Beleidsregel externe veiligheid

Geldend van 01-09-2009 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel externe veiligheid

Inleiding

De gemeente wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich voor zowel bij risicovolle inrichtingen als rondom transport assen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De beleidsregel geeft de uitgangspunten aan voor besluiten van burgemeester en wethouders in het kader van milieuvergunning verlening en ruimtelijke ordening.

Risicosituatie gemeente Epe

Actueel inzicht in de risicosituatie in de gemeente Epe is beschikbaar via www.risicokaart.nl

Uitgangspunten externe veiligheid

De gemeente Epe streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico’s en de behoefte aan de activiteiten die de risico’s veroorzaken. Dit streven is gebaseerd op de overtuiging dat veiligheidsrisico’s een onderdeel zijn van het maatschappelijk verkeer. De gemeente kan daarbij niet op alle gevaarlijke activiteiten direct invloed uitoefenen. Deze verantwoordelijkheid ligt ook bij de gebruiker of eigenaar en bij de provinciale en de rijksoverheid.

Het beleid heeft betrekking op alle risicobronnen waarvoor op de huidige wet- en regelgeving een plaatsgebonden risicocontour en groepsrisico aan de orde is. Dit zijn over het algemeen de zogenaamde BEVI inrichtingen en een enkele RRGS-inrichting. Voor het overgrote deel van de RRGS-inrichtingen (met name de vuurwerkopslagen en de bovengrondse propaantanks) geven wij in onderhavig externe veiligheidsbeleid geen nadere invulling aan de richtwaarden aangezien in de huidige wet- en regelgeving die betrekking heeft op dergelijke inrichtingen de veiligheid vertaald is in harde afstandseisen. Mochten in de toekomst wijzigingen ontstaan in de wet- en regelgeving dan zullen dergelijke inrichtingen worden beschouwd als BEVI-inrichtingen.

Algemeen

  • 1.

    Het externe veiligheidsbeleid moet passen in de gedachten die de gemeenten hebben over ruimtelijke ontwikkeling in het algemeen. Externe veiligheid is één van de aspecten die een rol spelen binnen het gemeentelijk beleid. De ambities voor externe veiligheid dienen door te werken in de ruimtelijke ontwikkelingrichting van de gemeente.

  • 2.

    De gemeenten conformeren zich aan de wettelijke kaders voor het omgaan met de externe veiligheidsproblematiek, nemen de circulaires in acht en anticiperen op de beleidsontwikkelingen rond het transport van gevaarlijke stoffen.

Uitgangspunten

1.De gemeente Epe gaat op bewuste wijze om met het uitbreiden van bestaande risicobronnen.

Indien bestaande risicobedrijven wensen uit te breiden wordt in eerste instantie het Wm-vergunning regime toegepast. Wanneer een bedrijf is toegestaan om uit te breiden, kan die uitbreiding enkel plaatsvinden onder de voorwaarden genoemd bij uitgangspunten 4 en 5. Gemeenten kunnen in dergelijke gevallen de ruimte inzetten die de richtwaarde van het plaatsgebonden risico hen biedt voor beperkt kwetsbare objecten. Bij uitbreiding van een risicobedrijf in een woon- of recreatiegebied waarbij kwetsbare functies zijn gelegen, zal de gemeente in een vroeg stadium contact zoeken met het bedrijf in kwestie om de mogelijkheden voor bedrijfsverplaatsing af te tasten.

Dit is alleen wenselijk indien de veiligheidssituatie over het algemeen genomen slechter wordt. Ook het bedrijf heeft een verantwoordelijkheid om op tijd in contact te treden met de gemeente. De verantwoordingsplicht groepsrisico dient uitsluitsel te geven over de mogelijkheden van de uitbreiding van een bestaand risicobedrijf en de risicobeperkende maatregelen.

Het besluit om het bestaande vervoer van gevaarlijke stoffen over transportassen of om het bestaande net aan buisleidingen waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, uit te breiden, ligt niet in handen van de gemeenten of de regio. Dit wordt op provinciaal of landelijk niveau beslist.

2. De gemeente Epe gaat bewust om met het vestigen van nieuwe risicobronnen en beperkt kwetsbare functies

Het vestigen van nieuwe risicobedrijven wordt enkel restrictief toegestaan. Een dergelijke ontwikkeling past in principe niet binnen het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de gemeente. Dit is gericht op wonen en op recreatie en toerisme. Iedere gemeente vindt bedrijvigheid op zich van belang, maar Epe vindt nieuw risicovolle bedrijvigheid niet wenselijk in of nabij woon- en recreatieomgeving. Een uitzondering hierop is een vorm van een risicobedrijf dat wel past binnen de activiteiten in het landelijk gebied zoals propaanopslag voor locatiegebonden energievoorziening.

Indien er gegronde redenen zijn om een risicobedrijf wel te vestigen binnen de gemeente, kan dit enkel gebeuren onder de voorwaarden genoemd bij uitgangspunten 4 en 5.

Bij bestaande risicobronnen op woon- en recreatieterreinen staat de gemeente in beginsel geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten toe binnen de PR 10-6. De richtwaarde van het plaatsgebonden risico wordt enkel in uiterste noodzaak als grenswaarde geïnterpreteerd. De verantwoordingsplicht groepsrisico dient uitsluitsel te geven over de mogelijkheden van vestiging van een risicobedrijf en de risicobeperkende maatregelen.

3. Ruimtelijke scheiding van nieuwe (beperkt) kwetsbare functies ten opzichte van risicobronnen

In aanvulling op het eerste uitgangspunt streeft de gemeente er in principe naar om een ruimtelijke ontwikkeling te hebben waarin zij nieuwe kwetsbare functies alleen binnen invloedsgebieden van BEVI-inrichtingen en/of transportassen waarover of buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, realiseren onder de voorwaarden die vermeld zijn in de uitgangspunten 4, 5 en 7 binnen haar gemeentegrenzen.

Op de in gang gezette ontwikkelingen die strijdig zijn met deze beleidslijn past de gemeente de uitgangspunten 4, 5 en 7 toe, voor zover nog mogelijk.

4. Bij verhoging van het groepsrisico nagaan welke stedenbouwkundige inrichting en aanvullende maatregelen de gevolgen van calamiteiten kunnen beperken

Waar door daadwerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen van (beperkt) kwetsbare functies het groepsrisico toeneemt (en in ieder geval binnen een strook van 200 meter aan weerszijden van transportroutes waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en binnen invloedsgebieden rond stationaire inrichtingen), gaat de gemeente na met welke stedenbouwkundige inrichtingen zij de gevolgen van een eventuele calamiteit tot een minimum kan beperken. In evenredigheid met de omvang van het groepsrisiconiveau zal de gemeente beoordelen of het nemen van aanvullende risicobeperkende maatregelen nodig is.

5. Objecten met niet-zelfredzame personen en objecten met hoge bezettingsgraad niet in de buurt van risicobronnen brengen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen invloedsgebieden van risicovolle stationaire activiteiten of de toetsingszone van transportassen waakt de gemeente er in het bijzonder voor om objecten waar niet-zelfredzame personen (jongere kinderen, ouderen en hulpbehoevenden) aanwezig zijn, onnodig binnen invloedsgebieden van risicobronnen of relevante transportassen te brengen. Indien reële ruimtelijke alternatieven voorhanden zijn, is sprake van een onnodige ontwikkeling. Ook objecten met een hoge bezettingsgraad mogen hier niet gesitueerd worden.

Dit vanwege het streven om de gevolgen van een eventuele calamiteit tot een minimum te beperken. Tevens dienen hulpverlenende instanties niet binnen het invloedsgebied van risicovolle locaties gelegen te worden.

6. Waar zich -knelpunten voor (kunnen) doen, besteedt de gemeente veel aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde.

Effectmaatregelen betekenen dat vanuit het oogpunt van proactie, preventie en preparatie dient te worden gekeken naar de mogelijkheden voor beperking, beheersing en bestrijding van effecten.

Nieuwe en bestaande situaties:

Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, het verlenen van vrijstellingen en vergunningen en bij het houden van toezicht wordt specifiek aandacht gegeven aan:

de exacte locatie van risicobronnen in relatie tot de ruimtelijke ordening in de omgeving (bestaande en geprojecteerde kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten)

het treffen van bouwkundige maatregelen waarmee meer veiligheid geboden kan worden bij het meest voorkomende scenario, dan wel een maximale spreiding van de personenaantallen wordt bereikt. (bv. Bouwkundige voorzieningen zoals blinde muren, explosieveilig glas, afsluitbare ventilatie, trapgewijze bouw, zwaardere bouwmaterialen, projecteren van vluchttrappen en -routes niet aan de zijde van de risicobron).

De mogelijkheden voor inzet van hulpdiensten (brandweer, geneeskundige dienst en politie).

De mogelijkheden voor het treffen van aanvullende maatregelen en het verhogen van de zelfredzaamheid.

Eventuele mogelijke aanvullende maatregelen welke op basis van de voortgang van de stand der techniek kunnen worden opgelegd in de vergunning.

7. Bij het beoordelen van risicosituaties wordt aanvullend op de beoordeling van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ook de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van een mogelijk effect van een calamiteit betrokken.

Hierbij wordt rekening gehouden met het advies van de regionale brandweer in het kader van de verantwoordingsplicht groepsrisico.

Toename van het groepsrisico door een structurele toename van het aantal personen in het invloedsgebied is wel toegestaan mits:

invulling wordt gegeven aan de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico zoals opgenomen in het BEVI en de nodige voorzieningen en maatregelen worden getroffen.

de risicobron actief wordt benaderd teneinde de risico’s te minimaliseren.

Overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico wordt dus niet geaccepteerd.