Regeling vervallen per 01-01-2014

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2011

Geldend van 21-02-2013 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2011

Raadsbesluit  2011 registratienummer: 2010-23432

DE RAAD DER GEMEENTE EPE

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

BESLUIT

Vast te stellen de volgende verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2011.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;

    • b.

      gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

    • c.

      verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

    • d.

      water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, wordt een geheel van twee of meer percelen dat naar de omstandigheden beoordeeld één terrein vormt bestemd voor verblijfsrecreatie en dat als zodanig wordt geëxploiteerd, aangemerkt als één perceel.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.

  • 4. In afwijking in zoverre van het tweede en derde lid wordt met betrekking tot een in artikel 1, tweede lid, bedoeld perceel als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht en/of als gebruiker aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht in de basisregistratie kadaster is vermeld, dan wel degene die het terrein exploiteert of daarover de zeggenschap heeft.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Vrijstellingen

De belasting is niet verschuldigd ter zake van percelen met een WOZ-waarde die minder is dan € 25.000, die in zelfstandig gebruik zijn als berging of garagebox.

Artikel 6 Maatstaf van heffing

  • 1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2. Het gebruikersdeel wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4. Indien ingeval van nieuwbouw geen verbruik overeenkomstig het derde lid kan worden vastgesteld, wordt de hoeveelheid afvalwater van het perceel bepaald op 45 m3 per persoon per jaar.

  • 5. Indien meerdere percelen gebruik maken van één watermeter en geen tussenmeters aanwezig zijn, wordt de hoeveelheid afvalwater – voor zover mogelijk – naar evenredigheid van het aantal personen over de verschillende percelen verdeeld.

  • 6. Voor de toepassing van lid 4 en 5 wordt uitgegaan van het aantal personen dat bij het begin van het belastingjaar staat ingeschreven op een perceel.

  • 7. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 8. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 7 Belastingtarieven

  • 1.

    Het eigenarendeel bedraagt € 76,57.

  • 2.

    Het gebruikersdeel bedraagt bij een hoeveelheid water van:

a.

0 tot en met 100 m3

21,72

b.

meer dan 100 tot en met 300 m3

59,52

c.

meer dan 300 tot en met 600 m3

143,40

d.

meer dan 600 tot en met 1.200 m3

314,28

e.

meer dan 1.200 tot en met 2.400 m3

609,12

f.

meer dan 2.400 tot en met 4.800 m3

1.293,84

g.

meer dan 4.800 tot en met 9.600 m3

2.698,08

h.

meer dan 9.600 m3

2.698,08

vermeerderd met € 1.793,16 voor elke eenheid van 4.800 m3 of gedeelte daarvan boven 9.600 m3.

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9a Aangifte

  • 1. In afwijking van artikel 237, eerste lid, van de Gemeentewet geschiedt het uitnodigen tot het doen van aangifte door het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan.

  • 2. In afwijking van artikel 237, tweede lid, van de Gemeentewet wordt aangifte gedaan door het op de in de aangiftebrief aangegeven wijze, inleveren of toezenden van de gevraagde gegevens of bescheiden.

  • 3. Indien de aangifte langs elektronische weg wordt gedaan, kan de aangiftebrief langs elektronische weg worden verzonden.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. a. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, met inachtneming van het hierna onder b. bepaalde.

    b. Vangt de belastingplicht voor de 16e van de maand aan, dan is de belasting over die maand ten volle verschuldigd; vangt de belastingplicht op of na de 16e van de maand aan, dan is over die maand geen belasting verschuldigd.

  • 3. a. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat er voor de belastingplichtige aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, met inachtneming van het hierna onder b. bepaalde, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,00.

    b. Eindigt de belastingplicht voor de 16e van de maand, dan wordt over die volle maand ontheffing verleend; eindigt de belastingplicht op of na de 16e van de maand, dan wordt over die maand geen ontheffing verleend.

  • 4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige, op wiens naam de belastingaanslag ter zake wordt of is gesteld, binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt, waarvoor hij een belastingaanslag zou ontvangen. Bij toepassing van dit lid wordt geacht ontheffing te zijn verleend alsof dit lid niet van toepassing was.

  • 5. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven.

  • 6. Voor de toepassing van het bepaalde in het derde en vijfde lid wordt het totaal van de op één biljet verenigde ontheffingen onderscheidenlijk aanslagen rioolheffing of andere heffingen als één ontheffing onderscheidenlijk belastingaanslag aangemerkt.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking in zoverre van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,00 maar minder dan € 3.500,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in twaalf gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen één maand later.

  • 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 12 Kwijtschelding

  • Vervallen.

Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 14 Overgangsrecht

De ‘Verordening rioolheffing 2010’ van 12 november 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 15, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2012.

Artikel 16 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening rioolheffing 2011’.

Epe, 25 november 2010

De raad voornoemd,

de plv. voorzitter, H.J. van Kessel.

de griffier, V. Smit.

Toelichting 1 e wijzigingsverordening rioolheffing 2011

Artikel 5

In artikel 5 was een vrijstelling opgenomen voor garageboxen en bergingen. De reden voor die vrijstelling is dat het in de regel gaat om garageboxen die worden gebruikt als garage bij de woning, maar die niet behoren tot hetzelfde WOZ-object als de woning. Als deze vrijstelling er niet zou zijn, zouden mensen met een garagebox of berging los van de woning daarvoor extra rioolheffing betalen ten opzichte van mensen waarvan de garage of berging deel uitmaakt van het WOZ-object waarvan ook de woning deel uitmaakt. Voor het overige zijn het vergelijkbare situaties. Het is al sinds de invoering van de rioolrechten redelijk gevonden hiervoor een vrijstelling te hanteren.

Hoewel de bedoeling van de vrijstellingsbepaling duidelijk was, was de redactie dat niet. Formeel zouden ook hele grote losse garageboxen of bergingen vrijgesteld kunnen worden. Dat is echter niet de opzet van de vrijstellingsbepaling. Het moet gaan om situaties die vergelijkbaar zijn met woonhuizen met een garage of berging. De meeste garageboxen of bergingen die vergelijkbaar zijn met wat gangbaar is bij een huis hebben een waarde van minder dan € 25.000. Om ongewenste vrijstelling van objecten die niet meer vergelijkbaar zijn met wat normaliter bij een huis staat te voorkomen, is nu een grens ingevoerd van € 25.000.

Artikel 7

De redactie van de verschillende categorieën waterverbruik is aangescherpt, zodat geen onduidelijkheid kan bestaan bij grensgevallen (100, 300, 600 m3 etc.).