

  • -

    751-900m3 de gezamenlijke opppervlakte maximaal 80m2 bedragen

  • -

    Vanaf 901m3 de gezamenlijke oppervlakte maximaal 90m2 bedragen

Wijziging van het gebruik van een gebouw is slechts toegestaan in geval van lichte bedrijvigheid als bedoeld in de – in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering opgenomen - Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging. Omdat de verwachting is dat dit zeer sporadisch voorkomt wordt per geval bezien of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven, met dien verstande dat vooral de aspecten parkeren en verkeer worden bezien.

Wijziging van gebruik is niet toegestaan in geval van:

  • -

    het omzetten van een woning of een woongebouw in een andere functie

  • -

    een functieverandering naar een seksinrichting;

  • -

    een functieverandering naar horeca-activiteiten.

  • B.

    Gebouwen, geen woning of woongebouw zijnde

Slechts bij hoge uitzondering wordt deze afwijking toegestaan. De dringende noodzaak dient te zijn aangetoond en de overwegingen om van het bestemmingsplan af te wijken dienen zorgvuldig te zijn onderbouwd. In de onderbouwing dient in ieder geval aangegeven te worden waarom:

  • -

    de nieuwe functie past binnen de omgeving;

  • -

    er geen onevenredige toename van verkeersbelasting en parkeerdruk in de omgeving ontstaat;

  • -

    de nieuwe functie geen onevenredige negatieve milieueffecten veroorzaakt voor de omgeving.

Wijziging van gebruik is niet toegestaan in geval van:

  • -

    een functieverandering naar een seksinrichting;

  • -

    een functieverandering naar horeca-activiteiten.

  • C.

    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

    Er wordt geen afwijking van het bestemmingsplan verleend voor het veranderen van de bestaande functie(s) van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Uitgangspunten bij toepassing:

Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. Dienaangaande is de “Nota permanente bewoning van recreatiewoningen” vastgesteld.

Hardheidsclausule

Voor wat betreft de toepassing zijn burgemeester en wethouders bevoegd om af te wijken van deze regeling, vooral wanneer deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

In het algemeen kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan indien:

  • 1.

    Er bijzondere omstandigheden worden aangevoerd die tot medewerking in afwijking van het beleid noodzaken en er geen redelijke alternatieven bestaan om hierin te voorzien, mits de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd;

  • 2.

    Indien de aanvraag niet binnen het geldend beleid past maar als gevolg van het verzoek een beleidswijziging in de rede ligt.

Inwerkingtreding

Dit beleid treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop zij op grond van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt.

Titel

Het beleid kan worden aangehaald met de citeertitel: “Ontheffingenbeleid kruimelgevallen Wabo/Bor”.