Regeling vervallen per 01-01-2014

Reïntegratieverordening

Geldend van 22-02-2012 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Reïntegratieverordening

Raadsbesluit 2004 Nr. 04-84

DE RAAD DER GEMEENTE EPE

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (Handelingen van de raad, bijlagenr. 04-84)

B E S L U I T :

vast te stellen de Reïntegratieverordening.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Epe;

  • c.

    de gemeente: de gemeente Epe;

  • d.

    sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

  • e.

    alleenstaande: de alleenstaande zoals bedoeld in artikel 4 onder a. van de wet;

  • f.

    alleenstaande ouder: de alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 4 onder b. van de wet;

  • g.

    gezin: het gezin als bedoeld in artikel 4 onder c. van de wet;

  • h.

    gehuwden: gehuwden of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn volgens artikel 3 van de wet;

  • i.

    kind: een kind als bedoeld in artikel 4 onder d. van de wet;

  • j.

    de doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7 eerste lid onder a. van de wet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden;

  • k.

    uitkeringsgerechtigde: persoon die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de wet, de Ioaw of de Ioaz;

  • l.

    de belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden;

  • m.

    de werknemer: het lid van de doelgroep dat een dienstverband heeft met een werkgever die daarvoor subsidie ontvangt op grond van deze verordening;

  • n.

    ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • o.

    een traject: een proces waarbij één of meer reïntegratie-instrumenten worden ingezet

  • p.

    reïntegratie-instrumenten: de instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • q.

    arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6 onder b. van de wet;

  • r.

    wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon dat van toepassing is op de werknemer, exclusief werkgeverslasten. Als op de werknemer een minimumjeugdloon van toepassing is, geldt dat als het voor hem geldende minimumloon;

  • s.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeids-overeenkomst wordt gelijk gesteld een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht;

  • t.

    voorziening: elke vorm van ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 2 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan leden van de doelgroep en een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van reïntegratie-instrumenten. Het college houdt daarbij rekening met de aard en omvang van door haar te bepalen doelgroepen en de instrumenten die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.

  • 3. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan reïntegratie-instrumenten prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 4. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor leden van de doelgroep, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject, of voor arbeidsinschakeling of voor het bereiken van het doel van een traject of een reïntegratie-instrument.

Artikel 3 Beleidskader “Werk boven uitkering” en uitvoeringsplan

  • 1. De raad stelt ter nadere toelichting op deze verordening een beleidskader “Werk boven uitkering” vast, waarin prioriteiten worden aangegeven.

  • 2. Dit kader omvat in elk geval:

    • .

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • .

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van werk en zorg.

  • 3. Het college stelt op basis van het beleidskader “Werk boven uitkering” jaarlijks een uitvoeringsplan vast en zendt dit plan ter kennisname aan de raad.

Artikel 4 Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde ontvangt, indien het college dit noodzakelijk acht, na registratie bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid, met in acht neming van het bepaalde in artikel 5.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een tijdelijke (volledige) ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan in individuele gevallen afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

  • 4. Indien een alleenstaande ouder één of meer zorgbehoeftige, thuiswonende gehandicapte kinderen, jonger dan 18 jaar bij de voorgeschreven individuele toetsing van de persoonlijke omstandigheden, te kennen geeft de zorgplicht zelf te willen vervullen, dient het college deze wens in te passen binnen het te voeren maatwerk. Het leveren van zorg binnen het eigen gezin kan in deze situatie worden gezien als (onbetaalde) arbeid, voor zover dit is toegestaan binnen de wettelijke mogelijkheden.

  • 5. Het college dient bij het criterium alleenstaande ouder met kinderen jonger dan 12 jaar, bij het aanbieden van een reïntegratietraject zich eerst genoegzaam te overtuigen van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, voldoende scholing en rekening te houden met de belastbaarheid van de alleenstaande ouder.

Artikel 5 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 2 Ondersteuning

Artikel 6 Doel van de ondersteuning

Het college kan aan een lid van de doelgroep ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.

Artikel 7 Vorm van de ondersteuning

  • 1. Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden een traject, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties.

  • 2. Bij de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument dat beschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt.

  • 3. Reïntegratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

Artikel 8 Onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot de inzet van reïntegratie-instrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van belanghebbende.

Artikel 9 Verplichtingen

  • 1. Onverminderd andere verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten, gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

    • a.

      het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikt reïntegratie-instrument;

    • b.

      het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling;

    • c.

      het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

    • d.

      na te laten hetgeen de realisatie van het traject belemmert.

  • 2. Het niet-nakomen van één of meer verplichtingen als genoemd in lid 1 wordt gesanctioneerd overeenkomstig het bepaalde in de Maatregelenverordening.

Hoofdstuk 3 Werk als instrument voor reïntegratie

Paragraaf Algemene bepaling

Artikel 10 Voorziening

  • 1. In het beleidskader wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 11 tot en met 18, met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;

    • d.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 4. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting van de wet niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Paragraaf Reïntegratie-instrumenten

Artikel 11 Reïntegratie-instrumenten

  • 1. Binnen een traject kunnen in ieder geval de volgende reïntegratie-instrumenten vallen:

    • • jobhunting

    • • leer-werkstage

    • • scholing

    • • opstapbaan

    • • werkervaringsbaan

    • • integrale reïntegratietrajecten en deelproducten

    • • sociale activering gericht op werk

  • 2. Een traject beslaat in beginsel 20 uur per week tenzij in deze verordening anders wordt aangegeven.

Artikel 12 Jobhunting

  • 1. Jobhunting heeft als doel een belanghebbende direct te bemiddelen naar een dienstbetrekking.

  • 2. De duur van jobhunting is een maand en kan tweemaal met een maand worden verlengd.

  • 3. De bemiddeling kan worden gecombineerd met het volgen van een kortdurende cursus of training.

Artikel 13 Leer- en werkstage

  • 1. De leerwerkstage heeft als doel de belanghebbende, met behoud van een bijstandsuitkering, door middel van een stage, werkervaring en vaardigheden op te laten doen in een bepaald vakgebied.

  • 2. De maximale duur van een leerwerkstage is 6 maanden waarbij verlenging tot een jaar mogelijk is.

  • 3. Een leerwerkstage kan gecombineerd worden met scholing of training.

Artikel 14 Scholing

  • 1. De scholing heeft tot doel de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen.

  • 2. De scholing is beroepsgericht en duurt zo kort mogelijk.

Artikel 15 Opstapbaan

  • 1. De opstapbaan heeft als doel de belanghebbende werkervaring te laten opdoen teneinde reïntegratie mogelijk te maken.

  • 2. De opstapbaan kan in elke sector worden gerealiseerd.

  • 3. De opstapbaan behoudt zijn titel zolang de werkgever een subsidie van de gemeente ontvangt.

  • 4. De werknemer is in beginsel voor 36 uur per week, dan wel zoveel uren als nodig is om niet meer bijstandsafhankelijk te zijn, in dienst bij de werkgever en ontvangt daarvoor loon, dat door de werkgever is bepaald. De werkgever ontvangt een loonkostensubsidie van de gemeente als bedoeld in artikel 19.

  • 5. De bemiddeling en begeleiding zal in beginsel plaatsvinden door een reïntegratiebedrijf.

  • 6. De opstapbaan kan gecombineerd worden met scholing of training.

Artikel 16 Werkervaringsbaan

  • 1. De werkervaringsbaan heeft tot doel de belanghebbende werkervaring op te laten doen teneinde reïntegratie mogelijk te maken en waarvoor geen opstapbaan gerealiseerd kan worden.

  • 2. De werkervaringsbaan wordt gerealiseerd in sectoren met een hoogste maatschappelijke relevantie. Gekozen wordt voor de sectoren zorg, educatie, veiligheid en milieu als hoogst maatschappelijk relevant. Binnen de genoemde sectoren is het begrip hoogst maatschappelijk relevant alleen van toepassing op die functies, waarbij sprake is van een directe en concrete levering van diensten aan de burger. Indirecte ondersteuningsfuncties vallen hier dus buiten.

  • 3. Plaatsing in een werkervaringsbaan vindt plaats vanaf 1 januari 2005.

  • 4. Een werkervaringsbaan heeft een tijdelijk karakter met de duur van in principe 2 jaar.

  • 5. De werknemer is in beginsel voor 36 uur per week, dan wel zoveel als nodig is om niet meer bijstandsafhankelijk te zijn, in dienst en ontvangt daarvoor loon ter hoogte van 100% van het wettelijk minimumloon. De werkgever ontvangt hiervoor een loonkostensubsidie van de gemeente.

  • 6. In beginsel draagt het reïntegratiebedrijf zorg voor de bemiddeling en begeleiding op en de uitstroom uit de werkervaringsbaan.

  • 7. De werkervaringsbaan kan gecombineerd worden met scholing of training.

  • 8. Het college kan in individuele gevallen besluiten een werkervaringsbaan na 2 jaar te verlengen.

Artikel 17 Integrale reïntegratietrajecten en deelproducten

  • 1. Het doel van dit traject is zo snel mogelijk de afstand die de belanghebbende naar algemeen geaccepteerde arbeid heeft te overbruggen.

  • 2. Het traject naar werk heeft een tijdelijk karakter met de duur van in principe maximaal een jaar.

  • 3. De belanghebbende behoudt gedurende het traject naar werk zijn uitkering op grond van de wet, tenzij in deze verordening anders is aangegeven.

  • 4. De casemanager stelt het trajectplan op, op basis van de diagnose en de probleemstelling.

Artikel 18 Sociale activering

  • 1. Dit traject wordt ingezet indien een belanghebbende een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt.

  • 2. Het doel van dit traject is een eerste stap op weg naar reguliere arbeid te zetten dan wel, indien arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie.

  • 3. Het traject naar werk heeft een tijdelijk karakter met de duur van maximaal een jaar.

  • 4. De belanghebbende behoudt gedurende het traject gericht op sociale activering zijn uitkering op grond van de wet.

Artikel 19 Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 15 en 16 een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, verstrekt het college aan een werkgever een plaatsingssubsidie wanneer deze een bijstandsgerechtigde uit het zittende bestand, die tenminste 2 jaar een uitkering van de gemeente heeft ontvangen, in vaste dienst neemt. Onder een vast dienstverband wordt hier verstaan een dienstverband van tenminste een half jaar.

  • 3. De werkgever als bedoeld in het tweede lid ontvangt eenmalig een plaatsingssubsidie van € 5.000,--.

  • 4. Het college verstrekt aan een werkgever, die een werknemer met een WIW- of ID-baan in dienst neemt, een stimuleringssubsidie van € 15.000,-- verdeeld over 2 jaar bij een dienstverband van tenminste 2 jaar.

  • 5. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. Bij uitvoeringsbesluit kan het college nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 5 en de duur van de subsidie, de hoogte, de uitbetaling en de voorwaarden die aan de subsidie worden verbonden.

Hoofdstuk 4 Premies

Artikel 20 Verstrekking premies

  • 1. Het college kan aan personen een activeringspremie toekennen.

  • 2. Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:

    • a.

      het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde gesubsidieerde arbeid;

    • b.

      het afronden van een sociale activeringstraject gericht op werk;

    • c.

      bij verlies van de langdurigheidstoeslag door aanvaarding van tijdelijk werk.

  • 3. Een premie op grond van deze verordening wordt, voorzover niet anders is bepaald, uitbetaald in de maand december van het jaar van verstrekking.

Artikel 21 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die minimaal 6 maanden een uitkering ontvangt en vervolgens algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, waarbij het inkomen tenminste gelijk is aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft recht op een eenmalige premie.

  • 2. Een belanghebbende die na afloop van een opstapbaan, een werkervaringsbaan of een WIW- of ID-baan algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of het werk behoudt dan wel als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, heeft recht op een premie op grond van dit artikel.

  • 3. De premie bedraagt € 465,00 en wordt verstrekt nadat de dienstbetrekking zes maanden aaneengesloten heeft geduurd.

  • 4. De premie kan op schriftelijke aanvraag of ambtshalve worden toegekend.

  • 5. Geen recht op premie heeft diegene wiens recht op uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken.

  • 6. De premie kan worden teruggevorderd indien deze is verleend als gevolg van het niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens door de uitkeringsgerechtigde.

  • 7. De premie kan te allen tijde worden verrekend met vorderingen die het college op de uitkeringsgerechtigde heeft.

Artikel 22 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die algemeen geaccepteerde arbeid in deeltijd verricht of aanvaardt of als zelfstandige activiteiten is gaan ontplooien, waarbij het inkomen minder bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, heeft gedurende maximaal achttien aaneengesloten maanden recht op een premie.

  • 2. De toepassing van lid 1 gaat in aansluitend op de periode waarbinnen een recht op vrijlating van part-time inkomsten krachtens de WWB verstreken is.

  • 3. De premie bedraagt de eerste aaneengesloten zes maanden 25% van de verworven inkomsten met een maximum van € 165,--per maand en 12,5% met een maximum van€ 165,-- per maand gedurende de daarop volgende periode van twaalf aaneengesloten maanden.

  • 4. De premie wordt in de maand december over het dan geldende kalenderjaar betaalbaar gesteld dan wel binnen twee maanden na beëindiging van de uitkering.

  • 5. Artikel 21 lid 4 tot en met 7 is van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De uitkeringsgerechtigde, waarbij toepassing is gegeven aan art. 25, lid 1 van deze verordening heeft over die periode niet gelijktijdig recht op een premie zoals is bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 23 Premie afronden sociale activering

  • 1. De uitkeringsgerechtigde die het sociale activeringstraject gericht op werk heeft afgerond, heeft recht op een eenmalige premie.

  • 2. De premie bedraagt € 365,00.

  • 3. De premie kan op schriftelijke aanvraag of ambtshalve worden toegekend.

  • 4. De rechthebbende dient een verklaring van de desbetreffende organisatie, waar de belanghebbende werkzaam is geweest, over te leggen inzake het werk of verrichte activiteiten.

Artikel 24 Vervallen

Artikel 25 Overgangsbepalingen

  • 1. Voor een belanghebbende die voor of op de peildatum recht had op een maandelijkse premie op grond van de verordening premiebeleid en vrijlating van inkomsten blijft dit beleid van toepassing tot het inwerkingtreden van de reïntegratieverordening.

  • 2. Deze premie wordt ineens uitbetaald in de maand december 2004.

  • 3. De uitkeringsgerechtigde, die op grond van artikel 9 van de Invoeringswet recht heeft op vrijlating van arbeidsinkomsten heeft niet gelijktijdig recht op een premie zoals is bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 4. De uitkeringsgerechtigde, waarbij toepassing is gegeven aan de vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, lid 2 sub o van de wet, heeft over die periode niet gelijktijdig recht op een premie zoals is bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 5. Het totaal dat in een kalenderjaar op grond van dit artikel en op grond van deze verordening wordt verstrekt bedraagt maximaal het bedrag zoals genoemd artikel 31, lid 2 onder j van de wet.

Hoofdstuk 4a Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012

Artikel 25a Wijziging betekenis en begrippen

  • 1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2. Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 25b Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

a. onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

b. de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Artikel 25c

Het college stelt de vorm en inhoud van het plan van aanpak vast, alsmede de wijze waarop en de mate waarin de evaluatie van het plan van aanpak plaats vindt.

Wanneer een alleenstaande ouder recht heeft op de inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel r van de wet, komt de alleenstaande ouder niet in aanmerking voor de premie als bedoeld in artikel 22 van de Re-integratieverordening gemeente Epe 2004.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 26 Hardheidsclausule

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening indien de toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen in gevallen waarin de verordening niet voorziet.

Artikel 27 Citeerwijze, inwerkingtreding en intrekking

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: de Reïntegratieverordening gemeente Epe 2004.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 december 2004.

  • 3. Hoofdstuk vier werkt terug tot en met 1 januari 2004.

  • 4. De premieverordening wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 23 september 2004.
De griffier, V.J.S.M. Smit
de voorzitter, D. van Norel (plv)

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

Artikel 2 Opdracht aan het college

Artikel 3 Beleidskader “Werk boven uitkering” en uitvoeringsplan

Artikel 4 Sluitende aanpak

Artikel 5 Budget- en subsidieplafonds

Hoofdstuk 2 Ondersteuning

Artikel 6 Doel van de ondersteuning

Artikel 7 Vorm van de ondersteuning

Artikel 8 Onderzoek

Artikel 9 Verplichtingen

Hoofdstuk 3 Werk als instrument voor reïntegratie

Paragraaf Algemene bepaling

Artikel 10 Voorziening

Paragraaf Reïntegratie-instrumenten

Artikel 11 Reïntegratie-instrumenten

Artikel 12 Jobhunting

Artikel 13 Leer- en werkstage

Artikel 14 Scholing

Artikel 15 Opstapbaan

Artikel 16 Werkervaringsbaan

Artikel 17 Integrale reïntegratietrajecten en deelproducten

Artikel 18 Sociale activering

Artikel 19 Loonkostensubsidies

Hoofdstuk 4 Premies

Artikel 20 Verstrekking premies

Artikel 21 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 22 Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde deeltijdarbeid

Artikel 23 Premie afronden sociale activering

Artikel 24 Premie verlies langdurigheidstoeslag bij aanvaarding arbeid

Artikel 25 Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 26 Hardheidsclausule

Artikel 27 Citeerwijze, inwerkingtreding en intrekking

Nota-toelichting

Toelichting

Algemene toelichting

Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities. In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen, en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.

Artikel 2. Opdracht aan het college. De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat het liefst zou zien. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van reïntegratie-instrumenten, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.

Artikel 3. Beleidskader “Werk boven uitkering” en uitvoeringsplan Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, verplicht de WWB de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van een beleidskader. Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad ter nadere toelichting op de verordening een beleidskader vaststelt. In het tweede lid is aangegeven welke specifieke beleidsonderwerpen in dit kader in ieder geval aan de orde dienen te komen. Het derde lid draagt het college op om jaarlijks een uitvoeringsplan reïntegratie vast te stellen en dit ter kennisname aan de raad te zenden.

Artikel 4. Sluitende aanpak. De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel 9). Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat. Desondanks kan de gemeente van oordeel zijn dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. In de gemeente Epe is hiervoor gekozen. Er geldt een sluitende aanpak voor alle nieuwe instroom. Alle belanghebbenden die instromen dienen actief bezig te zijn met hun reïntegratie naar werk. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) zal hiervoor met de betrokkene afspraken maken omtrent een passend bemiddelingsprogramma en de te stellen doelen. Indien het CWI bepaalt dat een bemiddelingsprogramma niet zal voldoen danwel indien betrokkene na afronding van het bemiddelingsprogramma het gestelde doel nog niet heeft bereikt, zal de gemeente een passende voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid aanbieden. Er dient voor gewaakt te worden dat te snel dure of onnodig lange trajecten worden ingezet. Een sluitende aanpak mag niet louter een vangnet zijn maar moet vooral als een trampoline fungeren. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken. Het vierde en vijfde lid strekken ertoe de zorg van ouders voor gehandicapte kinderen onder de 18 jaar en jonge kinderen onder de 12 jaar bij de toepassing van de reïntegratieverordening, te waarborgen.

Artikel 5. Subsidie- en budgetplafonds De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren (zie het artikel over beleidskader). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb).

Artikel 7. Vorm van de ondersteuning. Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere reïntegratie-instrumenten. Reïntegratie-instrumenten worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Reïntegratie moet de kortste weg naar arbeid zijn. Bovendien worden de instrumenten alleen ingezet als aan de hand van onderzoek (diagnose) is gebleken dat door de inzet van die instrumenten het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Bij de toepassing van ondersteuning en inzet van een instrument dient voorop te staan dat een belanghebbende zo snel mogelijk dient uit te stromen. Dit ligt besloten in de term “adequaat” in dit artikel.Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken. In de gemeente Epe is de diagnose leidend. Aan de hand van de diagnose wordt bepaald hoe het reïntegratieaanbod wordt vormgegeven. Lid 3 Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van reïntegratie-instrumenten zijn. Ook in dat geval geldt dat het instrument beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, dat immers ook verantwoordelijk is voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden worden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is uiteraard de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.

Artikel 8. Onderzoek. Zoals gezegd is de diagnose leidend in de gemeente Epe. Aan de hand van de diagnose zal moeten worden bepaald hoe belanghebbende het snelst richting de arbeidsmarkt kan worden geleid. In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt besloten een diagnose worden gesteld. Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen.

Artikel 9. Verplichtingen. Het succesvol voltooien van een traject is niet mogelijk zonder de inzet van de bijstandsgerechtigde. De motivatie ontstaat door het uitzicht op zelfredzaamheid, door het betrekken van de wensen van de klant in het traject en door het verstrekken van premies, maar ook door (de dreiging) met sancties. Deelname aan reïntegratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het reïntegratietraject gekoppeld worden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen. Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten om tegen onwellvallige beslissingen van de gemeente op te komen. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).In dit artikel worden expliciet de verplichtingen benoemd die verbonden zijn aan de belanghebbende die een beroep kunnen doen op de bepalingen zoals die in deze verordening zijn genoemd. Een aantal verplichtingen zijn specifiek verbonden aan de arbeidsinschakeling. In dit artikel wordt een aanvulling gegeven op artikel 17 WWB. Dit artikel treedt in werking uiterlijk op 1 januari 2005. Het is de bedoeling dat deze verordening eerder ingaat zodat het in ieder geval van belang is om de verplichtingen voor wat betreft de inlichtingenverplichting expliciet te noemen ten aanzien van een traject of reïntegratie-instrument. In sub b wordt aangegeven dat een belanghebbende verplicht wordt om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het niet nakomen van de verplichtingen in sub a en b van dit artikel wordt gesanctioneerd in artikel 9 lid 2 sub b van de Maatregelenverordening. De verplichting zoals is genoemd in sub c van dit artikel wordt gesanctioneerd in artikel 9 lid 3 sub b van de Maatregelenverordening. Het is uiteraard de bedoeling dat een belanghebbende als een traject wordt ingezet zich volledig inzet ter uitvoering van dit traject. De bepalingen uit deze verordening zijn in eerste instantie bedoeld om de arbeidsinschakeling te bewerkstelligen. Een belanghebbende zal het doel van een traject of een reïntegratie-instrument niet in de weg mogen staan. Iedere gedraging die het doel in de weg kan staan, kan worden gesanctioneerd. Artikel 9 lid 3 onder a van de Maatregelenverordening voorziet hierin.

Artikel 10. Voorziening. In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn met het oog op de reïntegratie van belanghebbende. Het vierde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.

Artikel 12. Jobhunting. Directe bemiddeling kan voor een aantal belanghebbenden, die een relatief korte afstand hebben tot de arbeidsmarkt, als instrument worden ingezet. Een cursus of scholing kan samengaan met Jobhunting. Het doel van Jobhunting is om na een korte actie uitstroom te bereiken. Bij dit instrument moet een gerede kans aanwezig zijn dat een baan kan worden gevonden voor een belanghebbende. De belanghebbende zal normaliter een niet al te grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Ook bij dit instrument is de diagnose leidend. Jobhunting duurt in beginsel maximaal een maand, inclusief eventuele korte scholing, Verlenging met twee maanden behoort tot de mogelijkheden. Jobhunting kan, nadat de diagnose is gemaakt, vooraf gaan aan de inzet van andere instrumenten. Het reïntegratiebedrijf is verantwoordelijk voor de inzet van dit instrument. De bemiddeling door het CWI (de A-stroom) is gericht op een match tussen vacatures en mensen. Indien dit niet tot succes heeft geleid kan een baan worden gezocht bij een persoon middels Jobhunting.

Artikel 13. Leer- werkstage. Indien uit de diagnose blijkt dat een belanghebbende bepaalde vaardigheden ontbeert of andere kwalificaties moet behalen dan biedt de leerwerkstage uitkomst. De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt (training on the job). Naast het opdoen van vaardigheden is een doel van de leerwerkstage ook het leren werken in een arbeidsrelatie. Een belanghebbende kan wennen aan aspecten als gezag, werkritme en het samenwerken. De duur van een leerwerkstage is in beginsel beperkt tot een half jaar. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Er is ook geen sprake van een arbeidsovereenkomst. De werknemer zal derhalve rechtens geen loonbetaling kunnen afdwingen. Het reïntegratiebedrijf dient te zorgen voor een werkplek en zal belanghebbende moeten begeleiden. Belanghebbende behoudt tijdens de duur van de stage een bijstandsuitkering.

Artikel 14. Scholing. Scholing betreft educatie op diverse niveaus, of een beroepsgerichte scholing of training die gericht is op het verwerven van functionele vaardigheden voor een specifiek beroep. Dit instrument kan naast andere instrumenten maar ook als een zelfstandig instrument worden ingezet. In verband met de andere begripsbepaling (onder de WWB moet een belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden) krijgt dit instrument een andere lading. Er behoeft niet meer primair gekeken worden naar opleiding, werkervaring etc. maar het aanbod op de arbeidsmarkt kan vaker bepalend zijn. Omscholing kan dus noodzakelijk zijn als een belanghebbende is opgeleid voor een beroep waarnaar geen of onvoldoende vraag meer is. Is de vraag er nog wel maar ontbeert belanghebbende kennis dan kan scholing worden ingezet om deze brug te slaan.

Artikel 15. Opstapbaan. De opstapbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Hij is alleen bedoeld voor mensen die op korte of middellange termijn naar regulier werk kunnen uitstromen. Gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, worden niet op een opstapbaan geplaatst als zij een partner hebben met een inkomen dat hoog genoeg is om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. De belanghebbende treedt in dienst bij de werkgever en ontvangt van de werkgever loon. De werkgever ontvangt van de gemeente een loonkostensubsidie ter hoogte van het wettelijk minimumloon. De kracht van dit instrument is dat er sprake is van een ongesubsidieerde baangarantie van minimaal een jaar. Zolang de gemeente een subsidie verstrekt kan gesproken worden van een opstapbaan. Indien de werkgever, zonder subsidie, de dienstbetrekking voortzet dan is er sprake van een reguliere arbeidsovereenkomst.

Artikel 16. Werkervaringsbaan. De werkervaringsbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om door het opdoen van werkervaring het perspectief op regulier betaald arbeid te vergroten. De duur van deze baan is in principe twee jaar en in deze periode dient het reïntegratiebedrijf zich in te zetten om een reguliere baan te verwezenlijken. In de tussentijd kan de belanghebbende de nodige werkervaring opdoen, vaardigheden bijhouden en deelnemen aan het arbeidsproces. De gemeente verstrekt een loonkostensubsidie van in beginsel maximaal de hoogte van de bijstandsuitkering. De werkervaringsbaan wordt gerealiseerd in sectoren met een hoogste maatschappelijke relevantie. Gekozen wordt voor de sectoren zorg, educatie, veiligheid en milieu als hoogst maatschappelijk relevant alleen van toepassing op die functies, waarbij sprake is van een directe en concrete levering van diensten aan de burger. Indirecte ondersteuningsfuncties vallen hier dus buiten. Plaatsing in een werkervaringsbaan vindt plaats vanaf 1 januari 2005. Een werkervaringsbaan heeft een tijdelijk karakter met een maximale duur van in principe maximaal 2 jaar. In individuele gevallen kan het college besluiten een werkervaringsbaan na 2 jaar te verlengen. Doel van deze wijziging is om mensen die langere tijd nodig hebben om werkervaring op te doen die kan leiden tot een reguliere baan niet te frustreren door een te korte looptijd. Dat wil niet zeggen dat mensen niet binnen deze termijn zouden kunnen doorstromen. Sommigen zullen echter nog langer dan 2 jaar nodig hebben. Vandaar dat dit in dit artikel expliciet wordt voorgesteld. De werkervaring kan eventueel op verschillende werkplekken worden opgedaan om de kansrijkheid van bemiddeling te vergroten. De werknemer is in beginsel voor 36 uur per week, dan wel zoveel als nodig is om niet meer bijstandsafhankelijk te zijn, in dienst en ontvangt daardoor loon ter hoogte van 100% van het wettelijk minimumloon. De werkgever ontvangt hiervoor een loonkostensubsidie van de gemeente. In beginsel draagt het reïntegratiebedrijf zorg voor de bemiddeling en begeleiding op en de uitstroom uit de werkervaringsbaan. De werkervaringsbaan kan gecombineerd worden met scholing of training.

Artikel 17. Integrale reïntegratietrajecten en deelproducten. Als uit de diagnose naar voren is gekomen dat iemand een relatief korte afstand heeft tot de arbeidsmarkt dan zal een traject gericht op werk worden ingezet. Het zal hierbij gaan om de zogenaamde B-stroom. Een casemanager bepaalt welk instrument er wordt ingezet en hoe lang het traject precies zal duren. Uitgangspunt hierbij is dat de maximale duur 1 jaar bedraagt. Dit instrument vertoont verwantschap met de trajecten die voor de inwerkingtreding van deze verordening worden ingekocht. Dit instrument biedt de consulent de mogelijkheid om meervoudige problematiek betreffende een belanghebbende op te lossen. Er kan dus gericht worden ingekocht.

Artikel 18. Sociale activering. Onder de belanghebbenden in de B-stroom bevinden zich ook mensen die een (zeer) grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt waarbij niet direct een traject gericht op arbeid kan worden ingezet. Sociale activering is voor deze mensen de eerste stap richting een op werk gericht traject of als dat niet haalbaar is, te voorkomen dat deze mensen buitengesloten raken of blijven in het maatschappelijk verkeer. Voor een deel van de belanghebbenden kan sociale activering de eerste stap zijn naar een reguliere baan. Na het traject van sociale activering kan derhalve een traject richting werk worden aangeboden.

Artikel 19. Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie. Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW. Onder de WWB zijn deze subsidies geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte en de duur van de subsidies. Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie. De loonkostensubsidie speelt met name een rol bij de opstap- en werkervaringsbanen (artikel 15 en 16 van de verordening).Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen omtrent de subsidie en de verplichtingen die hieraan zijn verbonden. Het tweede, derde en vierde lid zijn toegevoegd. Deze wijziging strekt ertoe werkgevers te stimuleren personen vanuit een bijstandssituatie in dienst te nemen, waardoor naar verwachting meer bijstandsgerechtigden zullen uitstromen. Het oude lid 2 is gewijzigd in lid 6. Dit lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen omtrent de subsidie en de verplichtingen die hieraan zijn verbonden.

Artikel 20. Premies. Hoewel de belanghebbende een eigen verantwoordelijkheid heeft in het kader van uitstroom wordt een aantal activiteiten van belanghebbende beloond. In dit artikel zijn de activiteiten genoemd waarvoor een premie gegeven kan worden. Deze premies worden in de volgende artikelen verder uitgewerkt. In de WWB is geregeld in artikel 31 lid 2 sub j dat jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.

Artikel 21. Premie aanvaarding algemeen geaccepteerde arbeid. Regulier werk is het hoogste doel. Een belanghebbende is primair verantwoordelijk voor uitstroom naar reguliere arbeid. Indien hij hierin slaagt (al dan niet met hulp van een reïntegratiebedrijf) dan dient hier een premie tegenover te staan. De voorwaarde is dat het gaat om een niet-gesubsidieerde baan. Dit betekent dat er geen premie kan worden verstrekt indien een belanghebbende bij een werkgever werkt als uitvloeisel van een opstapbaan of een werkervaringsbaan. Een belanghebbende die na het vervullen van een opstapbaan of een werkervaringsbaan, een WIW- of ID-baan algemeen geaccepteerde arbeid vindt heeft eveneens recht op een premie op grond van dit artikel. Een opstapbaan gaat gepaard met een baangarantie van een jaar. Deze baangarantie maakt onderdeel uit van het instrument (de opstapbaan). Een belanghebbende heeft gedurende of bij aanvang van dit jaar geen recht op een premie op grond van dit artikel. Indien hij na de termijn van een jaar (baangarantie) blijft werken bij de werkgever en een nieuwe arbeidsovereenkomst sluit dan heeft hij uiteraard wel recht op een premie op grond van dit artikel. In het derde lid wordt aangegeven dat de dienstbetrekking minimaal zes maanden heeft geduurd. Hierbij wordt aangesloten bij het bestaande beleid en bovendien wordt in de kamerstukken aangegeven dat onder duurzaamheid een situatie wordt verstaan waarin de belanghebbende tenminste een half jaar een reguliere baan vervult. De premie wordt toegekend nadat belanghebbende heeft aangetoond dat hij minimaal zes maanden een reguliere baan heeft. De premie wordt vervolgens uitbetaald. In het betreffende kalenderjaar kan dan niet opnieuw een premie worden uitgekeerd als belanghebbende opnieuw een uitkering ingevolge de WWB gaat ontvangen. In het vijfde lid is aangegeven dat iemand wiens uitkering met terugwerkende kracht is ingetrokken wegens verzwijgen van werkzaamheden geen premie wordt toegekend.

Artikel 22. Premie afronden sociale activering. Sociale activering kan normaliter een tweeledig doel hebben. Sociale activering kan inhouden dat belanghebbende activiteiten buitenshuis gaat verrichten zodat een sociaal isolement wordt verkomen. Een belanghebbende kan ook middels sociale activering een eerste stap zetten richting de arbeidsmarkt. Hij kan door sociale activering werkritme krijgen zodat de afstand wordt verkleind naar de arbeidsmarkt. De WWB legt de nadruk bij sociale activering op de arbeidsinschakeling. Alleen als de sociale activering een reïntegratiedoel heeft kan een premie op grond van dit artikel worden toegekend. In het traject dient dus duidelijk te worden aangegeven dat dit het doel van de sociale activering is. Na afloop van een vastgesteld traject kan een premie worden toegekend. Het is evenwel mogelijk dat na afloop van een sociaal-activerings-traject toch wordt onderkend dat er geen reïntegratiemogelijkheden zijn. Dit doet niets af aan de mogelijkheid om een premie te verstrekken na afronding van het traject. De intentie bij het begin is hierin leidend. Sociale activering om een sociaal isolement te voorkomen kan niet worden gepremieerd op grond van de wet. Artikel 23. Langdurigheidstoeslag In de memorie van toelichting bij de WWB is aangegeven dat bij aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief de langdurigheidstoeslag een ongewenste bonus vormt op een langdurig verblijf in de uitkering en kan een onaanvaardbare bijdrage leveren aan de armoedeval. Anderzijds kan de toeslag een belemmering vormen om tijdelijk werk te aanvaarden. Indien een belanghebbende bijvoorbeeld een aantal jaren in de uitkering zit en zicht heeft op een langdurigheidstoeslag dan kan er een drempel aanwezig zijn om tijdelijk werk te aanvaarden. Door het aanvaarden van tijdelijk werk komt immers het recht op de toeslag te vervallen. De aanvaarding van arbeid, al dan niet tijdelijk, dient altijd voorrang te krijgen. Om deze drempel weg te nemen is ervoor gekozen om bij werkaanvaarding een premie te verlenen ter hoogte het bedrag zoals is genoemd in artikel 36 het derde lid van de wet. De werkaanvaarding dient tijdelijk te zijn. Onder tijdelijk werk wordt werk verstaan korter dan zes maanden (bijvoorbeeld kortdurend uitzendwerk). Als iemand een dienstbetrekking gedurende zes aaneengesloten maanden heeft vervuld dan bestaat er recht op een premie zoals is genoemd in artikel 21 van deze verordening. De premie op grond van dit artikel zal ook, gelijktijdig met eventuele andere premies, in de maand december van het desbetreffende boekjaar worden betaalbaar gesteld.

Artikel 24. Overgangsrecht. De premieverordening uitstroom en activering was gebaseerd op artikel 3, lid 2 van de Wiw. Met het vervallen van de Wiw en de daarop gebaseerde premieverordening is ook het recht op deze premies en de titel tot toekenning komen te vervallen. Artikel 9 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand bepaalt dat uitkeringsgerechtigden die in de maand december 2003 arbeid hebben verricht waarvan de inkomsten ingevolge artikel 43, lid 2, onder m. en n. Abw geheel of gedeeltelijk werden vrijgelaten, ook in 2004 nog in aanmerking komen voor deze inkomstenvrijlating. Zij het dat in artikel 9 Invoeringswet is geregeld dat dit gebeurt via een overgangsregeling waarbij de omvang van de vrijlating ingaande 1 april 2004 met stappen van 25% per kwartaal wordt afgebouwd. Per 1 januari 2005 zal de vrijlating daarmee grotendeels komen te vervallen. Slechts in individuele situaties zal vanaf 2004 op basis van artikel 31, lid 2 onder o van de wet gedurende een beperkte periode van maximaal 6 maanden nog tot vrijlating kunnen worden over gegaan. Naast deze direct op de wet gestoelde inkomstenvrijlating werd op basis van de premieverordening aan uitkeringsgerechtigden die inkomsten uit deeltijdarbeid ontvingen en die niet voor de inkomstenvrijlating in aanmerking kwamen een premie toegekend. De wetgever heeft echter nagelaten om ook voor deze categorie van uitkeringsgerechtigden met inkomsten uit deeltijdarbeid een overgangsregeling in te voeren. Uit het oogpunt van rechtsgelijkheid wordt in lid 1 van artikel 22 geregeld dat tot 1 december 2004 ook voor de uitkeringsgerechtigden die vanaf december 2003 recht hebben op deze premie voor deeltijd arbeid, een overgangsregime van toepassing zal zijn. Voor belanghebbende die vanaf 1 januari 2004 aan het werk zijn gegaan is de vrijlating op grond van artikel 31, lid 2 onder o van de wet van toepassing en de bepalingen van de premie zoals zijn genoemd in deze verordening. Artikel 22 bepaalt dat een belanghebbende waarbij de inkomsten zijn vrijgelaten op grond van artikel 9 Invoeringswet of artikel 31, tweede lid sub o van de wet geen recht hebben op een gemeentelijke premie. Belanghebbenden die gebruik maken van de inkomstenvrijlating op grond van de wet verspelen dus het recht op premie op grond van dit artikel in de verordening. De premieverordening kende reeds een anti-cummulatie bepaling. In deze bepaling is aangegeven dat een uitkeringsgerechtigde die in aanmerking kwam voor de centrale vrijlating op grond van artikel 43 lid 2 sub m en n Abw geen recht heeft op een gemeentelijke premie. Het is mogelijk dat een belanghebbende in 2003 een premie ontving op grond van de verordening en waarbij vanaf januari 2004 de inkomsten zijn vrijgelaten op grond van artikel 31 tweede lid onder o van de wet. Over de maanden dat het inkomen gedeeltelijk worden vrijgelaten kan dus geen premie worden toegekend op grond van dit artikel van de verordening. De bepaling van artikel 31, lid 2 onder j van de wet brengt met zich mee dat de premie per kalenderjaar eenmaal mag worden uitbetaald. De premie op grond van de deze overgangsbepaling mag dus samen met de premie op grond van deze Reïntegratieverordening niet boven dit bedrag uitgaan.

Artikel 25. Hardheidsclausule Op grond van dit artikel is het mogelijk voor burgemeester en wethouders beslissingen te nemen in situaties waarin deze verordening niet voorziet dan wel in situaties waarin een strikte toepassing tot onbillijkheden zou leiden. Vanzelfsprekend moet er sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden.

Artikel 25 a - c

Zie de toelichting bij de Verordening "Tijdelijke regels aanscherping Wet Werk en Bijstand (2012-00428)