Regeling vervallen per 01-07-2015

Verordening houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte

Geldend van 01-01-2015 t/m 30-06-2015

Intitulé

Verordening houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte

Raadsbesluit 1994 Nr. G 21

DE RAAD DER GEMEENTE EPE;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (Handelingen van de raad, afdeling I, jaar 1994, bijlagenr. G 15);

gelet op artikel 2 van de Huisvestingswet;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende Verordening, houdende regels omtrent de verdeling van woonruimte.

1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet

    De Huisvestingswet;

  • b.

    besluit

    Het Huisvestingsbesluit;

  • c.

    woonruimte

    Besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;

  • d.

    huurprijs

    De prijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand;

  • e.

    koopprijs

    vervalt

  • f.

    huurprijsgrens

    De in artikel 13, lid a, van de Huursubsidiewet genoemde maandhuur;

  • g.

    koopprijsgrens

    vervalt

  • h.

    woningzoekende

    Starter of doorstromer, als bedoeld in dit artikel onder v en w;

  • i.

    economische binding aan het gebied

    De binding van een persoon, die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op het duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit het gebied;

  • j.

    maatschappelijke binding aan het gebied

    De binding van een persoon, die:

    • 1.

      ten minste drie jaren onafgebroken ingezetene is;

    • 2.

      gedurende de voorafgaande zestien jaren ten minste zes jaren onaf gebroken ingezetene is geweest van het gebied;

  • k.

    gebied

    Het grondgebied van de gemeente Epe;

  • l.

    regio

    Het grondgebied van de gemeenten Apeldoorn, Bathmen, Brummen, Deventer, Diepenveen, Epe, Gorssel, Lochem, Olst, Voorst, Vorden, Warnsveld en Zutphen;

  • m.

    huishouden

    Een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een gemeenschappelijke huishouding voeren of willen gaan voeren;

  • n.

    inkomen

    Het daaromtrent in artikel 3 van de Huursubsidiewet bepaalde;

  • o.

    huisvestingsvergunning

    De vergunning, als bedoeld in artikel 7 van de wet;

  • p.

    eigenaar

    Het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de wet bepaalde;

  • q.

    ingezetene

    Degene die in het bevolkingsregister van de gemeente Epe is opgenomen;

  • r.

    onzelfstandige woonruimte

    Woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning die geen eigen toegang heeft en die niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

  • s.

    inwoning

    Het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

  • t.

    standplaats

    Het daaromtrent in artikel 1, lid 1 onder e van de wet bepaalde;

  • u.

    woonwagen

    Het daaromtrent in artikel 1, lid 1, onder f, van de wet bepaalde;

  • v.

    starter

    Een woningzoekende die nog niet eerder over zelfstandige woongelegenheid heeft beschikt;

  • w.

    doorstromer

    Een woningzoekende die over zelfstandige woongelegenheid beschikt of hierover heeft beschikt;

  • x.

    urgente

    Een starter of doorstromer die op medische of sociale gronden een indicatie heeft;

  • y.

    aanbodsysteem

    Een systeem van woonruimteverdeling waarbij woningzoekenden kunnen reageren op een in een advertentiemedium aangeboden woonruimte;

  • z.

    het college

    Het college van burgemeester en wethouders.

2. Verdeling van woonruimte

2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Huurprijsgrens

  • a.

    Woonruimten met een huurprijs op of beneden de huurprijsgrens.

  • b.

    vervalt

Artikel 2.1.2 Nadere afperking

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op:

  • a.

    woonruimten, als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de wet;

  • b.

    onzelfstandige woonruimten.

2.2 Toewijzing huurwoningen

Artikel 2.2.1 Register van woningzoekenden

Vrijkomende huurwoningen worden volgens het aanbodsysteem aangeboden.

Artikel 2.2.2. Register van woningzoekenden

  • 1. Het college draagt zorg voor de registratie van starters en urgenten;

  • 2. In deze registratie worden op hun verzoek opgenomen: a. huishoudens waarvan ten minste één der leden een economische of maatschappelijke binding met de gemeente heeft en b. tenminste één der leden de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en c. de leden óf de Nederlandse nationaliteit bezitten óf over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken;

  • 3. doorstromers worden niet geregistreerd. Om voor toewijzing in aanmerking te komen moet deze categorie wel voldoen aan de in lid 2 onder a, b, en c genoemde voorwaarden.

Artikel 2.2.3 Verzoek om inschrijving

Het verzoek om te worden opgenomen in de in het vorige artikel bedoelde registratie wordt gedaan met gebruikmaking van een daartoe strekkend formulier.

Artikel 2.2.4 Bewijs van inschrijving

Aan de geregistreerde starter en de geregistreerde urgente wordt een bewijs van registratie verstrekt.

2.3 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.3.1 Vergunningvereiste

Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen c.q. uitgezonderd in de artikelen 2.1.1 en 2.1.2, in gebruik te nemen voor bewoning;

het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Artikel 2.3.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

  • 1. De aanvraag van een huisvestingsvergunning wordt, met gebruikmaking van een van gemeentewege verkrijgbaar te stellen formulier, ingediend bij het college en gaat vergezeld van die informatie die het college noodzakelijk acht om de aanvraag juist te kunnen beoordelen;

  • 2. het college besluit binnen acht weken na ontvangst op de aanvraag;

  • 3. het college besluit de aanvraag niet verder te behandelen, indien de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, een en ander echter met uitzondering van de gevallen, genoemd in artikel 23, lid 3, van de wet (medehuurderschap);

  • 4. op of bij de huisvestingsvergunning vermeldt het college de volgende informatie:

    • a

      de mededeling dat binnen 2 maanden van de huisvestingsvergunning gebruik gemaakt moet worden;

    • b

      de namen van de personen die als vergunninghouder worden aangemerkt;

    • c

      het aantal personen dat de woonruimte in gebruik neemt;

    • d

      het adres van de woonruimte waarop de vergunning van toepassing is.

Artikel 2.3.3 Criteria voor vergunningverlening

  • 1. Het college verleent aan iedere aanvrager de huisvestingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a

      het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt, behoort tot de ingevolge paragraaf 2.4 aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen;

    • b

      de woonruimte wordt met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.5 passend geacht voor het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt;

  • 2. vervalt

Artikel 2.3.4 Vruchteloze aanbieding

  • 1. Behalve in de gevallen omschreven in artikel 2.3.3 wordt door het college de huisvestingsvergunning voorts aan iedere aanvrager verleend, indien de woonruimte overeenkomstig de in de leden 3 en 4 van dit artikel weergegeven procedure gedurende drie maanden vruchteloos is aangeboden aan woningzoekenden die voor die woonruimte in aanmerking komen ingevolge artikel 2.3.3, eerste lid, sub a, b en c, indien het betreft te huur aangeboden woonruimte;

  • 2. van vruchteloze aanbieding is alleen sprake wanneer de woonruimte op de voorgeschreven wijze is aangeboden aan woningzoekenden die voldoen aan de eisen van artikel 2.3.3 en - ter beoordeling van het college - vaststaat dat daarmee geen overeenkomst kan worden gesloten voor een huurprijs die, gelet op de waarde van de aangeboden woonruimte in het economische verkeer, redelijk is; Mocht de huurprijs waarvoor de woonruimte is aangeboden en eventueel verhuurd aan een gegadigde die niet voldoet aan de eisen van artikel 2.3.3, lager zijn dan de in de vorige zin bedoelde redelijke huurprijs dan dient tevens - ter beoordeling van het college - vast te staan dat er ook voor die lagere prijs geen gegadigde voor de woonruimte is die wel voldoet aan de in artikel 2.3.3 gestelde eisen;

  • 3. de aanbieder moet de woonruimte gedurende de in het vorige lid 1 genoemde termijn tenminste tweemaal door middel van een advertentie over twee kolommen, geplaatst in een plaatselijk verschijnend dag- of huis-aan-huis-blad te huur hebben aangeboden. De termijn tussen deze advertenties dient tenminste 4 en ten hoogste 6 weken te bedragen. De advertenties moeten in ieder geval bevatten:

    • a.

      het adres van de woonruimte;

    • b.

      de gevraagde huurprijs;

    • c.

      de huurprijs die overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de wet redelijk is;

    • d.

      de mededeling:

      • ·

        dat degenen die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.3.3 en bereid zijn tenminste de hiervoor sub c bedoelde redelijke huurprijs te betalen bij het aanvragen van een huisvestingsvergunning voorrang genieten;

      • ·

        dat de hiervoor bedoelde gegadigden zich - met gebruikmaking van een van gemeentewege beschikbaar te stellen formulier - bij het college moeten melden;

    e. indien door een gegadigde die niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.3.3 een bod is gedaan dat door de aanbieder is geaccepteerd of voor de aanbieder acceptabel is en dat bod lager is dan de hiervoor sub c bedoelde redelijke huurprijs respectievelijk koopprijs, dan dient tevens te worden vermeld dat een dergelijk bod is gedaan en voorts de hoogte van dat bod en dat gegadigden die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.3.3 en bereid zijn tenminste dat lager geboden bedrag te betalen eveneens bij het aanvragen van een huisvestingsvergunning voorrang genieten. De in lid 1 genoemde termijn begint te lopen op de datum van plaatsing van de eerste advertentie;

  • 4. indien op de aangeboden woonruimte de Huurprijzenwet niet van toepassing is, dient, voordat de eerste advertentie wordt geplaatst, een rapport van een beëdigd taxateur aan het college te worden overgelegd, waaruit blijkt welke huurprijs respectievelijk welke koopprijs overeenkomstig artikel 26, lid 2, van de wet redelijk is;

  • 5. Vervalt

  • 6. indien er bij de te huur aangeboden woonruimte voor de aanvang van de in lid 1 van dit artikel genoemde termijn - onder voorwaarde van verlening van een huisvestingsvergunning - een huurovereenkomst is gesloten met een gegadigde die niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.3.3, dan kan de termijn van drie maanden worden verminderd tot één maand, mits:

    • a.

      het college voor de plaatsing van de eerste advertentie het in lid 4 bedoelde taxatierapport - doch alleen indien het betreft woonruimte waarop de Huurprijzenwet niet van toepassing is - en een door partijen getekend exemplaar van de huurakte, hebben ontvangen, en

    • b.

      twee weken na de plaatsing van de eerste advertentie de tweede advertentie wordt geplaatst, en

    • c.

      de beide sub b bedoelde advertenties voldoen aan de in lid 3 gestelde vereisten;

  • 7. de voor verlening van een huisvestingsvergunning in lid 1 van dit artikel bedoelde ontheffing van het bepaalde in artikel 2.3.3 heeft een geldigheidsduur van één jaar, te rekenen vanaf de datum van de verlening van de ontheffing;

  • 8. voor huurwoningen die in eigendom en/of beheer zijn van Woonstichting Triada Wonen geldt in afwijking van het vermelde in lid 1 tot en met 7:

    • ·

      de vrijkomende huurwoning moet op de voor deze categorie woningen gebruikelijke manier zijn aangeboden;

    • ·

      indien zich geen voor de woning passende woningzoekende meldt, wordt in de 2e en eventueel de 3e week de woning in een breder verband aangeboden, waarbij de advertentie in ieder geval bevat:

      • a.

        het adres van de woonruimte;

      • b.

        de gevraagde huurprijs;

      • c.

        de mededeling dat woningzoekenden die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.3.3 en de passendheidsnormen als bedoeld in paragraaf 2.5 bij het aanvragen van een huisvestings-vergunning voorrang genieten;

    • ·

      indien een week na het verschijnen van de 3e advertentie, zich geen gegadigden die voldoen aan het bepaalde in artikel 2.3.3 en aan de passendheidsnorm als bedoeld in artikel 2.5.1 hebben gemeld, kan de woning aan een gegadigde die niet voldoet aan het bepaalde in artikel 2.3.3 worden verhuurd.

Artikel 2.3.5 Intrekking

Het college kan een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

  • c.

    de vergunninghouder de erin vermelde woonruimte niet binnen de door het college bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

  • d.

    de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

2.4 Toelating

Artikel 2.4.1 Leeftijd

Ten minste één der leden van het huishouden moet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

Artikel 2.4.2 Economische en maatschappelijke binding

  • 1. Ten minste één der meerderjarige leden van het huishouden moet maatschappelijk of economisch gebonden zijn aan de gemeente Epe, dan wel in de positie verkeren als aangegeven in artikel 5, lid 1, onder c, van het besluit (vluchtelingen);

  • 2. in afwijking van het eerste lid geldt de eis van economische of maatschappelijke binding niet, indien zich een situatie voordoet als beschreven in artikel 6 van het besluit (woningruil met iemand, behorend tot de zgn. beschermde groepen of iemand die van baan verandert of personeel van een met name genoemd ruimtelaboratorium);

  • 3. het vereiste van maatschappelijke binding geldt eveneens ten aanzien van de categorieën woningzoekenden genoemd in artikel 5, de leden a., b., d. en e. van het besluit.

Artikel 2.4.3 Verblijfsstatus

De leden van het huishouden moeten óf de Nederlandse nationaliteit bezitten óf over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken.

2.5 Passendheid

Artikel 2.5.1 Verhouding inkomen - huurprijs

  • 1. Het inkomen van het huishouden moet in een redelijke verhouding tot de huurprijs van de woonruimte staan;

  • 2. bij toepassing van het gestelde in lid 1 hanteert het college de regeling die gesteld wordt in de Huursubsidiewet en de, hierbinnen passende, nadere afspraken tussen de gemeente en de Woonstichting Triada Wonen.

Artikel 2.5.2 Bezettingsnorm

  • 1. De omvang van het huishouden moet passen bij de grootte van de woonruimte;

  • 2. bij de toepassing van lid 1 hanteert het college in ieder geval de volgende uitgangspunten:

    • ·

      woningen met woonkamer, keuken, slaapkamer en natte cel die gelijkvloers zijn gesitueerd, worden met voorrang aan woningzoekenden van 55 jaar en ouder en/of gehandicapten toegewezen;

    • ·

      woningen met een zit/slaapkamer (HAT-eenheden) worden met voorrang aan een eenpersoonshuishouden toegewezen;

    • ·

      woningen met één slaapkamer worden aan maximaal tweepersoonshuishoudens toegewezen;

    • ·

      woningen met twee slaapkamers worden aan maximaal driepersoonshuishoudens toegewezen;

  • 3. de toepassing van lid 1 kan verder bepaald worden in nadere afspraken tussen de gemeente en Woonstichting Triada Wonen.

2.6 Urgentie

Artikel 2.6.1 Mate van urgentie

  • 1. Van elke starter of doorstromer die op een volgens het aanbodsysteem aangeboden woning reageert wordt de mate van urgentie vastgesteld;

  • 2. de mate van urgentie wordt vastgesteld voor:

    • a.

      starter: voor elke volle maand van registratie wordt 1 punt toegekend, vermeerderd met 50;

    • b.

      doorstromer: voor elke volle maand dat de doorstromende woningzoekende in de huidige woning woont en als zodanig in de basisadministratie staat ingeschreven wordt 1 punt toegekend;

  • 3. aan een woningzoekende die op grond van een advies van de Medisch - Sociale Indicatie-commissie een indicatie heeft, worden 100 punten toegekend. Dit puntenaantal blijft gedurende zes maanden na datum van toekenning van kracht. Indicaties worden, behoudens bijzondere omstandigheden slechts afgegeven op medische of sociale gronden. Een indicatie wordt uitsluitend afgegeven op het geïndiceerde woningtype. De in dit lid bedoelde woningzoekende wordt aangemerkt als urgente. Indien na de periode van zes maanden blijkt dat de urgente niet op vrijkomende geïndiceerde woningtypen heeft gereageerd laat het college de urgentie vervallen. Zij gaan hiertoe niet eerder over alvorens de

Artikel 2.6.2 Bemiddeling

  • 1. Voor woningzoekenden met een hoge mate van urgentie bemiddelen burgemeester en wethouders bij eigenaren van woonruimte dat aan hen een overeenkomstig paragraaf 2.5 passende woonruimte wordt aangeboden;

  • 2. het college geeft deze bemiddeling nader vorm in het in paragraaf 2.7 beschreven voordrachtstelsel en/of in de artikel 2.9.1 bedoelde overeenkomsten met eigenaren;

  • 3. het recht op bemiddeling vervalt nadat de woningzoekende driemaal een aanbieding van een naar het oordeel van het college passende woonruimte heeft geweigerd.

Artikel 2.6.3 Wijziging en terugbrenging mate van urgentie

  • 1. Bij gewijzigde omstandigheden kan het college, al dan niet op verzoek van de woningzoekende, besluiten de vastgestelde mate van urgentie te wijzigen. Dit wordt ter kennis van de woningzoekende gebracht per brief, waarbij tevens wordt meegedeeld dat het voordien meegedeelde omtrent de mate van urgentie is vervallen;

  • 2. het college kan de mate van urgentie terugbrengen tot het laagst mogelijke niveau, indien:

    • a.

      aan de vereisten voor het verkrijgen van een hogere mate van urgentie niet meer wordt voldaan;

    • b.

      de hogere mate van urgentie is toegekend op grond van gegevens, waarvan de woningzoekende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

2.7 Leegmelding en voordracht

Artikel 2.7.1 Melding van ter beschikking komen

  • 1. De eigenaar van een woonruimte, aangewezen in artikel 2.1.1, onder a, is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte onverwijld aan het college te melden. Het daaromtrent in artikel 18 van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing;

  • 2. een woonruimte wordt geacht ter beschikking te zijn gekomen, wanneer:

    • a.

      degene die de woonruimte in gebruik heeft, aan de eigenaar het gebruik daarvan heeft opgezegd;

    • b.

      de woonruimte is ontruimd;

    • c.

      de woonruimte als zodanig niet langer in gebruik is, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit slechts korte tijd het geval is;

    • d.

      op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur is;

  • 3. de eigenaar dient de burgemeester of door de burgemeester aan te wijzen gemeenteambtenaren in de gelegenheid te stellen de woonruimte te inspecteren ter vaststelling van de in de vorige leden genoemde gegevens.

Artikel 2.7.2 Voordracht

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19, 20 en 21 van de wet kan het college aan de eigenaar van een ter beschikking gekomen woonruimte die behoort tot de in artikel 2.7.1, eerste lid, aangewezen categorie, een voordracht tot verhuring van de woonruimte aan een door het college aangegeven woningzoekende doen;

  • 2. voor plaatsing op de in het vorige lid bedoelde voordracht komen in aanmerking de woning-zoekenden met een hoge mate van urgentie, als bedoeld in artikel 2.6.2, lid 1;

  • 3.

    • a.

      binnen 1 week, nadat de eigenaar het ter beschikking komen van de woonruimte heeft gemeld of anderszins is gebleken dat de woonruimte ter beschikking is gekomen, zendt het college een voordracht van ten hoogste 5 woningzoekenden of berichten zij aan de eigenaar dat geen voordracht zal worden gedaan;

    • b.

      binnen 1 week na ontvangst van de voordracht dient de eigenaar de uit deze voordracht geselecteerde woningzoekende(n) te benaderen en schriftelijk te berichten of met (één van) de voorgedragen woningzoekende(n) een huurovereenkomst afgesloten zal worden. Indien de eigenaar een voorgedragen woningzoekende weigert, dient hij de reden daarvan aan het college te berichten. Indien de voorgedragen woningzoekende(n) de woonruimte weigert (weigeren), dient (dienen) hij (zij) de reden daarvan schriftelijk te berichten aan de eigenaar die het college daarvan in kennis stelt;

  • 4. indien de voorgedragen woningzoekende(n) de woonruimte weigert (weigeren) of de eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) om naar het oordeel van het college gegronde redenen weigert, kan een tweede voordracht worden gedaan binnen 1 week nadat het college van de weigering in kennis zijn gesteld;

  • 5. voorgedragen woningzoekenden worden geacht geweigerd te hebben, indien zij niet binnen 4 werkdagen, nadat zij van de voordracht in kennis zijn gesteld, aan de eigenaar hebben laten weten dat zij de aangeboden woonruimte accepteren;

  • 6. indien de eigenaar niet binnen de gestelde termijn een bericht, als bedoeld in lid 3, sub b, heeft gezonden of als hij de voorgedragen woningzoekende(n) zonder naar het oordeel van het college gegronde reden weigert, kan het college overeenkomstig hoofdstuk IV van de wet tot vordering van de woonruimte overgaan;

  • 7. de per eigenaar overeenkomstig artikel 2.7.1 gemelde woonruimten worden genoteerd in een register, waarvan het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar. In dit register wordt door de eigenaar aangetekend voor welke woonruimten met de voorgedragen woningzoekende(n) een huurcontract wordt aangegaan, alsmede verdere gegevens over huurprijzen en inkomens. Het college en de door hen aangewezen personen hebben te allen tijde inzage in dit register.

2.8 Afwijkende bepalingen en bijzondere woonvormen

Artikel 2.8.1 Standplaatsen voor een woonwagen

  • 1. Het college draagt zorg voor het aanleggen en bijhouden van een register van standplaatszoekenden;

  • 2. in dit register worden op hun verzoek als standplaatszoekenden ingeschreven de huishoudens, waarvan de aanvrager aan de volgende voorwaarden voldoet:

    • a.

      de aanvrager heeft de leeftijd van 18 jaar bereikt én

    • b.

      de aanvrager kan aantonen dat hij gerechtigd is om volgens de Woonwagenwet in een woonwagen te wonen én

    • c.

      de aanvrager heeft een economische of maatschappelijke binding aan de regio én

    • d.

      de aanvrager bezit de Nederlandse nationaliteit óf beschikt over een geldige verblijfstitel in Nederland;

  • 3. het verzoek om als standplaatszoekende te worden ingeschreven in het hiervoor bedoelde register wordt gericht aan het college en geschiedt op een door de gemeente te verstrekken aanmeldingsformulier;

  • 4. aan de in het register ingeschreven standplaatszoekenden wordt een bewijs van inschrijving verstrekt;

  • 5. de inschrijving vervalt, indien:

    • a.

      de standplaatszoekende niet meer aan de vereisten voor inschrijving voldoet;

    • b.

      de standplaatszoekende daarom verzoekt;

    • c.

      de standplaatszoekende een standplaats is toegewezen en die heeft aanvaard;

    • d.

      de standplaatszoekende tweemaal een standplaats is toegewezen en deze weigert;

  • 6. de urgentie van een standplaatszoekende wordt bepaald op basis van de inschrijfdatum in het hiervoor bedoelde register;

    • a.

      de huisvestingsvergunning voor een standplaats wordt verleend, indien:

    • b.

      de standplaatszoekende voldoet aan alle in lid 2 gestelde voorwaarden én

  • 7. de standplaatszoekende in het in lid 1 bedoelde register ten aanzien van de urgentievolgorde de bovenste plaats inneemt of de boven hem staande standplaatszoekenden niet in aanmerking willen komen voor de standplaats.

Artikel 2.8.2 Bijzondere woonvormen

Het college stelt ten aanzien van woonvormen met een specifieke doelstelling nadere regels vast, waarbij in afwijking van paragraaf 2.6. ten aanzien van de toewijzing zorgcriteria worden gesteld. Tot deze woonvormen worden in ieder geval gerekend complexen met zorgwoningen.

2.9 Organisatie en bevoegdheden

Artikel 2.9.1 Overeenkomsten

Het college kan besluiten om met de colleges van andere gemeenten afspraken te maken over samenwerking op het terrein van de verdeling van woonruimte.

De colleges van samenwerkende gemeenten kunnen met eigenaren van woonruimte in die gemeenten een overeenkomst sluiten over het in gebruik geven van die woonruimte welke overeenkomst voor het bezit van deze eigenaren in de plaats treedt van het bepaalde in deze verordening. De samen-werkingsovereenkomst dient een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen en kan bepalingen bevatten die afwijken van hetgeen in deze verordening is vastgelegd. De overeenkomst behoeft de goedkeuring van de gemeenteraad. De inhoud van de overeenkomst wordt in ruime mate bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeenten die betrokken zijn bij de samenwerking en aan andere

Artikel 2.9.2 Mandatering

Het college is bevoegd de uitoefening van de bevoegdheden krachtens de paragrafen 2.2 tot en met 2.8 te mandateren aan de directie.

3. Verdere bepalingen

Artikel 3.1 Medisch-Sociale Indicatiecommissie

  • 1. Bij de bepaling van urgentie op medische of sociale gronden wordt het college bijgestaan door een door hen voor dat doel ingestelde commissie, genaamd Medisch-Sociale Indicatiecommissie. Omtrent de samenstelling van de commissie plegen burgemeester en wethouders overleg met WoningstichtingTriada Wonen.

  • 2. de vergaderingen van de commissie zijn niet openbaar;

  • 3. de commissie kan zich voor het uitbrengen van een advies laten bijstaan door een door haar aan te wijzen arts of andere deskundige(n).

Artikel 3.2 Hardheidsclausule

Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 3.3 Strafbepaling

Hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.3.1 of 2.7.1, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 3.4 Handhaving

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren;

  • 2. met de opsporing van de bij artikel 3.3 gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de wet aangewezen ambtenaren, belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van Justitie daartoe zijn aangewezen;

  • 3. de in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in de artikelen 76, 77 en 78 van de wet.

Artikel 3.5 Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college, waarbij zij zich uitsluitend zullen laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.

Artikel 3.6 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening pleegt het college overleg met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stbl. 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

Artikel 3.7 Verslaglegging

  • 1. Toegelaten instellingen, als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet, zijn verplicht jaarlijks aan het college verslag uit te brengen over de wijze waarop zij zorg gedragen hebben voor de huisvesting van door het college nader aan te wijzen categorieën woningzoekenden;

  • 2. het college kan aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het in het eerste lid genoemde verslag ingedeeld moet zijn.

4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Overgangsbepaling

  • 1. Doorstromers die op 31 december 1999 staan ingeschreven in het woningzoekendenregister behouden de op die datum aan hen toegekende urgentiepunten voor de inschrijvingsduur tot uiterlijk 1 januari 2002;

  • 2. voor starters die op 31 december 1999 staan ingeschreven in het woningzoekendenregister blijft de inschrijfdatum gelden als registratiedatum voor de puntentoekenning van 1 punt voor elke volle maand van registratie;

  • 3. voor 1 januari 2000 op grond van medische en/of sociale indicatie toegekende extra punten blijven gelden met inachtneming van de in artikel 2.6.1 van de verordening genoemde termijn van zes maanden.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening gemeente Epe 1994.

Artikel 4.3 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1994;

  • 2. op de datum van inwerkingtreding vervallen:

    • a.

      de Verordening woonwagencentra gemeente Epe, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 augustus 1988, nr. E 1;

    • b.

      de Woonruimteverordening gemeente Epe 1989, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 juni 1987, nr. G 4, alsmede de daarop betrekking hebbende Verordeningen tot wijziging daarvan d.d. 15 februari 1990, nr. G 10 en 25 april 1991, nr. G 24;

    • c.

      de Vestigingsregeling voor de gemeente Epe, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 22 maart 1979, nr. G 2, alsmede de daarop betrekking hebbende Verordeningen tot wijziging daarvan d.d. 21 februari 1981, nr. G 7 en 25 juni 1987, nr. G 3.

Ondertekening

Epe, 30 juni 1994.
Aldus besloten,
de raad van Epe,
de voorzitter, Drs. Ch. de Loor.
de secretaris, Drs. C.C. Beelaerts van Emmichoven.

Inhoudsopgave

1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

2. Verdeling van woonruimte

2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Huurprijs- en koopprijsgrens

Artikel 2.1.2 Nadere afperking

2.2 Toewijzing huurwoningen

Artikel 2.2.1 Register van woningzoekenden

Artikel 2.2.2. Register van woningzoekenden

Artikel 2.2.3 Verzoek om inschrijving

Artikel 2.2.4 Bewijs van inschrijving

2.3 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.3.1 Vergunningvereiste

Artikel 2.3.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

Artikel 2.3.3 Criteria voor vergunningverlening

Artikel 2.3.4 Vruchteloze aanbieding

Artikel 2.3.5 Intrekking

2.4 Toelating

Artikel 2.4.1 Leeftijd

Artikel 2.4.2 Economische en maatschappelijke binding

Artikel 2.4.3 Verblijfsstatus

2.5 Passendheid

Artikel 2.5.1 Verhouding inkomen - huurprijs

Artikel 2.5.2 Bezettingsnorm

2.6 Urgentie

Artikel 2.6.1 Mate van urgentie

Artikel 2.6.2 Bemiddeling

Artikel 2.6.3 Wijziging en terugbrenging mate van urgentie

2.7 Leegmelding en voordracht

Artikel 2.7.1 Melding van ter beschikking komen

Artikel 2.7.2 Voordracht

2.8 Afwijkende bepalingen en bijzondere woonvormen

Artikel 2.8.1 Standplaatsen voor een woonwagen

Artikel 2.8.2 Bijzondere woonvormen

2.9 Organisatie en bevoegdheden

Artikel 2.9.1 Overeenkomsten

Artikel 2.9.2 Mandatering

3. Verdere bepalingen

Artikel 3.1 Medisch-Sociale Indicatiecommissie

Artikel 3.2 Hardheidsclausule

Artikel 3.3 Strafbepaling

Artikel 3.4 Handhaving

Artikel 3.5 Restbepaling

Artikel 3.6 Overleg bij wijziging

Artikel 3.7 Verslaglegging

4. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 4.1 Overgangsbepaling

Artikel 4.2 Citeertitel

Artikel 4.3 Inwerkingtreding

Samenwerkingsovereenkomst, houdende nadere afspraken inzake de woonruimte-verdeling.

1. Begripsbepalingen

Artikel 1 Begrippen

2. Algemene bepalingen

Artikel 2 Doelstellingen en uitgangspunten

Artikel 3 Taken en bevoegdheden

3. Toewijzing door middel van advertenties

Artikel 4 Aanbieding woningen

Artikel 5 Inhoud advertentie

Artikel 6 Rangordebepaling

4. Regeling medische en/of sociale inicatie

Artikel 7

5. Bijzondere afspraken

Artikel 8

6. Weigering kandidaat

Artikel 9 Weigering van een kandidaat-huurder

7. Klachtencommissie

Artikel 10

Artikel 11 Samenstelling

Artikel 12 Vergaderingen

8. Geschillenregeling

Artikel 13 Arbitrage

9. Verantwoordelijkheden en financiën

Artikel 14 Verantwoordelijkheden

Artikel 15 Financiën

10. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 16 Looptijd en beëindiging

Artikel 17 Citeertitel en goedkeuring

Artikel 18 Slotbepalingen

Nota-toelichting

De tekst van artikel 7 van het besluit luidt:

in deze paragraaf wordt onder inkomen verstaan: het belastbaar inkomen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dan wel, indien geen aanslag in de inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het zuiver loon, als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, of een op vergelijkbare wijze bepaald bedrag.

De tekst van artikel 8, lid 3 en lid 4, van het besluit luidt:

3. voor de bepaling van de som, als bedoeld in het tweede lid, onder c en d, wordt uitgegaan van het laatstelijk voor die vergunningverlening bekende inkomen van elk van de leden van het betrokken meerpersoonshuishouden en blijven de negatieve inkomens en de inkomens van inwonende kinderen, pleegkinderen en kleinkinderen van de huurder, die op 1 januari van het jaar waarin de vergunning wordt verleend, 26 jaar of jonger zijn, buiten beschouwing gelaten;

4. de bedragen, genoemd in het tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat als gevolg van een wijziging van huurprijzen van woningen van toegelaten instellingen, als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet, of van de inkomensontwikkeling en in verband daarmee een ministeriële regeling op grond van artikel 13, vierde lid, van het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) wordt vastgesteld.

De tekst van artikel 7 van de wet luidt:

1. het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, in gebruik te nemen voor bewoning;

2. het is verboden een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning;

3. voor de toepassing van het eerste en tweede lid, wordt het in gebruik nemen of geven van een woonwagen die op een standplaats staat, of van een woonschip dat op een ligplaats ligt, aangemerkt als het in gebruik nemen of geven van die standplaats onderscheidenlijk ligplaats.

De tekst van artikel 1, lid 2, van de wet luidt:

voor zover niet anders is bepaald, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder eigenaar van een woonruimte of een gebouw verstaan: degene die bevoegd is tot het in gebruik geven van die woonruimte of dat gebouw. Onder "eigenaar in de zin van het Burgerlijk Wetboek" wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen mede verstaan: de erfpachter, vruchtgebruiker, gerechtigde tot een appartementsrecht, als bedoeld in artikel 106 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek of degene aan wie door een rechtspersoon het gebruiksrecht van een woonruimte is verleend.

Deze definities zijn opgenomen om een grens te kunnen trekken tussen onzelfstandige woonruimte en voor inwoning bestemde woonruimte. Het begrip onzelfstandige woonruimte is hier gedefinieerd als het tegenovergestelde van het begrip zelfstandige woonruimte, zoals dat is gedefinieerd in artikel 30, lid 2, van de wet.

Deze definities zijn opgenomen om een grens te kunnen trekken tussen onzelfstandige woonruimte en voor inwoning bestemde woonruimte. Het begrip onzelfstandige woonruimte is hier gedefinieerd als het tegenovergestelde van het begrip zelfstandige woonruimte, zoals dat is gedefinieerd in artikel 30, lid 2, van de wet.

De hier genoemde huur- en koopprijsgrenzen zijn in regionaal verband overeengekomen. Voor de hantering ervan is de goedkeuring van Gedeputeerde Staten nodig.

De tekst van artikel 6, lid 1, van de wet luidt:

een aanwijzing, als bedoeld in artikel 5, kan niet betreffen:

a. woonruimten, bestemd voor inwoning;

b. woonwagens, als bedoeld in artikel 1 van de Woonwagenwet (Stbl. 1968, 98);

c. woonschepen, als bedoeld in de Wet op Woonwagens en Woonschepen (Stbl. 1918, 492);

d. de bejaardenoorden waarop paragraaf 4 van de Wet op de bejaardenoorden (Stbl. 468, 468) van toepassing is.

Bij het stellen van grenzen bij de inschrijving van woningzoekenden geldt dat daarbij geen strengere eisen gesteld mogen worden dan die bij het al of niet verlenen van een huisvestingsvergunning gesteld worden.

Lid 2, sub b

het criterium van meerderjarigheid is feitelijk niet in de Huisvestingswet voorgeschreven, maar vormt zo langzamerhand onderdeel van het gewoonterecht in volkshuisvestingsland.

Lid 2, sub c

de Huisvestingswet bevat geen bepaling die de gemeente verplicht zogenaamde illegale vreemde-lingen uit te sluiten van inschrijving als woningzoekende. De gemeente heeft wel de mogelijkheid om dit zelf te regelen, maar neemt daarbij dan ook de plicht op zich om mensen met een niet-Nederlands paspoort bij de inschrijfbalie te controleren op verblijfsstatus.

Overeenkomstig het in de Algemene wet bestuursrecht bepaalde zijn in dit artikel geen termijn- en procedurebepalingen opgenomen.

De verlangde bewijsstukken zijn afhankelijk van de criteria voor vergunningverlening.

Voor een correcte uitvoering van de verordening lijkt het ons juist daarin een termijn op te nemen, waarbinnen op een ingediende aanvraag om een huisvestingsvergunning beslist moet worden.

De tekst van artikel 23, lid 3, van de wet luidt:

een bepaling, als bedoeld in het tweede lid, blijft buiten beschouwing, indien de aanvraag is gedaan met het oog op het bepaalde in artikel 1623h, zesde lid, 1623i, derde lid, of 1623l, eerste lid, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek.

Voordeel van het vermelden van de namen van de vergunninghouders op of bij de huisvestings-vergunning is dat bij kwesties van medehuurderschap voor de burgerlijke rechter helderheid over het publiekrechtelijke aspect van de huisvestingsvergunning verschaft kan worden.

Dit is een algemene uitzonderingsbepaling bij doorstroming: hoewel niet volledig voldaan wordt aan de normen voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning, kan het doorstromingsargument aanleiding zijn voor het toch verlenen van de vergunning.

Voor een koopwoning geldt alleen de voorwaarde van economische of maatschappelijke binding.

Dit is feitelijk het centrale artikel in het hele hoofdstuk 2 van de verordening. Hier komen de eisen met betrekking tot toelating, passendheid en urgentie, zoals deze in de verschillende paragrafen zijn beschreven, bij elkaar.

De tekst van artikel 9 van het besluit luidt:

voor zover de verordening bepaalt dat bij het verlenen van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, of artikel 12, eerste lid, van de wet, voorziet de verordening erin dat de desbetreffende bepalingen buiten toepassing blijven, indien een huisvestingsvergunning wordt aangevraagd:

a. door degene die, ingevolge artikel 1623g, eerste lid, of 1623h, eerste lid, van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek medehuurder van de betrokken woonruimte was, indien deze de overeenkomst voortzet krachtens artikel 1623g, derde lid, 1623h, zesde lid, 1623i, eerste lid, van Boek 7A van dat wetboek;

b. met het oog op een voorgenomen ruil van woonruimte;

c. door personeel, als bedoeld in artikel 6, onder b.

Dit is een mogelijke invulling van de verplichte vergunningverlening bij vruchteloze aanbieding, zoals deze in de wet is aangeduid. Wij hebben gekozen voor de maximale termijn van drie maanden.

De tekst van artikel 26, lid 2, van de wet luidt:

het eerste lid is slechts van toepassing:

a. ingeval de woonruimte te huur wordt aangeboden en de Huurprijzenwet woonruimte op die woonruimte van toepassing is: indien de gevraagde huurprijs niet hoger is dan de voor de betrokken woonruimte, ingevolge die wet, geldende maximaal redelijke huurprijs;

b. ingeval de woonruimte te huur wordt aangeboden en de Huurprijzenwet woonruimte niet op die woonruimte van toepassing is: indien de gevraagde huurprijs niet hoger is dan redelijk is, gelet op de huurprijs die in het economische verkeer voor vergelijkbare woonruimten wordt overeen-gekomen;

c. ingeval de woonruimte te koop wordt aangeboden: indien de koopprijs niet hoger is dan redelijk is, gelet op de waarde van de woonruimte in het economische verkeer.

Het gaat hier om de zogenaamde korte procedure die kan worden toegepast indien er vooraf al een koop- of huurovereenkomst met een niet economisch of maatschappelijk gebondene gesloten is.

Het gaat hier om de zogenaamde korte procedure die kan worden toegepast indien er vooraf al een koop- of huurovereenkomst met een niet economisch of maatschappelijk gebondene gesloten is.

De tekst van dit artikel is gelijk aan die van artikel 28 van de wet.

Zie hiervoor bij artikel 2.2.1 (lid 2, sub b).

De tekst van artikel 5, lid 1, van het besluit luidt:

1. behoudens het bepaalde in het tweede lid, wordt geen onderscheid naar economische of maatschappelijke binding gemaakt ten aanzien van woningzoekenden:

a. waarvan redelijkerwijs niet of niet meer verwacht kan worden dat zij door het duurzaam verrichten van arbeid in hun bestaan voorzien, zoals gepensioneerden, ernstig invaliden en langdurig werklozen;

b. die als remigrant wensen terug te keren naar Nederland of zijn teruggekeerd, doch nog niet over passende huisvesting beschikken;

c. die ingevolge de Vreemdelingenwet als vluchteling zijn toegelaten, dan wel om klemmende redenen van humanitaire aard of om redenen, verband houdende met omstandigheden in hun land van nationaliteit, in het bezit zijn gesteld van een vergunning tot verblijf, als bedoeld in die wet, indien zij in verband met die omstandigheid woonruimte behoeven;

d. die na echtscheiding, scheiding van tafel en bed, of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed in verband met die omstandigheid dringend woonruimte behoeven;

e. die een procedure tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed, of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed aanhangig hebben gemaakt en een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 825b en 825c van het Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering hebben verkregen, indien zij in verband met die omstandigheid dringend woonruimte behoeven.Op grond van de tot 1 juli 1994 geldende bijlage C van de Woonruimtebeschikking werden in deze gemeente de onder a, b, d en e, genoemde categorieën uitgesloten. Wij willen deze uitsluiting in de Huisvestingsverordening continueren en daartoe hebben wij toestemming van Gedeputeerde Staten gekregen. Voor de categorie c mag geen uitzondering worden gemaakt.

De tekst van artikel 6 van het besluit luidt:een onderscheid naar economische of maatschappelijke bionding wordt niet gemaakt ten aanzien van woningzoekenden:

a. die een huisvestingsvergunning aanvragen met het oog op een voorgenomen woningruil, indien ten minste één van de bij de ruil betrokken partijen behoort tot een categorie, genoemd in artikel 5, eerste lid, of aan de ruil een aanvaarding van een werkkring ten grondslag ligt;

b. die als personeel in dienst zijn van het Europees Laboratorium voor ruimtetechnologie van de European Research Organisation en hun functie in Nederland uitoefenen.

Zie toelichting bij artikel 2.2.1, sub c.

Lid 4Als inkomensbegrip is dat van de Huisvestingswet gehanteerd, het belastbaar huishoudensinkomen. In de uitvoeringspraktijk zal vaak het door de werkgever(s) of uitkeringsinstantie(s) opgegeven bruto-inkomen gebruikt worden. Met behulp van omrekeningstabellen kan dit bruto-inkomen vervolgens omgerekend worden naar belastbaar inkomen.

Ter controle van de inkomensgegevens is de woningzoekende verplicht tot het aanleveren van bewijsstukken. Dit betekent dat de woning niet wordt toegewezen of de huisvestingsvergunning niet wordt verleend als onvoldoende wordt aangetoond wat het huishoudensinkomen is. Overlegging van het door de belastingdienst te verstrekken zogenaamde IB-60 formulier kan daartoe geëist worden.

Het systematische uitgangspunt is dat van alle ingeschreven woningzoekenden de mate van urgentie wordt bepaald. In de bepaling van de criteria en de toekenning van de urgentiepunten zijn de gemeenten in principe vrij.

Te goedkope/te dure behuizing

Artikel 11, lid 3, van de Huisvestingswet geeft de mogelijkheid doorstromingscriteria te hanteren. Volgens de toelichting op de wet mag het doorstromingscriterium niet beperkt zijn tot de plaatselijke woningmarkt, maar dient ook betrekking te hebben op de interlokale doorstroming.

De tekst van artikel 18 van de wet luidt:

1. de eigenaar van een woonruimte die is aangewezen overeenkomstig artikel 12, eerste lid, is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte onverwijld aan burgemeester en wethouders te melden;

2. gelijktijdig met de melding, als bedoeld in het eerste lid, kan de eigenaar aan burgemeester en wethouders een woningzoekende voordragen;

3. het eerste lid is niet van toepassing, indien de woonruimte zal worden bewoond door de eigenaar ervan in de zin van het Burgerlijk Wetboek en de woonruimte ten minste zes maanden waarin deze laatstelijk bewoond is geweest, bewoond werd door de eigenaar ervan in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

De tekst van artikel 19 van de wet luidt:

1. tot uiterlijk 14 dagen nadat het ter beschikking komen van een woonruimte ingevolge artikel 18, eerste lid, is gemeld, kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar een of meer woningzoekenden voordragen die behoren tot de ingevolge artikel 12, tweede lid, aangewezen categorieën;

2. bij het opstellen van de voordracht slaan burgemeester en wethouders acht op de rangorde naar urgentie, zoals die ingevolge artikel 12, tweede lid, is vastgesteld.

De tekst van artikel 20 van de wet luidt:

in afwijking van artikel 19, eerste lid, doen burgemeester en wethouders geen voordracht, indien aan de door de eigenaar voorgedragen woningzoekende op grond van de ingevolge de artikelen 9, 10 en 11 geldende eisen een huisvestingsvergunning kan worden verleend en er voor het doen van een voordracht geen in aanmerking komende woningzoekenden zijn ingeschreven wier behoefte aan woonruimte urgenter is dan die van de door de eigenaar voorgedragen woningzoekende.

De tekst van artikel 21 van de wet luidt:

1. burgemeester en wethouders kunnen de voordracht intrekken, indien de voordracht niet leidt tot de totstandkoming van een overeenkomst tussen de eigenaar en een van de voorgedragen woning-zoekenden, uit kracht waarvan die woningzoekende gerechtigd is de betrokken woonruimte voor bewoning in gebruik te nemen;

2. gelijktijdig met de intrekking van een voordracht overeenkomstig het eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar opnieuw een of meer woningzoekenden voordragen die behoren tot de ingevolge artikel 12, tweede lid, aangewezen categorieën. Artikel 19, tweede lid en artikel 20, eerste lid, zijn van toepassing;

3. in afwijking van het tweede lid kan geen nieuwe voordracht meer worden gedaan, zodra 10 weken zijn verstreken, nadat het ter beschikking komen van de woonruimte, ingevolge artikel 18, eerste lid, is gemeld.

Hoofdstuk IV van de wet regelt op uitputtende wijze de vordering van woonruimte. Daarover behoeft in de Huisvestingsverordening niets naders geregeld te worden.

Passendheid blijft uiteraard in alle gevallen een voorwaarde.

Onder handhaving van het register van woningzoekenden en het vereiste van huisvestingsvergunning is in dit artikel een sterk vereenvoudigde, op de doelgroep afgestemde, toewijzingsregeling weergegeven.

Onder zorgwoningen verstaan wij in elk geval de aanleunwoningen bij de verzorgingscentra "De Boskamp", "De Klaarbeek" en "De Speulbrink". Bezien zal worden of nog andere woningen als zorgwoning aangewezen zullen worden.De toewijzing van zorgwoningen vindt plaats op advies van de gemeentelijke Indicatiecommissie Ouderenzorg.

In tegenstelling tot de situatie onder de Woonruimtewet 1947 behoeft een overeenkomst met betrekking tot woonruimteverdeling tussen de gemeente en een eigenaar van woonruimte niet meer door de gemeenteraad goedgekeurd te worden.

De tekst van artikel 75 van de wet luidt:

1. met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de door het gemeentebestuur aan te wijzen ambtenaren;

2. met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn tevens belast:

a. de inspecteur-generaal van de volkshuisvesting, als bedoeld in artikel 94 van de Woningwet;

b. de inspecteurs van de volkshuisvesting, als bedoeld in artikel 94 van de Woningwet en aan dezen toegevoegde ambtenaren;

3. een krachtens het eerste lid vastgesteld besluit wordt in de Staatscourant bekendgemaakt.

De tekst van artikel 76 van de wet luidt:

1. de bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd inzage te verlangen en afschrift te nemen van alle stukken, waarvan de inzage redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is;

2. zij zijn bevoegd vervoermiddelen aan te houden die als woonruimte kunnen dienen of waarmee zodanige woonruimte wordt vervoerd, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

De tekst van artikel 77 van de wet luidt:

1. de bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd alle plaatsen te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm;

2. zij zijn bevoegd zich door personen die daartoe door hen zijn aangewezen, te doen vergezellen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is;

3. met betrekking tot het binnentreden van woonruimten zijn de artikelen 120 tot en met 122 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

De tekst van artikel 78 van de wet luidt:

een ieder is verplicht aan de bij of krachtens artikel 75 aangewezen ambtenaren desgevraagd alle medewerking en alle inlichtingen te verstrekken die zij redelijkerwijs bij de hun op grond van deze wet opgedragen taak behoeven.

De inhoud van dit artikel is gelijk aan die van artikel 3, lid 1, van de wet. Aanwezige naar het oordeel van burgemeester en wethouders daarvoor in aanmerking komende woonconsumentenorganisaties, vallen hier in elk geval onder.

Deze bepalingen zijn nodig in verband met de rechtszekerheid van de betrokkenen.

Behoort bij raadsbesluit nr. G 21,

d.d. 20 juni 1996.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Epe,